Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Koninkrijksdeel Curaçao

LANDSVERORDENING van de 17de juli 1986 houdende bepalingen betreffende de toekenning van wachtgeld aan bepaalde personen die uit de dienst van het land of enig ander binnen de Nederlandse Antillen gevestigd openbaar lichaam ontslagen zijn, en tot wijzigingen van de landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (P.B.1964, 159) en de Werkliedenverordening 1994

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieKoninkrijksdeel Curaçao
Officiële naam regelingLANDSVERORDENING van de 17de juli 1986 houdende bepalingen betreffende de toekenning van wachtgeld aan bepaalde personen die uit de dienst van het land of enig ander binnen de Nederlandse Antillen gevestigd openbaar lichaam ontslagen zijn, en tot wijzigingen van de landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (P.B.1964, 159) en de Werkliedenverordening 1994
CiteertitelWachtgeldregeling overheidsdienaren
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerppersoneel en organisatie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt het West-Indisch Wachtgeldbesluit 1925 (P.B.1925, 18) en de Duurtetoeslagregeling wachtgelders 1950 (P.B. 1950, 42).

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Staatsregeling van de Nederlandse Antillen, art. 15 tweede lid;
  2. Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht, art. 99.
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-10-2010bestendiging Antilliaanse regelgeving in Curaçao

10-10-2010

A.B. 2010, no. 86 en A.B. 2010, no. 87

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSVERORDENING van de 17de juli 1986 houdende bepalingen betreffende de toekenning van wachtgeld aan bepaalde personen die uit de dienst van het land of enig ander binnen de Nederlandse Antillen gevestigd openbaar lichaam ontslagen zijn, en tot wijzigingen van de landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (P.B.1964, 159) en de Werkliedenverordening 1994

§ .1 Definities

Artikel 1

De in deze paragraaf vastgestelde begripsbepalingen zijn mede van toepassing op de uit kracht van deze landsverordening gegeven voorschriften en beschikkingen.

Artikel 2

In deze landsverordening wordt verstaan onder:

Bevoegd gezag:

  • de Gouverneur voor wat betreft de overheidsdienaren, belanghebbenden en wachtgelders die in dienst zijn of geweest zijn van de Nederlandse Antillen, de Staten, de Bank van de Nederlandse Antillen of de Universiteit van de Nederlandse Antillen;

  • het Bestuurscollege van een eilandgebied voor wat betreft de overheidsdienaren, belanghebbenden en wachtgelders die in dienst zijn of geweest zijn van dat eilandgebied, de eilandsraad van dat eilandgebied of het schoolbestuur van een in dat eilandgebied gevestigde of gevestigd geweest zijnde bijzondere school in de zin van de Landsverordening basisonderwijs (P.B.1979, 28) of de Landsverordening voortgezet onderwijs (P.B. 1979, 29), of van bijzondere bewaarschool in de zin van de Onderwijsverordening 1935 (P.B. 1954, 43).

    Overheidsdienaren:

    • de procureur-generaal

    • de ambtenaren in de zin van de Landsverordening Ambtenarenrecht (P.B. 1964, 159), de Landsverordening van de 29ste augustus 1978 houdende regelen betreffende de rechtstoestand van de landsdienaren, werkzaam bij het Bureau Buitenlandse Betrekking van de Nederlandse Antillen (P.B. 1987, 261) en de Landsverordening van de 8ste december 1964 houdende regelen betreffende de rechtstoestand van de landsdienaren ten kabinette van de gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen in Nederland (P.B. 1964, 160), die in vaste dienst of gedurende ten minste vijf jaren onafgebroken in tijdelijke dienst werkzaam zijn geweest.

  • de werklieden in de zin van de werkliedenverordening 1944 (P.B. 1978, no. 376);

  • de werknemers in dienst van de Nederlandse Antillen, een eilandgebied of enig ander binnen de Nederlandse Antillen gevestigd openbaar lichaam op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, indien deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd daarop artikel 1615f van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen van toepassing is;

  • de leden van het personeel van de Bank van de Nederlandse Antillen en de Universiteit van de Nederlandse Antillen en de verplichte leerkrachten van een bijzondere school in de zin van de Landsverordening basisonderwijs (P.B. 1979, no. 28), of de Landsverordening voortgezet onderwijs (P.B. 1979, no. 29) dan wel van een bijzondere bewaarschool of de voorbereidende klassen van een bijzondere school in de zin van de Onderwijsverordening 1935 (P.B. 1954, no. 43), met wie een Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of waarop artikel 1615f van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen van toepassing is, is aangegaan.

Belanghebbende:

de overheidsdienaar, bedoeld in artikel 4 van deze landsverordening.

Wachtgelder:

de belanghebbende die in het genot is gesteld van een wachtgeld.

