Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

LANDSVERORDENING van de 15de april 1964 regelende de uitkering bij overlijden en het pensioen van de gewezen leden der Staten van de Nederlandse Antillen, alsmede het pensioen van hun weduwen en wezen.

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingLANDSVERORDENING van de 15de april 1964 regelende de uitkering bij overlijden en het pensioen van de gewezen leden der Staten van de Nederlandse Antillen, alsmede het pensioen van hun weduwen en wezen.
CiteertitelOnbekend
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerppersoneel en organisatie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is vervallen bij P.B. 1990, no. 82, in werking getreden 20-10-1990,maar blijft gelden voor bepaalde gevallen conform artikel 33 P.B.1990, no. 82.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-02-1965Nieuwe regeling

15-04-1964

P.B. 1694, no. 60

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSVERORDENING van de 15de april 1964 regelende de uitkering bij overlijden en het pensioen van de gewezen leden der Staten van de Nederlandse Antillen, alsmede het pensioen van hun weduwen en wezen.

Artikel 1

  • 1.

    Een lid der Staten heeft na zijn aftreden recht op pensioen ten laste van 's Lands kas, indien hij op dat tijdstip in totaal gedurende tenminste 5 jaren lid der Staten

as en alsdan de leeftijd van 50 jaren heeft bereikt of overschreden.

  • 2.

    Een gewezen lid der Staten, dat in totaal gedurende tenminste 5 jaren lid der Staten is geweest, doch afgetreden is vóór het bereiken van de leeftijd van 50 jaren, verkrijgt recht op pensioen bij het bereiken van die leeftijd.

Artikel 2

  • 1. Een gewezen lid der Staten, dat gedurende tenminste 5 jaren lid der Staten is geweest, verkrijgt vóór het bereiken van de leeftijd van 50 jaren recht op pensioen indien hij blijkens verklaring van een geneeskundige commissie als bedoeld in artikel 11 van de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938 (P.B. 1949, no. 125) uit hoofde van ziels- of lichaamsziekte of gebreken welke niet het gevolg zijn van eigen moedwillige handelingen, niet in staat is door eigen werkzaamheid in zijn onderhoud te voorzien.

  • 2. Het recht op het in het vorige lid bedoelde pensioen ontstaat ingaande het tijdstip waarop de blijvende arbeidsongeschiktheid als in dat lid bedoeld, door de daar bedoelde geneeskundige commissie is geconstateerd.

  • 3. Het geneeskundig onderzoek in het eerste lid bedoeld geschiedt op schriftelijk verzoek van de belanghebbende gericht aan de Voorzitter der Staten. De Voorzitter geeft binnen één week na ontvangst van het verzoek opdracht tot het instellen van het geneeskundig onderzoek.

Artikel 3

Lid der Staten in de zin van deze landsverordening is hij, die na 18 april 1949 als zodanig is toegelaten.

Artikel 4

  • 1. Het pensioen van een gewezen lid der Staten bedraagt 375,— 's jaars voor elk jaar gedurende hetwelk hij lid der Staten was en wordt berekend over het gehele tijdvak dat de betrokkene lid der Staten was. Bij de berekening van het pensioen wordt een gedeelte van een maand voor een volle maand medegeteld. Het pensioen wordt naar boven afgerond tot het naaste bedrag in volle guldens, dat een veelvoud is van drie en bedraagt maximaal ƒ 1000,— per jaar meer dan het hoogste jaarlijkse pensioen, dat door een landsdienaar op de voet van de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938 kan worden genoten.

  • 2. Op het pensioen wordt een duurtetoeslag toegekend volgens bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vast te stellen bepalingen.

Artikel 5

Ingeval een lid der Staten in het genot was van pensioen dat op grond van het bepaalde bij artikel 10 is vervallen, wordt hem bij zijn aftreden op zijn daartoe strek kende schriftelijke aanvrage opnieuw pensioen toegekend, rekening houdende met de verschillende tijdvakken als lid der Staten doorgebracht, welke tijdvakken voor de berekening van dat pensioen tot één tijdvak worden samengevoegd.

