Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

LANDSVERORDENING van den 1sten April 1939, houdende pensioenregeling voor Curaçaosche politiemilitairen en hunne weduwen en weezen.

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingLANDSVERORDENING van den 1sten April 1939, houdende pensioenregeling voor Curaçaosche politiemilitairen en hunne weduwen en weezen.
CiteertitelPENSIOENVERORDENING POLITIEMILITAIREN 1939
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De intitulé is gewijzigd bij P.B. 1939, no. 148.

Bij P.B. 1948, no. 43 treden de onderdelen I, II, III en IV van artikel 1 in werking op 1 januari 1939 en voor wat betreft de onderdelen V, VII, VIII en IX op 5 mei 1948. Ook onderdeel VI van bovengenoemd artikel treedt in werking op 5 mei 1948, maar met dien verstande dat vóór politie-ambtenaren die voor laatstgenoemde datum deelgenoot in het Algemeen Pensieonfonds worden, de redactie van artikel 29, zoals luidend ten tijde dier benoeming, blijft gelden.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Geen

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-196713-02-1967art. 37

13-02-1967

P.B. 1967, no. 29

onbekend
01-01-1951art. 32a, 35

30-12-1950

P.B. 1950, no. 148

onbekend
05-05-1948art. 9, 10, 11, 21, 29, 32a, 35, 41

23-04-1948

P.B. 1948, no. 43

onbekend
10-10-1946art. 46, 47

02-10-1946

P.B. 1946, no. 145

onbekend
03-06-1945art. 20, 23

02-05-1945

P.B. 1945, no. 68

onbekend
03-06-194501-07-1943art.3, 11,12, 21

03-05-1945

P.B. 1945, no. 67

onbekend
01-01-1939Nieuwe regeling

01-04-1939

P.B. 1939, no. 22

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSVERORDENING van den 1sten April 1939, houdende pensioenregeling voor Curaçaosche politiemilitairen en hunne weduwen en weezen.

HOOFDSTUK I Inleiding

Artikel 1

Aan de Curaçaosche politiemilitairen en aan hunne weduwen en weezen wordt, overeenkomstig de bepalingen bij deze landsverordening vastgesteld, pensioen verleend.

Artikel 2

Onder (Curaçaosche) politiemilitairen verstaat deze landsverordening de tot de landmachttropen in Curaçao behoorende militairen, voor zoover zij dienst doen bij de militaire politie troepen hier te lande en bezoldigd worden ten laste van de begrooting van Curaçao, alsook de militairen die zich rechtstreeks hebben verbonden bij die militaire politietroepen.

Artikel 3

Onder bezoldiging wordt in deze landsverordening verstaan de aan den rang, den stand of de betrekking verbonden jaarlijksche bezoldiging, die genoemd wordt in eene door den Gouverneur vast te stellen organieke regeling der bezoldigingen, zonder bijberekening van toelagen, toeslagen, indemniteiten, emolumenten, wisselvallige en tijdelijke inkomsten of andere voordeelen, aan de(n) rang, stand of betrekking verbonden.

Onder betrekking wordt mede bestaan eene, onder voor herinneringvoering bij het leger, bekleede burgerlijke betrekking in overheidsdienst.

Artikel 4
  • 1. Als eigen moedwillige handelingen worden bij de toepassing van deze landsverordening beschouwd alle daden, gepleegd met het kennelijk doel om lichamelijke ongeschiktheid voor den militairen dienst te veroorzaken, zoomede het opzettelijk bemoeilijken of beletten van eene genees-of heelkundige behandeling, waardoor de geschiktheid voor den militairen dienst zou kunnen zijn herwonnen.

  • 2. Onder het opzettelijk bemoeilijken of beletten van eene genees- of heelkundige behandeling wordt verstaan het bemoeilijken of beletten onder omstandigheden, die wijzen op het kennelijk doel van den belanghebbende om voor den militairen dienst ongeschikt te blijven.

  • 3. Ziels- of lichaamsziekten of gebreken ontstaan door misbruik van alcoholische of narcotische middelen, worden geacht het gevolg te zijn van ongeregeld gedrag.

  • 4. Ziels- en lichaamsziekten of gebreken, in en door den dienst ontstaan, worden met uitsluiting van alle andere gerekend te zijn:

    • a.

      die, welke het gevolg zijn van verwonding, verminking of letsel in den strijd bekomen;

    • b.

      die, welke beschouwd moeten worden als het dadelijk gevolg van vermoeienissen of ontberingen bij oorlogsverrichtingen;

    • c.

      die, welke tijdens de uitoefening van den dienst of ter zake van die uitoefening – het gevolg zijn van geweldadige aanranding of verzet of van met gevaar gepaard gaande dienst verrichtingen.

HOOFDSTUK II Van het pensioen der politiemilitairen

§ 1. Van het recht op pensioen
Artikel 5

Na bekomen ontslag hebben recht op pensioen politiemilitairen:

  • a.

    die, bij het verlaten van den militairen dienst, bij een leeftijd van tenminste 50 jaren, een diensttijd van minstens 20 jaren – waarvan tenminste 10 in Curaçaoschen dienst vervuld hebben;

  • b.

    die, voor den verderen dienst ongeschikt zijn verklaard uit hoofde van ouderdom of van ziels- of lichaamsziekten of gebreken, tenzij deze, ter beoordeeling van den Gouverneur, den Raad van Bestuur gehoord, het gevolg zijn van ongeregeld gedrag, van eigen moedwillige handelingen of van het belemmeren van eene genees- of heelkundige handeling, waardoor de geschiktheid voor den dienst zou kunnen zijn herwonnen.

Artikel 6

Om bijzondere redenen – ter beoordeeling van den Gouverneur – kan het pensioen vroeger dan bij de in artikel 5 onder a bepaalde dienst- of leeftijden worden verleend, doch niet dan na een diensttijd van tenminste 10 – in Curaçaoschen dienst doorgebrachte – jaren.

Artikel 7

De gouverneur kan, indien hij daartoe termen aanwezig acht aan politiemilitairen, die vóór het vervullen van de in artikel 5 onder a genoemde minimum dienst- en leeftijden, wegens ongeschiktheid voor den verderen dienst om andere reden dan aldaar onder b vermeld, worden ontslagen, pensioen verleenen volgens de bepalingen dezer landsverordening, dan wel tijdelijk pensioen op den voet van de regelen, welke voor de toekenning van wachtgelden aan Curaçaosche burgelijke landsdienaren gelden, doch niet dan na een diensttijd van tenminste 10 – in Curacaoschen dienst doorgebrachte – jaren.

§ 2. Van het geneeskundige onderzoek
Artikel 8
  • 1.

    Naar het onstaan, den aard en de gevolgen van de verwonding, de verminking, het letsel, de ziels- of lichaamsziekte of gebreken, welke den politiemilitair ongeschikt maken voor de verdere waarneming van den dienst en volgens de bepalingen dezer landsverordening recht geven op pensioen of op verhooging van pensioen, wordt, alvorens dat pensioen of die verhooging wordt toegekend, een militair geneeskundig onderzoek ingesteld.

  • 2.

    Dit onderzoek geschiedt:

In Nederland door den Geneeskundigen Raad van het Departement van Koloniën;

In Curaçao of elders buiten Nederland door de geneeskundige commissiën tot onderzoek en afkeuring van militairen.

