Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

LANDSBESLUIT van de 9de oktober 1991, no. 4, regelende de instelling van een Nationale UNESCO Commissie in de Nederlandse Antillen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingLANDSBESLUIT van de 9de oktober 1991, no. 4, regelende de instelling van een Nationale UNESCO Commissie in de Nederlandse Antillen
CiteertitelLandsbesluit Nationale Unesco commissie Nederlandse Antillen
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-11-1991Nieuwe regeling

09-10-1991

P.B. 1991, no. 111

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSBESLUIT van de 9de oktober 1991, no. 4, regelende de instelling van een Nationale UNESCO Commissie in de Nederlandse Antillen

Artikel 1

In dit landsbesluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

minister : Minister van Onderwijs en Cultuur;

commissie: commissie, bedoeld in artikel 2;

UNESCO: United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation, zoals opgericht bij het op 16 november 1945 te London tot stand gekomen Statuut (Trb. 1960, 131).

UNESCO-functionaris: degene die voor het desbetreffende eilandgebied belast is met alle UNESCO aangelegenheden.

Artikel 2

Er is een Nationale UNESCO Commissie van de Nederlandse Antillen. Deze commissie is het contactorgaan tussen de UNESCO en het volk van de Nederlandse Antillen.

Artikel 3

  • 1.

    De commissie is belast met de volgende taken:

    • a.

      Zij bevordert de deelname van daarvoor in aanmerking komende instellingen en personen in de Nederlandse Antillen aan de voorbereiding en evaluatie van programma's en projecten van de UNESCO.

De commissie onderhoudt daartoe voortdurend contact met de UNESCO en met de betrokken Antilliaanse instellingen en personen.

Zij brengt het algemeen beleid van de Nederlandse Antillen ten opzichte van de UNESCO ter kennis van instellingen en personen en verleent, waar mogelijk aan deze instellingen en personen practische steun.

  • b.

    Zij neemt kennis van de wensen die in de Nederlandse Antillen leven met betrekking tot de activiteiten van de UNESCO. Binnen de grenzen van het door de regering vastgestelde beleid, bevordert zij de harmonisatie van deze wensen. Zij onderzoekt welke gebieden uit het totale patroon van activiteiten van de UNESCO voor de Antilliaanse samenleving van belang zijn en op welke gebieden de Nederlandse Antillen een bijzondere bijdrage zouden kunnen leveren. Zij doet in dat verband suggesties aan daarvoor in aanmerking komende instellingen en personen.

  • c.

    Zij dient de regering desgevraagd of uit eigen beweging van advies in vraagstukken de UNESCO betreffende en, meer in het bijzonder brengt zij bij de minister tot uitdrukking hetgeen naar haar mening een grotere betrokkenheid van de Nederlandse Antillen bij het werk van de UNESCO kan bevorderen.

  • d.

    Zij verstrekt voorlichting over de doelstellingen, het programma en de werkzaamheden van de UNESCO en stimuleert in algemene zin de belangstelling in de Nederlandse Antillen voor het werk van de UNESCO en de daaraan ten grondslag liggende gedachten.

  • 2.

    De minister kan de commissie bepaalde uitvoerende taken opdragen als bedoeld in artikel I, derde lid, van het Handvest van Nationale UNESCO Commissies, goedgekeurd door de Algemene Conferentie van de UNESCO tijdens haar twintigste zitting op 27 november 1978 bij resolutie 7/42.

Artikel 4

  • 1. Leden van de commissie zijn:

    • a.

      de minister als haar voorzitter;

    • b.

      de directeur van het Departement van Onderwijs of zijn plaatsvervanger als haar ondervoorzitter;

    • c.

      de directeur van het Bureau Buitenlandse Betrekkingen of zijn plaatsvervanger;

    • d.

      twee UNESCO-functionarissen van het eilandgebied Curaçao te benoemen door het bestuurscollege van het betrokken eilandgebied;

    • e.

      één UNESCO-functionaris van het eilandgebied Bonaire te benoemen door het bestuurscollege van het betrokken eilandgebied;

    • f.

      0één UNESCO-functionaris van het eilandgebied Saba te benoemen door het bestuurscollege van het betrokken eilandgebied;

    • g.

      één UNESCO-functionaris van het eilandgebied Sint Eustatius te benoemen door het bestuurscollege van het betrokken eilandgebied; en

    • h.

      één UNESCO-functionaris van het eilandgebied Sint Maarten te benoemen door het bestuurscollege van het betrokken eilandgebied.

