Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

LANDSBESLUIT van de 5de November 1951, no. 12, bepalende de opneming in het Publicatieblad van de geldende tekst van de Verordening, houdende regeling van het gebruik van stoomketels in de Nederlandse Antillen (P.B. 1911, no. 31)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingLANDSBESLUIT van de 5de November 1951, no. 12, bepalende de opneming in het Publicatieblad van de geldende tekst van de Verordening, houdende regeling van het gebruik van stoomketels in de Nederlandse Antillen (P.B. 1911, no. 31)
CiteertitelOnbekend
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze Landsbesluit treedt in werking op een door de Gouverneur te bepalen tijdstip.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Landsverordening van de 31ste Augustus 1951 (P.B. 1951, no. 124), artikel 2

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-12-2001Art. 31, 39, 40, 41

03-08-2001

P.B. 2001, no. 80

onbekend
28-03-1968Art. 1, 2, 3, 4, 6, 23, 25, 28, 29, 30, 31, 32, 35, 36, 39, 40, 41, 43, 44, 45, 46, 47, 49

11-03-1968

P.B. 1968, no. 38

onbekend
25-07-1961Art. 50

18-07-1961

P.B. 1961, no. 115

onbekend
01-01-1959Art, 26, 29, 35

24-12-1958

P.B. 1958, no. 170

onbekend
24-12-1951Nieuwe regeling

05-11-1951

P.B. 1951, no. 163

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSBESLUIT van de 5de November 1951, no. 12, bepalende de opneming in het Publicatieblad van de geldende tekst van de Verordening, houdende regeling van het gebruik van stoomketels in de Nederlandse Antillen (P.B. 1911, no. 31)

Artikel 1

Te bepalen, dat de tekst van de Verordening van de 9de Februari 1911 (P.B. 1911, no. 31), houdende regeling van het gebruik van stoomketels in de Nederlandse Antillen, zoals deze luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij:

1°. de verordening van de 9de Augustus 1911 (P.B. 1911, no. 39),

2°. de verordening van de 22ste Augustus 1917 (P.B. 1918, no. 6),

3°. de verordening van de 20ste October 1925 (P.B. 1925, no, 53),

4°. de verordening van de 17de Maart 1931 (P.B. 1931, no. 25),

5°. de besluiten van de 24ste Maart en de 2de April 1941 (P.B. 1941, no.'s 19 en 22), en

6°. de landsverordening van de 31ste Augustus 1951 (P.B. 1951, no. 124)

nevens dit landsbesluit in het Publicatieblad zal worden opgenomen.

BIJLAGE

TEKSTvan de Verordening van de 9de Februari 1911, (P.B. 1911, no. 31), houdende regeling van het gebruik van stoomketels in de Nederlandse Antillen, zoals deze luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij:

1°. de verordening van de 9de Augustus 1911 (P.B. 1911, no. 39),

2°. de verordening van de 22ste Augustus 1917 (P.B. 1918, no. 6),

3°. de verordening van de 20ste October 1925 (P.B. 1925, no. 53),

4°.de verordening van de 17de Maart 1931 (P.B. 1931, no. 25),

5°. de besluiten van de 24ste Maart en de 2de April 1941 (P.B. 1941, no.'s 19 en 22), en

6°. de landsverordening van de 31ste Augustus 1951 (P.B. 1951, no. 124).

HOOFDSTUK I. Van de vergunning tot het gebruik van stoomketels

Artikel 1

  • 1.

    Tot het gebruik van een stoomketel, waaronder in deze verordening wordt verstaan elk toestel, ingericht om stoom voort te brengen, die tegen de wanden een grotere drukking dan die van de dampkring uitoefent, is vergunning nodig van het bestuurscollege van het eilandgebied binnen hetwelk de stoomketel zal worden gebruikt, of, voorzoveel betreft stoomketels aan boord van schepen, van het eilandgebied die in de Nederlandse Antillen thuis behoren, van de Minister van Verkeer en Vervoer.

  • 2.

    Gelijke vergunning is nodig voor het gebruik van oververhitters, welke toestellen, waar het geldt de toepassing der artikelen 2 t/m 7 en 21 t/m 53 van deze verordening, geacht worden deel uit te maken van de ketels, waarmede zij in verbinding staan.

  • 3.

    Voor de toepassing van deze landsverordening wordt onder „schip" onderscheidenlijk „schepen" verstaan een schip onderscheidenlijk schepen in de zin van de landsverordening van de 25ste juni 1953 (P. B. 1953, no. 109) tot aanwijzing van onder de Schepenwet vallende schepen, tot vaststelling van enige regelingen in aanvulling van het Schepenbesluit 1952 en tot vervallenverklaring van de Verordeningen van de 16de maart 1920 (P. B. 1920, no. 51) en van de 29ste juli 1933 (P. B. 1933, no. 67).

HOOFDSTUK II. Van het in gebruik stellen van stoomketels

Artikel 2

  • 1.

    Hij, die een tot gebruik in de Nederlandse Antillen bestemde stoomketel heeft ontworpen, kan de tekening van die ketel ter goedkeuring aanbieden, in de Nederlandse Antillen aan het betrokken Bestuurscollege en indien het een stoomketel betreft aan boord van een schip, dat in de Nederlandse Antillen thuis behoort, aan de Minister van Verkeer en Vervoer.

  • 2.

    Bij het daartoe in te dienen verzoekschrift worden overgelegd een calque in duplo, dan wel een calque en een afdruk daarvan, met ingeschreven maten, op een schaal niet kleiner dan 1:12 en een opgave van de materialen waaruit de ketel zal worden vervaardigd.

  • 3.

    Een verleende goedkeuring kan te allen tijde door het gezag, dat haar verleende, worden ingetrokken. Van die intrekking wordt de betrokkene terstond kennis geven, onder mededeling van de redenen, welke daartoe hebben geleid; zij is niet van toepassing op ketels, die reeds in aanbouw zijn op het tijdstip waarop vorenbedoelde kennisgeving de betrokkene bereikt.

Artikel 3

  • 1.

