Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Koninkrijksdeel Curaçao

LANDSVERORDENING van de 6de april 1982 regelende het pensioen van de gezaghebbers alsmede van hun weduwen en wezen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieKoninkrijksdeel Curaçao
Officiële naam regelingLANDSVERORDENING van de 6de april 1982 regelende het pensioen van de gezaghebbers alsmede van hun weduwen en wezen
CiteertitelPensioenverordening gezaghebbers
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerppersoneel en organisatie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Mogelijk zijn wijzigingen van deze regeling niet vermeld.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-10-2010bestendiging Antilliaanse regelgeving in Curaçao

10-10-2010

A.B. 2010, no. 86 en A.B. 2010, no. 87

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSVERORDENING van de 6de april 1982 regelende het pensioen van de gezaghebbers alsmede van hun weduwen en wezen

Artikel 1

In deze landsverordening wordt onder "gezaghebber" verstaan degene die als zodanig krachtens artikel 63 van de Eilandenregeling Nederlandse Antillen (P.B. 1955, no. 34) door de Koning is benoemd.

Artikel 2
  • 1. Aan de gewezen gezaghebber wordt met ingang van de datum van ontslag als zodanig, indien hij op die datum de 55-jarige leeftijd heeft bereikt, een pensioen toegekend ten laste van 's Lands kas. Onder ontslag wordt tevens begrepen het eindigen van de ambtsperiode van zes jaren.

  • 2. Wanneer de gewezen gezaghebber op de datum van ingang van het ontslag als zodanig de in het eerste lid bedoelde leeftijd nog niet heeft bereikt, vangt het pensioen aan met ingang van de dag, waarop die leeftijd wordt bereikt.

Artikel 3
  • 1. Het pensioen van een gewezen gezaghebber bedraagt na zes jaren diensttijd als zodanig, het maximum pensioen dat ingevolge de bepalingen van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren (P.B. 1997, no. 312) aan een persoon die ambtenaar als bedoeld in artikel 4. onderdeel b, van die landsverordening geweest is, jaarlijks kan worden toegekend, vermeerderd met f 1000,-.

  • 2. Het pensioen bedraagt voor één jaar diensttijd als gezaghebber het één zesde gedeelte van het maximum pensioen als in het vorige lid bedoeld en voor elke maand diensttijd als zodanig het een tweeënzeventigste gedeelte daarvan.

    Bij de berekening van het pensioen wordt een gedeelte van één maand voor een volle maand medegeteld. Het pensioen wordt, voorzover nodig, afgerond tot het naaste bedrag in volle guldens, dat een veelvoud is van drie.

Artikel 4
  • 1. Voor de vaststelling van het pensioen als gewezen gezaghebber wordt rekening gehouden met een diensttijd van maximaal 6 jaren.

  • 2. Indien de gewezen gezaghebber in een bezoldigde betrekking in dienst van de Nederlandse Antillen of van een der eilandgebieden treedt dan wel op arbeidsovereenkomst bij één van genoemde overheden of van een publiekrechtelijke instelling in dienst wordt genomen en zijn inkomen meer bedraagt dan het hem als gewezen gezaghebber toegekende pensioen, verliest hij gedurende een zodanig dienstverband de aanspraak op het genot van pensioen als gewezen gezaghebber.

  • 3. Ingeval het pensioen, eventueel vermeerderd met tijdelijke duurtetoeslag, het in het voorgaande lid bedoelde inkomen overschrijdt wordt het verschil tussen het pensioen en bedoeld inkomen aan de gewezen gezaghebber uitbetaald.

  • 4. In bijzondere gevallen kan de Gouverneur of het tot benoeming bevoegde gezag van een eilandgebied in overleg met de Gouverneur ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede lid.

Artikel 5

Wordt naast het pensioen als gewezen gezaghebber op grond van andere voorschriften een pensioen genoten ten laste van 's Lands kas, ten laste van een publiekrechtelijk lichaam in de Nederlandse Antillen of ten laste van een door het openbaar gezag in de Nederlandse Antillen ingesteld fonds, dan mag het totaal van deze pensioenen respektievelijk het totaal van deze pensioenen het bedrag van het pensioen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, niet overschrijden. Indien het totaal van de pensioenen respektievelijk het totaal van de pensioenen het bedrag van het pensioen bedoeld in artikel 3, eerste lid, overschrijdt, dan wordt het pensioen als gewezen gezaghebber met het bedrag van die overschrijding verminderd.