Artikel 3

In deze landsverordening wordt voorts verstaan onder:

Diensttijd:

De tijd, door een overheidsdienaar in dienst van de Nederlandse Antillen, een eilandgebied of enig ander binnen de Nederlandse Antillen gevestigd openbaar lichaam of aan een bijzondere school als bedoeld in het voorgaande artikel doorgebracht, daarbij inbegrepen de tijd gedurende welke hij als werknemer bij een door een openbaar lichaam in het leven geroepen en op grond van zijn doelstelling en in financieel opzicht tot zulk een lichaam in een bijzondere verhouding staande rechtspersoon in dienst geweest is; zulks met dien verstaande dat:

  • a.

    indien aan de belanghebbende reeds eerder een wachtgeld is toegekend, de diensttijd welke voor de berekening van dat eerdere wachtgeld in aanmerking genomen is, opnieuw wordt medegeteld;

  • b.

    de tijd, gedurende welke de belanghebbende met gehele of gedeeltelijke inhouding van inkomen geschorst is of anders dan ter vervulling van een openbare functie of wegens een studieopdracht op non-activiteit is gesteld, voor berekening van de diensttijd niet in aanmerking wordt genomen.

Inkomen:

De bezoldiging of het loon van de overheidsdienaar, verhoogd met de hem toekomende persoonlijke toelage, kostwinnerstoelage, toelage op grond van artikel 25 van de landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (P.B. 1964, 159) en, voor zover het bevoegd gezag aldus bepaalt, artikel 4, vierde lid, van de Werkliedenverordening 1944 (P.B 1978, 376), de voor het onderwijzend personeel geldende, wettelijk vastgestelde vaste toelagen, en de compensatietoeslag krachtens de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, 83) en de Landsverordening Algemene Weduwen- en Wezenverzekering (P.B. 1965, 194); in bijzondere gevallen, ter beoordeling van het bevoegd gezag, wordt een standplaatstoelage voor berekening van het inkomen mede in aanmerking genomen.

Laatstelijk genoten inkomen:

Het inkomen vermeerderd met de vakantie-uitkering, waarop de overheidsdienaar ingevolge de voor hem toepasselijke wettelijke bepalingen gedurende de periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop het hem verleende ontslag ingaat aanspraak heeft gehad, gedeeld door twaalf; indien de overheidsdienaar gedurende de bedoelde periode gehele of gedeeltelijke inhouding van bezoldiging of loon wegens schorsing of een vermindering daarvan in verband met vrijstelling van dienst wegens ziekte heeft ondergaan, wordt het inkomen in aanmerking genomen dat hij zou hebben genoten, indien de inhouding of vermindering niet was geschied.

Pensioen:

  • 1°.

    het pensioen in de zin van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren (P.B. 1997, 312)

  • 2°.

    het pensioen in de zin van hoofdstuk II van de Werkliedenverordening 1944 (P.B. 1978, 376);

  • 3°.

    elke ander vorm van pensioen, bedoeld voor de voorziening in de oude dag en de verzorging van weduwen, weduwnaars en wezen van overheidsdienaren en ten laste komend van de geldmiddelen van de Nederlandse Antillen, gevestigd openbaar lichaam of van enig door de overheid in de Nederlandse Antillen ingesteld fonds, met uitzondering van de fondsen, bedoeld in de Landsverordening Sociale Verzekeringsbank (P.B. 1960, 154);

    In alle gevallen met inbegrip van de daarop bij enige wettelijke bepaling verleende ander toeslagen en bijslagen.

  • 4°.

    indien en voor zover ingevolge de Invoeringslandsverordening rechtspositionele regelingen 1998 (P.B. 1997, 313) een uitkering bij wijze van pensioen, dan wel in overeenstemming met de bestaande praktijk een onderstand bij wijze van pensioen blijft of wordt toegekend, deze uitkering, onderscheidenlijk onderstand;

  • 5°.

    indien en voor zover ingevolge de in het voorgaande onderdeel genoemde landsverordening, de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren of de Werkliedenverordening 1944, of ingevolge enige ander wettelijke regeling, aan een pensioen of een uitkering of onderstand bij wijze van pensioen een duurtetoeslag is verbonden, het betreffende pensioen, onderscheidenlijk de betreffende uitkering of onderstand tezamen met de eraan verbonden duurtetoeslag als één geheel beschouwd.

§ 2 Het wachtgeld

Artikel 4

Aan de overheidsdienaar wordt met ingang van de dag waarop het hem verleende ontslag ingaat op zijn daartoe strekkend verzoek door het bevoegd gezag een wachtgeld toegekend, indien het ontslag hem eervol, doch niet op eigen verzoek is verleend met toepassing van het bepaalde bij:

  • -

    hetzij artikel 94 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (P.B. 1964, 159)

  • -

    hetzij artikel 47, aanhef en letter d, van de Werkliedenverordening 1944 (P.B. 1978, 376);

  • -

    hetzij artikel 63, eerste lid van de Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba (P.B. 1985, 88) met betrekking tot het ontslag bij gebleken ongeschiktheid voor de functie, anders dan uit hoofde van ziekte of gebreken, indien het de procureur-generaal betreft;

  • -

    hetzij artikel 98, eerste lid, aanhef letter f, van de Landsverordening Materieel Ambtenaren recht (P.B. 1964, 159) met betrekking tot het ontslag op grond van ongeschiktheid voor het ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken, indien het de griffier van de Staten of de secretaris van een eilandgebied betreft;

dan wel, voor zover geen van de bovengenoemde bepalingen op hem van toepassing is, indien zulk ontslag hem verleend is om een reden welke met een van de in artikel 94, eerste lid, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (P.B. 1964, 159) zoals gewijzigd genoemde redenen van ontslag overeenkomt.

