Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Maasdonk

Besluit maatschappelijke ondersteuning 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Maasdonk
Officiële naam regelingBesluit maatschappelijke ondersteuning 2012
CiteertitelBesluit maatschappelijke ondersteuning 2012
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpWet maatschappelijke ondersteuning

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2012Onbekend

29-11-2011

Streekwijzer

Onbekend

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasdonk en de daarop gebaseerde regelgeving wordt verstaan onder:

  • 1.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het College van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget betaald moet worden als eigen bijdrage en bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming betaald moet worden als eigen aandeel.

  • 2.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de ondersteuningsbehoeftige een of meer aan hem toegekende voorzieningen kan verwerven.

  • 3.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke wordt afgestemd op het inkomen van de ondersteuningsbehoeftige.

  • 4.

    Forfaitaire financiële tegemoetkoming: een maximale tegemoetkoming in de kosten voor een voorziening, die als een vast bedrag en los van de werkelijke kosten, wordt verstrekt en waarop geen eigen aandeel van toepassing is.

  • 5.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de ondersteuningsbehoeftige behorend.

  • 6.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk, krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening.

  • 7.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge de Verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het College verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

  • 8.

    Norminkomen: anderhalf maal de normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet Werk en Bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25, tweede lid, van de Wet Werk en Bijstand, en de normen van een alleenstaande of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23, tweede lid, van de Wet Werk en Bijstand.

  • 9.

    Het inkomen zoals van toepassing in artikel 21 van deze Verordening wordt berekend volgens de Wet Werk en Bijstand (WWB) – Hoofdstuk 3 Algemene Bijstand § 3.4 Middelen; Artikel 31 Middelen, artikel 32 Inkomen, artikel 33 Bijzonder Inkomen en artikel 34 Vermogen. Deze inkomensberekening betreft netto bedragen.

  • 10.

    Inkomen zoals van toepassing in artikel 8 van deze Verordening wordt berekend zoals bepaald in Algemene Maatregel van bestuur Besluit maatschappelijke ondersteuning artikel 4.2 , het verzamelinkomen zoals bedoeld in de Wet inkomensbelasting (bruto bedragen).

Hoofdstuk 2 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 2 Eigen bijdrage / eigen aandeel.
  • 1. 1.De opgelegde eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten voor een voorziening zoals bedoeld in artikel 8 van de Verordening bedraagt (peiljaar 2012):

    • a.

      Voor een eenpersoonshuishouden, jonger dan 65 jaar, met een verzamelinkomen van € 22.905,- of minder, en een eenpersoonshuishouden, ouder dan 65 jaar, met een verzamelinkomen van € 16.007 of minder, bedraagt de eigen bijdrage per 1 januari 2012 maximaal 50% van € 18,00, en per 1 december 2013 100% van € 18,00 per periode van 4 weken.

    • b.

      Voor een meerpersoonshuishouden, waarvan een of beiden jonger dan 65 jaar, met een verzamelinkomen van € 28.306,- of minder, en een meerpersoonshuishouden waarvan beiden ouder dan 65 jaar, met een verzamelinkomen van € 22.319,- of minder, bedraagt de eigen bijdrage per 1 januari 2012 maximaal 50% van € 25,80, en per 1 januari 2013 100% van € 25,80 per periode van 4 weken.

    • c.

      Voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar: per periode een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en de € 22.905,-;

    • d.

      Voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder: per periode een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 16.007,-;

    • e.

      Voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is of beiden jonger zijn dan 65 jaar: per periode een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 28.306,- ;

    • f.

      Voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn: per periode een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 22.319,- ;

  • 2. Het maximale bedrag wat aan eigen bijdrage of eigen aandeel kan worden opgelegd is gelijk aan de kosten die de gemeente maakt voor de verstrekte voorziening.

    • a.

      Bij huur is dit de huurprijs per periode.

    • b.

      Bij lease is dit de leaseprijs per periode.

    • c.

      Bij koop is dit het totale (bij trapliften het gemiddelde) koopbedrag verdeeld over 39 perioden van 4 weken.

    • d.

      Voor een gekochte voorziening tot een factuurbedrag van € 1.000,- worden de op te leggen perioden voor het betalen van de eigen bijdrage/eigen aandeel gemaximeerd tot 13 perioden.

