Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Koninkrijksdeel Curaçao

VERORDENING VAN DEN 3DEN MAART 1923, houdende beginselen en voorschriften omtrent maatregelen ten opzichte van jeugdige personen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieKoninkrijksdeel Curaçao
Officiële naam regelingVERORDENING VAN DEN 3DEN MAART 1923, houdende beginselen en voorschriften omtrent maatregelen ten opzichte van jeugdige personen
Citeertitel
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpstrafrecht

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Het tijdstip van inwerkingtreding van de oorspronkelijke regeling is vastgesteld bij landsbesluit van 29-7-1924 (P.B. 1924, no. 36).

Bij regeling van 15-5-1935 is deze regeling gewijzigd. De wijzigingsregeling is in 1935 in het Publicatieblad geplaatst, het nummer van dat Publicatieblad en andere wetshistorische gegevens over de regeling zijn echter niet bekend.

Krachtens landsbesluit van 13-5-1968 is een doorlopende tekst van deze regeling geplaatst in P.B. 1968, no. 77.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Landsverordening van de 2de April 1949, houdende bepaling van de plaats van vestiging van een op te richten Gouvernementsopvoedingsgesticht, als bedoeld bij artikel 1 van de Verordening van de 3de Maart 1923, houdende beginselen en voorschriften omtrent maatregelen ten opzichte van jeudige personen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-10-2010bestendiging Antilliaanse regelgeving in Curaçao

10-10-2010

A.B. 2010, no. 86 en A.B. 2010, no. 87

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

VERORDENING VAN DEN 3DEN MAART 1923, houdende beginselen en voorschriften omtrent maatregelen ten opzichte van jeugdige personen

§ 1.

Artikel 1

Naarmate van de behoefte worden er opvoedingsgestichten opgericht, waarvan het aantal en de plaatsen van vestiging bij verordening worden bepaald.

Artikel 2

De opvoedingsgestichten zijn bestemd tot opneming van hen, wier plaatsing aldaar overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen moet volgen.

Artikel 3

De opvoedingsgestichten worden beheerd door een directeur (directrice), volgens een instructie vast te stellen door de Ministers van Justitie en van Cultuur en Opvoeding.

De directeur (directrice) wordt in zijn (haar) taak bijgestaan door een adviescommissie bestaande uit ten minste drie en ten hoogste zes leden.

De directeur (directrice), de leden van het adviescollege alsmede de beambten van de opvoedingsinrichting worden benoemd, geschorst en ontslagen door de Gouverneur.

De benoeming van de leden van het adviescollege geschiedt voor de tijd van zes jaar. De aftredende leden zijn terstond herbenoembaar.

Artikel 4

De in opvoedingsgestichten opgenomen kinderen en jeugdige personen worden haar hun geslacht en zoveel mogelijk naar gelang van herkomst, leeftijd, verstandelijke en zedelijke ontwikkeling, geaardheid en gedrag over van elkander afgezonderde onderdelen van inrichtingen verdeeld.

De verpleegden in de opvoedingsgestichten kunnen in klassen worden ingedeeld.

Zij kunnen gedurende de nacht, zoveel nodig, onderling afgezonderd worden.

Artikel 5

Aan de verpleegden in de opvoedingsgestichten wordt gelegenheid gegeven aan godsdienstoefeningen deel te nemen en godsdienstonderwijs te ontvangen.

Behoudens uitdrukkelijke vrijstelling nemen de verpleegden aan te hunnen behoeve gehouden godsdienstoefeningen en aan te hunnen behoeve gegeven godsdienstonderwijs deel.

Artikel 6

De verpleegden in de opvoedingsgestichten ontvangen gewoon lager onderwijs en vakonderricht en verrichten handenarbeid.

Artikel 7

Voor de arbeid kan de verpleegden in de opvoedingsgestichten een geldelijke beloning tot een matig bedrag worden toegekend.

De toegekende beloning is het eigendom van de verpleegde; zij blijft tot uitgaanskas bewaard, tenzij en voor zover de directeur (directrice) anders beschikt.

Moedwillig door de verpleegde tijdens de duur van zijn verblijf in een opvoedingsgesticht toegebrachte schade kan op zijn uitgaanskas worden verhaald. De uitgaanskas is overigens onvervreemdbaar en niet vatbaar voor beslag.