De Geneeskundige Commissie in Curaçao bestaat uit ten minste drie leden door den Gouverneur te benoemen

  • 3.

    Aan de in het vorig lid met een militair geneeskundig onderzoek belaste instantie worden desgevraagd, behalve extracten uit het stamboek en uit het strafregister van den te onderzoeken persoon, zooveel mogelijk inlichtingen verstrekt ter bevordering van een juiste beoordeeling.

§ 3. Van diensttijd
Artikel 9
  • 1.

    Als diensttijd, zoowel voor de beoordeeling der pensioenaanspraken, als voor de regeling van het pensioen, komt in aanmerking de overeenkomstig artikel 10 berekende tijd, voor en na het inwerkingtreden dezer landsverordening doorgebracht:

    • a.

      als politiemilitair in den zin van artikel 2;

    • b.

      als beroepsmilitair in militaire betrekking bij de landmachttroepen in Suriname en/of Curaçao, niet tevens vallende onder a, of bij eenig deel van het Koninklijk Nederlandsch Indische leger of de Koninklijke (Nederlandsche) landmacht;

    • c.

      als dienstplichtige in werkelijken dienst bij eenig deel van het Koninklijk Nederlandsch-Indische leger of de Koninklijke (Nederlandsche) landmacht;

    • d.

      in werkelijke dienst als schutter of als vrijwilliger bij het ,,Vrijwilligers Korps Curaçao” of bij het ,,Vrijwilligers Korps Burgerwacht Aruba;

    • e.

      in krijgsgevangenschap;

  • 2.

    Als pensioengeldige diensttijd komt voorts in aanmerking de tijd, doorgebracht in burgerlijken dienst van Nederland, Nederlandsch-Indië, Suriname of Curaçao, indien en voor zooveel die tijd als pensioengeldige diensttijd in aanmerking zou komen, indien de betrokkene Curaçaosch burgerlijk landsdienaar ware.

Voor het geldige maken van diensttijd, in dit lid bedoeld,moet de betrokkene, onder overlegging van alle op dien diensttijd betrekking hebbende bescheiden, binnen een jaar na aanstelling als politiemilitair, het verzoek richten aan den Gouverneur, door tusschenkomst van den Commandant der militaire politietroepen.

Artikel 10

Bij de vaststelling van den voor pensioen geldigen diensttijd, als bedoeld in artikel 9, lid 1, wordt het volgende in achtgenomen:

1e. Niet in aanmerking komt:

  • a.

    diensttijd, voorafgegaan aan het tijdstip waarop het achttiende levensjaar is vervuld;

  • b.

    de tijd, reeds met pensioen vergolden ten laste van de Rijksbegrooting, van de begrooting van Nederlandsch-Indië, van Suriname of van Curaçao of van eenig publiekrechtelijk lichaam in Nederland, Nederlandsch-Indië, Suriname of Curaçao of van eenig door het openbaar Gezag aldaar ingesteld fonds, tenzij dat pensioen is komen te vervallen;

  • c.

    de tijd met binnen- of buitenlandsch verlof doorgebracht buiten bezwaar van den Lande;

  • d.

    de tijd, gedurende welken militair aan de strengere krijgstucht onderworpen is geweest;

  • e.

    de tijd, gedurende welken de tot gevangenisstraf, hechtenis of detentie veroordeelde in verzekerde bewaring is geweest, uitgezonderd de duur van het voorlopig arrest, indien dit bij de veroordeeling niet in mindering is gebracht van de opgelegde straf;

  • f.

    de tijd, voorafgegaan aan het verlaten van den dienst onder omstandigheden, welke het recht op verkrijgen van pensioen deden verloren gaan;

  • g.

    de tijd, gedurende welken de militair zich aan desertie of ongeoorloofde afwezigheid heeft schuldig gemaakt of niet voldaan heeft aan eene oproeping voor den werkelijken dienst wanneer hij wegens een dezer feiten is veroordeeld bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, dan wel wanneer het recht tot strafvordering te dier zake is te niet gegaan;

  • h.

    de militaire diensttijd, voorafgegaan aan den onder g bedoelden tijd, tenzij er in de omstandigheden, waaronder de onder die letter bedoelde feiten plaats hadden, dan wel in het gedrag van den betrokkene gedurende zijn lateren diensttijd of ook om andere redenen door den Gouverneur termen zijn gevonden om het hier bepaalde niet toe te passen;

  • i.

    de tijd, gedurende welken de militair na het verstrijken van zijn werkelijken of geheelen diensttijd de krijgstuchtelijke straf van arrest heeft ondergaan.

2e. Jaar voor jaar wordt geteld:

  • a.

    de tijd, als politiemilitair in werkelijken dienst doorgebracht in Curaçao;

  • b.

    de tijd, met behoud van inkomsten of met verminderde inkomsten, doorgebracht met binnen- of buitenlandsch verlof zoomede de tijd, buiten Curaçao doorgebracht tengevolge van eene opzending naar Nederland of elders, teneinde aldaar in het genot van verlof te worden gesteld, tot een maximum van één jaar voor alle genoten verloven en opzendingen tezamen;

  • c.

    de tijd, gedurende welken aan een politiemilitair bij Koninklijk besluit, door den Minister van Koloniën of door den Gouverneur dienstverrichtingen buiten Curaçao zijn opgedragen onverschillig of daaraan al dan niet eene belooning was verbonden. Deze bepaling is eveneens van toepassing op den politiemilitair, die, teneinde gevolg te geven aan een door den Gouverneur gegeven opdracht, zich buiten Curaçao moet begeven.

In dit geval, alsmede in het geval, waarin een politiemilitair, na beëindiging van het aan hem verleende verlof tengevolge van bestendingen van eene vroegere of van eene hem gegeven nadere opdracht, als hiervoren bedoeld, niet naar Curaçao kan terugkeeren, komt de tijd van het geheele verblijf als gevolg van die opdracht of die opdrachten buiten Curaçao doorgebracht, als diensttijd in aanmerking, ongeacht den duur daarvan;

  • d.

    de tijd, doorgebracht bij de landmachttroepen in Suriname en/of Curaçao, voor zoover die tijd niet tevens valt onder a, b of c van dit lid, of bij eenig deel van het Koninklijk Nederlandsch-Indische leger, indien die tijd volgens de voor dien dienst geldende pensioenbepalingen jaar voor jaar zou zijn geteld;

  • e.

    de tijd, doorgebracht bij eenig deel van de Koninklijke (Nederlandsche) landmacht, indien die tijd volgens de voor dien dienst geldende pensioenbepalingen dubbel zou zijn geteld.

  • f.

    de tijd, gedurende welke een politiemilitair ingevolge opdracht van de Gouverneur, burgerlijke diensten heeft verricht.”

3e. Voor de helft wordt geteld:

  • a.

    de tijd, gedurende welken een politiemilitair wachtgeld geniet;

  • b.

    de tijd, in krijgsgevangenschap doorgebracht;

  • c.

    de tijd, doorgebracht bij de landmachttroepen in Suriname en/of Curaçao (met uitsluiting van het korps militaire politietroepen in Curaçao), of bij eenig deel van het Koninklijk Nederlandsch-Indische leger, indien die tijd volgens de voor dien dienst geldende pensioenbepalingen voor de helft zou zijn gesteld;

  • d.

    de tijd, doorgebracht bij eenig deel van de Koninklijke (Nederlandsche) landmacht, indien die tijd volgens de voor dien dienst geldende pensioenbepalingen jaar voor jaar zou zijn geteld.