  • 3. Indien het een gekochte voorziening betreft welke in eigendom of niet in eigendom wordt verstrekt worden er maximaal 39 perioden van 4 weken opgelegd waarin een eigen bijdrage/aandeel kan worden opgelegd.

  • 4. Voor een door de gemeente gekochte traplift, welke aan een ondersteuningsbehoeftige ter gebruik wordt verstrekt, wordt een vast bedrag van € 5.070,- gehanteerd voor het opleggen van de eigen bijdrage. Dit totale bedrag wordt opgelegd over 39 perioden van 4 weken, zijnde € 130,- per periode.

Hoofdstuk 3 Inkomenstoets bij toegang tot (aantal) vervoersvoorzieningen

Artikel 3 Norminkomen: 1,5 maal de van toepassing zijnde bijstandnorm
  • 1. Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan het van toepassing zijnde norminkomen conform artikel 1 lid 8 van dit Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasdonk wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

  • 2. Gelet op lid 1 worden bij een inkomen boven het norminkomen de volgende voorzieningen niet verleend:

    • a.

      collectief vraagafhankelijk vervoer (Regiotaxi)

    • b.

      een vergoeding voor vervoer per eigen- of bruikleenauto;

    • c.

      een vergoeding voor vervoer per taxi of rolstoeltaxi;

    • d.

      een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

  • 3. Het netto inkomen van de ondersteuningsbehoeftige wordt berekend volgens het gestelde in artikel 1 lid 9 van dit Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasdonk.

Hoofdstuk 4 Bijzondere regels met betrekking tot het persoonsgebonden budget.

Artikel 4. Regels rond keuze, verstrekking en verantwoording.
  • 1. De keuze gaat over het kiezen tussen een voorziening in natura óf een persoonsgebonden budget. Een (bouwkundige) woningaanpassing wordt niet gezien als een ‘voorziening in natura’ en wordt derhalve verstrekt als een financiële tegemoetkoming waarop een eigen aandeel in de kosten van toepassing is.

  • 2. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de ondersteuningsbehoeftige.

  • 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstige vermoeden bestaat dat de ondersteuningsbehoeftige problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget.

  • 4. Een toegekend persoonsgebonden budget wordt uitbetaald zodra er nota’s ontvangen zijn voor aangeschafte voorzieningen in natura zoals vervoersvoorzieningen of rolstoelvoorzieningen of losse (niet bouwkundige) woonvoorzieningen.

  • 5. Een toegekend persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, inclusief voor een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt uitbetaald conform het aantal uren wat is geïndiceerd.

  • 6. Het tarief voor een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, inclusief een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, is vastgesteld op € 15,00 per uur voor 2010. Dit tarief wordt jaarlijks met het Consumenten Prijsindex voor huishoudens geïndexeerd. Dit heeft geresulteerd in: 2011 € 15, 20; 2012 indexpercentage 2,2 % - € 15,55.

  • 7. De betaling van het toegekende persoongebonden budget voor hulp bij het huishouden vindt plaats in perioden van 4 weken en wordt na afloop van een periode overgemaakt.

  • 8. Aan het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden zijn de volgende voorwaarden verbonden:

    • ·

      De ondersteuningsbehoeftige besteedt het budget alleen aan het doel waarvoor het wordt toegekend.

    • ·

      De ondersteuningsbehoeftige koopt tenminste het minimum aantal geïndiceerde uren in.

    • ·

      De ondersteuningsbehoeftige koopt alleen kwalitatief verantwoorde hulp bij het huishouden in.

    • ·

      Veranderingen in de leefsituatie/woonsituatie worden direct aan de gemeente door gegeven.

    • ·

      De ondersteuningsbehoeftige zorgt voor een schriftelijke overeenkomst met de door hem/haar ingeschakelde zorgverlener.

    • ·

      De ondersteuningsbehoeftige spreekt met deze zorgverlener af dat hij/zij een declaratievan de zorgverlener ontvangt, binnen zes weken na afloop van iedere kalendermaand waarover zorg is ontvangen.

    • ·

      De ondersteuningsbehoeftige schort de betalingen aan de zorgverlener op als deze niet of te laat de declaratie stuurt.

    • ·

      Op de ondertekende declaratie staat in ieder geval:

      • -

        het burgerservicenummer (=sofinummer), naam, adres en woonplaats van de zorgverlener.

      • -

        het uurtarief.

      • -

        de tijden waarop is gewerkt.

      • -

        het uitgekeerde bedrag.