Artikel 5

De lengte van het tijdvak gedurende welk het wachtgeld wordt genoten is afhankelijk van het aantal volle jaren dat de diensttijd van belanghebbende, voorafgaand aan de dag van het ontslag, uitmaakt, en wel als volgt:

1 jaar 2 Maanden
2 jaren4 maanden
3 jaren6 maanden
4 jaren8 maanden
5 jaren10 maanden
6 jaren12 maanden
7 jaren14 maanden
8 jaren16 maanden
9 jaren18 maanden
10 jaren20 maanden
11 jaren22 maanden
12 en meer jaren24 maanden
Artikel 6

Het wachtgeld wordt gedurende de eerste 3 maanden van de wachtgeld periode, bedoeld in artikel 5, bepaald op 95% van het laatstelijk genoten inkomen, gedurende de volgende 7 maanden op 85%, gedurende de daarop volgende 10 maanden op 75% en gedurende rest van de periode op 70%.

Artikel 7

Indien een overheidsdienaar in meer dan één betrekking in vaste dienst of gedurende ten minste vijf jaren onafgebroken in tijdelijke dienst werkzaam is geweest en hem uit een of meer, doch niet uit al deze betrekkingen eervol, doch niet op eigen verzoek en met toepassing van een van de in artikel 4 genoemde wettelijke bepalingen ontslag wordt verleend, wordt voor de vaststelling van het wachtgeld in aanmerking genomen dat gedeelte van het laatstelijk genoten inkomen, dat naar het oordeel van het bevoegd gezag dient te worden toegerekend aan de betrekking of betrekkingen waaruit het ontslag wordt verleend.

Artikel 8
  • 1. Het verzoek tot toekenning van een wachtgeld, hierna aanvrage genoemd, wordt door de belanghebbende schriftelijk tot het bevoegd gezag gericht uiterlijk na verloop van een maand na de dag waarop het hem verleende ontslag is ingegaan.

  • 2. Het geschrift dat de aanvrage bevat is vrij van zegel of andere van overheidswege op te leggen kosten.

  • 3. De belanghebbende is verplicht alle inlichtingen en inzage van alle stukken te verschaffen, waarvan door het bevoegd gezag de kennisneming voor de behandeling van en beslissing inzake de aanvrage noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 9

In bijzondere gevallen, waarin de bepalingen van deze landsverordening geen billijke maatstaf voor de toekenning of berekening van een wachtgeld blijkt op te leveren, kan het bevoegd gezag daarin voorzien.

§ 3 Bijzondere verplichtingen van de wachtgelder

Artikel 10.
  • 1. De overheidsdienaar of belanghebbende, die voornemens is een wachtgeld aan te vragen of reeds een aanvrage ingediend, maar daarop nog geen beslissing verkregen heeft, is verplicht een hem bij of na de aanzegging van het ontslag aangeboden betrekking, welke mede in verband met zijn persoonlijkheid en de omstandigheden voor hem passend kan worden geacht, te aanvaarden, tenzij voor hem binnen een jaar na de dag waarop zijn ontslag ingaat recht op pensioen zal ontstaan.

  • 2. Een gelijke verplichting bestaat voor de wachtgelder, zolang een tijdvak van meer dan een jaar hem scheidt van de dag waarop voor hem recht op pensioen zal ontstaan.

  • 3. De wachtgelder is verplicht gebruik te maken van de gelegenheid om op een wijze, die mede in verband met zijn persoonlijkheid en de omstandigheden voor hem passend kan worden geacht, inkomsten te verwerven, zolang een tijdvak van meer dan een jaar hem scheidt van de dag waarop voor hem recht op pensioen zal ontstaan.

  • 4 De wachtgelder is verplicht gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van het bevoegde gezag of een door het bevoegde gezag ingeschakelde instantie van arbeidsbemiddeling, die kan leiden tot het verkrijgen van een betrekking die of ander werk dat voor hem passend kan worden geacht.

Artikel 11
  • 1. De wachtgelder is verplicht van het ter hand nemen van enige arbeid of bedrijf terstond mededeling te doen aan het bevoegd gezag, onder opgave, voor zoveel mogelijk, van de inkomsten die hij uit de werkzaamheden zal verwerven.

  • 2. Indien de inkomsten niet vooraf kunnen worden opgegeven of van dien aard zijn, dat zij over een langere termijn moeten worden berekend vóór het verschijnen van de eerst-mogelijke uitbetalingstermijn van zijn wachtgeld opgave van de inkomsten die hij sedert het ter hand nemen van de werkzaamheden of sedert de vorige opgave heeft verworven.