§ 4. Van den pensioengrondslag
Artikel 11

1.Voor de in artikel 1 bedoelde politie-militairen wordt door den Gouverneur de som vastgesteld welke voor betrokkene tot pensioengrondslag moet strekken.

De pensioengrondslag wordt gesteld op het bedrag der aan den rang, den stand of de betrekking verbonden vaste bezoldiging, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 en steeds met afronding tot volle guldens naar boven.”

  • 2.

    Bij verandering van rang of bezoldiging wordt de pensioengrondslag overeenkomstig het bepaalde in lid 1 opnieuw vastgesteld.

  • 3.

    In de gevallen, bedoeld sub 1c, 2b, 2c, 2f, 3a en 3b van artikel 10 en lid 2 van artikel 31, zoomede gedurende den tijd, dat een onder-officier voor herinnering bij het leger wordt gevoerd blijft de pensioengrondslag gehandhaafd op het laatstelijk vastgestelde bedrag.

Artikel 12

xx

§ 5. Van de berekening en het bedrag van het pensioen
Artikel 13
  • 1. Het pensioen wordt berekend over den geheelen diensttijd, een gedeelte van eene maand wordt voor eene geheele maand gerekend.

  • 2. Het bedrag wordt naar boven afgerond tot het naaste getal volle guldens, dat een veelvoud is van drie.

Artikel 14

Eenzelfde persoon kan aan pensioen, krachtens deze landsverordening verleend, niet meer dan f 5000,- per jaar genieten.

Artikel 15
  • 1. Het aan den politiemilitaire toe te kennen pensioen bedraagt bij twintigjarigen diensttijd de helft van de in artikel 18 bedoelde middelsom.

  • 2. Wanneer pensioen wordt verleend vóór de vervulling van den diensttijd, genoemd in lid 1, ondergaat het voor den diensttijd, overeenkomstig dat lid berekende pensioen eene vermindering naar reden van 1/20 voor elk aan dien diensttijd ontbrekend jaar.

  • 3. Wanneer de pensioen wordt verleend na de vervulling van den diensttijd, genoemd in lid 1, ondergaat het voor den diensttijd, overeenkomstig dat lid berekende pensioen eene verhoging naar reden van 1/30 voor elk jaar daarboven vervulden diensttijd, met dien verstanden, dat voor diensttijd boven de 30 jaren eene zodanige verhooging niet meer wordt verleend.

Artikel 16

Het bedrag van het pensioen van politiemilitairen, die in en door de uitoefening van hun dienst of ter zake van die uitoefening, hetzij tengevolge van gewelddadige aanranding of verzet, hetzij van met gevaar gepaard gaande dienstverrichtingen, een en ander mits niet aan hun schuld te wijten, verwondingen, verminkingen, letsel of andere ziels- of lichaamsziekten of gebreken hebben bekomen, welke hen volstrekt ongeschikt maken langer te dienen, wordt berekend naar het aantal jaren van hun diensttijd, doch niet lager gesteld dan op de helft van het bedrag van het pensioen voor een diensttijd van 20 jaren.

Artikel 17
  • 1. Indien ziels- of lichaamsziekten of gebreken, ontstaan onder de in artikel 16 genoemde omstandigheden, gepaard gaan met het verlies van een of meer ledematen, het geheel en onherstelbaar verlies van het gezichtsvermogen in een oog of in beide oogen, en niet te wijten zijn aan ongeregeld gedrag of eigen moedwillige handelingen, ondergaat het krachtens de bepaling dezer landsverordening verleende pensioen deswege eene verhooging, berekend naar dat pensioen.

  • 2. De in het vorig lid bedoelde verhooging bedraagt:

    • a.

      wegens het verlies van één der ledematen of het verlies van het gezichtsvermogen in een door oogen: 25 ten honderd van het pensioen;

    • b.

      wegens het verlies van twee of meer ledematen of het verlies van het gezichtsvermogen in beide oogen: 50 ten honderd van het pensioen.

  • 3. Onder ledematen worden verstaan handen en voeten, onverschillig of met het verlies daarvan ook dat van armen en beenen gepaard gaat.

  • 4. Op het totaal-bedrag van pensioen en verhoging van dat pensioen, als bedoeld in dit artikel, zijn de artikelen 13, lid 2 en 14 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18
  • 1. Als grondslag voor de regeling van het pensioen wordt genomen de middelsom van de pensioengrondslagen gedurende de laatste 24 kalendermaanden welke voor den politiemilitairen als diensttijd ten volle in aanmerking komen.

  • 2. Waar de in lid 1 bedoelde maatstaf niet kan gelden wordt daartoe genomen de middelsom over het kortere tijdvak waarover de pensioengrondslagen loopen.

  • 3. Ten aanzien van hen, die bij wijze van straf hetzij bij komende of krijgstuchtelijke, dan wel bij wijze van administratieven maatregel – anders dan buiten schuld – zijn teruggebracht tot een lageren rang of tot den stand van soldaat, alsmede ten aanzien van hen, die na een zonder het praedicaat eervol verleend onstlag uit den militairen dienst, dan wel na een eervol ontslag uit den dienst wegens ongeschiktheid, weder in dien dienst zijn opgenomen in een lageren rang dan den tevoren door hen bekleeden, komen de v??r bedoeld(e) ontslag of terugbrenging gegolden hebbende pensioengrondslagen niet in aanmerking bij de bepaling der middelsom, bedoeld in lid 1.

HOOFDSTUK III Van het pensioen der weduwen en weezen

§ 1. Inleiding
Artikel 19

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn uitsluitend toepasselijk op de weduwen en weezen van politiemilitairen, die op 1 januari 1939 als zoodanig in dienst zijn, of na dien datum een verbintenis aangaan.

De regeling van het pensioen voor de weduwen en weezen van vóór dat tijdstip gepensioneerde militairen der landmacht troepen in Curaçao, die op of na 1 januari 1931 dienst hebben gedaan bij de militaire politietroepen hier te lande, is opgenomen in Hoofdstuk VII deze landsverordening.

§ 2. Van het recht op pensioen
Artikel 20
  • 1. De weduwe en weezen van een politiemilitair hebben recht op pensioen, tenzij het huwelijk of de wettiging waaraan dat recht zou kunnen worden ontleend is gesloten of geschied:

    • a.

      gedurende de ziekte, die den dood van den politiemilitair binnen drie maanden na het aangaan van dat huwelijk of die wettiging ten gevolge heeft gehad;

    • b.

      nadat de politiemilitair den 60 jarigen leeftijd heeft bereikt.

  • 2. Onder weezen verstaat deze landsverordening de minderjarige wettige of gewettigde kinderen van een overleden politiemilitair, mits de wettiging is geschied voor het overlijden van den politiemilitaire. Onder weduwe wordt verstaan zijn nagelaten echtgenoote.

  • 3. Een weduwe, die een nieuw huwelijk aangaat, verliest haar pensioen met ingang van de maand, volgende op die, waar op het huwelijk plaats heeft.

