Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Boarnsterhim

Ligplaatsenverordening gemeente Boarnsterhim 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Boarnsterhim
Officiële naam regelingLigplaatsenverordening gemeente Boarnsterhim 2012
CiteertitelLigplaatsenverordening gemeente Boarnsterhim 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Op grond van artikel 28 Wet algemene regels herindeling is deze verordening per 1 januari 2016 vervallen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art 149

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-02-201201-01-2016nieuwe regeling

14-02-2012

Op 'e hichte van 21 februari 2012

nr. 3.3 en 4.2

Tekst van de regeling

Intitulé

Ligplaatsenverordening gemeente Boarnsterhim 2012

De raad van de gemeente Boarnsterhim;

overwegende, dat het in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente noodzakelijk is regels te stellen met betrekking tot het aanleggen, ligplaats innemen en ankeren van vaartuigen in de wateren in de gemeente,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 november 2011 en 7 februari 2012;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet,

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende:

"Ligplaatsenverordening gemeente Boarnsterhim 2012".

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. vaartuig: naast het begrip vaartuig in de gebruikelijke zin van het woord een vaartuig zonder waterverplaatsing, een casco, een vaartuig in aanbouw en een vaartuig dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren, dan wel de overblijfselen daarvan;

b. aanleggen: het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, gedurende de tijd die daadwerkelijk gebruikt wordt voor een recreatief verblijf op of in de omgeving van het vaartuig;

c. ligplaats innemen: het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, anders dan voor aanleggen;

d. ankeren: het doen of laten liggen van een vaartuig anders dan aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig;

e. rietkraag: de met riet, biezen, lisdodden of soortgelijke planten (helofyten) begroeide oppervlakte;

f. rechthebbende: ieder die over enig goed enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht of daarover enige feitelijke zeggenschap uitoefent.

Artikel 2 Ligplaats innemen

  • 1. Het is de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee ligplaats in te nemen.

  • 2. Het in lid 1 gestelde verbod is niet van toepassing op het innemen van ligplaats:

    a. met een vaartuig aan een krachtens artikel 9 of bij een geldend bestemmingsplan als zodanig aangewezen ligoever, mits daarvoor een vergunning van burgemeester en wethouders is afgegeven, dan wel in een bij geldend bestemmingsplan aangewezen haven of andere bij bestemmingsplan aangewezen gelegenheid die bestemd is om een vaartuig onder te brengen;

    b. met een vaartuig, behorende tot een categorie vaartuigen, waarvoor het verbod op grond van het gestelde in lid 3, buiten toepassing is verklaard.

  • 3. Het in lid 1 gestelde verbod is niet van toepassing op de volgende (categorieën van) vaartuigen:

    a. ten hoogste twee vaartuigen voor eigen gebruik, exclusief vaartuigen als bedoeld in onderdeel b van dit lid,  niet zijnde recreatie-arken, die ligplaats innemen:

    1. aan het erf van een woning of recreatiewoning of aan het erf met een woonwagen in de zin van artikel 1 lid 1 aanhef en onder f van de Huisvestingswet, of

    2. bij een woonschip in de zin van artikel 1 lid 1 aanhef en onder c van de Huisvestingswet, of

    3. bij een vaartuig dat overeenkomstig inrichting en bestemming blijvend op dezelfde plaats ligt afgemeerd en in gebruik is als recreatie woonverblijf (recreatieark);

    b. kleine open vaartuigen die zijn gebouwd en bestemd om uitsluitend of hoofdzakelijk door spierkracht te worden voortbewogen;

    c. woonschepen in de zin van artikel 1 lid 1 aanhef en onder c van de Huisvestingswet waarvoor een vergunning op grond van de woonschepenverordening is verleend;

    d. vaartuigen die zijn ingericht of bestemd om voor de uitoefening van een bedrijf of dienst te worden gebruikt gedurende de tijd dat deze overeenkomstig hun inrichting of bestemming worden gebruikt of ligplaats innemen op voor deze vaartuigen daarvoor bestemde ligplaatsen.

    e. vaartuigen  die nog in aanbouw zijn dan wel in reparatie of onderhoud zijn, zolang deze zich op of aan de werf dan wel in of bij de reparatie- en/of onderhoudsinrichting bevinden.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen van het in lid 1 gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3 Aanleggen

  • 1. Het is de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee aan te leggen in of aan een rietkraag of aan of op een krachtens artikel 10 als zodanig aangewezen oever.

