Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Koninkrijksdeel Curaçao

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 22ste maart 1994 ter uitvoering van artikel 358 van het burgerlijk wetboek van de Nederlandse Antillen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieKoninkrijksdeel Curaçao
Officiële naam regelingLANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 22ste maart 1994 ter uitvoering van artikel 358 van het burgerlijk wetboek van de Nederlandse Antillen
CiteertitelLandsbesluit gezinsvoogdij-instelling
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt art. 15 van het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van de 16de september 1970, ter uitvoering van artikel 789, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de Nederlandse Antillen, P.B.1970, no.110, zoals gewijzigd.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen, art. 358

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-10-2010bestendiging Antilliaanse regelgeving in Curaçao

10-10-2010

A.B. 2010, no. 86 en A.B. 2010, no. 87

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 22ste maart 1994 ter uitvoering van artikel 358 van het burgerlijk wetboek van de Nederlandse Antillen

Artikel 1

In dit landsbesluit wordt verstaan onder:

a. "minister":de minister van justitie;
b. "instelling":de in de Nederlandse Antillen gevestigde rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging of stichting, wier statuten of reglementen de begeleiding van gezinsvoogden en vrij patroons in het bijzonder ten doel stellen, voor zover het bestuur van zodanige vereniging of stichting schriftelijk een bereidverklaring overeenkomstig artikel 2 van dit landsbesluit heeft afgelegd en deze door de minister is aanvaard.

Artikel 2

  • 1. In de bereidverklaring bedoeld in artikel 1 wordt opgenomen dat de instelling zich onderwerpt aan de bepalingen van dit landsbesluit, alsmede aan de bepalingen die ter uitvoering van dit landsbesluit zijn of zullen worden gegeven. De bereidverklaring wordt voor onbepaalde tijd afgelegd en is vrij van zegel.

  • 2. De bereidverklaring wordt, onder overlegging van de statuten of reglementen, en onder opgave van de samenstelling van het bestuur van de instelling, ingediend bij de minister.

  • 3. De bereidverklaring, zomede haar aanvaarding, is schriftelijk opzegbaar met inachtneming van een termijn van zes maanden.

Artikel 3

Voor elk eilandgebied wordt door de minister bij voorkeur de bereidverklaring van slechts één instelling aanvaard.

Artikel 4

  • 1. Aanvaarding van de bereidverklaring geschiedt voor onbepaalde tijd.

  • 2. Indien en zolang de instelling niet aan alle wettelijke vereisten voldoet, kan de aanvaarding niet, dan wel voor een bepaalde tijd geschieden.

  • 3. De beschikking tot aanvaarding vermeldt de naam en de zetel van de instelling, alsmede het eilandgebied waarover de werkzaamheden van de instelling zich uitstrekt.

  • 4. De minister kan aan de aanvaarding voorwaarden verbinden.

  • 5. De minister kan de aanvaarding bij met redenen omklede beschikking intrekken, indien:

    • a.

      de instelling zich niet houdt aan de bepalingen van de bereidverklaring;

    • b.

      de instelling de aan de aanvaarding verbonden voorwaarden niet nakomt;

    • c.

      de instelling niet meer voldoet aan het bij of krachtens wettelijk voorschrift bepaalde;

    • d.

      aan de activiteiten van de instelling naar het oordeel van de minister geen behoefte meer bestaat.

Artikel 5

  • 1. De instelling dient zodanig te zijn toegerust dat een doeltreffende uitoefening van haar taak is verzekerd.

  • 2. Zij dient in voldoende mate te beschikken over personeel dat van goed zedelijk gedragmoet zijn, hetgeen dient te blijken uit een overgelegde verklaring van de procureur- generaal dat tegen indienstneming geen justitiële bezwaren bestaan.

  • 3. Het personeel moet door opleiding, deskundigheid en persoonlijke geschiktheid voldoende bekwaam zijn voor de hem opgedragen taken.

Artikel 6

De instelling geeft van elke voorgenomen wijziging van haar statuten, stichtingsbrieven of reglementen zo spoedig mogelijk kennis aan de minister. Insgelijks geeft de instelling kennis aan de minister van wijzigingen in de samenstelling van haar bestuur en haar personeel.

Artikel 7

  • 1. De instelling legt van elk in behandeling zijnd geval een dossier aan, waarin in elk geval aantekening wordt gehouden van alle bijzondere voorvallen, de betrokken minderjarige of zijn omgeving betreffende, en waarin bescheiden omtrent de betrokken minderjarige worden opgeborgen.

  • 2. In het dossier kunnen bescheiden omtrent minderjarigen uit een zelfde gezin worden opgeborgen.

Artikel 8

  • 1. De instelling bevordert dat een voldoend aantal personen in staat en bereid is als gezinsvoogd of als vrij patroon op te treden.

  • 2. Zij houdt een register bij, waarin ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde personen de van belang zijnde gegevens worden aangetekend.

Artikel 9

  • 1. De instelling draagt zorg voor dagelijkse leiding, raad en bijstand aan personen die als gezinsvoogd of als vrij patroon optreden.

  • 2. Zij maakt daarbij van deskundige hulp gebruik, voor zoveel deze nodig is.