Zij wordt de verpleegde bij of na ontslag uit het opvoedingsgesticht uitgekeerd, hetzij in eens hetzij in termijnen, ter beslissing van de directeur (directrice).

Artikel 8

In de opvoedingsgestichten is de oplegging der navolgende disciplinaire straffen geoorloofd:

  • 1°.

    onthouding van het schrijven of ontvangen van brieven, van bezoek, of van andere voorrechten;

  • 2°.

    verstrekking van water en brood in plaats van het gewone voedsel;

  • 3°.

    opsluiting in een cachot;

  • 4°.

    gewone sluiting in de boeien.

Meerdere van deze straffen kunnen gelijktijdig worden opgelegd.

De straf sub 2. wordt opgelegd aan verpleegden, die nog niet de leeftijd van 14 jaren hebben bereikt, voor ten hoogste 7 dagen, aan verpleegden, die de leeftijd van 14, maar nog niet die van 18 jaren hebben bereikt, voor ten hoogste 14 dagen, aan verpleegden, die de leeftijd van 18 jaren hebben bereikt, voor ten hoogste 21 dagen; zij wordt, ingeval zij langer duurt dan 2 dagen slechts om de andere dag toegepast.

De straf sub 3. wordt opgelegd aan verpleegden, die nog niet de leeftijd van 14 jaren hebben bereikt, voor ten hoogste 4 dagen, aan verpleegden, die de leeftijd van 14, maar nog niet die van 18 jaren hebben bereikt, voor ten hoogste 8 dagen, en aan verpleegden, die de leeftijd van 18 jaren hebben bereikt, voor ten hoogste 16 dagen.

De straf sub 4. wordt niet toegepast op verpleegden, die de leeftijd van 14 jaren nog niet hebben bereikt, en wordt opgelegd aan verpleegden, die de leeftijd van 14, maar nog niet die van 18 jaren hebben bereikt, voor ten hoogste 4 dagen, en aan verpleegden die de leeftijd van 18 jaren hebben bereikt, voor ten hoogste 10 dagen.

Artikel 9

Alle kosten der opvoedingsgestichten komen ten laste van het land, voor zover een algemene verordening niet uitdrukkelijk anders bepaalt.

§ 2.

Artikel 10

In de Nederlandse Antillen gevestigde rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen en aldaar gevestigde stichtingen en instellingen van weldadigheid, wier statuten, stichtingsbrieven of reglementen duurzame verzorging van jeugdige personen in of buiten gestichten voorschrijven, en die blijkens schriftelijke verklaring zich aan door de Gouverneur gestelde voorwaarden onderwerpen, kunnen, wanneer zij zich tot het aanvaarden van zodanige opdrachten bereid verklaren, desverlangd tegen het genot van subsidie, door de Gouverneur tot wederopzeggings toe met de verpleging van ter beschikking van de Regering gestelde jeugdige personen worden belast, hetzij deze aanvankelijk in een opvoedingsgesticht zijn geplaatst, hetzij deze terstond aan zodanige vereniging, stichting of instelling van weldadigheid worden toevertrouwd.

Zodanige opdracht wordt hetzij na verzoek der ouders of voogden, hetzij ambtshalve verleend.

De kosten van overbrenging en van terugvoering komen ten laste van het land.

Artikel 11

Het toezicht op de naleving der in het vorige artikel en der in artikel 13 van deze landsverordening bedoelde voorwaarden door de in diezelfde artikelen bedoelde verenigingen, stichtingen en instellingen van weldadigheid berust bij de Ministers van Justitie en van Cultuur en Opvoeding, onverminderd het toezicht bedoeld bij artikel 305 van Boek 1 van het Burgerlijk [bedoeld zal zijn: het Burgerlijk Wetboek].

Artikel 12

De door de Gouverneur gestelde voorwaarden betreffen maatregelen ten behoeve van gezondheid, zedelijkheid, schoolonderwijs en vakonderricht der naar de bepalingen van artikel 10 van deze verordening verpleegde jeugdige personen en der bij artikel 13 van deze verordening bedoelde, tegen het genot van subsidie verpleegde minderjarigen.

De ten laste van 's lands kas uit te keren subsidie wordt berekend per hoofd en per dag.