  • 4. Bij ontbinding van het nieuwe huwelijk wegens overlijden van den echtgenoot, treedt zij weder in het genot van het vorig pensioen, dan wel van het hoogere pensioen, waarop zij ingevolge het laatstelijk gesloten huwelijk ten laste van het fonds recht zou kunnen doen gelden, en zulks van en met den eersten dag van de maand, waarin dat overlijden heeft plaats gehad.

  • 5. In geval van ontbinding van het nieuwe huwelijk door echtscheiding treedt de weduwe weder in het genot van het verloren pensioen en zulks van en met den eersten dag der maand, waarin het vonnis in de registers van den burgelijken stand is ingeschreven.

  • 6. Tot de uitbetaling van pensioen wordt telkenmale eerst overgegaan, nadat van de weduwe is ontvangen een schriftelijke verklaring, dat zij ongehuwd is. Een weduwe, die een verklaring indient, welke met de waarheid in strijd is, verliest voor goed alle rechten op pensioen.

  • 7. Zoolang eene weduwe door een nieuw huwelijk het genot van pensioen mist, genieten hare kinderen weezenpensioen volgens artikel 21, 2de lid onder b. dezer landsverordening.”.

§ 3. Van de berekening en het bedrag van het pensioen
Artikel 21
  • 1.

    Het weduwenpensioen wordt, ongeacht den diensttijd van den politiemilitair op het tijdstip van zijn overlijden, berekend naar den voor den politiemilitair op voormeld tijdstip gegolden hebbenden pensioengrondslag en wel 35 ten honderd van pensioengrondslagen van f 1000,- of minder en voor wat betreft pensioengrondslag hooger dan f 1000,- daarenboven ten honderd naar reden van de volgende f 5000,- pensioengrondslag en 20 ten honderd naar reden van het overige deel van de pensioengrondslag, met dien verstande nochtans, dat het jaarlijkse bedrag van het weduwenpensioen niet boven f 2250,- mag stijgen.

  • 2.

    Het wezenpensioen bedraagt:

    • a.

      voor de kinderen, wier moeder aan het overlijden van den vader aanspraak op pensioen ontleent, van het volgens lid 1 voor de weduwe bepaalde pensioenbedrag.

10% voor 1 kind,

20% voor 2 kinderen,

30% voor 3 kinderen,

35% voor 4 kinderen,

10% voor 5 of meer kinderen;

b.voor alle andere kinderen, die aanspraak op pensioen ontleenen aan het overlijden van hun vader, van het pensioenbedrag, waarop diens weduwe ingevolge lid1 aanspraak maakt of zou hebben kunnen maken:

40% voor 1 kind,

70% voor 2 kinderen,

100% voor 3 kinderen,

110% voor 4 kinderen, en

115% voor 5 of meer kinderen,

met dien verstande nochtans, dat het jaarlijksch bedrag van het wezenpensioen niet boven f.2250,- mag stijgen.

  • 3.

    Voor kinderen, die denzelfden vader hebben, doch uit verschillende moeders geboren zijn, zal indien terzake van het overlijden van den vader weduwen pensioen wordt uitgekeerd het totaal-bedrag van de toe te kennen weezenpensioen en het weduwenpensioen niet mogen overtreffen.

  • 4.

    Indien terzake van het overlijden van den vader geen weduwenpensioen wordt uitgekeerd, zal het Total-bedrag van de toe te kennen wezenpensioenen het dubbele van het pensioenbedrag, waarop diens weduwe ingevolge lid 1 aanspraak zou kunnen maken, niet mogen overtreffen.

  • 5.

    Het wezenpensioen wordt ambtshalve nader vastgesteld naar de percentages genoemd in lid 2 onder b, zoodra het weduwenpensioen van de moeder is geëindigd of zoolang dit op grond van eenige bepaling dezer landsverordening niet mag worden genoten.

  • 6.

    Met betrekking tot de afronding der in lid 1 bedoelde weduwenpensioenen, en der in lid 2 bedoelde weezenpensioenen (eventueel per groep) is lid 2 van artikel 13 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22
  • 1.

    Het weezenpensioen voor de gezamenlijke kinderen uit één moeder geboren, wordt als een eenheid toegekend.

  • 2.

    Zijn de kinderen, die denzelfden vader hebben, uit verschillende moeders geboren, dan wordt het wezenpensioen voor elke groep als een afzonderlijke eenheid toegekend.

Gewettigde kinderen, wier ouders geen huwelijk hebben aangegaan, zoomede de moederlooze wettige kinderen, die de vader bij zijn indiensttreding als politiemilitair had, worden tezamen gerekend als te zijn geboren uit een moeder. Indien het totaal-bedrag van de weezenpensioenen de in de leden 3 en 1 van het vorig artikel bedoelde maxima zou overschrijden, geschiedt de vermindering naar de verhouding van de aanvankelijk in iedere groep berekend bedragen.

3.In afwijking van de beide vorige leden kan bij de toekenning of later, in het belang der rechthebbende, het pensioen door den Gouverneur worden gesplitst.

§ 4. Van de weduwen en weezen van (na 1938) gepensionneerde politiemilitairen
Artikel 23
  • 1. De bepalingen van de artikelen 20, 21 en 22 zijn van overeenkomstige toepassing op de weduwe en weezen van een gepensionneerden politiemilitair, terwijl een huwelijk en eene wettiging na de pensionneering aangegaan of geschied, ten aanzien van de bepalingen dezer landsverordening als niet aangegaan en als niet geschied worden aangemerkt, met machtneming nochtans van het bepaalde in lid 3.

  • 2. Als maatstaf voor de berekeningen van het weduwenpensioen dient de in artikel 18 bedoelde middelsom, die als grondslag heeft gediend bij de regeling van het eigen-pensioen van den overleden gepensionneerde.

§ 5. Van de toekenning van tijdelijk weduwen en weezenpensioen
Artikel 24
  • 1. Wanneer in geval van vermissing van een politiemilitair of een gepensionneerd politiemilitair gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat hij overleden is, kan aan zijne echtgenoote en zijne wettige of gewettigde kinderen, als waren zij weduwe en weezen, tijdelijk pensioen op den voet van de bepalingen dezer landsverordening worden toegekend.

  • 2. De Gouverneur bepaalt de tijdstippen van ingang en einde van dit pensioen.

  • 3. De Gouverneur kan bij de toekenning van het pensioen bepalen dat vooraf voldoende – te zijner beoordeeling – persoonlijke of zakelijke zekerheid worde gesteld, dat ingevolge die toekenning gedane uitkeeringen geheel of naar evenredigheid worden teruggestort, indien te eeniger tijd mocht blijken dat de vermiste politiemilitair niet, dan wel later dan het tijdstip van ingang van het pensioen, overleden was.

HOOFDSTUK IV Van de bijdragen voor pensioen

§ 1. Inleiding
Artikel 25
  • 1.

    De politiemilitairen zijn, vóór en na hun pensionneering, verplicht bij te dragen voor pensioen, onder voorwaarden en naar de regelen dezer landsverordening.

  • 2.

    De bijdragen worden onderscheiden in bijdragen ten behoeve van eigen-pensioen en bijdragen ten behoeve van weduwen- en weezenpensioen.

  • 3.

    De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet toepasselijk op politiemilitairen, die den dienst na 1 Januari 1931 doch vóór 1 Januari 1939 met pensioen verlieten.

De verplichtingen der hier bedoelde gewezen politiemilitairen zijn geregeld in Hoofdstuk VII dezer landsverordening.