Artikel 12

De Minister van Algemene Zaken, voor zover het de wachtgelders betreft die ten laste van de Nederlandse Antillen een wachtgeld genieten, en het Bestuurscollege van een eilandgebied, voor zover het de wachtgelders betreft die ten laste van dat eilandgebied een wachtgeld genieten, kunnen nadere algemene en bijzondere voorschriften geven aangaande het tijdstip en de wijze waarop mededelingen als in het voorgaande artikel bedoeld dienen te worden verschaft en aangaande de aangelegenheden waarop zij betrekking dienen te hebben.

Artikel 13

De belanghebbende die een wachtgeld aanvaardt, wordt geacht door deze aanvaarding erin toe te stemmen dat allen die daarvoor naar het oordeel van het bevoegd gezag in aanmerking komen alle op hem betrekking hebbende inlichtingen geven, welke voor de uitvoering van deze landsverordening noodzakelijk zijn.

Artikel 14
  • 1. Het wachtgeld wordt in de Nederlandse Antillen betaalbaar gesteld.

  • 2. De wachtgelder behoeft toestemming van het bevoegd gezag om zich met behoud van wachtgeld elders dan in de Nederlandse Antillen, in Nederland of in Aruba te vestigen. Zulk een toestemming, betrekking hebbend op een bepaald land of op bepaalde landen, kan ook ambtshalve bij algemene kennisgeving worden verleend.

  • 3. De wachtgelder stelt het bevoegd gezag tijdig van elke wijziging van zijn woon- of verblijfplaats in kennis. Indien hij zich buiten de Nederlandse Antillen vestigt, doet hij aan het bevoegd gezag tijdig opgave van de wijze waarop betaling van het wachtgeld binnen de Nederlandse Antillen te zijnen name kan geschieden.

  • 4. De kosten die het bevoegd gezag rederlijkerwijs moet maken om in het buitenland inlichtingen als in artikel13 bedoeld in te winnen, komen ten laste van de wachtgelder en worden op zijn wachtgeld in mindering gebracht.

  • 5. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de toeslag op het wachtgeld, bedoeld in de artikelen 15 en 20.

§ 4. Weigering, vermindering en intrekking van wachtgeld en wachtgeldtoeslag

Artikel 15
  • 1. Geen wachtgeld wordt toegekend aan de belanghebbende die als overheidsdienaar niet voldaan heeft aan de ingevolge artikel 10, eerste lid, op hem rustende verplichting, tenzij hij aantoont dat het inkomen dat hij uit de hem aangeboden betrekking zou hebben verworven tenminste 10% lagere zou zijn geweest dan dat hetwelk hij genoot uit betrekking waaruit hij ontslagen is. In het laatste geval wordt hem een wachtgeld toegekend waarop het inkomen dat hij uit de hem aangeboden betrekking zou hebben verworven in mindering gebracht.

  • 2. Als de belanghebbende als overheidsdienaar wel heeft voldaan aan de ingevolge artikel 10, eerste lid, op hem rustende verplichting, en een betrekking heeft aanvaard als bedoeld in het eerste lid, of een andere gelegenheid tot verwerving van inkomsten heeft verkregen, wordt hem wachtgeld toegekend, met in achtneming van het bepaalde in artikel 20.

  • 3. Als de betrekking of andere gelegenheid tot verwerving van inkomsten, bedoeld in het eerste lid, een arbeidsduur van gemiddeld ten minste 36 uur per week en een looptijd van ten minste drie maanden heeft en verkregen is door toedoen van belanghebbende zelf of het Mobiliteitscentrum, wordt hem gedurende de voor hem geldende wachtperiode, bedoeld in artikel 5, niettegenstaande het bepaalde in het tweede lid, naast het wachtgeld een maandelijkse toeslag toegekend gelijk aan 25% van het laatstelijk als ambtnaar genoten inkomen. Het bepaalde en eerste volzin is niet van toepassing, indien het gaat om een plaatsing, herplaatsing of terbeschikkingstelling, bedoeld in artikel 29. Indien de betrekking of de andere gelegenheid tot verwerving van inkomsten een bepaalde looptijd heeft, vervalt de toeslag van rechtswege na ommekomst van die looptijd, tenzij sprake is van een direct aansluitende verlenging daarvan met een looptijd van ten minste drie maanden of van een direct aansluitende andere betrekking of andere gelegenheid tot verwerven van inkomsten met een arbeidsduur van gemiddeld ten minste 36 uren per week en een looptijd van ten minste drie maanden.

Artikel 16

Geen wachtgeld wordt toegekend aan de belanghebbende die weigert of nalaat de inlichtingen en de inzage van stukken te verschaffen, welke hem door het bevoegd gezag ingevolge artikel 8, derde lid, gevraagd zijn.

Artikel 17

Geen wachtgeld wordt toegekend aan de belanghebbende die binnen een maand na de dag waarop hij zijn aanvrage heeft ingediend komt te verkeren in omstandigheden welke ingevolge artikel 27 een grond tot intrekking van wachtgeld opleveren.