Artikel 13

Hier te lande gevestigde rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen en aldaar gevestigde stichtingen en instellingen van weldadigheid, wier statuten, stichtingsbrieven of reglementen duurzame verzorging van jeugdige personen in of buiten gestichten voorschrijven, en die blijkens schriftelijke verklaring zich aan door de Gouverneur gestelde voorwaarden onderwerpen, kunnen op schriftelijk verzoek in het genot van een subsidie ten laste van 's lands kas worden gesteld, op de voet in het tweede lid van artikel 12 aangegeven:

  • a.

    indien zij tot voogd over de minderjarige zijn benoemd tijdens het leven van ten minste een zijner ouders of, indien het een kind zonder familierechtelijke betrekking met een vader betreft, tijdens het leven van zijn moeder;

  • b.

    indien haar benoeming tot voogd over de minderjarige te eniger tijd tijdens het leven van een zijner ouders of, wanneer het een kind zonder familierechtelijke betrekking met een vader betreft, tijdens het leven van zijn moeder, is voorafgegaan door een rechterlijke benoeming van een ander dan de ouders, onderscheidenlijk de moeder, tot voogd over de minderjarige of door een voorlopige toevertrouwing van de minderjarige aan de voogdijraad, tenzij na die benoeming of toevertrouwing het gezag over de minderjarige door een der ouders, onderscheidenlijk de moeder, is uitgeoefend.

  • c.

    indien haar benoeming tot voogd over de minderjarige te eniger tijd na het overlijden van zijn ouders of, wanneer het een kind zonder familierechtelijke betrekking met een vader betreft, na het overlijden van zijn moeder, is voorafgegaan door een ontzetting van de voogdij over de minderjarige.

Bij de bepaling van het bedrag der subsidie worden de bijdragen der ouders, het eigen inkomen van de minderjarige en hetgeen ingevolge enige wettelijke bepaling ten behoeve van de minderjarige wordt uitgekeerd, in rekening gebracht.

Artikel 14

Op schriftelijk verzoek van een vereniging, stichting of instelling van weldadigheid, bedoeld bij artikelen 10 en 13 van deze verordening, die blijkens schriftelijke verklaring hetzij ten opzichte van alle door haar verzorgde kinderen, hetzij alleen ten opzichte der minderjarigen, over wie haar overeenkomstig de bepaling van het eerste lid van artikel 302 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek de voogdij is opgedragen, nadat de ouders beiden of een van beiden van het ouderlijk gezag zijn ontheven of ontzet, zich onderwerpt aan door de Gouverneur gestelde voorwaarden, bedoeld bij artikel 12 en op de naleving daarvan gehouden toezicht, bedoeld bij artikel 11 van deze verordening, kan zodanige minderjarige door de op zorg van de Regering in gevallen van welbewezen noodzakelijkheid in een daartoe bij deze verordening aangewezen inrichting worden geplaatst, indien hij door zijn gedrag van een verdorven of weerbarstig karakter doet blijken.

Zodanige minderjarige kan te allen tijde uit die inrichting worden ontslagen, wanneer de oorzaak van zijn opneming blijkt te zijn opgeheven of zijn lichamelijke of geestelijke toestand hem voor een verblijf aldaar ongeschikt blijkt te maken.

Het genot der overeenkomstig de bepaling van het vorige artikel toegekende subsidie wordt geschorst gedurende de tijd waarin de minderjarige in de bij het eerste lid van dit artikel bedoelde inrichting blijft opgenomen.

De kosten van overbrenging en terugvoering komen ten laste van de betrokken vereniging, stichting of instelling van weldadigheid.

Artikel 15

Op schriftelijk verzoek van een vereniging, stichting of instelling van weldadigheid, overeenkomstig artikel 10 of artikel 13 van deze verordening met de verpleging of met de voogdij van een minderjarige belast, kan, indien zodanige minderjarige in een der gevallen, vermeld bij artikel 18 van deze verordening, in een der aldaar bedoelde inrichtingen wordt verpleegd, de subsidie in artikelen 10 en 13 bedoeld, worden vervangen door gehele of gedeeltelijke voldoening uit 's lands kas van de kosten van verpleging aldaar.

De kosten, onvermijdelijk voortvloeiende uit het overlijden van de minderjarigen in de artikelen 10 en 13 bedoeld, alsmede de kosten van hun begrafenis, kunnen uit 's lands kas worden vergoed.