Artikel 6
  • 1. De gewezen gezaghebber heeft aanspraak op het genot van een toelage, bestaande uit een aanvulling op het door hem als zodanig genoten pensioen tot zestig ten honderd van de door hem als gezaghebber laatstelijk genoten bezoldiging over dezelfde periode als hij zonder onderbreking gezaghebber was tot ten hoogste over een jaar.

  • 2. De toelage eindigt in geval van overlijden met het einde van de maand waarin het overlijden heeft plaatsgehad. In dat geval wordt aan de weduwe of wanneer er geen weduwe aanwezig is aan de kinderden tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn een bedrag uitgekeerd gelijk aan de toelage welke de overledene genoot of zou hebben genoten over een tijdvak van drie maanden.

Artikel 7

De toelage waarop de gewezen gezaghebber krachtens artikel 6 aanspraak heeft, wordt, indien de gewezen gezaghebber inkomsten geniet of gaat genieten als bedoeld in artikel 4 en deze inkomsten eventueel vermeerderd met pensioen als gewezen gezaghebber zestig ten honderd van de door hem als gezaghebber laatstelijk genoten bezoldiging overschrijden, met het bedrag dier overschrijding verminderd.

Artikel 8
  • 1. De weduwe van een overleden gezaghebber heeft recht op weduwenpensioen.

  • 2. Geen recht op weduwenpensioen ontstaat indien het huwelijk was gesloten nadat het ontslag als gezaghebber was ingegaan, tenzij de echtgenoten vóór het ontslag eerder met elkaar gehuwd waren geweest en mits het huwelijk was gesloten, voordat de gezaghebber de 55-jarige leeftijd had bereikt.

Artikel 9
  • 1. De wezen van een overleden gezaghebber hebben recht op wezenpensioen, tenzij hun familierechtelijke betrekking met de overleden gezaghebber is ontstaan op een zodanig tijdstip, dat krachtens artikel 8, tweede lid, geen recht op weduwenpensioen onderscheidenlijk weduwnaarspensioen ontstaat.

  • 2. Onder "wezen" wordt in deze landsverordening verstaan:

    • a.

      de kinderen tot wie de overleden gezaghebber in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn;

    • b.

      de kinderen tot wie de overledene gezaghebber in familierechtelijke betrekking stond van 21 tot 25 jaar die niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn, wier tijd, behoudens in geval van ziekte of vakantie, geheel of grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs;

    • c.

      de kinderen tot wie de overledene gezaghebber in familierechtelijke betrekking stond van 21 tot 25 jaar die niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn, die naar het oordeel van de Gouverneur, tengevolge van ziekte of gebreken blijvend niet in staat zijn om met arbeid die voor hun krachten is berekend, een derde te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen van gelijke leeftijd in staat zijn met arbeid te verdienen.

Artikel 10
  • 1. Een weduwe, die een nieuw huwelijk aangaat, verliest haar aanspraak op het genot van het pensioen met ingang van de eerste der maand, volgende op die, waarin het huwelijk plaats heeft.

  • 2. Bij ontbinding van het nieuwe huwelijk herleeft de aanspraak op het genot van het vorige pensioen. Indien tengevolge van de ontbinding van het laatst gesloten huwelijk recht op een hoger pensioen wordt verkregen dan in de voorgaande zin wordt bedoeld, wordt dit hogere pensioen toegekend.

    Het pensioen gaat in beide gevallen in op de eerste dag van de maand waarin dat huwelijk is ontbonden.

Artikel 11
  • 1. Het pensioen van de weduwe van een gezaghebber bedraagt vijf achtste gedeelte van het pensioen waarop de gezaghebber recht zou hebben gehad, indien hem met ingang van de dag na die van zijn overlijden ontslag was verleend.

  • 2. Het pensioen van de weduwe van een overleden gewezen gezaghebber bedraagt vijf achtste gedeelte van het pensioen waarop de overledene recht had.

  • 3. Het in dit artikel bedoelde pensioen wordt naar boven afgerond tot het naaste getal in volle guldens, dat een veelvoud is van drie.