Artikel 6

Bij de toepassing van de voorgaande artikelen blijft de tijd gedurende welke een lid der Staten op grond van de artikelen 37 lid 5 en 43 lid 2 van de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen tevens als minister of gevolmachtigde minister is opgetreden, buiten aanmerking.

Artikel 7

  • 1.

    Wordt naast het pensioen als gewezen lid der Staten op grond van andere voorschriften pensioen of uitkering bij wijze van pensioen genoten ten laste van 's Lands kas, ten laste van een publiekrechtelijk lichaam in de Nederlandse Antillen of ten laste van een door het openbaar gezag ingesteld fonds, dan wordt, indien het totaal dezer pensioenen het hoogste jaarlijkse pensioen, dat door een landsdienaar kan worden genoten op de voet van de Pensioenverordening,Burgerlijke Landsdienaren 1938, verhoogd met

ƒ 2000,—, overschrijdt, 'het pensioen als gewezen lid der Staten met het bedrag dier overschrijding verminderd.

  • 2.

    In het geval in het voorgaande lid bedoeld, wordt de in artikel 4 lid 2 bedoelde duurtetoeslag zodanig verminderd, dat het overblijvende gedeelte daarvan en de duurtetoeslag over het krachtens andere voorschriften genoten pensioen of uitkering bij wijze van pensioen tezamen gelijk zullen zijn aan de duurtetoeslag, welke krachtens deze landsverordening over het totaal bedrag van de pensioenen is berekend.

Artikel 8

  • 1. Het pensioen als gewezen lid der Staten met de daarop toegekende duurtetoeslag wordt, indien dat lid inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid, beroep of bedrijf anders dan bij wijze van pensioen of uitkering bij wijze van pensioen welke direct of door middel van subsidie indirekt ten laste komen van ’s Lands kas, van de kas van een eilandgebied of van de kas van een ander publiekrechtelijk lichaam in de Nederlandse Antillen en het pensioen met de daarop toegekende duurtetoeslag vermeerderd met die inkomsten het in artikel 4 lid 1 bedoelde maximum met de daarbij behorende duurtetoeslag, overschrijdt, met het bedrag van die overschrijding verminderd.

  • 2. Wordt naast het pensioen als gewezen lid der Staten op grond van andere voorschriften pensioen of uitkering bij wijze van pensioen genoten ten laste van 's Lands kas, ten laste van een publiekrechtelijk lichaam in de Nederlandse Antillen of ten laste van een door het openbaar gezag ingesteld fonds, dan wordt, indien het gewezen lid inkomsten geniet of gaat genieten als bedoeld in het voorgaande lid en het totaal der pensioenen met de daarop toegekende duurtetoeslag vermeerderd met die inkomsten het in artikel 7 lid 1 bedoelde maximum met de daarbij behorende duurtetoeslag overschrijdt, het pensioen 'als gewezen lid der Staten met het bedrag dier overschrijding verminderd.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel worden pensioen en duurtetoeslag als een eenheid beschouwd.

  • 4. Het gewezen lid der Staten is gehouden de Minister van Financiën onverwijld schriftelijk op de hoogte te stellen van aard en hoegrootheid van de inkomsten, welke hij uit hoofde van verrichtingen bedoeld in het eerste lid geniet, alsmede van de veranderingen, welke in deze inkomsten voorkomen.

  • 5. Indien het gewezen lid der Staten nalaat voornoemde gegevens te verstrekken, kan de uitbetaling van het pension worden gestaakt, totdat zij zijn verstrekt.

  • 6. Geschillen over de toepassing van het bepaalde in het eerste en derde lid staan ter kennisneming van de burgerlijke rechter.