    Hij, die een stoomketel in gebruik wenst te stellen, wendt zich ter verlanging van de in artikel 1 bedoelde vergunning tot het bestuurscollege, hetzij, indien het een stoomketel aan boord van een schip betreft, tot de Minister van Verkeer en Vervoer.

  • 2.

    Het verzoekschrift, welks model bij landsbesluit zal worden vastgesteld, gaat vergezeld van een tekening van de ketel en, voor ketels met inmetseling, van de bemetseling, alles op een schaal niet kleiner dan 1:12 en met volledig ingeschreven maten, en behelst verder een opgave van:

    • a.

      waar en door wie de ketel vervaardigd is;

    • b.

      het doel, waartoe de ketel in gebruik zal worden gesteld;

    • c.

      de grootte van het verwarmd oppervlak en van het totale roosteroppervlak;

    • d.

      de grootste werkelijke drukking, in kilogrammen op de vierkante centimeter, welke men voor de ketel wenst toegelaten te zien.

Onder werkelijke drukking moet worden verstaan het verschil tussen de drukking, welke door de stoom en die, welke door de dampring tegen de wanden van de ketel wordt uitgeoefend;

  • e.

    de grondstoffen, waaruit de ketel in zijn verschillende onderdelen is vervaardigd, tenzij zulks uit de bovengenoemde tekening blijke;

  • f.

    de veiligheidskleppen en haar afmetingen, en de verdere bij de ketel behorende veiligheidstoestellen ;

  • g.

    voor vaste ketels:

de plaats waar de ketel is of zal worden opgesteld, in het laatste geval onder vermelding van het tijdstip, waarop de ketel overeenkomstig het bepaalde bij het volgend artikel kan worden onderzocht en beproefd; voor andere ketels:

de plaats waar de ketel zich bevindt;

  • h.

    het fabrieksnummer, en het nummer, de naam of het merk, waarnaar de ketel door de aanvrager onderscheiden wordt.

    • 3.

      Is de ketel reeds vroeger in de Nederlandse Antillen in gebruik geweest, dan wordt dit in het verzoekschrift vermeld onder overlegging van de vroegere vergunningsakte.

Artikel 4

  • 1.

    Op het in het vorig artikel bedoeld verzoekschrift wordt niet beschikt, dan nadat de ketel vanwege het bestuurscollege onderscheidenlijk vanwege de Minister van Verkeer en Vervoer is onderzocht en beproefd.

  • 2.

    Voor de in vaartuigen, afkomstig van buiten de Nederlandse Antillen, geplaatste scheepsketels, die in Nederland zijn onderzocht en beproefd, is de in de vorige beproeving geen vereiste, mits de vergunning gevraagd wordt voor het gebruik der ketels in hetzelfde vaartuig, waarin zij sedert evenbedoeld, in Nederland ingesteld onderzoek geplaatst gebleven zijn, en bij het verzoekschrift wordt overgelegd het door de Minister van Sociale Zaken in Nederland uitgereikte bewijs, dat het onderzoek en de beproeving aldaar met gunstig gevolg hebben plaats gehad.

Artikel 5

  • 1.

    Het onderzoek der stoomketels omvat alle handelingen, welke nodig zijn om zekerheid te verkrijgen, dat bij de samenstelling en de uitrusting der ketels voldaan is aan de bepalingen van de artikelen 7 tot en met 19 van deze verordening, of, ingeval daarvan is afgeweken, dat de gevolgde inrichting even goed aan het beoogde doel beantwoordt.

  • 2.

    Het onderzoek of de plaatdikte van de ketel en de afmetingen zijner samenstellende delen, in verband met de vorm van de ketel en de gebezigde metaalsoort voldoende waarborg bieden voor de veiligheid bij het gebruik (art. 7) blijft achterwege, indien de ketel geheel is gebouwd naar een overeenkomstig artikel 3 van deze verordening goedgekeurde tekening.

  • 3.

    De beproeving geschiedt door het inpersen van koud water totdat een werkelijke drukking is verkregen:

bij ketels, welke onder een drukking van vijf kilogram per cm2 of minder moeten werken: van het dubbele der drukking, waaronder de ketel moet werken;

bij ketels, welke onder een drukking van meer dan vijf, doch minder dan tien kilogram per cm2 moeten werken: van vijf kilogram per cm2 meer dan de drukking, waaronder de ketel moet werken;

bij ketels, die onder een hogere drukking moeten werken: van anderhalf maal die drukking.

  • 4.

    De ketel wordt zolang onder de beproevingsdrukking gehouden, als nodig is om de delen van de ketel behoorlijk te onderzoeken.

  • 5.

    De ketel moet de beproevingsdruk kunnen doorstaan zonder te lekken en zonder blijvende verandering in de vorm der wanden te vertonen.

  • 6.

    Onder lekken wordt verstaan, dat het water anders dan in de vorm van enkele druppels of van nevel door de voegen dringt.

Artikel 6

  • 1.

    Acht degene, die het in het vorig artikel omschreven onderzoek verricht heeft, zulks nodig, dan kan hij de beproeving onder stoom vorderen.

  • 2.

    De beproeving onder stoomdruk is echter verplicht indien het bestuurscollege onderscheidenlijk de Minister van Verkeer en Vervoer krachtens artikel 25 lid 3, ontheffing verleent van de in het vorig artikel omschreven beproeving onder waterdruk.

Artikel 7

  • 1.

    De plaatdikte van de stoomketels en de afmetingen van hun samenstellende delen moeten, in verband met de vorm der ketels, de gebezigde metaalsoort en de aard van het geleverde werk, voldoende waarborg bieden voor de veiligheid bij het gebruik.

  • 2.

    De grondslagen waarop de beoordeling, of aan die eisen voldaan is, moet berusten, worden bij landsbesluit, algemene maatregelen vastgesteld. Wijzigingen daarin worden op gelijke wijze tot stand gebracht. Indien zij zwaardere eisen stellen dan te voren golden, worden zij niet eerder toegepast dan één jaar na de bekendmaking.

  • 3.