§ 2. Van de bijdragen voor eigen-pensioen
Artikel 26
  • 1. Ten behoeve van hun eigen-pensioen zijn de politiemilitairen verplicht 5% van den in artikel 11 of 12 bedoelden pensioengrondslag bij te dragen.

  • 2. Behoudens het bepaalde in de leden 3 en 4 van dit artikel is deze bijdrage verschuldigd over den geheelen diensttijd.

  • 3. Over diensttijd, welke ingevolge artikel 10 onder 1e uitgezonderd f. en h., niet voor eigen-pensioen in aanmerking komt, is deze bijdrage niet verschuldigd.

  • 4. Over een diensttijd, welke in aanmerking komt twee jaren gerekend voor één, wordt de volgens het eerste lid van dit artikel verschuldigde bijdrage gehalveerd.

Artikel 27
  • 1. Indien een politiemilitair tijd als bedoeld in artikel 9, lid 1b of c heeft doorgebracht, is hij deswege een aanvullingsbijdrage verschuldigd, gelijk aan het bedrag, dat een Curaçaosch burgerlijk landsdienaar uit dien hoofde verschuldigd zou zijn, voor zoover die bijdrage niet reeds voldaan werd gedurende voorafgaanden burgerlijken Curaçaoschen dienst.

  • 2. Indien tijd als bedoeld in artikel 9, lid 2 als pensioengeldigen diensttijd wordt aangemerkt, wordt deswege een aanvullingsbijdrage geheven, gelijk aan het bedrag, dat een Curaçaosch burgerlijk landsdienaar uit dien hoofde verschuldigd zou zijn, voor zover die bijdrage niet reeds voldaan werd gedurende voorafgaande burgerlijken Curaçaoschen dienst.

§ 3. Van de bijdragen voor weduwen- en weezenpensioen
Artikel 28
  • 1. De politiemilitairen zijn, voor zoover zij pensioengerechtigde betrekkingen hebben, ten behoeve van weduwen- en weezenpensioen een bijdrage verschuldigd van 3 ten honderd over hun pensioengrondslag in den zin van de artikelen 11 en 12.

  • 2. De in het vorig lid bedoelde bijdrage is doorloopend verschuldigd, onafhankelijk van het al of niet, dan wel voor de helft medetellen van diensttijd voor eigen-pensioen.

  • 3. Over zijn pensioen is de militair of de gewezen militair zoolang hij pensioengerechtigde betrekkingen heeft, ten behoeve van weduwen- en weezenpensioen, een bijdrage van 3 ten honderd verschuldigd, met dien verstande, dat geen bijdrage verschuldigd is over de verhooging, die het pensioen eventueel heeft ondergaan krachtens artikel 17.

  • 4. De verplichting tot bijdragen houdt op met den eersten dag der maand, volgende op die, waarin de politiemilitair of de gepensionneerde politiemilitair heeft opgehouden pensioengerechtigde betrekkingen te bezitten.

Artikel 29

De bijdrage, bedoeld in artikel 28,lid 1, is, voor zoover deze daarover niet reeds is voldaan, (ook eventueel als Curacaosch burgerlijk landsdienaar), mede verschuldigd over de na het tijdstip van inwerkingtreden dezer landsverordening opvolgend gegolden hebbende pensioengrondslagen of genoten bezoldigingen (in den zin van artikel 3) door politiemilitairen, die na vorenbedoeld tijdstip:

  • a.

    pensioengerechtigde betrekkingen krijgen, ook voor wat betreft bezoldiging genoten, gedurende tijd, als bedoeld in artikel 9, lid 1, b en c en lid 2, en die tijd geldig is gemaakt voor pensioen;

  • b.

    pensioengerechtigde betrekkingen herkrijgen;

  • c.

    – in het bezit van pensioengerechtigde betrekkingen ,, In afwijking van het bepaalde in de eerste alinea van dit artikel wordt de bijdrage, verschuldigd over diensttijd, bedoeld in artikel 9 lid 2, berekend over de eerste door hen in Curaçaose dienst genoten bezoldiging.”;

Artikel 30
  • 1.

    Politiemilitairen, die na net tijdstip van inwerkingtreding dezer landsverordening een huwelijk aangaan met eene vrouw, jonger dan de militair zelve, zijn, tenzij dit huwelijk wordt gesloten onder omstandigheden als bedoeld in artikel 20 lid 1, ten behoeve van weduwen- en weezenpensioen een extrabijdrage voor eenmaal verschuldigd, bedragende zooveel ten honderd van den pensioengrondslag van den politiemilitair op den dag van het huwelijk, als het leeftijdsverschil der echtgenooten – opgevat in den zin van lid 2 van dit artikel – bedraagt, verminderd met vier.

  • 2.

    Bij het vaststellen van de leeftijdsverschillen telt een verschil van 6 maanden of meer voor een geheel jaar, terwijl een tijdvak van minder dan 6 maanden wordt verwaarloosd.

  • 3.

    De in lid 1 van dit artikel bedoelde bijdrage is ook verschuldigd door hen, die, gehuwd zijnde, na het tijdstip van inwerkingtredingen dezer landsverordening een verbintenis als Curacaosch politiemilitaire aangaan.

In deze gevallen dient als maatstaf voor de berekeningen der extrabijdrage de pensioengrondslag bij aanstelling als politiemilitair.

  • 4.

    Bij het aangaan van een nieuw huwelijk is de extrabijdrage als bedoeld in lid 1 van dit artikel, opnieuw verschuldigd, met uitzondering van huwelijken met een vroegere echtgenoote.

§ 4. Van de betaling der bijdragen
Artikel 31
  • 1. De krachtens de artikelen 26 en 28, leden 1 en 3, dezer landsverordening verschuldigde bijdragen ten behoeve van pensioen worden bij de betaling van het inkomen of het pensioen daarvan ingehouden.

  • 2. Voor hen, die tijdelijk geen militaire inkomsten genieten, bepaalt de Gouverneur, hoe de betaling van de door hen verschuldigde bijdrage, bedoeld in artikel 28, lid 2, zal geschieden, tenzij de betrokkenen pensioen of andere inkomsten van Landswege genieten, in welke gevallen de hier bedoelde bijdragen van dat pensioen of van die inkomsten wordt ingehouden.

Artikel 32
  • 1. De in de artikelen 27, 29 en 30 nader omschreven bijdragen zijn aanstonds verschuldigd.

  • 2. Indien de politiemilitair nochtans daartoe den wensch te kennen geeft, kan het verschuldigde bedrag worden aangezuiverd door bij elke uitbetaling zijner inkomsten een door den Gouverneur te bepalen percentage van den pensioengrondslag met inachtneming van een minimum van 5% en een maximum van 10% - in te houden.

  • 3. Bij pensionneering of overlijden van een politiemilitair of bij overlijden van een gepensionneerd politiemilitair kan de Gouverneur bepalen, dat het bedrag, voor zoover alsdan verschuldigd, aanstonds worde aangezuiverd of wel tot een door hem te bepalen percentage – met inachtneming van een minimum van 5% en een maximum van 20% - onderscheidenlijk bij elke betaling op het pensioen van den politiemilitair, van den weduwe en/of weezen zal worden ingehouden.

  • 4. Wanneer het weduwen- en weezenpensioen ophoudt of een politiemilitair den dienst zonder pensioen verlaat, wordt het nog niet betaalde gedeelte van het verschuldigde bedrag niet ingevorderd.