Artikel 9

Bij het overlijden van een op grond van deze landsverordening gepensioneerd lid der Staten wordt, indien de betrokken gepensioneerde een weduwe nalaat aan deze of, wanneer er geen weduwe aanwezig is, aan de minderjarige wettige of gewettigde kinderen en in andere gevallen aan een door de betrokkene vóór zijn overlijden schriftelijk aangewezen persoon of bij het ontbreken daarvan aan de rechthebbenden een som uitgekeerd gelijk aan het bedrag van het pensioen van de overledene en de daarop komende duurtetoeslag over drie maanden.

Artikel 10

Het pensioen vervalt met ingang van de dag, waarop het gepensioneerd lid der Staten weder als lid der Staten optreedt.

Artikel 11

  • 1. Recht op weduwenpensioen ten laste van ’s Lands kas heeft:

    • a.

      de weduwe van een lid der Staten dat gedurende tenminste 5 jaren lid der Staten was;

    • b.

      de weduwe van een gewezen lid der Staten, dat gedurende tenminste 5 jaren lid der Staten was, tenzij het huwelijk is gesloten, nadat aan het lid der Staten pensioen is toegekend.

  • 2. Een zelfde sterfgeval doet slechts recht ontstaan op één pensioen, als in dit artikel bedoeld.

Artikel 12

  • 1. Recht op wezenpensioen ten laste van 's Lands kas hebben:

    • a.

      de minderjarige wettige of gewettigde kinderen van hem, die overlijdt als lid der Staten en die gedurende tenminste 5 jaren lid der Staten was;

    • b.

      de minderjarige wettige of gewettigde kinderen van haar, die overlijdt als lid der Staten en die gedurende tenminste 5 jaren lid der Staten was;

    • c.

      de minderjarige wettige of gewettigde kinderen van hem, die overlijdt als gewezen lid der Staten en die gedurende tenminste 5 jaren lid der Staten was, tenzij zij zijn geboren uit een huwelijk, gesloten nadat hun vader als lid der Staten pensioen is toegekend;

    • d.

      de minderjarige wettige of gewettigde kinderen van haar, die overlijdt als gewezen lid der Staten en die gedurende tenminste 5 jaren lid der Staten was, tenzij zij zijn geboren uit een huwelijk, gesloten nadat aan hun moeder als lid der Staten pensioen is toegekend.

  • 2. Een zelfde sterfgeval doet slechts recht ontstaan op één pensioen, als in dit artikel bedoeld.

  • 3. Het bepaalde in artikel 4 lid 2 is van overeenkomstige toepassing op het pensioen in dit artikel bedoeld.

Artikel 13

  • 1. Het weduwenpensioen bedraagt de helft van het pensioen, waarop het overleden lid der Staten zonder toepassing van artikel 7 aanspraak zou hebben gehad, indien hij met ingang van de dag van zijn overlijden als lid der Staten was afgetreden of de helft van het pensioen dat het overleden gewezen lid der Staten als gewezen lid der Staten zonder toepassing van artikel 7 had.

  • 2. Het in dit artikel bedoelde pensioen wordt naar boven afgerond tot het naaste bedrag in volle guldens, dat een veelvoud is van drie en bedraagt maximaal ƒ 3000,— (drieduizend gulden) per jaar.

  • 3. Indien wegens een zelfde sterfgeval voor een weduwe recht ontstaat zowel op een weduwenpensioen krachtens deze landsverordening als op een weduwenpensioen c.q. uitkering bij wijze van pensioen ten laste van 's Lands kas, ten laste van een publiekrechtelijk lichaam in de Nederlandse Antillen of ten laste van een door het openbaar gezag ingesteld fonds, dan wordt, indien het totaal dezer pensioenen het in het vorige lid bedoelde maximum zou overschrijden, het in deze landsverordening bedoelde weduwenpensioen met het bedrag dier overschrijding verminderd. Het bepaalde in het tweede lid van artikel 7 is ten deze van overeenkomstige toepassing.