    • ·

      De ondersteuningsbehoeftige bewaart de overeenkomsten en declaraties zeven jaar.

    • ·

      De ondersteuningsbehoeftige levert desgevraagd de overeenkomsten en declaraties in bij de gemeente.

    • ·

      De ondersteuningsbehoeftige verantwoordt zich naar de gemeente op de verantwoordingsformulieren van de gemeente.

  • 9. De verantwoording van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden door de budgethouder aan de gemeente vindt plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van een kalenderjaar.

  • 10. De verantwoordingsformulieren zullen steekproefsgewijs worden gecontroleerd op juistheid van de gegevens, zoals deze zijn aangeleverd door de budgethouder, en op aanwezigheid van een schriftelijke overeenkomst met de zorgverlener(s).

Hoofdstuk 5. Hulp bij het huishouden.

Artikel 5. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.
  • 1. Vanaf 1 januari 2010 wordt de hoogte van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden bepaald door per 4 weken het geïndiceerde aantal uren te vermenigvuldigen met het geldende tarief voor het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden. Voor 2012 is dit bedrag vastgesteld op € 15,55.

  • 2. Dit bedrag wordt ieder jaar aangepast met de Consumenten Prijs Index voor huishoudens.

  • 3. Het bedrag wordt aangepast naar gelang noodzakelijk is, om de hulp in het huishouden in te kunnen kopen bij een aanbieder van zorg naar keuze, maar kan nooit méér bedragen dan het vastgestelde uurtarief voor zorg in natura voor de gemeente Maasdonk. Deze prijs is voor 2012: HH1 € 20,70 en HH2 € 25,35.

  • 4. Het uurtarief wordt bruto uitbetaald wat wil zeggen dat de zorgverlener hierover haar/zijn afdrachten aan de belasting zelf moet regelen.

  • 5. De kosten voor de ondersteuning van de budgethouders door de Sociale Verzekeringsbank komen voor rekening van de gemeente.

  • 6. Over het persoonsgebonden budget is een eigen bijdrage verschuldigd conform artikel 8 van de Verordening 2012 welke wordt opgelegd en geïnd door het CAK.

Hoofdstuk 6. Woonvoorzieningen.

Artikel 6. Woonvoorzieningen en bedragen
  • 1. De financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen wordt bruto, dat wil zeggen inclusief het eigen aandeel, vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het College geaccepteerde offerte;

  • 2. Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen in natura wordt bruto, dat wil zeggen inclusief de eigen bijdrage, vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het College geaccepteerde offerte;

  • 3. Het bedrag voor de verhuizing en inrichting zoals genoemd in artikel 13 onder a van de Verordening maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 2.500,00.

  • 4. Het bedrag voor tijdelijke huisvesting als genoemd in artikel 13 onder e van de Verordening maatschappelijke ondersteuning bedraagt maximaal € 500,00 per maand voor zelfstandige huisvesting en maximaal € 250,00 per maand voor niet-zelfstandige huisvesting.

  • 5. Het bedrag voor huurderving als genoemd in artikel 13 onder f van de Verordening maatschappelijke ondersteuning is gelijk aan de huurprijs van de woning nadat deze aan de gemeente is aangebonden uitgezonderd de eerste maand van vrijstand van de woning. De termijn van huurderving eindigt op de dag dat de huurovereenkomst met de door de gemeente voorgestelde kandidaat ingaat of op de dag dat de woning aan de woningbouwvereniging wordt terug gegeven omdat er geen geschikte kandidaat is voor de woning.

  • 6. Het bedrag dat als richtlijn verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken van een woning als genoemd in artikel 16 lid 4 en 5 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 5.000,00.

Artikel 7 Afschrijvingstermijnen
  • 1. De afschrijvingstermijn voor een keuken bedraagt 15 jaar.

  • 2. De afschrijvingstermijn voor de natte cel bedraagt 15 jaar.

  • 3. De afschrijvingstermijn voor stoffering bij woningsanering bedraagt 8 jaar.

  • 4. Indien een middel is afgeschreven, maar moet worden vervangen door een aangepast middel ten gevolge van een ondervonden belemmering, worden enkel de meerkosten vergoed.

  • 5. Voor de vervanging van stoffering (woningsanering) worden een afschrijvingstabel en standaardbedragen voor de vervangende materialen gehanteerd, conform de toelichting op dit artikel.