  • 2. a. Onverminderd het bepaalde in lid 1, is het de rechthebbende op een vaartuig verboden, daarmee langer dan gedurende ten hoogste drie achtereenvolgende dagen of gedeelten daarvan op dezelfde plaats aan te leggen.

    b. De rechthebbende op een vaartuig wordt geacht daarmee gedurende drie achtereenvolgende dagen of gedeelten daarvan op dezelfde plaats te hebben gelegen, indien dat vaartuig op die plaats door een met de uitvoering van de verordening belaste ambtenaar als bedoeld in artikel 12 wordt aangetroffen op enig tijdstip van de eerste van drie dagen en op enig tijdstip van de eerste dag na die drie dagen.

    c. De rechthebbende op een vaartuig wordt geacht op dezelfde plaats te zijn gebleven indien het vaartuig binnen een straal van 500 meter - hemelsbreed gemeten - gerekend vanaf de in lid a bedoelde aanlegplaats wordt aangetroffen.

    d. Het is de rechthebbende op een vaartuig verboden, met enig vaartuig binnen vijf dagen nadat het is verplaatst op de in lid 1, sub a, bedoelde plaats opnieuw aan te leggen.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van het in lid 1 gestelde verbod ontheffing verlenen voorzover het betreft een krachtens artikel 10 als zodanig aangewezen oever.

Artikel 4 Aanleg-exces

Onverminderd het bepaalde in artikel 3, lid 1 en lid 2, is het de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmede op een plaats aan te leggen, indien burgemeester en wethouders hem schriftelijk hebben medegedeeld, dat zij het, met het oog op de verdeling van de beschikbare aanlegplaatsen, onaanvaardbaar achten dat genoemde rechthebbende aldaar nog langer aanlegt.

Artikel 5 Ankeren

  • 1. Het is de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee te ankeren in een rietkraag of op een afstand van minder dan 5 meter vanuit een rietkraag, in een krachtens artikel 10 als zodanig aangewezen water of op een afstand van minder dan 5 meter vanuit een krachtens artikel 10 als zodanig aangewezen oever.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 is het de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee te ankeren anders dan gedurende de tijd die daadwerkelijk gebruikt wordt voor een permanent recreatief verblijf op of in de omgeving van het vaartuig.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van het in lid 1 en lid 2 gestelde verbod ontheffing verlenen voorzover het betreft een krachtens artikel 10 aangewezen water of oever.

Artikel 6 Varen

  • 1. Het is de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee door of in een rietkraag te varen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 is het de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee te varen in een krachtens artikel 10 als zodanig aangewezen water.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van het in lid 2 gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 7 Ontheffing/vergunning

  • 1. De aanvraag voor een ontheffing, als bedoeld in de artikelen 2 lid 4, 3 lid 3, 5 lid 3 en 6 lid 3, alsmede een aanvraag tot wijziging, aanvulling of intrekking van aan een vergunning of ontheffing verbonden voorschriften, dient bij burgemeester en wethouders te worden ingediend door gebruikmaking van een formulier, waarvan het model door burgemeester en wethouders wordt vastgesteld.

  • 2. Wanneer een ontheffing wordt verleend, geldt zij, indien in de ontheffing of vergunning niet anders wordt bepaald, zowel voor de aanvrager als voor zijn rechtverkrijgenden.

Artikel 8 Voorschriften verbonden aan een ontheffing

Het is verboden te handelen in strijd met een aan een ontheffing of vergunning verbonden voorschrift.

Artikel 9 Procedure met betrekking tot de aanwijzing van ligoevers.

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ligoevers aan te wijzen als bedoeld in artikel 2 lid 2 sub a.