    Gegoten ijzer mag alleen worden gebezigd:

    • a.

      voor ketels van geen hogere werkdruk dan van drie kilogram per cm2 en een inhoud van niet meer dan honderd dm3;

    • b.

      voor rechtstreeks met de ketel in verbinding staande en om die reden daarvan een deel uitmakende stoommantels van de cylinders der stoomwerktuigen, wanneer deze op de ketel geplaatst zijn;

    • c.

      voor delen van geringe afmetingen, waarbij zulks geen gevaar kan opleveren;

hiertoe worden niet gerekend te behoren de delen, die van tijd tot tijd losgemaakt moeten worden, zoals deksels van man- en slijkgaten, verbindingsstukken van de uiteinden der buizen van waterbuisketels en dergelijke;

onder gegoten ijzer wordt ten aanzien van de hier bedoelde delen niet verstaan materiaal, dat blijkt door een bijzondere bewerking voldoende taai te zijn gemaakt (smeedbaar gietijzer).

  • 4.

    Het gebruik van oververhitters, geheel of gedeeltelijk van gegoten ijzer vervaardigd, is verboden, behoudens in het geval, dat de inwendige middellijn der pijpen, welke met de verbrandingsproducten in aanraking zijn, tweehonderd mm is of kleiner.

Artikel 8

  • 1.

    Elke stoomketel moet voorzien zijn van:

    • a.

      minstens twee goed ingerichte veiligheidskleppen van voldoende afmetingen, geplaatst op de ketel zelve dan wel op de stoomhouder;

    • b.

      minsten één manometer;

    • c.

      minstens twee waterpeil- of proefkranen en één waterpeilglastoestel met doorblaaskraan, dan wel twee zodanige waterpeilglastoestellen;

    • d.

      minstens twee van elkaar onafhankelijke voedingstoestellen, die elk afzonderlijk in de waterbehoefte van de ketel ruim kunnen voorzien; minstens één dezer toestellen moet zelfwerkend zijn. Onder zelfwerkende voedingstoestellen worden verstaan: stoompompen, injecteurs en toestellen, welke niet uitsluitend met de hand bewogen worden;

    • e.

      een zelfwerkend middel, waardoor watergebrek in de ketel, onafhankelijk van de machinist of stoker, wordt kenbaar gemaakt;

    • f.

      het merk van de laagst veroorloofde waterstand,

    • g.

      een kraan met flens van veertig millimeter middellijn en acht mm dikte, om daaraan een proef-manometer te kunnen verbinden;

    • h.

      een spuikraan of afsluiter van brons, die hetzij onmiddellijk, hetzij door een roodkoperen of bronzen buis aan de ketel moet zijn aangesloten, welke buis echter met het metselwerk niet in aanraking mag zijn. Deze verbindingsbuizen mogen ook van vloeiijzer of gegoten staal zijn vervaardigd, mits ze noch met het metselwerk, noch met de verbrandingsgassen in aanraking komen.

    • i.

      de nodige man- en slijkgaten;

    • j.

      een met vier koperen boutjes met verzonken koppen, waarvan de middellijn minstens tien millimeter bedraagt, bevestigde plaat, waarop duidelijk en duurzaam zijn uitgedrukt:

1°. de hoogst toe te laten stoomspanning in kilogrammen op de vierkante centimeter;

2°. jaar en plaats van vervaardiging en de naam van de vervaardiger.

  • 2.

    Elke oververhitter moet voorzien zijn van:

    • a.

      alleen wanneer hij van de ketel kan worden afgesloten: een veiligheidsklep, waarvan de inrichting en de afmetingen moeten voldoen aan hetgeen terzake in en krachtens de artikelen 11 en 12 van deze verordening is voorgeschreven;

    • b.

      een voldoend aantal wateraftapkranen om alle water uit de oververhitter te kunnen verwijderen;

    • c.

      de nodige man- en slijkgaten.

Artikel 9

Voor stoomketels zonder vuurhaard worden van de in het vorig artikel genoemde inrichtingen alleen gevorderd: minstens een manometer en een kraan met flens voor het aanbrengen van de proefmanometer, alsmede een bronzen spuikraan of -afsluiter.

Artikel 10

  • 1.

    Voor stoomketels van minder dan vijfhonderd dm3 inhoud en bestemd om te werken onder een stoomdruk van hoogstens drie kilogram op de vierkante centimeter boven de dampkringsdrukking, dan wel voor ketels, waarbij de verhouding:

water- en stoomruimte in kubieke decimeters

verwarmd oppervlak in vierkante meters

het getal 50 niet te boven gaat, is één veiligheidsklep, als bedoeld bij artikel 8, lid 1 onder a, voldoende.

  • 2.

    Twee of meer stoomketels met een gemeenschappelijke stoomhouder, en zodanig verbonden dat zij niet afzonderlijk kunnen worden gebruikt, worden ten opzichte van het gevorderd aantal veiligheidskleppen, manometers en voedingstoestellen beschouwd als één ketel.

  • 3.

    De manometer moet bij zulke ketels op de stoomhouder geplaatst zijn, terwijl de voedingstoestellen elk afzonderlijk voor het gehele stel ketels de nodige hoeveelheid water moeten kunnen leveren.

Artikel 11

  • 1.

    De grondslagen waarop de beoordeling, of de inrichting der veiligheidskleppen goed is en hun afmetingen voldoende zijn, moet berusten, worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vastgesteld. Ten aanzien dier grondslagen is van toepassing al hetgeen betreffende de in het tweede lid van artikel 7 bedoelde grondslagen in dat lid is bepaald.

  • 2.

    De veiligheidskleppen moeten zodanig ingericht en op de ketel geplaatst zijn, dat zij gemakkelijk gelicht en onderzocht kunnen worden.

  • 3.

    De belasting moet zodanig geregeld zijn, dat de kleppen de stoom laten ontsnappen, zodra de drukking in de ketel groter wordt dan voor het gebruik van de ketel wordt toegestaan.

  • 4.

    Indien de zittingen niet één geheel uitmaken met de kleppenkast, moeten zij voldoende tegen loswerken verzekerd zijn.