  • 6. Voor het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming, zoals bedoeld in Verordening artikel 17 lid 4, wordt de volgende afschrijvingstabel gehanteerd (conform de afschrijvingstermijnen uit lid 1 en lid 2) voor het aanpassen van een keuken en een natte cel:

    • a.

      0 – 5 jaar : 100 % vergoeding van de subsidiabele aanpassingskosten

    • b.

      6 – 10 jaar : 70 % vergoeding van de subsidiabele aanpassingskosten

    • c.

      11 – 15 jaar : 35 % vergoeding van de subsidiabele aanpassingskosten

    • d.

      > dan 15 jaar : 0 % vergoeding van de subsidiabele aanpassingskosten

Hoofdstuk 7. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 8. Persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening

Het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt bruto, dat wil zeggen inclusief de eigen bijdrage, vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan de toekenning van de voorziening.

Artikel 9. Financiële tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening
  • 1. 1.Het bedrag dat per jaar maximaal verstrekt wordt voor:

    • ·

      gebruik van een (eigen) auto/taxi bedraagt € 1.000,00.

    • ·

      gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1.500,00.

  • 2. Ten behoeve van de uitbetaling van de bedragen genoemd onder lid 1 dient na afloop van elk kwartaal een declaratie ingediend te worden.

Hoofdstuk 8. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 11 Persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening.

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld op basis van de goedkoopst-adequate voorziening, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen, over het jaar voorafgaand aan de toekenning van de voorziening.

Artikel 12. Sportrolstoel en gehandicapte sportvoorzieningen.

Een sportrolstoel of gehandicapte sportvoorziening zoals bedoeld in artikel 24 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt € 2.500,00, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud van een gehandicapte sportvoorziening voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 9. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 13. Verplicht advies.

Het bedrag waarboven ingevolge artikel 28 lid 2 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning advies gevraagd moet worden bedraagt € 5.000,00.

Artikel 14. Samenhangende afstemming.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de ondersteuningsbehoeftige wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 29 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de ondersteuningsbehoeftige.

  • b.

    de belemmeringen die de ondersteuningsbehoeftige in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek.

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de ondersteuningsbehoeftige.

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de ondersteuningsbehoeftige.

  • e.

    de sociale omstandigheden van de ondersteuningsbehoeftige.

Bij de Besluitvorming en de motivering van het Besluit wordt door het College bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 15. Inwerkingtreding.

Dit Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasdonk 2012 treedt in werking met ingang van 1 januari 2012, onder voorwaarde dat de gemeenteraad op 20 december 2011 positief besluit omtrent de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasdonk 2012.

Per gelijke datum wordt het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2010 en de wijzigingen daarop ingetrokken.

Maasdonk, 29 november 2011,

burgemeester en wethouders van Maasdonk,

loco-secretaris burgemeester

mr. P.P.M.J. Schoenmakers drs. R.H. Augusteijn

Toelichting Besluit maatschappelijke ondersteuning

Inleiding

In dit Besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de Verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de Verordening een delegatiebepaling voor het College bevat in het Besluit ingevuld.

Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een Besluit is dat bij een wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de Verordening gewijzigd hoeft te worden. De wijziging hoeft dus niet in de Raad besproken en opnieuw vastgesteld te worden. Bijstelling van het Besluit door het College kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.

Gezien het belang van een aantal onderdelen dat in het Besluit een plaats heeft gevonden is het begrijpelijk dat de Raad bij het vaststellen van de Verordening zicht wil hebben op de invulling in het Besluit. In verband hiermee wordt het Besluit ter informatie aangeboden aan de Raad.

Hoofdstukken 1, 2 en 3 zijn aan het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasdonk toegevoegd. Hierin zijn de definities opgenomen die gerelateerd zijn aan alle financiële aspecten, wordt de eigen bijdrage regeling uitgelegd en is de inkomensgrens voor een aantal vervoersvoorzieningen opgenomen.

Daarna komt het persoonsgebonden budget. Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is wordt in het Besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld.

Per hoofdstuk worden de bedragen opgenomen, waar in de Verordening naar wordt verwezen als wordt verwezen naar ‘het Besluit maatschappelijke ondersteuning’.

In hoofdstuk 9 tot slot wordt geregeld boven welk bedrag in bepaalde omstandigheden advies gevraagd moet worden en hoe de samenhangende afstemming bij de toekenning, zoals genoemd in artikel 5 van de wet, wordt geregeld.