  • 4. Indien wegens eenzelfde sterfgeval voor een weduwe recht ontstaat zowel op een weduwenpensioen krachtens deze landsverordening als op een weduwenpensioen dan wel een uitkering bij wijze van pensioen ten laste van 's Lands kas, ten laste van een publiekrechtelijk lichaam in de Nederlandse Antillen of ten laste van een door het openbaar gezag in de Nederlandse Antillen ingesteld fonds, wordt indien het totaal van de pensioenen het maximum pensioen voor een weduwe van een overleden gezaghebber zou overschrijden, het in deze landsverordening bedoelde weduwenpensioen met het bedrag van die overschrijding verminderd.

Artikel 12
  • 1. Het wezenpensioen bedraagt:

    • a.

      voor elk kind, wiens moeder aan het overlijden van de vader recht op pensioen ontleent, een achtste gedeelte van het voor de overleden gezaghebber berekende pensioenbedrag.

      Wanneer het weduwenpensioen van de moeder wegens het aangaan van een nieuw huwelijk, overlijden of vermissing is geëindigd wordt het wezenpensioen verhoogd tot twee achtste gedeelte van het bedrag, waarvan het is afgeleid.

    • b.

      voor elk ander kind, twee achtste gedeelte van het voor de overleden gezaghebber berekend pensioenbedrag.

  • 2. Het wezenpensioen wordt naar boven afgerond tot het naaste getal in volle guldens, dat een veelvoud is van drie.

  • 3. Het wezenpensioen voor de gezamenlijke kinderen uit één moeder geboren, wordt als een eenheid toegekend.

  • 4. Zijn de kinderen, die dezelfde vader hebben, uit verschillende moeders geboren, dan wordt het wezenpensioen voor elke groep als een afzonderlijke eenheid toegekend.

    Indien het totaal bedrag van de wezenpensioenen het in artikel 13, eerste lid bedoelde maximum zou overschrijden, geschiedt de vermindering naar de verhouding van de aanvankelijk in iedere groep berekende bedragen.

  • 5. In afwijking van het gestelde in het derde en vierde lid van dit artikel kan bij de toekenning of later in het belang der rechthebbenden het pensioen door de Gouverneur worden gesplitst.

Artikel 13
  • 1. Het gezamenlijk bedrag aan weduwen- en wezenpensioen gaat het bedrag, waarvan de pensioenen zijn afgeleid niet te boven.

  • 2. Indien wegens de toepassing van het vorige lid de pensioenen een vermindering moeten ondergaan, geschiedt deze in evenredigheid van hun bedragen.

Artikel 14

Indien de kinderen aan het overlijden van ieder van hun ouders aanspraak op pensioen ontlenen, wordt het hoogste van de pensioenen toegekend.

Artikel 15

[vervallen]

Artikel 16
  • 1. Indien een gezaghebber of gewezen gezaghebber naar het oordeel van de Gouverneur is vermist, hebben degenen die aan zijn overlijden recht op pensioen zouden ontlenen, recht op tijdelijk pensioen op dezelfde voet als in de voorgaande bepalingen is omschreven.

  • 2. De Gouverneur bepaalt het tijdstip van ingang van dit pensioen.

  • 3. Het tijdelijk pensioen gaat van rechtswege over in een voortdurend pensioen, zodra het overlijden van de vermiste vaststaat.

Artikel 17

Alle recht op pensioen krachtens de bepalingen van deze landsverordening gaat verloren voor de weduwe en wezen, die veroordeeld zijn terzake van het ombrengen van de gezaghebber aan wie zij de pensioenaanspraken zouden kunnen ontlenen.

Artikel 18

De gezaghebber draagt ten behoeve van het eigen pensioen 5% van de voor hem vastgestelde pensioengrondslag bij. Ten behoeve van het weduwen- en wezenpensioen draagt hij, zo hij pensioengerechtigde betrekkingen heeft, 3% van de in het vorige lid bedoelde pensioengrondslag bij.

Artikel 19
  • 1. De pensioenen krachtens deze landsverordening worden op schriftelijke aanvrage door of vanwege de belanghebbende, toegekend bij landsbesluit.