Artikel 12

Wanneer de veiligheidskleppen door veren worden gedrukt, moet de inrichting zodanig wezen, dat bij het breken der veren de kleppen niet kunnen worden weggeslingerd.

Artikel 13

Stoomketels, waarin de door de stoom uit te oefenen drukking niet meer bedraagt dan een halve kilogram op de vierkante centimeter boven de dampkringsdrukking, moeten voorzien zijn van een luchtklep of ander toestel, waardoor de buitenlucht toegang tot de ketel verkrijgt, zodra de drukking in de ketel geringer wordt dan die van de dampkring.

Artikel 14

  • 1.

    De manometer moet de drukking van de stoom duidelijk en juist aangeven tot op minstens twee kilogram per vierkante centimeter méér dan de grootste werkelijke drukking, waaronder de ketel mag werken.

  • 2.

    De grootste werkelijke drukking moet op de schaal van de manometer door een duidelijk merk aangegeven zijn.

  • 3.

    De manometer moet rechtstreeks aan de ketel verbonden en zo geplaatst zijn, dat de stoker van zijn gewone standplaats hem duidelijk kan zien,

Artikel 15

Voor landketels, met een verwarmd oppervlak van minder dan vijf m2, is één voedingstoestel, mits dit ook uit de hand kan gedreven worden, voldoende.

Artikel 16

Elke voedingspijp moet, zo dicht mogelijk bij de ketel voorzien zijn van een bronzen klepkast; tussen de klepkast en de ketel moet een bronzen kraan of afsluiter en tussen afsluiter en zelf sluitende klep een proef kraantje aangebracht zijn. De klepkast mag van gietstaal zijn, mits voorzien van een bronzen voering.

Artikel 17

Pakkingkranen met een doorlaatopening van meer dan dertig millimeter moeten voorzien zijn van een borg om het wegslingeren van de plug te beletten in geval de pakkingbouten mochten breken.

Artikel 18

Het merk van de laagst geoorloofde waterstand moet aan of nabij het peilglastoestel zijn aangebracht:

bij landketels minstens tien centimeter boven het hoogste punt, dat met de verbrandingsproducten in aanraking komt;

bij scheepsketels minstens vijftien centimeter boven dat punt.

Artikel 19

  • 1.

    Indien waterpeilglastoestel en proefkranen op een gemeenschappelijke buis zijn aangebracht, dan moet de inwendige middellijn, zowel van deze buis als van de verbindingspijpen met de ketel minstens vijftig millimeter bedragen; zijn zij afzonderlijk met de ketel verbonden, dan moet de inwendige middellijn der verbindingspijpen minstens dertig millimeter zijn.

De verbindingspijpen moeten zoveel mogelijk recht wezen of voorzien van een bocht van grote middellijn. Indien zij rechthoekig gebogen zijn, moet in de buiging een plugje zijn aangebracht om de pijpen te kunnen doorsteken.

  • 2.

    De waterpeilglastoestellen moeten voorzien zijn van bronzen afsluit- en doorblaaskranen of -kleppen; de openingen dezer kranen of kleppen moeten een middellijn hebben van minstens 6 millimeter; zij moeten onder stoom doorgestoken kunnen worden.

  • 3.

    Ketels, die voor en achter gestookt worden, moeten op elke stookplaats van een waterpeilglastoestel en twee proefkraantjes of van twee waterpeilglastoestellen zijn voorzien.

Artikel 20

In stoomvaartuigen, voor het vervoer van reizigers bestemd, moet het ruim, waarin de stoomketels geplaatst zijn, in voldoende mate door ijzeren schotten afgescheiden zijn van de vertrekken, waarin de reizigers moeten vertoeven. Deze bepaling is niet toepasselijk op stoomvaartuigen zonder dek.

Artikel 21

  • 1.

    De eerste beproeving van een stoomketel geschiedt vóórdat deze ingemetseld of bekleed is.

  • 2.

    Wanneer de door de vervaardiger van de ketel aangebrachte en van zijn naam of fabrieksmerk voorziene bekleding ongeschonden bevonden wordt, is de ambtenaar of deskundige, die de ketel beproeft, bevoegd er in toe te stemmen dat die bekleding niet worde weggenomen.

Artikel 22

Voor gebruiker van een stoomketel wordt gehouden hij, die het bestuur uitoefent over het bedrijf of de inrichting, waarvoor de stoomketel dient of bestemd is. Dient de ketel uitsluitend tot huiselijk gebruik, dan wordt het hoofd van het gezin als gebruiker aangemerkt.

Artikel 23

  • 1.

    De gebruiker van de stoomketel stelt zowel de werklieden als de toestellen, die voor de beproeving nodig zijn, ter beschikking van de ambtenaar of deskundige, die de ketel beproeft.

  • 2.

    De nadelige gevolgen van een beproeving komen alleen dan voor rekening van het eilandgebied onderscheidenlijk van het land, en worden dus alleen dan door het eilandgebied onderscheidenlijk door het land vergoed, wanneer ten genoegen van het bestuurscollege onderscheidenlijk de Minister van Verkeer en Vervoer wordt aangetoond, dat bij de beproeving niet met het nodige beleid is te werk gegaan.

Artikel 24

Is de betrokken ambtenaar of deskundige na het onderzoek en de beproeving van oordeel, dat de ketel voldoende waarborgen voor de veiligheid bij het gebruik biedt, dan kan hij aan de gebruiker op diens verzoek, schriftelijk, en zo nodig onder bepaalde voorwaarden, toestaan de ketel voorlopig in gebruik te nemen.

Artikel 25

  • 1.

    Degene, die het onderzoek en de beproeving verricht heeft, brengt van de uitslag rapport uit aan het bestuurscollege onderscheidenlijk aan de Minister van Verkeer en Vervoer, welk gezag, indien uit dat rapport blijkt, dat de ketel aan de gestelde eisen voldoet, de gevraagde vergunning verleent,

  • 2.