Hoofdstuk 1 Definities .

Artikel 1 lid 9 van dit Besluit geeft aan hoe het inkomen berekend moet worden voor de inkomenstoets voor de vervoersvoorzieningen. Dus hoe het inkomen van de cliënt berekend moet worden om te kunnen komen tot een vergelijk met het norminkomen wat in artikel 1, lid 8 van dit Besluit is vastgelegd.

Dit betreft een netto inkomenstoets. Het inkomen van het moment van de aanvraag gerekend naar een jaarinkomen. Dat moet lager liggen dan het norminkomen zijnde 1,5 maal de normen van de Wet Werk en Bijstand; dat wil zeggen 1,5 maal de van toepassing zijnde norm is dus de inkomensgrens voor vervoersvoorzieningen.

In de praktijk betekent dit dat bij het indienen van een aanvraag voor een vervoersvoorziening de inkomensgegevens worden gevraagd van het lopende jaar. Deze worden dan vertaald naar een jaarinkomen.

Artikel 1 lid 10 geeft aan hoe het bruto-inkomen berekend moet worden op basis waarvan het CAK de eigen bijdrage/eigen aandeel kan opleggen en innen. Het CAK gaat uit van het verzamelinkomen over het jaar dat gelegen is twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van de aanvraag. Over deze gegevens beschikt alleen de Belastingdienst. Zij geven deze gegevens door aan het CAK. De gemeente voert deze regeling niet uit. Deze taak is in artikel 16 van de Wet formeel opgedragen aan het CAK.

Hoofdstuk 2 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 2 legt uit hoe het beleid van de gemeente Maasdonk is binnen het wettelijke kader van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Algemene Maatregel van bestuur. Er zijn wettelijk twee parameters gegeven. Hiervan mag alleen naar beneden toe worden afgeweken, en als je afwijkt, moet je dat voor de 4 inkomensgroepen tegelijk doen.

De eerste parameter is de minimaal op te leggen eigen bijdrage/eigen aandeel bij inkomens tot 120% van het sociaal minimum, dat wil zeggen 120% van het verzamelinkomen. Dit verzamelinkomen is een bruto berekening en wordt uitgevoerd door de Belastingdienst. De tweede parameter is 15% van het inkomen wat boven deze grens uitkomt.

Lid 1 benoemt de inkomensgroep en grenzen.

De gemeente Maasdonk heeft ervoor gekozen om voor de inkomensgroepen tot 120% van het verzamelinkomen te kiezen voor een overgangsjaar in 2012 waarbij 50% van dit bedrag wordt opgelegd als de minimale eigen bijdrage/eigen aandeel. Vanaf 2013 is dit 100% van het geldende bedrag. Daarnaast wordt een eigen bijdrage/eigen aandeel opgelegd van 15% van het inkomen wat boven deze bruto inkomensgrenzen komt.

Lid 2

In artikel 4.1 lid 3 van de AMvB Besluit maatschappelijke ondersteuning:

Indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van deaanvrager, kan gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een met toepassing van de daarvoor geldende regels berekende bedrag in mindering worden gebracht.

Dit artikel komt erop neer dat, als er een woningaanpassing wordt verricht ten behoeve van iemand die eigenaar is van de woning, er een termijn geldt van 39 perioden van 4 weken (3 jaar), voor het opleggen van het eigen aandeel in de kosten. Dat zou betekenen dat een huurder hierop dan geen ‘recht’ heeft en er voor hem/haar geen maximum termijn zou gelden van 39 perioden van 4 weken.

Door artikel 2 lid 2 en 3 en 4 van dit Besluit wordt dit voor een huurder van een woning en voor een woningeigenaar gelijkgetrokken. Voor woonvoorzieningen die gekocht (aangeschaft) worden geldt dus altijd een maximale termijn van 39 perioden van 4 weken (3 jaar).

In artikel 2 lid 2 onder d wordt bepaald dat een bedrag van € 1000,00 wordt opgelegd gedurende 13 periode van 4 weken (één jaar).

Er worden ook door de gemeente voorzieningen gekocht welke niet in eigendom worden gegeven aan de ondersteuningsbehoeftige. Deze voorzieningen blijven dan eigendom van de gemeente. Lid 2 bepaalt dat het totale bedrag van de kosten wordt gedeeld over 39 perioden van 4 weken, zijnde een termijn van drie jaar. Daarna stopt het opleggen van de eigen bijdrage/eigen aandeel.