Artikel 18

Indien de belanghebbende zijn aanvrage indient na het verstrijken van de termijn, genoemd in artikel 8, eerste lid, of het verschaffen van de hem ingevolge het derde lid van dat artikel gevraagde inlichtingen of inzage van stukken door een aan hem toe te rekenen oorzaak vertraagd wordt, wordt het wachtgeld over elke volle kalendermaand, verlopen tussen de dag van het hem verleende ontslag en de dag van ontvangst van de aanvrage, onderscheidenlijk de inlichtingen of ter inzage aangeboden stukken, niet uitbetaald.

Artikel 19

Het wachtgeld wordt uitbetaald over elke volle kalendermaand, gelegen in het tijdvak waarin de wachtgelder:

  • a.

    de hem bij artikel 11 en krachtens artikel 12 opgelegde verplichtingen niet of niet volledig nakomt;

  • b.

    metterwoon in het buitenland gevestigd is zonder de vereiste toestemming van het bevoegd gezag verkregen te hebben;

  • c.

    blijkbaar nalaat het bevoegd gezag van een wijziging van woon- of verblijfplaats tijdig in kennis te stellen;

  • d.

    bij zijn vestiging in het buitenland blijkbaar nalaat aan het bevoegd gezag tijdig opgave te doen van de wijze waarop het wachtgeld te zijnen name binnen de Nederlandse Antillen kan worden uitbetaald.

Artikel 20
  • 1. Indien de wachtgelder ter voldoening aan een van de verplichtingen, hem bij artikel 10 opgelegd, een hem aangeboden betrekking heeft aanvaard of van een andere gelegenheid tot verwerving van inkomsten gebruik heeft gemaakt, wordt op het wachtgeld in mindering gebracht het bedrag waarmede de som van het wachtgeld en de aldus verworven inkomsten het laatstelijk genoten inkomen overschrijdt. Als betrekking of de andere gelegenheid tot verwerving van inkomsten, bedoeld in het eerste lid, een arbeidsduur van gemiddeld ten minste 36 uren per week en een looptijd van ten minste drie maanden heeft en is verkregen door toedoen van de wachtgelder zelf of het Mobiliteitscentrum heeft hij gedurende de voor hem resterende wachtgeld-periode, bedoeld in artikel 5 niettegenstaande het bepaalde in de eerste volzin, naast het wachtgeld recht op maandelijkse toeslag gelijk aan 25% van het laatstelijk genoten inkomen. Het bepaalde in de tweede volzin is niet van toepassing, indien het gaat om een plaatsing, herplaatsing of terbeschikkingstelling, bedoeld in artikel 29. Indien de betrekking of de andere gelegenheid tot verwerving van inkomsten een bepaalde looptijd heeft, vervalt de toeslag van rechtswege na ommekomst van die looptijd, tenzij sprake is van een direct aansluitende verlenging daarvan met een omlooptijd van ten minste drie maanden of van een direct aansluitende andere betrekking of andere gelegenheid tot het verwerven van inkomsten met een arbeidsduur van gemiddeld ten minste 36 uren per week en een looptijd van ten minste drie maanden.

  • 2. De verrekening geschiedt telkens over de maand waarop de inkomsten betrekking hebben. Indien de inkomsten van dien aard zijn, dat zij over een langere termijn moeten worden berekend, wordt op het wachtgeld een vermindering van een voorlopig vastgesteld bedrag toegepast onder voorbehoud van definitieve verrekening aan het einde van de langere termijn.

  • 3. Indien de arbeid of het bedrijf waaruit de wachtgelder inkomsten verwerft reeds vóór de dag van het ontslag uit de dienst door hem ter hand genomen is, zijn op die inkomsten het eerste en het tweede lid van toepassing, tenzij hij aannemelijk maakt dat zij geen verband houden met het hem verleende ontslag en evenmin op of na de dag van het ontslag aanmerkelijk zijn toegenomen.

Artikel 21

Indien de wachtgelder niet aan de verplichtingen, hem bij het tweede en derde lid van artikel 10 opgelegd, voldoet, of inkomsten als bedoeld in het voorgaande artikel zonder voldoende reden prijs geeft dan wel door eigen schuld of toedoen verloren doet gaan, worden op het wachtgeld in mindering gebracht de inkomsten die hij zou hebben kunnen verwerven door niet aldus te verzuimen, prijs te geven of verloren te doen gaan. De in artikel 20, eerste lid, tweede volzin, genoemd toeslag is alsdan niet van toepassing. Het tweede lid van het voorgaande artikel is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21a

Indien de wachtgelder zonder geldige reden niet voldoet aan de hem bij het vierde lid van artikel 10 opgelegde verplichting, kan de wachtgeld door het bevoegde gezag geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.

Artikel 22

Het bevoegd gezag kan bij de vaststelling van het bedrag dat op een wachtgeld in mindering dient te worden gebracht afwijken van de door de wachtgelder zelf verstrekte opgave van zijn inkomsten, onderscheidenlijk van de inkomsten die hij zou hebben verworven indien hij zich niet in de in het voorgaande artikel bedoelde omstandigheden had gesteld, ingeval er aanleiding is om deze opgave als onjuist of onvolledig te beschouwen.