  • 2. Bij de aanwijzing kan worden bepaald dat deze slechts gedurende een bepaalde periode van kracht is en/of slechts voor één of meer categorieën vaartuigen zal gelden.

  • 3. Burgemeester en wethouders winnen, alvorens tot ter inzage legging als bedoeld in lid 4 over te gaan, het advies in van, zoveel mogelijk, de publiekrechtelijke beheerder(s) van de betrokken oever(s) en het (de) betrokken water(en).

  • 4. Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid is de in afdeling 3.4 van de Awb geregelde procedure van toepassing.

  • 5. In de aanwijzing zelf wordt het tijdstip bepaald waarop zij in werking treedt.

Artikel 10 Procedure met betrekking tot de aanwijzing van oevers en/of wateren waar het verboden is aan te leggen, te ankeren, of te varen.

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd oevers en/of wateren aan te wijzen als bedoeld in artikel 3, artikel 5 en artikel 6, waar het verboden is aan te leggen, te ankeren of te varen.

  • 2. Ten aanzien van het gebruik van de in lid 1 bedoelde bevoegdheid zijn de leden 2 t/m 5 van artikel 9 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens artikel 2 lid 1; artikel 3 lid 1; artikel 3 lid 2 sub a; artikel 3 lid 2 sub d; artikel 4; artikel 5 lid 1; artikel 5 lid 2; artikel 6 lid 1; artikel 6 lid 2 en artikel 8 van deze verordening bepaalde, wordt bestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 12 Toezicht op de naleving van de verordening.

Met het toezicht op de naleving van deze verordening zijn belast, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafverordening genoemde ambtenaren, de door burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtenaren der gemeente.

Artikel 13 Hogere regelgeving

De bepalingen van deze verordening gelden niet voorzover de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Vaarwegenverordening Friesland, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken en de Woonschepenverordening Boarnsterhim van toepassing is.

Artikel 14 Overgangsbepaling

  • 1. Een ontheffing van een verbodsbepaling als bedoeld in artikel 2 lid 4, 3 lid 3, 5 lid 3 en 6 lid 3 van de Ligplaatsenverordening Friesland wordt, voorzover het respectievelijk in artikel 2 lid 1, 3 lid 1, 5 lid 1, 5 lid 2 of 6 lid 2 van deze verordening bedoelde verbod van toepassing is, geacht een ontheffing te zijn van het verbod vervat in artikel 2 lid 4, 3 lid 3, 5 lid 3 of 6 lid 3 van deze verordening. De ontheffing blijft met de daaraan verbonden voorschriften van kracht tot op het moment dat in de ontheffing zelf is bepaald.

  • 2. Een ontheffing van een verbodsbepaling als bedoeld in artikel 2 lid 4, 3 lid 3, 5 lid 3 en 6 lid 3 van de Ligplaatsenverordening Boarnsterhim 2005 wordt, voorzover het respectievelijk in artikel 2 lid 1, 3 lid 1, 5 lid 1, 5 lid 2 of 6 lid 2 van deze verordening bedoelde verbod van toepassing is, geacht een ontheffing te zijn van het verbod vervat in artikel 2 lid 4, 3 lid 3, 5 lid 3 of 6 lid 3 van deze verordening. De ontheffing blijft met de daaraan verbonden voorschriften van kracht tot op het moment dat in de ontheffing zelf is bepaald.

  • 3. De aanwijzing van oevers en/of wateren die heeft plaatsgevonden overeenkomstig de procedure van de artikelen 9 en 10 van de Ligplaatsenverordening Boarnsterhim 2005 of krachtens de overgangbepaling in artikel 14 van de Ligplaatsenverordening Boarnsterhim 1999 wordt geacht een aanwijzing te zijn krachtens de artikelen 9 en 10 van deze verordening.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na haar bekendmaking. Alsdan vervalt de Ligplaatsenverordening Boarnsterhim 2005.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Ligplaatsenverordening gemeente Boarnsterhim 2012".

Ondertekening

Grou, 14 februari 2012.

De raad voornoemd,

de griffier, A.G.M. Rutten

de voorzitter, T. Baas