  • 2. Bij een aanvraag voor eigen pensioen dient te worden overgelegd een verklaring, dat alle gouvernementsstukken, zowel oorspronkelijke als afschriften, uittreksels of minuten, welke de gewezen gezaghebber onder zich mocht hebben, ter beschikking zijn gesteld van de overheid of dat hij zodanige stukken niet onder zich heeft.

  • 3. Indien het pensioen wordt aangevraagd ten behoeve van weduwe en wezen van een overleden gezaghebber zullen moeten worden overgelegd: uittreksel uit de huwelijksakte en de overlijdensakte van de gezaghebber, de geboorteakte der kinderen.

  • 4. Bij gebreke van stukken als in het voorgaande lid of in artikel 20, eerste lid, onderdeel a onder 1º bedoeld kan door de Gouverneur met andere stukken worden genoegen genomen, indien hij deze voor de regeling van het pensioen voldoende acht.

  • 5. De aanvrage moet, op straffe van verval van het recht op pensioen, geschieden binnen vijf jaar na de dag, waarop het recht is ontstaan.

Artikel 20
  • 1. Ter verkrijging van pensioen of tot behoud van het hem toegekende pensioen dient de wees, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel b, een verzoekschrift in te dienen bij de Gouverneur onder overlegging van:

    • a.

      indien de wees niet in het genot is van pensioen:

      • 1.

        een staat van dienst met alle gegevens, benodigd voor de berekening van het pensioen, desverlangd onder bijvoeging van de betrekkelijke besluiten, beschikkingen en akten van aanstelling;

        een door de directeur van het Departement van Financiën geverifieerde verklaring, bevattende een opgave van de dienstjaren, de inkomsten die tot bepaling van de pensioengrondslag hebben gestrekt, en het pensioenbedrag waarop de betrokkene recht kan doen gelden;

        een uittreksel uit de geboorteakte van de wees, en, indien de overleden gezaghebber tevoren niet zelf gepensioneerd is geweest, een uittreksel uit de overlijdensakte;

      • 2.

        een verklaring waaruit blijkt welke onderwijsinrichting de wees bezoekt of welke studie hij volgt, afgegeven door het hoofd van de desbetreffende onderwijsinrichting, of een bewijs van inschrijving aan een universiteit of hogeschool, dan wel een verklaring van de directeur van het Departement van Onderwijs; voor wat degenen betreft die op kosten van een eilandgebied studeren kan in plaats daarvan een verklaring van het betrokken Bestuurscollege worden overgelegd. Al zulke verklaringen vermelden, vanaf welk tijdstip de wees de betreffende onderwijsinrichting bezoekt of studie volgt;

    • b.

      ingeval de wees reeds in het genot is van pensioen, behoeft slechts een verklaring als bedoeld in onderdeel a onder 2 te worden overgelegd.

  • 2. Ter verkrijging van pensioen of tot behoud van het hem toegekende pensioen dient de wees, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel c, een verzoekschrift in te dienen bij de Gouverneur onder overlegging van:

    • a.

      ingeval hij niet in het genot was van pensioen:

      • 1.

        de stukken, bedoeld in onderdeel a van het eerste lid onder 1 en 2;

      • 2.

        een geneeskundige en/of andere verklaring waaruit blijkt dat de betrokken wees verkeert in omstandigheden als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel c. In geval van verpleging in een inrichting wordt tevens de naam en de aard van de inrichting vermeld. De in de eerste volzin bedoelde verklaringen vermelden, vanaf welk tijdstip de wees in de bedoelde omstandigheden verkeert;

    • b.

      ingeval de wees reeds in het genot is van pensioen, behoeft slechts een verklaring als in onderdeel a onder 2 bedoeld te worden overgelegd.

  • 3. Het in de voorgaande leden bedoelde verzoekschrift wordt binnen zes maanden na het ontstaan van de in dit artikel bedoelde omstandigheden ingediend. Het pensioen gaat alsdan in met ingang van de datum waarop de omstandigheden zijn ontstaan. Is het verzoekschrift niet binnen zes maanden ingediend, dan gaat het pensioen in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin het verzoekschrift door de Gouverneur is ontvangen.