Artikel 16

De verzoeken bedoeld in de artikelen 10, 13, 14 en 15 van deze verordening, zomede de op die verzoeken te geven beschikkingen en de van deze laatste uit te reiken afschriften zijn vrijgesteld van zegel.

Artikel 17

De gestichten door de in artikel 10 van deze verordening genoemde verenigingen, stichtingen en instellingen van weldadigheid ter verpleging van de daarin bedoelde jeugdige personen bestemd kunnen, bij bereidverklaring, mede worden aangewezen tot opneming van de minderjarigen die voorlopig aan de voogdijraad zijn toevertrouwd of onder toezicht zijn gesteld, alsmede de minderjarigen bedoeld bij artikel 14 van deze verordening.

§ 3.

Artikel 18

In gevallen van krankzinnigheid of ernstig zenuwlijden, van geestelijke of lichamelijke gebreken, en van ernstige of besmettelijke ziekten, kunnen de daaraan lijdende verpleegden in de opvoedingsgestichten naar krankzinnigengestichten, ziekenhuizen of andere inrichtingen, bestemd tot behandeling van zodanige lijders, worden overgebracht en aldaar tijdelijk op 's lands kosten worden verpleegd.

Artikel 19
  • 1. Ingeval jeugdige personen, die overeenkomstig de bepaling van artikel 41 van het Wetboek van strafrecht van de Nederlandse Antillen ter beschikking van de Regering gesteld, in een Gouvernements-opvoedingsgesticht of elders worden verpleegd, zich schuldig maken aan zodanige herhaalde en ernstige inbreuken op de orde en tucht, de regelen van zindelijkheid, arbeidzaamheid en gezondheid dat slechts door hun verwijdering ernstig nadeel aan de opvoeding van andere, ter zelfder plaatse verpleegd wordende jeugdige personen kan worden voorkomen, kunnen zij naar een huis van bewaring worden overgebracht en aldaar tijdelijk op 's Lands kosten worden verpleegd.

  • 2. De overbrenging geschiedt op vordering van het openbaar ministerie, krachtens bevel van de rechter, die de terbeschikkingstelling heeft bevolen. Het bevel wordt niet gegeven dan na verhoor van de jeugdige persoon, wiens overbrenging is gevorderd.

  • 3. De rechter bepaalt bij zijn bevel de duur van het verblijf in het huis van bewaring. Deze duur kan ten hoogste twee maanden bedragen, behoudens verlenging telkenmale voor ten hoogste twee maanden, door de rechter te bevelen op vordering van het openbaar ministerie en na verhoor van de betrokken jeugdige persoon.

Artikel 20

Ten aanzien van jeugdige personen, die, overeenkomstig de bepaling van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen ter beschikking van de Regering gesteld, in een opvoedingsgesticht of elders worden verpleegd, kan te allen tijde worden beschikt, dat de voorziening in de opvoeding voorwaardelijk of onvoorwaardelijk is geëindigd wanneer persoonlijke of zakelijke omstandigheden hen betreffende daartoe aanleiding geven.

Het voorwaardelijk ontslag is te allen tijde herroepbaar ingeval de ontslagene zich slecht gedraagt of in strijd handelt met de in zijn ontslagbrief uitgedrukt voorwaarden.

Op de voorwaardelijk ontslagenen wordt vanwege het openbaar ministerie toezicht gehouden.

Artikel 21

Aan verpleegden in de opvoedingsgestichten of elders, die overeenkomstig de bepaling van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen ter beschikking van de Regering zijn gesteld, kan, bij het voorwaardelijk of onvoorwaardelijk eindigen van de voorziening in de opvoeding, uit 's lands kas reisgeld of reisgelegenheid worden verstrekt, indien de stand van hun uitgaanskassen het niet mogelijk of niet wenselijk maakt, dat daaruit zodanige uitgaven worden bestreden.

§ 4.

Artikel 22

De kosten, die de terbeschikkingstelling van een jeugdig persoon overeenkomstig artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen oplevert voor het Land of een vereniging, stichting of instelling als bedoeld in artikel 10, kunnen, onverminderd het bepaalde in artikel 7, derde lid, door deze worden verhaald op de goederen en inkomsten van de ter beschikkinggestelde.