Als de gemeente voorzieningen huurt of least dan betaalt de ondersteuningsbehoeftige een eigen bijdrage zolang de gemeente voor de voorziening betaalt en de ondersteuningsbehoeftige deze in gebruik heeft. Het bedrag wat per periode wordt opgelegd aan de klant c.q ondersteuningsbehoeftige is gelijk aan het bedrag wat de gemeente betaalt aan huur of lease per periode.

Voor ondersteuningsbehoeftigen tot 18 jaar geldt geen eigen bijdrage of eigen aandeel.

Hoofdstuk 3 Inkomenstoets bij toegang tot (aantal) vervoersvoorzieningen

Artikel 3 Norminkomen

De gemeente hanteert de gestelde inkomensgrens uit artikel 1 lid 8 om een aanvraag voor vervoersvoorziening, welke gelijk gesteld wordt met het zich kunnen veroorloven van een auto, te kunnen afwijzen.

Hiervoor moet een inkomen berekend worden. Dit is een netto inkomen wat berekend wordt over het jaar van de aanvraag.

Indien het inkomen van de ondersteuningsbehoeftige hoger ligt dan 1,5 maal de voor deze persoon gestelde inkomensnorm uit de WWB, wordt de aanvraag afgewezen.

Hoofdstuk 4. Bijzondere regels met betrekking tot het persoonsgebonden budget.

Artikel 4. Regels rond verstrekking.
  • 1.

    Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

  • 2.

    Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden.

    In situaties waarbij tijdens onderzoek duidelijk wordt, dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, zal dit als contra-indicatie worden opgevat.

  • 3.

    Het toegekende persoongebonden budget voor een vervoermiddel, een (sport)rolstoel of een rolstoel wordt achteraf, na het overleggen van een nota, uitbetaald aan de ondersteuningsbehoeftige.

  • 4.

    Vanaf 1 januari 2010 worden de persoonsgebonden budgetten (persoonsgebonden budget) voor hulp bij het huishouden per jaar berekend op 39 perioden van 4 weken. Deze worden na afloop van een periode betaalbaar gesteld. Op deze manier lopen de perioden waarover een persoonsgebonden budget wordt ontvangen, gelijk met de perioden waarover een eigen bijdrage wordt betaald. Daarmee wordt het voor de klant overzichtelijker wat wordt verkregen en wat moet worden betaald per periode.

  • 5.

    De voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget wordt verstrekt worden opgenomen in de toekenningsbeschikking van het persoonsgebonden budget.

  • 6.

    Als het persoonsgebonden budget stopt wordt achteraf verantwoording afgelegd over het dan lopende jaar. Na afloop van ieder jaar wordt verantwoording afgelegd over het verkregen persoonsgebonden budget.

  • 7.

    De gegevens die worden ingevuld door de budgethouder op het verantwoordingsformulier worden steekproefsgewijs gecontroleerd op volledigheid en juistheid.

Hoofdstuk 5 Hulp bij het huishouden

Artikel 5 Vaststelling bedrag voor persoonsgebonden budget.

Net als zorg in natura wordt vanaf 1 januari 2010 een persoonsgebonden budget uitbetaald op basis van het geïndiceerd aantal uren. Hierdoor wordt er niet meer en niet minder uitgekeerd dan het aantal geïndiceerde uren.

Het tarief voor het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden blijft afgeleid van het tarief voor zorg in natura. 75% van het tarief voor HH1 in 2010 (€ 20) is € 15,- Derhalve heeft het College besloten om het tarief voor het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden vast te stellen op € 15,00 per uur.

De 75% zijn afgeleid van het aandeel van indirecte kosten in het tarief voor zorg in natura. Deze indirecte kosten van zorginstellingen zijn immers maar zeer zelden van toepassing op een persoonsgebonden budget.

Het voordeel voor klanten van een lager uurtarief is dat ook het bedrag waarover de eigen bijdrage moet worden betaald lager is.

Artikel 6 lid 1 Wmo bepaalt dat het uurbedrag toereikend moet zijn om vergelijkbare dienstverlening in te kopen. Dat betekent dat het bedrag tenminste toereikend moet zijn, én minimaal het minimumloon, moet zijn. Naar de mening van het College van burgemeester en wethouders voldoet dit tarief aan beide eisen.