  • 4. Indien de in het tweede lid van dit artikel bedoelde wees buiten staat is zelf een verzoekschrift in te dienen, geschiedt zulks door zijn wettelijke vertegenwoordiger. Ingeval de wees geen wettelijke vertegenwoordiger heeft, kan het verzoekschrift worden ingediend door degene die ten genoegen van de Gouverneur kan aantonen dat de wees te zijnen laste komt.

  • 5. Het pensioen wordt toegekend voor de tijd gedurende welke zich een der in dit artikel bedoelde omstandigheden voordoet. De wees of degene die krachtens dit artikel bevoegd is tot indiening van het verzoekschrift geeft eigener beweging, onverwijld en schriftelijk aan de Gouverneur kennis van iedere wijziging in de bedoelde omstandigheden.

Artikel 21
  • 1. Als de aanvrage, in artikel 19 bedoeld, niet is ingekomen binnen achttien maanden na het ontstaan der omstandigheden, welke aanspraak geven op pensioen, gaat het pensioen in op de eerste dag van het kwartaal, volgende op dat, waarin de vraag is ingekomen.

  • 2. Is de aanvraag binnen het in het eerste lid bedoelde tijdvak ingekomen, dan gaat het pensioen in:

    • a.

      voor de gezaghebber op de dag, waarop het ontslag is ingegaan, behoudens het bepaalde bij artikel 2, tweede lid;

    • b.

      voor de weduwe en wezen met ingang van de dag, volgende op die van het overlijden van de gezaghebber;

    • c.

      voor een wees, geboren na het overlijden van de gezaghebber, met ingang van de maand, waarin de geboorte heeft plaats gehad.

Artikel 22

De pensioenen krachtens deze landsverordening toegekend, eindigen:

  • a.

    in geval van overlijden met het einde van de maand, waarin het overlijden heeft plaats gehad;

  • b.

    in elk ander geval met het einde van de maand, waarin de oorzaak tot beëindiging van het desbetreffende pensioen is ontstaan.

Artikel 23

Op de pensioenen krachtens deze landsverordening toegekend is artikel 56 van de pensioenlandsverordening overheidsdienaren (P.B. 1997, no. 321) van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24
  • 1. De krachtens deze landsverordening toegekende pensioenen worden per maand uitbetaald.

  • 2. De invorderbare termijnen van een pensioen die gedurende twee achtereenvolgende jaren niet zijn geïnd worden niet meer betaald.

Artikel 25
  • 1. De Duurtetoeslagregeling gepensioneerden 1943 (P.B. 1943, 77), zoals deze luidde op de dag vóór die waarop de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren in werking treedt, blijft van toepassing op de gewezen gezaghebber en op de weduwe of wees van een overleden, al dan niet gewezen of gepensioneerde gezaghebber, die op de eerder bedoelde dag reeds een pensioen ingevolge deze landsverordening ontving.

  • 2. Komt een gewezen gezaghebber als bedoeld in het voorgaande lid te verkeren in het geval geregeld door artikel 5, of een weduwe als bedoeld in het voorgaande lid te verkeren in het geval geregeld door artikel 11, vierde lid, dan wordt de duurtetoeslag tezamen met het pensioen voor de toepassing van artikel 5, onderscheidenlijk artikel 11, vierde lid, als het pensioen van de gewezen gezaghebber, onderscheidenlijk als het weduwepensioen aangemerkt.

  • 3. Indien ingevolge artikel VII van de Invoeringslandsverordening rechtspositionele regelingen 1998 (P.B. 1997, no. 313) een uitkering bij wijze van pensioen wordt genoten, wordt deze voor de toepassing van de artikelen 5 en 11 als pensioen aangemerkt.

Artikel 26

[vervallen]

Slot- en overgangsbepaling

Artikel 27

Deze landsverordening kan worden aangehaald als "Pensioenverordening gezaghebbers". Zij treedt in werking met ingang van de dag na die van haar afkondiging en werkt terug tot en met 1 januari 1980.

Artikel 28

Diensttijd welke door een gewezen gezaghebber vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze landsverordening is vervuld, komt voor de berekening van het pensioen bedoeld in artikel 3, eerste lid, in aanmerking, met dien verstande dat het pensioen niet eerder ingaat dan op het tijdstip van inwerkingtreding van deze landsverordening, en onverminderd het bepaalde in artikel 2.