    Is het bestuurscollege onderscheidenlijk de Minister van Verkeer en Vervoer van oordeel, dat de opgemerkte gebreken of afwijkingen van de voorschriften der artikelen 7 tot en met 19 van deze verordening geen dadelijk gevaar opleveren bij het gebruik, dan kan de gevraagde vergunning worden verleend, onder voorwaarde dat die gebreken of afwijkingen, op straffe van intrekking der vergunning, binnen een door voornoemd gezag te bepalen termijn van hoogstens één jaar, worden verbeterd of weggenomen.

  • 3.

    Blijkt bij het onderzoek van een stoomketel, dat om zijn bijzondere inrichting, de toepassing van een of meer der in het 3e, 4e en 5e lid van artikel 5 en in de artikelen 7 tot en met 18 vervatte bepalingen geheel of ten dele onnodig is, dan kan het bestuurscollege onderscheidenlijk de Minister van Verkeer en Vervoer /die bepalingen geheel of ten dele buiten toepassing laten. Wanneer het gebruik van een stoomketel van bijzondere inrichting eigenaardigheden oplevert, welke in deze verordening niet zijn voorzien, dan kan het bestuurscollege onderscheidenlijk de Minister van Verkeer en Vervoer /aan de indienststelling de voorwaarden verbinden, die nodig zullen blijken.

  • 4.

    Bij het verlenen van vergunning overeenkomstig het bepaalde bij de leden 1, 2 of 3 van dit artikel, kan het bestuurscollege onderscheidenlijk de Minister van Verkeer en Vervoer bijzondere bij het gebruik in acht te nemen maatregelen voorschrijven.

  • 5.

    Kan naar de mening van het bestuurscollege onderscheidenlijk de Minister van Verkeer en Vervoer, met het oog op de eisen van de veiligheid, het gebruik van de ketel niet worden toegestaan, dan weigert het gezag de vergunning en geeft daarvan, onder mededeling der redenen, kennis aan de aanvrager.

  • 6.

    Wordt de vergunning geweigerd, dan vervalt stilzwijgend de voorlopige toestemming, bedoeld bij artikel 24, indien deze mocht zijn verleend.

Artikel 26

  • 1.

    De kosten van het onderzoek en van de beproeving komen ten laste van de gebruikers, onverschillig of de vergunning tot het in gebruik stellen al dan niet wordt verleend.

  • 2.

    Die kosten bedragen ook in het geval bedoeld in het tweede lid van artikel 4:

voor stoomketels met een verwarmd oppervlak van vijf m2 of minder en waarbij de verhouding:

water- en stoomruimte in kubieke decimeters

verwarmd oppervlak in vierkante meters

het getal 50 niet te boven gaat ƒ 45,38;

voor stoomketels met een verwarmd oppervlak van tien m2 of minder ƒ 108,90;

voor stoomketels boven tien tot en met vijf en twintig m2 verwarmd oppervlak ƒ 163,35;

voor stoomketels boven vijf en twintig tot en met vijftig m2 verwarmd oppervlak ƒ 217,80;

voor stoomketels boven vijftig tot en met vijf en zeventig m2 verwarmd oppervlak ƒ 272,25;

voor stoomketels boven vijf en zeventig m2 verwarmd oppervlak ƒ 326,70.

  • 3.

    Indien meerdere stoomketels, die door middel van stoom en andere pijpen met elkander in verbinding zijn gebracht en bestemd zijn om gezamenlijk gebruikt te worden, worden onderzocht en beproefd tijdens een en hetzelfde bezoek van de betrokken ambtenaar of deskundige aan de inrichting, waarin de ketels zijn opgesteld, dan worden de kosten voor de ketel, die het grootste verwarmd oppervlak bezit, volgens bovenstaand tarief berekend, terwijl voor elk der overige ketels een bedrag van ƒ 108,90 in rekening wordt gebracht, tenzij berekening der kosten voor alle ketels volgens het in lid 2 bedoeld tarief voor de gebruiker voordeliger is.

  • 4.

    Voor het onderzoek of de beproeving van stoomketels zonder vuurhaard is ƒ 108,90 verschuldigd.

Artikel 27

  • 1.

    Voor iedere ketel worden de in het vorig artikel bedoelde kosten slechts éénmaal geheven.

  • 2.

    Deze bepaling is echter niet van toepassing in een der ondervolgende gevallen:

    • a.

      bij overbrenging van vaste landketels naar een andere inrichting dan die, waarvoor de vergunning werd verleend;

    • b.

      bij overbrenging van scheepsketels naar een ander vaartuig dan dat, waarvoor de vergunning werd verleend ;

    • c.

      bij een vernieuwd onderzoek als bij artikel 31, indien de ingebrachte bezwaren ongegrond blijken te zijn;

    • d.

      bij vergroting van het verwarmd oppervlak.

  • 3.

    In de eerste drie gevallen wordt voor het vernieuwd onderzoek betaald volgens het in het vorig artikel vastgesteld tarief. In het laatste geval, wanneer het niet gepaard gaat met een der andere gevallen, wordt betaald het verschil der kosten volgens het nieuwe en het aanvankelijk verwarmd oppervlak.

  • 4.

    In deze verordening worden verstaan onder:

vaste landketels: alle ingemetselde landketels;

verplaatsbare ketels: alle niet ingemetselde landketels.

Artikel 28

De vergunning wordt verleend bij een door het bestuurscollege onderscheidenlijk de Minister van Verkeer en Vervoer uit te reiken akte, vermeldende:

  • a.

    aan wie de vergunning wordt verleend;

  • b.

    waar en door wie de ketel vervaardigd is;

  • c.

    of de ketel een vaste landketel, een verplaatsbare landketel of een scheepsketel is, zomede het doel waartoe en

voor vaste landketels: de inrichting, waarin en de plaats waar,

voor scheepsketels: het vaartuig, waarin de ketel zal worden gebruikt;

  • d.

    de vorm en de afmetingen van de ketel en het rooster zomede de grootte van het verwarmd oppervlak;

  • e.

    het aantal, de soort en de voornaamste afmetingen der veiligheidstoestellen;

  • f.

    de grootst toegelaten werkelijke drukking in kilogrammen op de vierkante centimeter;

  • g.

    zo nodig, de bijzondere maatregelen, welke bij het gebruik van de ketel moeten worden in acht genomen;

in de gevallen, bedoeld bij artikel 25 leden 2 en 3, respectievelijk bovendien:

  • h.

    de gebreken of afwijkingen, welke verbeterd of weggenomen moeten worden, en de termijn, die daarvoor wordt toegestaan;

  • i.

    de toegelaten afwijkingen en de bijzondere voorwaarden, welke aan de indienststelling zijn verbonden.