  • 2. De UNESCO-functionarissen worden benoemd voor een tijdvak van vier jaren en kunnen na ommekomst van die termijn terstond worden herbenoemd.

  • 3. De commissie kan deskundigen uitnodigen aan de gedachtenwisseling binnen de commissie over specifieke onderwerpen deel te nemen.

Artikel 5

  • 1. Het bestuurscollege van de onderscheiden eilandgebieden kan ter ondersteuning van de werkzaamheden van de UNESCO-functionarissen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, één of meer van de volgende werkgroepen dan wel een combinatie daarvan instellen:

    • a.

      een werkgroep Onderwijs;

    • b.

      een werkgroep Cultuur;

    • c.

      een werkgroep Wetenschap en Technologie;

    • d.

      een werkgroep Communicatie en Informatie.

  • 2. De UNESCO-functionarissen zijn gehouden de instrukties te volgen van het bestuurscollege van het eilandgebied dat hen heeft benoemd.

Artikel 6

  • 1. Het bestuurscollege van het betrokken eilandgebied benoemt de leden van de werkgroepen op voordracht van de UNESCO-functionarissen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van hun eilandgebied.

  • 2. De werkgroepen wijzen elk uit hun midden een voorzitter en een secretaris aan.

  • 3. In een werkgroep Onderwijs dienen zo mogelijk vertegenwoordigers van het onderwijsveld te worden opgenomen.

  • 4. Het bepaalde in artikel 4, derde lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een werkgroep.

Artikel 7

  • 1. Aan de commissie wordt een secretariaat toegevoegd, die geleid wordt door de secretaris. Deze heeft zitting in de commissie met raadgevende stem.

  • 2. De secretaris wordt na overleg met de commissie bij landsbesluit benoemd voor de periode dat de commissie werkzaam zal zijn.

Artikel 8

De commissie brengt jaarlijks vóór 1 juni aan de minister een verslag van haar werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar uit. De commissie is bevoegd dat verslag openbaar te maken.

Artikel 9

De commissie legt jaarlijks vóór 1 april een begroting van inkomsten en uitgaven ter goedkeuring voor aan de minister.

Artikel 10

  • 1. De commissie stelt een reglement van orde vast, waarin in ieder geval de werkwijze en de besluitingvormingsprocedures van de commissie worden geregeld.

  • 2. In alle gevallen waarin dit landsbesluit en het reglement van orde niet voorzien, beslist de commissie.

Artikel 11

Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van dit landsbesluit en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van dit besluit de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Artikel 12

  • 1. De leden van de commissie genieten voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie een presentiegeld van Naf. 30,- per bijgewoonde vergadering.

  • 2. Meer vergaderingen op dezelfde dag gehouden, worden voor de toepassing van het eerste lid te zamen als één vergadering aangemerkt.

  • 3. Vergaderingen welke zonder wezenlijke onderbreking na 24 uren worden voortgezet, worden geacht te behoren tot de dag, waarop zij zijn aangevangen.

  • 4. De uit de vergaderingen, bedoeld in het eerste lid, voortvloeiende kosten worden verantwoord ten laste van artikel 05.13.10.01. van de landsbegroting van het dienstjaar 1991 en voorts van het betrekkelijke artikel van de landsbegrotingen van de volgende dienstjaren.

Artikel 13

  • 1. De leden van de commissie, het secretariaat, de werkgroepen en de door de commissie of de werkgroepen uitgenodigde deskundigen worden vergund zonodig reis- en verblijfkosten te declareren, zoals bepaald voor ambtenaren in de Beschikking van de 20ste juni 1933, no. 700, houdende vaststelling van een regeling der vergoeding voor reis- en teerkosten, gelijk mede voor verhuiskosten binnen de Nederlandse Antillen (P.B. 1958, no. 153), wanneer vergaderingen worden bijgewoond op een ander eiland dan waarop zij woonachtig zijn.

  • 2. Voor de toepassing van de regeling, bedoeld in het eerste lid, worden de betrokkenen gerangschikt in de eerste klasse.

  • 3. De bepalingen van het Landsbesluit Verzekering Vliegrisico's 1952 (P.B. 1952, no. 10) zijn van overeenkomstige toepassing op de leden van de commissie, het secretariaat, de werkgroepen en de door de commissie of de werkgroepen uitgenodigde deskundigen.

Artikel 14

Dit landsbesluit zal in het Publicatieblad worden geplaatst.

Artikel 15

Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Publicatieblad, waarin het wordt geplaatst.

Artikel 16

Dit landsbesluit kan worden aangehaald als Landsbesluit Nationale UNESCO Commissie Nederlandse Antillen.