  • 5. Evenmin geschiedt die invordering in de gevallen, waarin en zoolang aan een gepensionneerden politiemilitair of de pensioengenietende weduwen en/of weezen het pensioen geheel of gedeeltelijk niet wordt uitbetaald, tenzij bij de gedeeltelijke uitbetaling van het pensioen het uit te keeren bedrag hooger is dan de in te houden aanzuivering, in welk geval de Gouverneur dezer nader regelt.

Artikel 32a

De bijdragen, ingevolge de artikelen 27, 29 en 30 dezer landsverordening verschuldigd, worden door de Gouverneur bij beschikking vastgesteld op voorstel van de Vertegenwoordiger der Directie van de Indische Pensioenfondsen”;

Artikel 35, lid 1 sub e wordt gelezen:

,,e. ene door de Directeur van het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen opgemaakte en door de Administrateur van Financiën geviseerde verklaring, bevattende opgaaf van de dienstjaren, de pensioengrondslag en het pensioenbedrag (eventueel met verhogingen), waarop de betrokkene recht kan doen gelden.”;

Artikel 35 lid 2 onder c wordt gelezen:

,,c. ene verklaring van de Directeur van het Algemeen Pensioenfonds, geviseerd door de Administrateur van Financiën, bevattende de pensioengrondslag op het tijdstip van overlijden en het (de) pensioenbedrag (en), waarop de betrokkene (n) recht kan (kunnen) doen gelden.”.

Artikel 33

Ongerekend het bepaalde in de leden 4 en 5 van artikel 32 wordt kwijtschelding van bijdragen krachtens deze landsverordening verschuldigd of teruggaaf, daarvan, indien voldaan, niet verleend.

HOOFDSTUK V Van aanvraag, ingang en einde van het pensioen

Artikel 34

Pensioen wordt niet anders verleend dan op schriftelijke aanvraag door of vanwege de(n) belanghebbende(n), bij beschikking van den Gouverneur, houdende vermelding van de gronden, waarop het wordt verleend.

Artikel 35
  • 1.

    De aanvraag ter bekoming van eigen-pensioen van een politiemilitair gaat vergezeld van:

    • a.

      ingeval de aanvraag wordt gedaan op grond van het in artikel 5 onder a bepaalde een uittreksel uit het geboorteregister of uit het kerkelijk doopboek en, bij ontstentenis daarvan eene akte van bekendheid, afgegeven door het Hoofd van plaatselijk bestuur van de geboorte- of woonplaats van den aanvrager, op de verklaring van twee getuigen;

    • b.

      - ingeval de aanvraag wordt gedaan op grond van het in artikel 5 onder b bepaalde – een verklaring (ziekteverslag) van de geneeskundige commissie, bedoeld in artikel 8;

    • c.

      een extract uit het stamboek van den betrokkene met alle gegevens, benoodigd voor de berekening van het pensioen.

    • d.

      eene verklaring dat alle Gouvernements-stukken, zoowel oorspronkelijke als afschriften, uittreksels of minuten, welk de betrokken politiemilitair onder zich mocht hebben, ter beschikking zijn gesteld van het Gouvernement of dat hij geen zoodanige stukken onder zich heeft;

    • e.

      eene verklaring van den Administrateur van Financiën, bevattende opgaaf van de dienstjaren, den pensioengrondslag en het pensioenbedrag (eventueel met verhoogingen), waarop de betrokkene recht kan doen gelden.

  • 2.

    Indien het pensioen wordt aangevraagd ten behoeve van weduwen en weezen van in dienst overleden politiemilitairen, zullen, behalve de stukken, bedoeld in lid 1 onder e, worden overlegd:

    • a.

      uittreksels uit de huwelijksakte en de overlijdensakte van den politiemilitair;

    • b.

      uittreksels uit de geboorteakten der kinderen, alsmede, indien het gewettigde kinderen betreft, de bewijzen der wettiging;

    • c.

      eene verklaring van den Administrateur van Financiën bevattende den pensioengrondslag op het tijdstip van overlijden en het (de) pensioenbedrag(en), waarop de betrokke(n) recht kan (kunnen) doen gelden.

  • 3.

    Indien het pensioen wordt aangevraagd ten behoeve van weduwen en weezen van krachtens de bepalingen dezer landsverordening gepensioneerde politiemilitairen, vindt het in lid 2 bepaalde overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat geen overlegging behoeft te geschieden van de stukken, bedoeld in lid 1 onder c.

  • 4.

    Bij gebreke van stukken als bedoeld in leden 1, 2,.....................

genoegen genomen, indien hij deze voor de regeling van het pensioen voldoende acht.

  • 5.

    De in de leden 2 en 3 bedoelde stukken zoomede de daar bedoelde aanvragen zijn, indien het totaal bedrag van het toe te kennen weduwen- en/of weezen pensioen niet meer bedraagt dan f 1000,- ’s jaars, vrij van zegel.

  • 6.

    Ingeval weezenpensioen(en) wordt (worden) toegekend, worden in desbetreffende beschikking de geboortedata der kinderen vermeld, benevens het (de) bedrag (en), waartoe het (de) weezenpensioen(en) ambtshalve wordt (worden) verminderd, wanneer het recht op uitkeering voor één of meer weezen vervalt.

Artikel 36
  • 1. Als de aanvraag, in artikel 35 bedoeld, niet is ingekomen binnen achttien maanden na het ontstaan der omstandigheden, die aanspraak geven op pensioen, gaat het pensioen in op den eersten dag van het kwartaal, volgende op dat, waarin de aanvraag is binnengekomen.

  • 2. Is de aanvraag binnen het voorgeschreven tijdvak ingekomen, dan gaat het pensioen in;

    • a.

      voor den politiemilitair op den dag, waarop het ontslag uit den dienst is ingegaan;

    • b.

      voor een op wachtgeld gesteld politiemilitair op den dag, volgende op dien, met welken het wachtgeld, dat door het pensioen vervangen wordt, ophoudt;

    • c.

      voor de weduwe en weezen met ingang van den dag, volgende op dien van het overlijden van den politiemilitair of den gepensionneerden politiemilitair, waaraan het wordt ontleend;

    • d.

      voor een wees, geboren na het overlijden van den politiemilitair, met ingang van de maand waarin de geboorte heeft plaats gehad.

  • 3. Een aanvankelijk geweigerd pensioen of eene verhooging van pensioen gaat, behalve in het geval, bedoeld in lid 4, eerst in met den dag waarop de aanvraag die leidde tot toekenning van het aanvankelijk geweigerde pensioen of tot verhooging van het pensioen, bij den Gouverneur is ingekomen.

  • 4. Ligt aan de aanvankelijke weigering of toekenning van een te laag pensioen ten grondslag eene dwaling ten aanzien van de feiten, die niet of niet uit uitsluitend aan een verzuim of aan eene verkeerde opgave van den belanghebbende te wijten is, dan gaat, indien de in lid 3 bedoelde aanvraag binnen achttien maanden na de dagteekening bij den Gouverneur is ingekomen, het pensioen of te hooger pensioen in met den dag waarop het recht daarop verkregen werd.

Artikel 37
  • 1.