  • 4. In het geval in het vorige lid bedoeld wordt de krachtens deze landsverordening toe te kennen duurtetoeslag zodanig verminderd dat het overblijvende gedeelte daarvan en de duurtetoeslag over het krachtens andere voorschriften genoten pensioen c.q. uitkering bij wijze van pensioen tezamen gelijk zullen zijn aan de duurtetoeslag, welke krachtens deze landsverordening over het totaal bedrag van de pensioenen is berekend.

Artikel 14

  • 1.

    Het pensioen van de wezen bedraagt:

    • a.

      voor kinderen, wier moeder aan het overlijden van de vader aanspraak op pensioen ontleent, van het voor de weduwe bepaalde pensioenbedrag:

10% voor 1 kind,

20% voor 2 kinderen,

30% voor 3 kinderen,

35% voor 4 kinderen,

40% voor 5 of meer kinderen;

    • b.

      voor elk ander kind, van het overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 berekende weduwenpensioen:

40% voor 1 kind,

70% voor 2 kinderen,

100% voor 3 kinderen,

110% voor 4 kinderen,

115% voor.5 of meer kinderen,

met dien verstande nochtans, dat het jaarlijks bedrag van het wezenpensioen niet boven ƒ 3000,— (drieduizend gulden) mag stijgen

  • 2.

    Indien terzake van het overlijden van de vader weduwenpensioen wordt uitgekeerd, zal het totaalbedrag van het toe te kennen wezenpensioen het weduwenpensioen niet mogen overtreffen.

  • 3.

    Indien terzake van het overlijden van de vader geen weduwenpensioen wordt uitgekeerd, zal het totaalbedrag van de toe te kennen wezenpensioenen het dubbele van het pensioenbedrag waarop diens weduwe ingevolge artikel 13 aanspraak zou kunnen maken, niet mogen overtreffen.

  • 4.

    Indien de kinderen aan het overlijden van ieder hunner ouders aanspraak op pensioen ontlenen, wordt het hoogste der pensioenen toegekend.

  • 5.

    Het wezenpensioen wordt ambtshalve nader vastgesteld naar de percentages genoemd in het eerste lid onder b. als het weduwenpensioen van de moeder is geëindigd.

  • 6.

    Het in dit artikel bedoelde pensioen wordt naar boven afgerond tot het naaste bedrag in volle guldens, dat een veelvoud is van drie.

Artikel 15

  • 1. Het wezenpensioen voor de gezamenlijke kinderen, uit één moeder geboren, wordt als een eenheid toegekend.

  • 2. Zijn de kinderen, die dezelfde vader hebben, uit verschillende moeders geboren, dan wordt het wezenpensioen voor elke groep als een afzonderlijke eenheid toegekend. Gewettigde kinderen, wier ouders geen huwelijk hebben aangegaan, zomede de moederloze wettige kinderen, die het lid der Staten tijdens zijn laatste lidmaatschap had, worden tezamen gerekend als te zijn geboren uit één moeder. Indien het totaalbedrag van de wezenpensioenen de in de leden 2 en 3 van het vorige artikel bedoelde maxima zou overschrijden, geschiedt de vermindering naar de verhouding van de aanvankelijk in iedere groep berekende bedragen.

  • 3. In afwijking van de beide vorige leden kan bij de toekenning of later in het belang der rechthebbenden het pensioen worden gesplitst.

Artikel 16

Het bepaalde in het derde en vierde lid van artikel 13 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het in de voorgaande artikelen bedoelde wezenpensioen.

Artikel 17

De weduwe en wezen in de voorgaande artikelen bedoeld hebben evenwel geen recht op pensioen, indien het huwelijk of de wettiging, waaraan dat recht zou kunnen worden ontleend, is gesloten of geschied:

  • a.

    gedurende de ziekte, die de dood van het lid der Staten binnen drie maanden na het aangaan van dat huwelijk of die wettiging ten gevolge heeft gehad;

  • b.

    nadat het lid der Staten de 60-jarige leeftijd had bereikt.