Artikel 10

De instelling ziet toe op en bevordert een doelmatige en geregelde rapportage van de door haar geregistreerde gezinsvoogden en vrij patroons, en houdt door tussenkomst van het bij haar in dienst zijnde personeel met hun een geregeld contact.

Artikel 11

De instelling brengt jaarlijks vóór 1 april de minister een verslag uit over haar werkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar.

Artikel 12

De instelling voldoet aan verzoeken van de rechter in eerste aanleg een persoon aan te wijzen die voor benoeming tot gezinsvoogd in aanmerking komt.

Artikel 13

De instelling voldoet aan verzoeken van de rechter in eerste aanleg om advies bij de benoeming van een gezinsvoogd, om inlichtingen tijdens de duur van de ondertoezichtstelling en bij opheffing of verlenging daarvan en om medewerking bij het uitoefenen van de leiding van het toezicht.

Artikel 14

  • 1. De vrij patroon is belast met preventieve hulpverlening aan het gezin en de minderjarige om een ondertoezichtstelling te vermijden en tevens met de begeleiding van het gezin en de minderjarige na opheffing door de rechter in eerste aanleg van de ondertoezichtstelling.

  • 2. De vrij patroon is verantwoording schuldig aan de instelling die hem aanwijst.

  • 3. De instelling verstrekt desgevraagd aan de rechter in eerste aanleg inlichtingen omtrent de begeleiding van in vrij patronaat genomen minderjarigen en omtrent de resultaten daarvan.

Artikel 15

  • 1. De instelling draagt zorg voor een nauwkeurige, gespecificeerde financiële administratie.

  • 2. Bij landsbesluit kunnen regels omtrent de inrichting van de administratie worden gegeven.

  • 3. De instelling draagt de contrôle over de administratie en over de financiële jaarstukken op aan een registeraccountant.

  • 4. De minister kan de administratie te allen tijde doen nazien.

Artikel 16

  • 1. De minister kan aan een instelling, wiens bereidverklaring op de voet van artikel 4 is aanvaard, op verzoek een jaarlijkse financiële bijdrage ter tegemoetkoming in de noodzakelijke kosten van de uitoefening van haar taak toekennen.

  • 2. De instelling legt bij haar verzoekschrift over een begroting van de te verwachten baten en lasten, alsmede een accountantsrapport, bevattende een overzicht van de financiële resultaten van het afgelopen kalenderjaar en een balans naar de vermogenstoestand op de laatste dag van dat kalenderjaar, voorzien van de nodige toelichtingen en specificaties.

  • 3. Het verzoekschrift wordt jaarlijks voor 1 maart door tussenkomst van de Directeur van het Departement van Financiën ingediend bij de minister.

  • 4. De Directeur van het Departement van Financiën doet het verzoekschrift en de daarbij overgelegde stukken, vergezeld van zijn advies, toekomen aan de minister.

  • 5. Ter beoordeling van het verzoek is de instelling verplicht alle door of namens de minister verlangde inlichtingen te verstrekken.

Artikel 17

  • 1. In afwachting van het definitief vast te stellen bedrag dat de instelling zal kunnen worden toegekend, kan de minister de Directeur van het Departement van Financiën machtigen om bij wijze van voorschot een door hem goed te keuren bedrag betaalbaar te stellen aan de instelling.

  • 2. Het voorschot wordt uitgekeerd in vier gelijke termijnen, elk vervallende op de eerste werkdag van elk kalenderkwartaal.

Artikel 18

  • 1. De besteding van de bij wijze van voorschot uitgekeerde bedragen zal ten minste éénmaal per kalenderjaar door de Landsaccountantsdienst worden gecontroleerd.

  • 2. De definitief aan de instelling toe te kennen financiële bijdrage wordt vastgesteld aan de hand van het door de Landsaccountantsdienst naar aanleiding van het in het eerste lid bedoelde contrôle uit te brengen rapport.

  • 3. Na definitieve vaststelling van het bedrag aan financiële bijdrage, wordt dit, onder aftrek van de reeds bij wijze van voorschot uitgekeerde bedragen, aan de instelling uitgekeerd. Ingeval de reeds bij wijze van voorschot uitgekeerde bedragen de definitief vastgestelde bijdrage overschrijdt, is de instelling verplicht het aldus teveel ontvangene terug te storten in Lands kas.

Artikel 19

  • 1. Het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit landsbesluit bepaalde berust bij de minister.

  • 2. De instelling is verplicht contrôle vanwege de minister op de naleving van het bij of krachtens dit landsbesluit bepaalde toe te laten. De instelling verstrekt in het bijzonder alle door of namens de minister verlangde inlichtingen.

Artikel 20

Artikel 15 van het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van de 16de september 1970, ter uitvoering van artikel 789, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de Nederlandse Antillen, P.B.1970, no.110, zoals gewijzigd, vervalt.

Artikel 21

Dit landsbesluit, dat kan worden aangehaald als "Landsbesluit gezinsvoogdij-instelling", treedt in werking met ingang van de dag na die der uitgifte van het Publicatieblad, waarin het geplaatst is.