Artikel 5 lid 3 Besluit Wmo gemeente Maasdonk en artikel 12 lid 2 van de Verordening Wmo gemeente Maasdonk maakt het mogelijk om een persoonsgebonden budget in te zetten om zelf bij een zorgaanbieder hulp bij het huishouden in te kopen. Dit bedrag kan naar gelang het uurtarief voor de zorgaanbieder worden opgehoogd maar kan niet méér bedragen dan de vastgestelde uurtarieven voor zorg in natura van de gemeente Maasdonk.

Hoofdstuk 6. Woonvoorzieningen

Artikel 6. Woonvoorzieningen en bedragen

In lid 1 en 2 is geregeld hoe respectievelijk de financiële tegemoetkoming en het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening worden vastgesteld.

Het gaat daarbij om de kosten van de door het College goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de bouwkundige kosten, maar ook aan eventuele kosten van een architect, legeskosten en toezichtskosten.

Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het zal kunnen gaan zal verder worden uitgewerkt in de Uitvoeringsregels maatschappelijke ondersteuning.

Voor een bouwtechnische aanpassing wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt en wordt een eigen aandeel opgelegd. Het berekenen, opleggen en innen is middels mandaat uitbesteed aan het CAK.

Voor losse woonvoorzieningen die de gemeente huurt geldt een eigen bijdrage omdat het voorzieningen in natura zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan douchestoelen.

In lid 3 is geregeld welk bedrag verstrekt wordt als het gaat om een verhuiskostenvergoeding.

In lid 4 is opgenomen hoe de huurderving is geregeld. Dit is een manier om ervoor te zorgen dat er snel een bestemming wordt gevonden voor een aangepast woning en om leegstand van aangepaste woningen te voorkomen. In Lid 5 is het bedrag opgenomen wat maximaal kan worden verstrekt voor dubbele woonlasten in verband met het uitvoeren van aanpassingen aan de woning.

In lid 6 is geen maximumbedrag opgenomen voor het bezoekbaar maken van een woning die niet het hoofdverblijf is. In verband met de beheersing van het Wmo-budget is gekozen voor een bedrag van € 5.000,-- als richtlijn. Dit bedrag wordt ook door veel andere gemeenten gehanteerd. Daarnaast is in de praktijk gebleken dat een dergelijk bedrag in de meeste gevallen voldoende is. Maar omdat het in de Wmo om een compensatieplicht gaat is het niet mogelijk om hard een maximum te stellen aan deze voorziening. Het gaat er immers om om beperkingen te compenseren.

Wel wordt gesteld dat er slechts 1 woning/adres voor een belanghebbende bezoekbaar wordt gemaakt (artikel 16 lid 2 Verordening). Hierop is een uitzondering gemaakt namelijk als een minderjarige ondersteuningsbehoeftige wordt opgevoed in co-ouderschap (naast verblijf in een AWBZ-instelling). Dan kan bij beide ouders een ruimte bezoekbaar worden gemaakt.

Artikel 7 Afschrijvingen.

Voor een keuken geldt een afschrijvingstermijn van 15 jaar. Na 15 jaar zijn de meeste keukens aan vervanging toe en is het vervangen van de keuken een stukje aanpassing aan de eisen van de tijd en levert het een meerwaarde van de woning op. Is de huidige keuken ouder dan 15 jaar, dan komen de aanschafkosten van de nieuwe keuken niet voor vergoeding in aanmerking. Eventuele meerkosten, zoals een hoog/laag systeem, kunnen in dat geval wel voor vergoeding in aanmerking komen.

Het aangepaste (verhoogde) toilet wordt niet meer verstrekt. Dat wil zeggen dat het inmiddels algemeen gebruikelijke voorziening is en niet meer voor vergoeding in aanmerking komt.

Alleen aanvullende eisen t.a.v. het toilet (spoelinrichting - beugels – armleggers) komen voor vergoeding in aanmerking.

Voor het aanpassen van een natte cel wordt gekeken in hoeverre deze is afgeschreven en in hoeverre de aanpassingen derhalve gedeeltelijk of geheel voor rekening komen van belanghebbende. Een afschrijvingstermijn veronderstelt dat er voor een voorziening wordt gespaard en dat deze gedeeltelijk of helemaal door eigen middelen kan worden vernieuwd of aangepast. Derhalve wordt er voor het aanpassen van de natte cel rekening gehouden met een afschrijvingstabel. Alleen meerkosten ten gevolge van het compenseren van een beperking, komen altijd voor vergoeding in aanmerking, ten opzichte van reguliere kosten.