    Het pensioen eindigt:

    • a.

      in geval van overlijden met het einde van de maand, waarin het overlijden heeft plaats gehad;

    • b.

      in elk ander geval – met inachtneming nochtans van het in artikel 24 lid 2 bepaalde – met het einde van de maand, waarin de oorzaak tot beëindiging van het betrekkelijk pensioen is ontstaan.

2. a. Na het overlijden van een gepensionneerd politiemilitair wordt aan diens weduwe een bedrag uitgekeerd gelijk aan drie maal het bedrag van het maandelijks pensioen van de overledene op het tijdstip van overlijden;

  • b.

    Indien de overledene geen betrekking als bedoeld onder a nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of erkende natuurlijke kinderen van de ambtenaar. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters of meerderjarige kinderen, tenbehoeve van deze betrekkingen;

  • c.

    Laat de overledene ook geen betrekking als onder b bedoeld na, dan kan het onder letter a bedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten der laatste ziekte en der begrafenis, zo de nalatenschap van de overleden ambtenaar voor de betaling dier kosten ontoereikend is.

HOOFDSTUK VI Bijzondere bepalingen betreffende de pensioenen in het algemeen

Artikel 38
  • 1. De pensioenen zijn onvervreemdbaar.

  • 2. De rechthebbende kan over zijn pensioen op geenerlei wijze beschikken, ook niet door verpanding of beleening.

  • 3. Indien hij last geeft het pensioen voor hem te ontvangen, kan hij die lastgeving te alle tijde herroepen.

  • 4. Alle overeenkomsten of beschikkingen, strijdig niet het in lid 1, lid 2 en lid 3 bepaalde, zijn nietig.

  • 5. Onder de bij lid 2 verboden verpanding of beleening is niet begrepen de verpanding of beleening ter verkrijging van voorschotten van het Gouvernement van Curacao of van eenig ander publiekrechtelijk lichaam in Nederland, Nederlandsch-Indie, Suriname of Curaçao en van liefdadige of tot algemeen nut werkende instellingen, al of niet tegen rente verschaft mits de bepalingen, waarnaar de voorschotten geschieden, zijn goedgekeurd in Curaçao door den Gouverneur, in Nederland door den Minister van Koloniën, in Nederlansch-Indie door den Gouverneur-Generaal en in Suriname door den Gouverneur.

  • 6. Wanneer iemand, die krachtens deze landsverordening pensioen geniet, in een gesticht of eene instelling van weldadigheid, door het openbaar Gezag erkend of beheerd, is opgenomen of op welke wijze ook door een zoodanig gesticht of eene zoodanige instelling of vanwege een burgerlijke gemeente of het openbaar Gezag wordt verpleegd, wordt, zoolang dat geschiedt, het pensioen uitbetaald aan het bestuur van dat gesticht, die instelling of die gemeente of aan dat berokken openbaar Gezag.

  • 7. Indien het bedrag van het pensioen dat der verpleegkosten overtreft, wordt het verschil zoo spoedig mogelijk door het betrokken bestuur of openbaar Gezag aan degene, die het pensioen geniet of aan diens wettelijken vertegenwoordiger uitbetaald

  • 8. In bijzondere gevallen, ter beoordeeling van den Gouverneur, kan, op verzoek van iemand, als bedoeld in lid 6 of van diens wettelijken vertegenwoordiger, de Gouverneur bepalen, dat het pensioen geheel of gedeeltelijk aan een ander of aan anderen, dan in dat lid vermeld, wordt uitbetaald.

Artikel 39

Alle recht op pensioen krachtens de bepalingen dezer landsverordening gaat verloren voor:

  • a.

    den politiemilitair, die ontslagen wordt op eigen verzoek, voor en aleer hij aanspraak op pensioen heeft verkregen;

  • b.

    den politiemilitair, die overgaat in vasten burgerlijken dienst van Curaçao en uit dien hoofde uitzicht op pensioen krijgt;

  • c.

    den politiemilitair, uit ’s Lands dienst ontslagen wegens ongeschiktheid uit hoofde van wangedrag, handelingen of gedragingen, welke de tucht ondermijnen, onzedelijkheid, verregaande achteloosheid of plichtsverzuim, of uit den militairen dienst ontslagen krachtens vonnis, waarbij de rechter tevens uitspreekt ontzetting van de bevoegdheid om bij de gewapende macht te dienen;

  • d.

    de weduwen en weezen, die veroordeeld zijn terzake van het ombrengen van dengene, aan wien zij de pensioenaanspraken zouden kunnen ontlenen.

Artikel 40
  • 1.

    De weduwe en weezen van den gewezen politiemilitair, ontslagen onder de in artikel 39 sub c genoemde omstandigheden, behouden recht op weduwen- en weezenpensioen overeenkomstig de bepalingen dezer landsverordening onder voorwaarde dat:

1e. het betrekkelijk huwelijk reeds tijdens den diensttijd van den politiemilitair werd gesloten;

2e. de politiemilitair op het tijdstip van ontslag uit den militairen dienst reeds recht op eigen-pensioen had kunnen doen gelden krachtens het bepaalde bij artikel 5 sub a, doch dit recht ten gevolge van het bepaalde bij artikel 39 sub c verloor.

2.Tot grondslag voor de berekening van het weduwenpensioen, bedoeld in lid 1 van dit artikel, strekt de pensioengrondslag van den politiemilitair op het tijdstip van zijn ontslag.

Artikel 41
  • 1.

    De aanspraak op het genot van pensioen wordt verloren:

    • a.

      door den gewezen politiemilitair, die overeenkomstig de bepalingen dezer landsverordening pensioen geniet, als hij andermaal eene betrekking bekleedt of gaat bekleeden, die krachtens de bepalingen van deze landsverordening of van eenige andere in Curaçao geldende wettelijke regeling de mogelijkheid van toekenning van pensioen opent, met dien verstande, dat wanneer het bedrag van het pensioen grooter is dan dat van de bezoldiging aan die betrekking verbonden, de aanspraak op het genot van het pensioen behouden blijft, echter tot geen hooger bedrag dan waarmee het pensioen de bezoldiging overtreft.

De Gouverneur kan nochtans in zeer bijzondere gevallen, bij eene redenen omkleede beschikking, den Raad van Bestuur gehoord, de aanspraak op het genot van het pensioen geheel of ten deele laten behouden.

  • b.

    door indiensttreding van den gewezen politiemilitair bij een vreemde mogendheid zonder de vereischste vergunning;

  • c.

    door den gewezen politiemilitair, die in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden, zonder geldige redenen – ter beoordeling van den Gouverneur – geen gehoor geeft aan een, door het daartoe bevoegd Gezag gedane groep, zich ter beschikking te stellen, om, na daartoe geschikt te zijn bevonden, indienst te worden gesteld bij de strijdkrachten van den Staat.

De gepensionneerde politiemilitair, die aan den hiervoren bedoelden oproep gehoor geeft, blijft tijdens zijn wederindienststelling het hem toegelegd pensioen, gelijktijdig met de aan den actieven dienst verbonden inkomsten, genieten.