Artikel 18

Alle recht op pensioen krachtens de bepalingen van deze landsverordening gaat verloren voor de weduwe en wezen, die veroordeeld zijn terzake van het ombrengen van degene, aan wie zij de pensioenaanspraken zouden kunnen ontlenen.

Artikel 19

  • 1. Wanneer ingeval van vermissing van een lid der Staten of van een gewezen lid der Staten gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat hij overleden is, kan aan zijn echtgenote en zijn wettige of gewettigde kinderen, als waren zij weduwen en wezen, tijdelijk pensioen op de voet van de bepalingen van deze landsverordening worden toegekend.

  • 2. Bij landsbesluit worden de tijdstippen van ingang en einde van dit pensioen bepaald.

  • 3. Bij de toekenning van het pensioen kan worden bepaald, dat vooraf voldoende — ter beoordeling van de Minister van Financiën — persoonlijke of zakelijke zekerheid wordt gesteld, dat ingevolge die toekenning gedane uitkeringen geheel of naar evenredigheid worden teruggestort, indien te eniger tijd mocht blijken dat het vermiste lid der Staten of gewezen lid der Staten niet, dan wel later dan het tijdstip van ingang van het pensioen, overleden was.

Artikel 20

Van het vaste maandelijkse bedrag der schadeloosstelling van het lid der Staten, dat pensioengerechtigde betrekkingen heeft, wordt drie ten honderd ingehouden als pensioenbijdrage ten behoeve van het weduwen- en wezenpensioen, tenzij hij als deelgenoot van het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen of van het Werkliedenpensioenfonds reeds pensioenbijdragen moet storten.

Artikel 21

  • 1. Het pensioen van het gewezen lid der Staten gaat in met de dag waarop het recht op pensioen is ontstaan.

  • 2. Het weduwen- en wezenpensioen gaat in met de dag, volgende op die van het overlijden van hem, aan wie het werd ontleend.

  • 3. Het wezenpensioen voor een wees, geboren na het overlijden van hem aan wie het werd ontleend, gaat in met ingang van de maand waarin de geboorte heeft plaats gehad.

  • 4. De in deze landsverordening bedoelde pensioenen worden per maand uitbetaald.

Artikel 22

De pensioenen krachtens deze landsverordening toegekend eindigen:

  • a.

    bij overlijden en wel met het einde van de maand waarin het overlijden heeft plaats gehad;

  • b.

    in elk ander geval met het einde van de maand, waar in de oorzaak tot beëindiging van het betrekkelijke pensioen is ontstaan.

Artikel 23

  • 1.

    Het weduwenpensioen eindigt voorts bij een volgend huwelijk én wel met de laatste dag van de maand, in de loop waarvan het huwelijk heeft plaats gehad.

  • 2.

    Wordt dat huwelijk, anders dan door opvolgend huwelijk met rechterlijk verlof, ontbonden, dan wordt aan de vrouw op haar schriftelijke aanvrage haar oude pensioen weder toegekend.

Zou haar ter zake van het latere huwelijk eveneens pensioen c.q. uitkering bij wijze van pensioen toekomen, hetzij krachtens deze landsverordening, hetzij op grond van andere voorschriften ten laste van 's Lands kas, ten laste Van een publiekrechtelijk lichaam in de Nederlandse Antillen of ten laste van een door het openbaar gezag ingesteld fonds, dan komen door de toekenning op haar verzoek van één dezer pensioenen de overige rechten op pensioen te vervallen.

Artikel 24

Het pensioen, bedoeld in artikel 23 lid 2 gaat in met de dag volgende op die van de ontbinding van het huwelijk, mits aan de Minister van Financiën desverlangd van die ontbinding het schriftelijk bewijs wordt overgelegd.

Artikel 25

  • 1. Toekenning van pensioen geschiedt bij landsbesluit op aanvraag door of vanwege de belanghebbende.