Artikel 29

  • 1.

    De akten van vergunning moeten zorgvuldig worden bewaard en te allen tijde op aanvrage van of namens het bestuurscollege onderscheidenlijk de Minister van Verkeer en Vervoer worden vertoond of beschikbaar gesteld.

  • 2.

    Is de akte verloren geraakt, dan wordt die op aanvrage van belanghebbende of op aanwijzing van de daartoe bevoegde ambtenaar of deskundige, die de vermissing constateerde, vernieuwd.

  • 3.

    Voor dusdanig vernieuwde akte is, behalve het zegelgeld, verschuldigd een som van ƒ 45,38, ten ware,ten genoegen van het bestuurscollege onderscheidenlijk de Minister van Verkeer en Vervoer mocht worden aangetoond, dat de vermissing is te wijten aan overmacht.

Artikel 30

De gebruikers van stoomketels aan wie voorwaardelijk vergunning is verleend overeenkomstig het bepaalde bij het 2e lid van artikel 25, zijn verplicht, zodra de in de vergunningsakte omschreven gebreken of afwijkingen zijn verbeterd of weggenomen, daarvan schriftelijk kennis te geven aan het bestuurscollege onderscheidenlijk de Minister van Verkeer en Vervoer.

Artikel 31

xx

HOOFDSTUK III. Van het gebruik en het toezicht op het gebruik van stoomketels

Artikel 32

Het overeenkomstig het bepaalde in deze verordening uit te oefenen toezicht op de stoomketels is opgedragen aan het bestuurscollege onderscheidenlijk aan de Minister van Verkeer en Vervoer, voor zover het stoomketels betreft aan boord van schepen.

Artikel 33

  • 1.

    De gebruikers van stoomketels dragen zorg:

    • a.

      Dat de ketels met hetgeen geacht wordt daartoe te behoren, in behoorlijke staat van onderhoud verkeren;

    • b.

      dat er één of meer glazen buizen ter vervanging van het waterpeilglas aanwezig zijn;

    • c.

      dat de drukking van de stoom in de ketel nooit overschrijde het maximum, vermeld in de uitgereikte akte van vergunning;

    • d.

      dat het waterpeil in de ketel nimmer dale beneden het merk, bedoeld bij artikel 18 van deze verordening.

  • 2.

    Tot een stoomketel worden geacht te behoren de vuurhaard, de rook- en vuurgangen, de veiligheidstoestellen en al wat dient om gelijkmatigheid in de werking van de ketel te verzekeren.

  • 3.

    De gebruikers moeten de ketels door personen van voldoende vak- en zaakkennis doen bedienen.

Artikel 34

  • 1.

    Worden verplaatsbare stoomketels weggevoerd van de onderneming, waar zij zijn gestationneerd, dan zijn de gebruikers verplicht daarvan kennis te geven aan het bestuurscollege.

  • 2.

    Dergelijke kennisgave is bij elke verplaatsing verplicht voor stoomketels, behorende bij inrichtingen of bedrijven welker doel herhaalde verplaatsingen met zich brengt, zoals draaimolens, bioscopen, enz.

  • 3.

    Voor stoomketels, opgesteld op voertuigen en mede bestemd tot voortbeweging daarvan, behoeft bovenbedoelde kennisgave alleen te geschieden wanneer de verplaatsing langer dan acht achtereenvolgende weken duurt.

Artikel 35

  • 1.

    De gebruikers van stoomketels moeten gedogen dat deze zo dikwijls dit door het bestuurscollege onderscheidenlijk door de Minister van Verkeer en Vervoer nodig wordt geacht, vanwege dit college of die minister worden onderzocht en, zo nodig, opnieuw beproefd. Het inwendig onderzoek van

landketels heeft minstens éénmaal in de twee jaren, het inwendig onderzoek van scheepsketels minstens éénmaal 's jaar s plaats.

  • 2.

    Zij verlenen aan de tot onderzoek en beproeving bevoegde personen op hun verlangen te allen tijde toegang en verstrekken hun alle met betrekking tot de ketels gevraagde inlichtingen of opgaven en de werklieden en hulpmiddelen, welke die personen tot het verrichten van vorenbedoelde werkzaamheden nodig achten.

  • 3.

    Voor elk inwendig onderzoek, hetzij op verzoek van de gebruiker, hetzij ambtshalve, vanwege het bestuurscollege onderscheidenlijk vanwege de Minister van Verkeer en Vervoer, is door de gebruiker een vast recht verschuldigd van ƒ 12,10 per stoomketel (ƒ 6,05 per verdamper) vermeerderd met ƒ 0,12 per vierkante meter verwarmd oppervlak van het toestel, met dien verstande, dat dit recht ten hoogste één keer per jaar verschuldigd is, ook al zijn gedurende dat tijdverloop meerdere onderzoekingen gehouden.

Artikel 36

Het jaarlijks onderzoek der stoomketels van stoomschepen geschiedt bij voorkeur tijdens het dokken der schepen waartoe die ketels behoren, waarvan de Minister van Verkeer en Vervoer tijdig moet worden kennis gegeven.

Artikel 37

  • 1.

    Acht degene, die met het onderzoek belast is, het nodig, dat een stoomketel tot het instellen van het onderzoek buiten werking gesteld, en voor zoveel scheepsketels betreft, gelicht worde, dan wel dat het metselwerk, de bekleding, de vlam- of waterpijpen of andere delen, welke nauwkeurig onderzoek belemmeren, geheel of gedeeltelijk worden weggenomen, zo geeft hij daarvan tijdig schriftelijk kennis aan de gebruiker.

  • 2.