Verlaat de gepensioneerde den dienst opnieuw, dan wordt zijn pensioen overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening herzien met inachtneming van zijn jongsten diensttijd. Het opnieuw te verleenen pensioen zal in geen geval minder bedragen dan het vroegere genotene;

  • d.

    door de weezen bij het verkrijgen van eene betrekking, die krachtens de bepalingen van deze landsverordening of van eenige andere wettelijke regeling de mogelijkheid van toekenning van pensioen opent, met dien verstande dat, wanneer het bedrag van het pensioen grooter is dan dat der bezoldiging aan die betrekking verbonden, de aanspraak op het genot van het pensioen behouden blijft, echter tot geen hooger bedrag dan waarmee het pensioen de bezoldiging overtreft.

    • 2.

      Met ene betrekking, als bedoeld in lid 1 onder a en d, wordt aldaar telkens gelijkgesteld de zodanige waarin inkomsten ten laste van de Curaçaose begroting worden genoten.

      • 3.

        De aanspraak op het genot van pensioen herleeft bij het ophouden der omstandigheden tengevolge waarvan het werd verloren.

Artikel 42

De invorderbare pensioenbedragen, welke gedurende vijf achtereenvolgende jaren niet zijn geïnd, worden aangemerkt als verjaard.

HOOFDSTUK VII Van de pensioenregeling voor de weduwen en weezen van vóór 1 januari 1939 gepensionneerde militairen der landmachttroepen in Curaçao, voor zover zij op of na 1 januari 1931 dienst hebben gedaan bij de militaire politietroepen hier te lande

Artikel 43

De nagelaten betrekkingen der vóór 1 januari 1939 uiteindelijk gepensioneerde militairen van de landmachttroepen in Curaçao, voor zoover zij op of na 1 januari 1931 dienst hebben gedaan bij de militaire politietroepen hier te lande, hebben aanspraak op weduwen en/of weezenpensioen en vergoeding voor betaalde begrafeniskosten en zijn voornoemde militairen daarvoor bijdrage verschuldigd, onder de voorwaarde en op den voet van het reglement voor het Weduwen- en Weezenfonds van Europeesche militairen beneden den rang van officier bij de Koloniale troepen, zooals dat reglement luidt op 31 December 1938, met dien verstande evenwel, dat:

  • a.

    het bepaalde bij de paragrafen 2, 3 en 4 van artikel 12 van hoogergenoemd reglement buiten toepassing blijft;

  • b.

    de toekenning der uitkeeringen steeds geschiedt bij beschikking van den Gouverneur, op voordracht van den Administrateur van Financiën;

  • c.

    overal waar in voornoemd reglement sprake is van een fonds, daarmede het Algemeen Curacaosch pensioenfonds wordt bedoeld;

  • d.

    – ingeval de bepalingen in meergenoemd reglement onvolledig mochten zijn of in strijd met de ,, Regelen voor het beheer, enz. betreffende het Algemeen Curaçaosch Pensioenfonds” – laatstgenoemde ,,Regelen” in acht zullen worden genomen.

HOOFDSTUK VIII Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 44

Vanaf het tijdstip van inwerkingtreding dezer landsverordening vervalt de landsverordening van den 28n Januari 1938 tot voorloopige regeling der pensioenaanspraken van de bij de militaire politiegroepen dienst doende militairen der landmachttroepen in Curaçao en hunne weduwen en weezen. (P.B. 1938 Nos. 7 en 34).

Artikel 45

Van de op het tijdstip van inwerkingtreding dezer landsverordening in Curaçaschen dienst zijnde politiemilitairen zal de door hen op dat tijdstip reeds vervulde diensttijd, zoowel voor de beoordeeling der pensioenaanspraken als voor de regeling van het pensioen, medetellen, indien en voor zooveel die diensttijd krachtens de vóór dat tijdstip op hen van toepassing zijnde pensioenreglementen daarvoor in aanmerking zou zijn gekomen.

Artikel 46

Politiemilitairen, die op het tijdstip van inwerkingtreden van deze landsverordening reeds in dienst waren en op dat oogenblik tien voor Curaçaosch pensioen geldige dienstjaren hadden vervuld, verkrijgen recht op pensioen na het bereiken van den 45-jarigen leeftijd naar de hieronder volgende onderscheidingen:

  • a.

    politie-militairen beneden den rang sergeant, na het vervuld hebben tevens van ten minste achttien pensioengeldige dienstjaren, waarvan ten minste tien in Curacaoschen dienst doorgebracht, en

  • b.

    politie-militairen met den rang van sergeant en daarboven, na het vervuld hebben tevens van tenminste twintig pensioengeldige dienstjaren waarvan tenminste tien in Curacaoschen dienst doorgebracht, en een en ander met dien verstande, dat het pensioen voor elk vol jaar, dat betrokken op den datum van ingang van zijn pensioen jonger is dan vijftig jaren, wordt verminderd met:

    • 1.

      1/30 deel voor elk vol dienstjaar, dat betrokkene op dat tijdstip meer heeft dan twintig;

    • 2.

      1/20 deel voor de overige jaren van vorenbedoeld leeftijdsverschil.

Artikel 47
  • 1. Aan politie-militairen, die reeds in dienst zijn op het tijdstip van inwerkingtreden van deze landsverordening, wordt geen minder bedrag aan pensioen verleend dan hun ten tijde van hun pensionneering zou zijn verleend, indien de in artikel 44 genoemde voorloopige regeling ook na vorengenoemd tijdstip was blijven gelden.

  • 2. Aan de eventueel na te laten weduwen en weezen van op het tijdstip van inwerkingtreden van deze landsverordening in dienst zijnde politie-militairen wordt geen lager weduwen- en/of weezenpensioen toegekend dan wanneer de man en vader op den dag, voorafgaande aan hogergenoemd tijdstip, ware overleden.

Artikel 48

Op het tijdstip van inwerkingtreden dezer landsverordening wordt door den Gouverneur voor alle alsdan in dienst zijnde onderofficieren-politiemilitair een pensioengrondslag vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij artikel 11.

Artikel 49

In actieve dienst zijnde politiemilitair, die reeds een militaire pensioen genieten, blijven in het genot van dat pensioen, totdat zij den militairen dienst definitief verlaten. Hun wordt alsdan een nieuw pensioen toegekend volgens de bepalingen dezer landsverordening naar reden van hun geheelen diensttijd (artikel 45 in achtgenomen).

Het vroeger verleende pensioen komt daarbij te vervallen.

Artikel 50

Voor wat betreft de toepassing van het bepaalde bij artikel 39 sub b en artikel 41 sub a worden de aan politiemilitairen of gewezen politiemilitairen na 1 januari 1931 doch voor het tijdstip van inwerkingtreden dezer landsverordening toegekende pensioenen beschouwd als te zijn toegekend krachtens de bepalingen dezer landsverordening.

Artikel 51

Voor de op het tijdstip van inwerkingtreden dezer landsverordening in dienst zijnde politiemilitairen blijft het bepaalde bij artikel 27, leden 1 en 2, buiten beschouwing.

Artikel 52

De op het tijdstip van inwerkingtreden dezer landsverordening nog niet aangezuiverde achterstallige (huwelijks) bijdragen ten behoeve van eigen en/of weduwen en weezenpensioen, verschuldigd geworden krachtens de in artikel 44 genoemde voorlopige regeling of vroegere regelingen, worden verder aangezuiverd op gelijke wijze als vóór het hiervoren bedoelde tijdstip.

Artikel 53

Deze landsverordening kan worden aangehaald als ,,Pensioenverordening Politiemilitairen 1939”.

Artikel 54

Deze landsverordening treedt in werking op 1 januari 1939.