Het verhaal geschiedt uit kracht van een bevelschrift van tenuitvoerlegging, gesteld op aan de rechter overgelegde, behoorlijk gesplitste en zoveel mogelijk, door bewijsstukken gerechtvaardigde staten van kosten.

Het bevelschrift wordt verleend door de rechter in eerste aanleg der woonplaats van de terbeschikkinggestelde of, bij gebreke van zodanige woonplaats binnen Curaçao, door de rechter in eerste aanleg op het eiland Curaçao. Het verlenen van het bevelschrift kan niet meer geschieden na verloop van een jaar nadat de voorziening van Regeringswege in de opvoeding onvoorwaardelijk is geëindigd.

Tegen het bevelschrift wordt verzet toegelaten bij de rechter in eerste aanleg.

Het bevelschrift levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd.

Artikel 23

De uitkeringen aan de voogdijraad, waartoe ingevolge de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen een ouder ten behoeve van het onderhoud en de opvoeding van een terbeschikkinggestelde mocht zijn of worden veroordeeld, worden, zolang de voorziening van Regeringswege in de opvoeding niet onvoorwaardelijk is geëindigd, in de eerste plaats besteed tot bestrijding van de kosten, die aan de terbeschikkingstelling zijn verbonden.

Artikel 24

De ouder die het gezag uitoefent over een terbeschikkinggestelde is verplicht om, zolang de voorziening van Regeringswege in de opvoeding niet onvoorwaardelijk is geëindigd ter bestrijding van de kosten aan de voogdijraad, wekelijks, maandelijks of driemaandelijks, zoveel uit te keren als op verzoek van deze door de rechter zal zijn bepaald.

Artikel 25

Titel 17 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vindt overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat in de plaats van de behoeften van de minderjarige in aanmerking worden genomen de aan de terbeschikkingstelling verbonden kosten voor zoveel is aan te nemen, dat deze niet kunnen worden verhaald op de eigen goederen en inkomsten van de minderjarige zelf of bestreden uit een uitkering, waartoe ingevolge de bepalingen van genoemd wetboek de andere ouder ten behoeve van het onderhoud en de opvoeding mocht zijn veroordeeld.

Mede vinden overeenkomstige toepassing de artikelen 240, tweede lid, en 242 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, alsook artikel 144, derde lid, en Boek 2, titel 2, afdeling 2A, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

§ 5.

Artikel 26

De opdracht aan een vereniging, stichting of instelling van weldadigheid bedoeld bij artikel 10 van deze verordening; het bevel tot opneming in en dat tot ontslag uit een opvoedingsgesticht, bedoeld bij artikel 13 van de verordening; de beschikking tot toekenning van subsidie, bedoeld bij de artikelen 10 en 13 van deze verordening; de beschikking tot betaling van kosten uit 's lands kas bedoeld bij artikel 15 van deze verordening; alsmede de beschikking omtrent overbrenging, bedoeld bij artikel 18 van deze verordening, en omtrent voorwaardelijk en onvoorwaardelijk eindigen van de voorziening in de opvoeding, bedoeld bij artikel 20 van deze verordening, gaan uit van de Gouverneur.

Artikel 27
  • 1. Nadere regelen betreffende het beheer en de inrichting der opvoedingsgestichten alsmede de huishoudelijke reglementen voor de opvoedingsgestichten worden naar de beginselen van deze landsverordening vastgesteld bij of krachtens beschikking van de Ministers van Justitie en van Cultuur en Opvoeding.

  • 2. De voorwaarden bedoeld in de artikelen 10 en 13, de wijze van bepaling en toekenning der subsidie bedoeld in de artikelen 10 en 13, alsmede de toepassing van de maatregelen bedoeld in de artikelen 10, 14 en 20 worden naar de beginselen van deze landsverordening nader geregeld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

Artikel 28

Plaatsing van een jeugdige persoon in een gesticht ingevolge artikel 27, 28, 36, 41octies, 41novies of 79bis van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen geschiedt in een bijzonder daarvoor ingerichte afdeling van het gesticht en, voor zover zulks niet mogelijk is, worden de betrokken jeugdige personen zoveel mogelijk van de anderen afgezonderd gehouden.

Slotbepaling

Artikel 29

Deze verordening treedt in werking op een door de Gouverneur te bepalen tijdstip.