    Bestaat bij de gebruiker bezwaar tegen het tijdstip, waarop een dergelijk onderzoek zal plaats hebben, zo wordt dit bezwaar uiterlijk binnen drie dagen, onder opgave van het gewenst uitstel, schriftelijk ter kennis gebracht van degene, die het onderzoek of de beproeving zal verrichten; deze laatste beslist of het uitstel kan worden verleend; indien zulks met de eisen van de veiligheid is overeen te brengen, wordt door hem zoveel mogelijk aan het verlangen des gebruikers tegemoet gekomen.

Artikel 38

Moet een onderzoek plaats hebben, waarbij de stoomketel buiten werking gesteld moet worden, zo draagt de gebruiker zorg:

  • a.

    dat alle delen van de ketel, zo van binnen als van buiten, benevens de rookgangen voldoende gereinigd zijn;

  • b.

    dat de ketel genoegzaam afgekoeld zij, om het onderzoek mogelijk te maken;

  • c.

    dat, indien de ketel in verbinding is met een of meer onder stoom zijnde ketels, de stoom-, spui- en voedingsleidingen worden afgesloten, dat geen gevaar voor de onderzoeker kan ontstaan.

Artikel 39

  • 1.

    De ambtenaren of deskundigen met het toezicht op de stoomketels belast, zijn bevoegd de door hen ter verzekering van de veiligheid der ketels en van de naleving der bepalingen van deze verordening nodig geoordeelde maatregelen voor te schrijven.

  • 2.

    Blijkt hun dat de met de bediening der ketels belaste personen daarvoor de nodige geschiktheid missen, dan kunnen zij vorderen, dat dezen van de bediening ontheven worden.

  • 3.

    In de gevallen, bedoeld bij het eerste en tweede lid van dit artikel, wordt de gebruikers een termijn gesteld binnen welke aan de daarin bedoelde beslissingen moet worden gevolg gegeven.

  • 4.

    Zodra aan de gegeven voorschriften is voldaan geven de gebruikers daarvan schriftelijk kennis aan het bestuurscollege onderscheidenlijk aan de Minister van Verkeer en Vervoer.

Artikel 40

  • 1.

    De beproevingen van stoomketels, welke plaats hebben na die voor de ingebruikstelling, geschieden op de wijze, als in het 3e en 4e lid van artikel 5 van deze verordening is bepaald, terwijl, zo nodig, een onderzoek als bedoeld bij artikel 6 van deze verordening mede kan gevorderd worden.

  • 2.

    Is degene, die de stoomketel beproeft, van oordeel dat deze onder de vroeger toegestane drukking niet meer veilig kan werken, dan deelt hij de gebruiker, onder opgaaf van redenen, mede welke drukking voor het verdere gebruik kan worden toegestaan. Aan deze beslissing geeft de gebruiker onmiddellijk gevolg.

  • 3.

    Geeft de gebruiker het verlangen te kennen, om de ketel onder de aangegeven mindere drukking te gebruiken, dan brengt het bestuurscollege onderscheidenlijk de Minister van Verkeer en Vervoer de nodige wijziging aan in de akte van vergunning.

Artikel 41

  • 1.

    Blijkt bij het onderzoek of de beproeving, dat een ketel niet meer de nodige waarborgen voor de veiligheid bij het gebruik biedt, dan is degene, die het onderzoek of de beproeving verricht heeft, verplicht het verdere gebruik te verbieden.

  • 2.

    Van zodanig verbod geeft hij kennis aan de Gezaghebber onderscheidenlijk aan de Inspecteur voor de Scheepvaart in de Nederlandse Antillen die voor de naleving van het gegeven verbod zorg dragen, en aan het bestuurscollege onderscheidenlijk de Minister van Verkeer en Vervoer, welk gezag de verleende vergunning onmiddellijk intrekt.

Artikel 42

Hij, die een onderzoek of beproeving verricht heeft, houdt daarvan aantekening in de vergunningsakte, onder vermelding van de uitkomsten van dat onderzoek en van 4e beslissingen, bedoeld bij het eerste lid van artikel 39, het tweede lid van artikel 40 en het eerste lid van artikel 41 van deze verordening.

Artikel 43

  • 1.

    Wanneer een stoomketel door onverschillig welke omstandigheid in een toestand geraakt of gebracht is, die niet meer woordelijk overeenstemt met de in de akte van vergunning opgenomen omschrijving, of wanneer de in de akte van vergunning opgenomen aanduiding van de houder der vergunning, door verkoop van de ketel, dan wel door welke andere oorzaak ook, niet meer juist is, dan is de gebruiker verplicht daarvan kennis te geven aan het bestuurscollege onderscheidenlijk aan de Minister van Verkeer en Vervoer.

  • 2.

    Is een ketel veranderd of verplaatst naar een andere plaats of een ander vaar- of voertuig dan in de akte van vergunning is vermeld, dan mag hij niet in gebruik worden genomen voordat hij opnieuw onderzocht en desvereist beproefd is. Dit onderzoek of deze beproeving heeft plaats zoals in artikel 40, lid 1 is aangegeven.

  • 3.

    Gelijke kennisgeving als bovenbedoeld geschiedt door de met het toezicht belaste ambtenaren of deskundigen, wanneer zij stoomketels aantreffen in een toestand als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, zonder dat daarvan op de bovenomschreven wijze door de gebruikers is kennis gegeven.

  • 4.

    De kennisgeving vanwege de gebruikers geschiedt in de vorm van een verzoekschrift, bijaldien zij wijziging of vernieuwing der akte wensen.

  • 5.

    Al naar gelang van omstandigheden en de aard der afwijking kan het bestuurscollege onderscheidenlijk de Minister van Verkeer en Vervoer:

    • a.

      de akte intrekken en al of niet opnieuw vergunning verlenen;

    • b.

      last geven, dat van de verandering aantekening wordt gehouden in de uitgereikte akte van vergunning.

Artikel 44

Wanneer een stoomketel langer dan drie jaren achtereen buiten gebruik is, kan het bestuurscollege onderscheidenlijk de Minister van Verkeer en Vervoer de vergunningsakte intrekken.

HOOFDSTUK IV. Ontploffingen

Artikel 45

  • 1.