In het verlengde van de vastgestelde 15 jaar wordt de volgende afschrijvingstabel gehanteerd:

0 – 5 jaar 100% tegemoetkoming subsidiabele aanpassingskosten

5 – 10 jaar 70% tegemoetkoming subsidiabele aanpassingskosten

10 – 15 jaar 35% tegemoetkoming subsidiabele aanpassingskosten

> 15 jaar 0% tegemoetkoming subsidiabele aanpassingskosten

Stoffering

Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor stoffering wordt rekening gehouden met een reguliere afschrijftermijn van 8 jaar op de bestaande stoffering. Als de bestaande stoffering volgens deze afschrijftermijn aan vervanging toe zou zijn (dus ouder dan 8 jaar), dan wordt er geen vergoeding verstrekt. Het vervangen van de stoffering kan na 8 jaar immers als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Indien de bestaande stoffering niet ouder is dan 8 jaar, kunnen de kosten (gedeeltelijk) worden vergoed volgens onderstaand schema:

Voor bestaande stoffering van 1-2 jaar : 100% van de richtprijs

Voor bestaande stoffering van 2-4 jaar : 75% van de richtprijs

Voor bestaande stoffering van 4-6 jaar : 50% van de richtprijs

Voor bestaande stoffering van 6-8 jaar : 25% van de richtprijs

Het vervangen van de stoffering beperkt zich in principe tot de woonruimten die intensief worden gebruikt. Daarbij zal het met name gaan om de woon- en slaapkamer. Kamers die incidenteel worden gebruikt of waar zeer kort wordt verbleven (bijv. de gang of keuken) komen bij COPD-klachten daarom niet voor sanering in aanmerking.

Bij vervanging door rolstoeltapijt wordt de vloerbedekking in alle kamers, die door de ondersteuningsbehoeftige moeten worden gebruikt, vervangen.

Bij het vervangen van de stoffering dient gekozen te worden voor de goedkoopste adequate voorziening. Hierbij gelden de volgende richtprijzen:

Te vervangenPrijsPer
Vloerbedekking woonkamer€ 120,00Strekkende meter; 4 m breed
Vloerbedekking slaapkamer€ 70,00Strekkende meter; 4 m breed
Gordijnen€ 15,00Meter (140 cm breed)
Maakloon gordijnen€ 12,00Baan

Als de kosten hoger zijn, dan worden slechts de kosten tot de bedragen genoemd in de tabel vergoed. De meerkosten komen voor rekening van de aanvrager.

Hoofdstuk 7. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 8. Persoonsgebonden budget voor vervoersvoorziening

Dit artikel regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de Verordening, van de goedkoopst-, compenserende voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld wordt genomen over het gemiddelde bedrag voor onderhoud van soortgelijke verstrekkingen over het jaar voorafgaand aan de toekenning van de voorziening.

Artikel 9. Financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen

Dit artikel legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding voor de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de Verordening maatschappelijke ondersteuning en zal in de Uitvoeringsregels maatschappelijke ondersteuning verder worden uitgewerkt.

Hoofdstuk 8. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 11. Persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorziening

Hier wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening (zoals in de Verordening bepaald) welk bedrag verhoogd wordt met de gemiddelde kosten van onderhoud en reparatie aan vergelijkbare rolstoelen. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld wordt genomen over het gemiddelde bedrag voor onderhoud van soortgelijke verstrekkingen over het jaar voorafgaand aan de toekenning van de voorziening.

Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen per rolstoel plaats.

Artikel 12. Sportrolstoel c.q. aangepaste sportvoorziening

Een sportrolstoel c.q. aangepaste gehandicapte sportvoorziening wordt alleen in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt. Dit persoonsgebonden budget is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden aangevraagd.

Hoofdstuk 9. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 13. Verplicht advies.

In artikel 28 lid 2 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning is bepaald dat in bepaalde situaties boven een bepaald bedrag verplicht advies gevraagd moet worden.

Artikel 14. Samenhangende afstemming.

De Verordening maatschappelijke ondersteuning bepaalt in artikel 29 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het ZorgindicatieBesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard, waarmee het College een zorgvuldig en een op de individuele situatie afgestemd Besluit kan nemen.