Artikel 23

Geldelijke aanspraken uit hoofde van arbeidsongeschiktheid, door de wachtgelder op of na de dag waarop zijn ontslag uit de dienst is ingegaan verworven, worden voor de toepassing van deze paragraaf beschouwd als inkomsten in de zin van artikel 20.

Artikel 24

Indien de inkomsten, als bedoeld in artikel 20, worden of kunnen worden vermeerderd met een kindertoelage, wordt deze in mindering gebracht op de toelage bedoeld in artikel 33.

Artikel 25

Van vergoedingen terzake van de premies, verschuldigd uit hoofde van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, 83) en de Landsverordening Algemene Weduwen- en Wezenverzekering (P.B. 1965, 194), wordt voor de toepassing van deze paragraaf hetzelfde percentage buiten beschouwing gelaten, als het wachtgeld ten opzichte van het laatstelijk genoten inkomen geringer is.

Artikel 26

Onverminderd het bepaalde bij artikel 21 kan het wachtgeld door het bevoegd gezag worden ingetrokken, indien een wachtgelder bij herhaling een hem aangeboden betrekking, welke mede in verband met zijn persoonlijkheid of de omstandigheden voor hem passend worden geacht, weigert te aanvaarden.

Artikel 27
  • 1. Het wachtgeld wordt ingetrokken, indien:

    • a.

      binnen een jaar na de dag waarop het aan de betrokkene verleende ontslag is ingegaan bij onherroepelijk geworden beslissing komt vast te staan dat deze zich als overheidsdienaar in zijn betrekking zodanig heeft gedragen, dat hem daaruit ontslag zonder het predikaat “eervol” zou zijn verleend, indien van zijn gedragingen eerder was gebleken;

    • b.

      de wachtgelder opzettelijk onjuiste gegevens als bedoeld in de artikelen 8, 11 of 12 verschaft heeft.

  • 2. In het geval, bedoeld in het voorgaande lid onder b, wordt van de wachtgelder teruggevorderd het gedeelte van hem reeds uitgekeerde wachtgelden dat hem niet zou zijn toegekend, indien hij de onjuiste gegevens niet had verschaft.

§ 5. Opschorting van een wachtgeld.

Artikel 28

Ingeval ten tijde dat het ontslag uit de dienst ingaat door de belanghebbende een uitkering als bedoeld in artikel 45A van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht of artikel 41 van de Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienstwerknemers (P.B. 1971, 85) wordt genoten, wordt het wachtgeld toegekend en vangt de wachtgeld-periode aan met ingang van de dag volgend op die waarop de uitkering eindigt.

Artikel 29
  • 1 Indien de wachtgelder voor een korte tijd, wordt geplaatst of herplaatst in of ter beschikking gesteld voor de dienst van de Nederlandse Antillen, een eilandgebied of enig ander binnen de Nederlandse Antillen gevestigd openbaar lichaam, de Universiteit van de Nederlandse Antillen, een door een openbaar lichaam in het leven geroepen en op grond van zijn doelstelling en in financieel opzicht tot zulk een lichaam in een bijzondere verhouding staande rechtspersoon, of een bijzondere school als bedoeld in artikel 2, wordt op zijn daartoe strekkend schriftelijk verzoek het op de aanvangsdag van de plaatsing, herplaatsing of terbeschikkingstelling nog overblijvende gedeelte van de wachtgeldperiode voor de duur daarvan opgeschort.

  • 2. onder de korte tijd, bedoeld in de voorgaande lid, wordt verstaan een tijdvak dat niet langer is dan het gedeelte van de wachtgeld-periode dat voor de wachtgelder op de dag van de plaatsing, herplaatsing of terbeschikkingstelling nog over is, en dat niet door een nieuwe wachtgeld-periode wordt gevolgd.

Artikel 30

Ten aanzien van de belanghebbende die zich ingevolge wettelijke verplichting als militair in werkelijke dienst bevindt of moet begeven, wordt op zijn daartoe strekkend schriftelijk verzoek de wachtgeld-periode of het op de dag van zijn intreding in werkelijke dienst nog overblijvende gedeelte van de wachtgeld-periode voor de duur daarvan opgeschort.

§ 6. Einde en verval van de aanspraak op wachtgeld.

Artikel 31

De aanspraak op wachtgeld eindigt anders dan door het verloop van de wachtgeldperiode.

  • a.

    met ingang van de dag waarop voor de belanghebbende recht ontstaat op een pensioen, waarvan het over één maand berekende bedrag ten minste gelijk is aan dat van het wachtgeld waarop hij over de aan die dag voorafgaande maand aanspraak heeft gehad of zou hebben gehad, indien hij reeds wachtgeld genoten had;

  • b.

    met ingang van de dag waarop hij de leeftijd van 60 jaren bereikt;

  • c.

    met ingang van de dag volgende op die waarop de belanghebbende is overleden.

Artikel 32

De aanspraak op wachtgeld vervalt, wanneer niet binnen twee jaren na de dag waarop de aanspraak is ontstaan de aanvrage, bedoeld in artikel 8, aan het bevoegd gezag gericht is.