    Van de ontploffing van een stoomketel geeft de gebruiker onverwijld kennis aan de Gezaghebber of diens vervanger.

  • 2.

    Van de ontploffing van de stoomketel aan boord van een schip geschiedt de kennisgeving aan de Inspecteur voor de Scheepvaart in de Nederlandse Antillen.

  • 3.

    De Gezaghebber of diens vervanger onderscheidenlijk de Inspecteur voor de Scheepvaart in de Nederlandse Antillen neemt, zodra hij van de ontploffing kennis krijgt, de nodige maatregelen, opdat ter plaatse van het ongeval alles, tenzij daaruit gevaar kan ontstaan, zoveel mogelijk in onveranderde toestand blijft, en gelast zo spoedig mogelijk een onder zoek.

Artikel 46

  • 1.

    Het onderzoek heeft ten doel te bepalen of de ontploffing het gevolg is:

1°. van verzuim of nalatigheid, dan wel van verwaarlozing van voorschriften omtrent het gebruik van stoomketels, van de zijde des gebruikers, of, wanneer deze bewijst het zijne te hebben gedaan om de naleving van die voorschriften te verzekeren, van de zijde van de persoon, met de bediening van de ketel belast;

2°. van opzettelijke handelingen van derden.

  • 2.

    Van dit onderzoek wordt een proces-verbaal in tweevoud opgemaakt, bevattende zo mogelijk een duidelijke en bepaalde verklaring omtrent de oorzaak van het ongeluk.

  • 3.

    Een afschrift van het proces-verbaal wordt de gebruiker van de stoomketel toegezonden.

  • 4.

    Het betrokken bestuurscollege onderscheidenlijk de Minister van Verkeer en Vervoer trekt onmiddellijk de voor de ontplofte ketel verleende vergunning in.

HOOFDSTUK V. Strafbepalingen

Artikel 47

  • 1.

    De gebruikers van stoomketels worden gestraft:

    • I.

      met een geldboete van ten hoogste duizend gulden en gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden:

  • 1e.

    zo zij:

    • a.

      een stoomketel onder stoomdrukking hebben vóórdat de bij artikel 1 van deze verordening bedoelde vergunning of de bij artikel 24 bedoelde voorlopige toestemming is verkregen, dan wel nadat de vergunning is ingetrokken of, in het geval, bedoeld in het eerste lid van artikel 41, het verder gebruik is verboden;

    • b.

      een stoomketel, welke veranderd is of verplaatst naar een andere plaats of een ander vaar- of voertuig dan in de akte van vergunning is vermeld, onverschillig of de bij het eerste lid van artikel 43 van deze verordening bevolen kennisgeving al of niet heeft plaats gehad, weder in gebruik nemen, voordat de ketel opnieuw is onderzocht en desvereist beproefd;

    • c.

      de in de uitgereikte akte omschreven veiligheidsinrichtingen buiten werking stellen of zonder voorkennis van de met het toezicht belaste ambtenaar of deskundige wijzigen;

    • d.

      de goede of juiste werking der veiligheidsinrichtingen beletten;

    • e.

      de voorgeschreven bijzondere maatregelen bij het gebruik of de aan de indienststelling verbonden bijzondere voorwaarden niet in acht nemen.

  • 2e.

    zo zij, nadat een ontploffing heeft plaats gehad, daarvan niet onverwijld, overeenkomstig het bepaalde bij het eerste lid van artikel 45 van deze verordening, kennis geven aan de Gezaghebber of diens vervanger onderscheidenlijk de Inspecteur voor de Scheepvaart in de Nederlandse Antillen.

II. met een geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden en gevangenisstraf van ten hoogste één maand in alle gevallen hiervoren niet afzonderlijk voorzien, waarin zij bevonden worden bepalingen van deze verordening niet te. hebben nageleefd of in strijd daarmede te hebben gehandeld,

  • 2.

    Indien de in dit artikel bedoelde handelingen zijn gepleegd door andere personen, zo worden deze gestraft met dezelfde straffen als tegen de gebruikers zijn bedreigd.

Artikel 48

Indien de met de bediening van een stoomketel belaste persoon tijdens het gebruik niet aanwezig is, wordt hij gestraft met een geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden en hechtenis van ten hoogste één maand.

Artikel 49

Hij, die, nadat een ontploffing van een stoomketel heeft plaats gehad, opzettelijk handelingen verricht, waar door bij het later krachtens artikel 45 in te stellen onderzoek onzekerheid of dwaling omtrent de oorzaak van het geval kan ontstaan, of die zich niet houdt aan de bevelen van de Gezaghebber of diens vervanger onderscheidenlijk de Inspecteur voor de Scheepvaart in de Nederlandse Antillen krachtens hetzelfde artikel gegeven, wordt voor zover het Wetboek van Strafrecht er niet in voorziet, gestraft met een geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden en hechtenis van ten hoogste één maand.

HOOFDSTUK VI. Uitzonderingen

Artikel 50

De bepalingen van deze verordening zijn niet van toepassing op stoomketels, in gebruik bij de Koninklijke Marine.

Artikel 51

Op stoomketels:

  • a.

    uitsluitend dienende tot huiselijk gebruik en waarbij het product der cijfers aangevende de inhoud in kubieke decimeters en de stoomdruk in kilogrammen op de vierkante centimeter niet groter is dan zes honderd;

  • b.

    uitsluitend het voorwerp zijnde van wetenschappelijke onderzoekingen;

  • c.

    van vreemde vaartuigen, tenzij deze dienst doen tussen in de Nederlandse Antillen gelegen plaatsen;

is alleen van toepassing het bepaalde bij de artikelen 45 en 46 van deze verordening.

Artikel 52

Op stoomketels van het land en het eilandgebied is artikel 26 niet van toepassing.

Slotartikel

Deze verordening treedt in werking op een door de Gouverneur te bepalen dag en alsdan vervallen de verordening van 24 November 1864 (P.B. no. 23) en de verordening, houdende regeling van het toezicht op het gebruik van stoomketels, vastgesteld de 28ste Juni 1909.