  • 2. De aanvraag moet schriftelijk geschieden en wordt aan de Minister van Financiën gericht onder overlegging van:

    • A.

      indien het pensioen wordt aangevraagd door het gewezen lid der Staten:

  • 1. een uittreksel uit het geboorteregister of bij gemis daarvan een akte van bekendheid waaruit datum en plaats van zijn geboorte blijken;

  • 2. een verklaring van de griffier der Staten vermeldende het (de) tijdvak (ken) gedurende welke de betrokken persoon als lid der Staten is opgetreden;

  • 3. een verklaring van de betrokken persoon of hij al dan niet in het genot is of recht heeft op een pensioen c.q. uitkering bij wijze van pensioen als bedoeld in artikel 7;

  • 4. een verklaring houdende de inlichtingen als bedoeld bij artikel 8, lid 3;

    • B.

      indien het pensioen wordt aangevraagd ten behoeve van weduwe en wezen zullen, benevens de stukken hiervoor onder A 2 en 3 bedoeld, worden overgelegd:

  • 1. uittreksel uit de overlijdensakte en de huwelijksakte van het gewezen lid der Staten;

  • 2. de geboorteakte der kinderen, alsmede, indien het gewettigde kinderen betreft, de bewijzen der wettiging.

  • 3. Bij gebreke van stukken als in het vorige lid onder B 1 en 2 bedoeld kan met andere stukken worden genoegen genomen, indien deze voor de regeling van het pensioen voldoende worden geacht.

Artikel 26

Als de aanvraag bedoeld in artikel 25 niet is ingekomen binnen achttien maanden na het ontstaan der omstandigheden, die recht geven op pensioen, gaat het pensioen, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 21 en 24, in op de eerste dag van het kwartaal, volgende op dat, waarin de aanvraag is ingekomen.

Artikel 27

Pensioenbedragen, welke niet zijn geïnd uiterlijk vijf jaren na de dag, waarop zij invorderbaar zijn geworden, vervallen aan het Land.

Artikel 28

  • 1. Het lid der Staten dat vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze landsverordening is afgetreden en in totaal gedurende tenminste 5 jaren lid der Staten was, heeft, voor zover hij aan de overige vereisten bedoeld in deze landsverordening, voldoet, recht op pensioen krachtens de bepalingen van deze landsverordening, met dien verstande dat het pensioen niet eerder kan ingaan dan met de dag van inwerkingtreding van deze landsverordening.

  • 2. De weduwe en wezen van het gewezen lid der Staten dat vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze landsverordening als lid der Staten is afgetreden, in totaal gedurende tenminste 5 jaren lid der Staten was en vóór dat tijdstip is overleden hebben voor zover zij aan de vereisten bedoeld in deze landsverordening voldoen, recht op pensioen krachtens de bepalingen van deze landsverordening, met dien verstande dat het pensioen niet eerder kan ingaan dan met de dag van inwerkingtreding van deze landsverordening.

Artikel 29

Deze landsverordening kan worden aangehaald als „Pensioenregeling leden der Staten".

Artikel 30

  • 1.

    De landsverordening van de 15de april 1954 regelende de bezoldiging, de vergoeding voor reis- en verblijfkosten, alsmede het pensioen van de leden van de Regeringsraad (P.B. 1954, no. 38) wordt gewijzigd als volgt:

in lid 1 van artikel 10 wordt in plaats van „op grond van andere voorschriften" gelezen „op grond van andere voorschriften dan de „Pensioenregeling leden der Staten"".

  • 2.

    Het in het voorgaande lid bepaalde is ten aanzien van een gewezen lid van de Regeringsraad slechts van toepassing voorzover en voorzolang dat lid geen inkomsten geniet uit of in verband met arbeid, beroep of bedrijf anders dan bij wijze van pensioen, die direkt of door middel van subsidie indirekt ten laste komen van 's Lands kas, ten laste van de kas van een eilandgebied of van de kas van een ander publiekrechtelijk lichaam in de Nederlandse Antillen.

Artikel 31

Deze landsverordening treedt in werking met ingang van een nader bij landsbesluit te bepalen datum.