§ 7. Verschillende bepalingen.

Artikel 33
  • 1. Indien en zolang de belanghebbende wachtgeld ontvangt, wordt hem op de voet van de ter zake voor hem geldende wettelijke bepalingen een kindertoelage uitgekeerd.

  • 2. Voor het vaststellen van het bedrag van de kindertoelage wordt uitgegaan van het loon of de bezoldiging welke voor de belanghebbende onmiddellijk voorafgaand aan de dag van zijn ontslag uit de dienst daarvoor in aanmerking is genomen of zou zijn genomen, indien hij te dien tijde in de omstandigheden had verkeerd waarop hij als wachtgelder zijn aanspraak op een kindertoelage grondt.

  • 3. De belanghebbende die elders een kindertoelage, onder welke benaming ook, ontvangt of kan ontvangen, is verplicht daarvan het bevoegd gezag in kennis te stellen, onder opgave, voor zoveel mogelijk, van het bedrag van de toelage.

Artikel 34
  • 1. Op de wachtgelder is uit de Regeling vergoeding behandelings- en verplegingskosten overheidsdienaren (P.B. 1986, 165) van overeenkomstige toepassing, voor wat betreft de bepaling van het bevoegde gezag met toepassing van artikel 2 van deze landsverordening en overigens met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.

  • 2. Aan de wachtgelder komen een persoonlijk recht op vrije geneeskundige behandeling en verpleging dan wel op volledige vergoeding daarvan, en de vrijstelling van de verplichting tot premiebetaling slechts dan toe, indien hij daarop onmiddellijk voorafgaand aan de dag van het hem verleende ontslag eveneens recht heeft gehad.

  • 3. Voor de berekening van de door de wachtgelder verschuldigde premie wordt als loon aangemerkt het gedeelte van het wachtgeld dat het voor de betrokkene geldende percentage uitmaakt van de loon- of bezoldigingscomponent in het laatstelijk genoten inkomen, dan wel, indien de voor hem geldende werktijd waarvoor hij loon of bezoldiging ontving korter was dan de voor de betreffende functie geldende gebruikelijke volledige werktijd, van de loon- of bezoldigingscomponent die voor hem zou hebben bestaan, indien hij voor volledige werktijd in dienst zou zijn geweest.

  • 4. Indien voor de wachtgelder, die ingevolge de op hem toepasselijke bepalingen recht heeft op een vergoeding van 90% van de kosten van geneeskundige behandeling en verpleging, het in het voorgaande lid bedoelde gedeelte van het wachtgeld daalt beneden het aanvangsbedrag van schaal 6 van het Bezoldigingsbesluit 1998 (P.B. 1997, 314) wordt het percentage van de door hem verschuldigde premie gesteld op 1.

  • 5. Indien de wachtgelder uit anderen hoofde aanspraak maakt of kan maken op gehele of gedeeltelijke vergoeding van kosten als in dit artikel bedoeld, wordt die vergoeding in mindering gebracht op de uit de bepalingen van dit artikel voortvloeiende vergoeding.

Artikel 35
  • 1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de wachtgelder of van de belanghebbende aan wie een wachtgeld zou zijn toegekend indien hij in het leven was gebleven, wordt door het bevoegd gezag aan de weduwe of weduwnaar een geldsbedrag uitgekeerd gelijk aan driemaal het wachtgeld waarop betrokkene op het tijdstip van zijn overlijden aanspraak had, vermeerderd met de hem te dien tijde toekomende kindertoelage.

  • 2. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarig wettige of natuurlijke kinderen ten aanzien van wie met de overledene familierechtelijke betrekkingen bestaan. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitbetaling, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters, meerderjarige kinderen of stiefkinderen, ten behoeve van deze betrekkingen.

  • 3. Laat de overledene evenmin betrekkingen als bedoeld in het tweede lid na, dan wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag geheel of ten dele aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging.

Artikel 36

Op het wachtgeld zijn de bepalingen van hoofstuk XI van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (P.B.1964, 159) ook dan van toepassing, wanneer de wachtgelder geen ambtenaar in de zin van die landsverordening is geweest.

Artikel 37

In alle gevallen waarin door het bevoegd gezag ingevolge de landsverordening, al dan niet op verzoek, een voor de betrokkene geheel of gedeeltelijk belastende of afwijzende beschikking genomen moet worden met betrekking tot de toekenning, betaalbaarstelling, vermindering, niet-uitbetaling of intrekking van een wachtgeld of een daarmede in verband staande aangelegenheid, geschiedt zulks bij met redenen omklede beschikking.

Artikel 38

De belanghebbende die het wachtgeld aanvaardt, wordt daardoor niet geacht van de aanspraak op een hoger bedrag aan wachtgeld of een langere wachtgeld-periode afstand te hebben gedaan.

Artikel 39
  • 1. Over de beschikkingen, handelingen en weigeringen om te beschikken of te handelen ten aanzien van belanghebbenden, hun nagelaten betrekkingen en rechtverkrijgenden, verband houdende met een aanspraak of vermeende aanspraak op wachtgeld, oordeelt bij uitsluiting in eerste aanleg het gerecht in ambtenarenzaken, zulks ook dan wanneer de bezwaarde geen ambtenaar in de zin van de Regeling ambtenarenrechtspraak (P.B. 1951, 134) is.

  • 2. De bepalingen van de in het voorgaande lid genoemde regeling zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 40
  • 1. De personen aan wie de bij of krachtens deze landsverordening voorgeschreven inlichtingen worden gegeven of inzage van stukken wordt verschaft zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hun in verband daarmede is bekend geworden, voor zover die geheimhouding niet in strijd is met deze of een andere algemene verordening.

  • 2. Hij die de bij het voorgaande lid opgelegde geheimhouding opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden.

  • 3. Hij aan wiens schuld schending van die geheimhouding te wijten is wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.

  • 4. Geen vervolging heeft plaats dan op klachte van hem, te wiens aanzien de geheimhouding is geschonden.

  • 5. De in dit artikel bedoelde strafbare feiten worden als misdrijven beschouwd.

Artikel 41

Indien ingevolge een wettelijke bepaling de aanspraak van de belanghebbende op een vakantie-uitkering of de aanspraak daarop van de groep van overheidsdienaren waartoe de belanghebbende behoord zou hebben indien hij nog in dienst zou zijn, voor een bepaald tijdvak buiten werking gesteld is, wordt tot aan het einde van dat tijdvak het aan de belanghebbende toe te kennen wachtgeld berekend over het laatstelijk door hem genoten inkomen zonder de vakantie-uitkering. Na het einde van het bedoelde tijdvak wordt voor de berekening van het wachtgeld het laatstelijk door hem genoten inkomen met inbegrip van de vakantie-uitkering, waarop de belanghebbende aanspraak had of gehad zou hebben indien zij niet tijdelijk buiten werking was gesteld, in aanmerking genomen.

§ . 7a. Tegemoetkoming werkgever

Artikel 41a
  • 1. Een in de Nederlandse Antillen gevestigde werkgever, anders dan een dienst, openbaar lichaam, rechtspersoon of onderwijsinstelling genoemd in artikel 29, die een belanghebbende of wachtgelder, bedoeld in artikel 2, voor gemiddeld tenminste 36 uren per week in dienst neemt in zijn eigen bedrijf op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, wordt op zijn schriftelijk verzoek door het bevoegde gezag, gedurende de voor de belanghebbende of wachtgelder resterende wachtgeld-periode, bedoeld in artikel 5, en voor ten hoogste twee jaren, een bruto-bedrag per maand toegekend gelijk aan 20 % van het wachtgeld, waarop de belanghebbende of wachtgelder recht gehad zou hebben, als hij niet door de werkgever in dienst was genomen.

  • 2. Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen aan de opzet van het bedrijf van de werkgever, de inhoud van de arbeidsovereenkomst, de inhoud en wijze van indienen van het verzoek door de werkgever, de wijze van besteding door de werkgever, van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, alsmede het toezicht vanwege het bevoegde gezag op de uitvoering door de werkgever van de hem bij of krachtens dit artikel opgelegde verplichtingen.

  • 3. Als de arbeidsovereenkomst met de belanghebbende of wachtgelder binnen 6 maanden na de datum van dagtekening van het besluit, houdende toekenning van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt beëindigd, is de werkgever verplicht de reeds uitbetaalde bedragen terug te betalen aan het bevoegde gezag, tenzij hij aantoont dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in overwegende mate het gevolg is van eigen schuld of toedoen van de belanghebbende of wachtgelder.

  • 4. Het bevoegde gezag kan de betaling van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, beëindigen of opschorten en de werkgever verplichten tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de reeds aan hem uitbetaalde bedragen, indien deze:

    • a.

      Opzettelijk onvolledige of onjuiste gegevens heeft verstrekt, die hebben geleid tot een beslissing van het bevoegde gezag, welke dat gezag anders niet genomen zou hebben;

    • b.

      opzettelijk handelt of nalaat in strijd met de bij of krachtens dit artikel aan hem opgelegde verplichtingen, waaronder begrepen het niet of niet voldoende mee werken aan het toezicht vanwege bevoegde gezag.

§ . 8. Slotbepalingen.

Artikel 42
  • 1. Deze landsverordening kan worden aangehaald als „Wachtgeldregeling overheidsdienaren”.

  • 2. Zij treedt in werking met ingang van de dag volgende op die van haar afkondiging.

Artikel 43

Met ingang van het in het voorgaande artikel bedoelde tijdstip vervallen:

  • 1°.

    het West- Indisch Wachtgeldbesluit 1925 (P.B. 1925, 18);

  • 2°.

    de Duurtetoeslagregeling wachtgelders 1950 (P.B. 1950, 42).

Artikel 44

[wijzigt de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (P.B. 1964, 159)]

Artikel 45

[wijzigt de Werkliedenverordening 1944 (P.B. 1978, 376)]