Overheidsorganisatie | Deelgemeente Amsterdam - Zuid |
---|---|
Officiële naam regeling | Verordening kwaliteitseisen peuterspeelzalen en voorschoolse educatie stadsdeel Zuid 2011 |
Citeertitel | Verordening kwaliteitseisen peuterspeelzalen en voorschoolse educatie stadsdeel Zuid 2011 |
Vastgesteld door | deelraad |
Onderwerp | |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke zorg, ondersteuning en welzijn |
Geen
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-11-2011 | 10-05-2013 | nieuwe regeling | 04-11-2011 Stadsdeelkrant Zuid, jaargang 2, nummer 21, 3 november 2011 | - |
In deze verordening wordt verstaan onder:
beroepskracht: beroepskracht als bedoeld in artikel 1.1 en artikel 2.1 van de wet;
beroepskracht voorschoolse educatie: beroepskracht voorschoolse educatie als bedoeld in artikel 1.1 en artikel 2.1 van de wet;
dagelijks bestuur: dagelijks bestuur stadsdeel Zuid;
doelgroepkind: een kind in de leeftijd van 30 tot en met 48 maanden, met een (dreigende) taal- en ontwikkelingsachterstand als gevolg van de achtergrond van de ouders (niet-Nederlands spreken thuis of een laag opleidingsniveau), de omgeving (onvoldoende stimulerende omgeving thuis en onvoldoende interactie) of de aanwezigheid van pedagogische onmacht en waarvoor een indicatie door het OKC is afgegeven;
houder: houder als bedoeld in artikel 1.1 en artikel 2.1 van de wet;
instelling een kindercentrum of peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt uitgevoerd;
kindercentrum: kindercentrum als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;
kindvolgsysteem: werkwijze voor het gericht beoordelen van het functioneren van kinderen;
ouder: ouder als bedoeld in artikel 1.1 en artikel 2.1 van de wet;
peuterspeelzaal: peuterspeelzaal als bedoeld in artikel 2.1 van de wet;
peuterspeelzaalwerk: peuterspeelzaalwerk als bedoeld in artikel 2.1 van de wet;
voorschoolse educatie: voorschoolse educatie als bedoeld in artikel 1.1 en artikel 2.1 van de wet;
vrijwilliger: vrijwilliger als bedoeld in artikel 1.1 en artikel 2.1 van de wet;
wet: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
Deze verordening bevat ruimte- en inrichtingseisen waaraan peuterspeelzalen moeten voldoen en regels die gelden voor een kindercentrum en peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt uitgevoerd.
1. Het dagelijks bestuur ziet toe op de naleving van de bij deze verordening gestelde regels.
2. De algemeen directeur van de GGD Amsterdam is door burgemeester en wethouders aangewezen als toezichthouder.
1. De toezichthouder onderzoekt na een aanvraag als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid van de wet binnen 10 weken of de instandhouding redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften uit hoofdstuk 2 van deze verordening.
2. De toezichthouder onderzoekt jaarlijks of de exploitatie van een peuterspeelzaal en een kindercentrum plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften uit deze verordening.
3. Naast het onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving van de bij deze verordening gestelde voorschriften. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard of omvang van het onderzoek zich tegen openbare rapportage verzetten.
1. De toezichthouder legt zijn oordeel, naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal en kindercentrum als bedoeld in artikel 4, schriftelijk vast in een ontwerprapport.
2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder van een peuterspeelzaal of een kindercentrum de voorschriften uit deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het inspectierapport.
3. De toezichthouder stelt de desbetreffende houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en voert overleg over de inhoud van het rapport.
4. De houder krijgt de gelegenheid zijn zienswijze over de inhoud van het ontwerprapport schriftelijk kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.
5. De toezichthouder stelt het rapport vast en zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder van de peuterspeelzaal of het kindercentrum, die een afschrift daarvan ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.
6. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.
7. Indien bij een onderzoek, als bedoeld in het eerste lid, tekortkomingen zijn geconstateerd zendt de toezichthouder een afschrift van het inspectierapport aan het dagelijks bestuur.
1. Het dagelijks bestuur kan een houder van een kindercentrum of een peuterspeelzaal een schriftelijke aanwijzing geven indien hij de voorschriften uit deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.
2. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geeft het dagelijks bestuur met redenen omkleed aan op welke punten de in het eerste lid bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.
1. Het dagelijks bestuur kan de houder van een peuterspeelzaal verbieden de exploitatie van de peuterspeelzaal voort te zetten, zolang hij een aanwijzing als bedoeld in artikel 6 niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is.
2. Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 4 blijkt dat de peuterspeelzaal naar verwachting niet dan wel niet langer aan de voorschriften uit hoofdstuk twee van deze verordening zal voldoen, kan het dagelijks bestuur zolang die situatie zich voordoet, de houder verbieden die peuterspeelzaal in exploitatie te nemen.
1. In een peuterspeelzaal is voor ieder kind minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte aan groepsspeelruimte beschikbaar.
2. Elke groepsspeelruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.
De peuterspeelzaal beschikt over een buitenspeelruimte die voldoet aan de volgende eisen:
voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar;
een oppervlakte van minimaal 3 m2 bruto-oppervlakte speelruimte per kind op basis van de maximale groepsgrootte;
ingericht in overeenstemming met de leeftijd van en het aantal op te vangen kinderen.
De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in vaste afzonderlijke ruimtes.
Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder.
De houder informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van de in artikel 11 bedoelde overeenkomst in ieder geval over:
het aanbieden van voorschoolse educatie als deze mogelijkheid aanwezig is;
de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal;
de vindplaats van toepasselijke regelgeving, beleidsplannen, het pedagogisch plan en met wie de instelling samenwerkt;
de toepassing van het signaleringsysteem zoals verwoord in het protocol ‘Als een kindje opvalt', en dat de instelling contact heeft met de GGD over kinderen die via dit signaleringsysteem opvallen;
de overdracht van gegevens naar de basisschool;
de klachtenprocedure.
1. De houder van de instelling registreert elk kind dat deelneemt aan voorschoolse educatie in het Elektronisch Loket Kernprocedure en Keuzegids - Voor- en Vroegschoolse Educatie (ELKK-VVE) en zorgt ervoor dat de gegevens van de geregistreerde kinderen, tot de overgang naar het basisonderwijs, actueel blijven.
2. De houder houdt het precieze aantal maanden, aantal dagdelen en gevolgd VVE-programma bij dat een kind voorschoolse educatie ontvangt, zodat dit gegeven accuraat kan worden ingevuld bij de Uniforme Amsterdam Overdracht Kindgegevens naar de basisschool.
1. De voorschoolse educatie wordt aan de hand van één van de door burgemeester en wethouders aangewezen programma's vorm gegeven.
2. De houder van de instelling werkt met een doelgerichte planning die aansluit bij de doelen en ontwikkelingslijnen van het betreffende programma.
3. De houder van de instelling werkt mee aan de invoering van de door de Universiteit van Amsterdam en de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) ontwikkelde taaldoelen voor 4- en 6 jarigen (2009) en zorgt voor een voldoende dekkend activiteitenaanbod gericht op taalontwikkeling, zo nodig in aanvulling op het VVE-programma.
4. Het aanbod klimt op in moeilijkheidsgraad en er wordt gedifferentieerd naar leeftijd en ontwikkelingsniveau.
1. Voorschoolse educatie omvat per week tenminste vier dagdelen per doelgroepkind.
2 Het gemiddeld aantal uren dat per week aan voorschoolse educatie per kind wordt aangeboden bedraagt:
in groepen met 50% of meer doelgroepkinderen: 12;
in groepen met minder dan 50% doelgroepkinderen: 10.
1. Een groep waarin voorschoolse educatie wordt uitgevoerd in een peuterspeelzaal bestaat uit ten hoogste 15 kinderen.
2. Het dagelijks bestuur kan in nadere regels bepalen onder welke specifieke omstandigheden in peuterspeelzalen die voorschoolse educatie uitvoeren groepen van ten hoogste 16 kinderen zijn toegestaan.
1. De houder van de instelling is ervoor verantwoordelijk dat:
De beroepskracht voorschoolse educatie beschikt voor schriftelijke taalvaardigheid over taalniveau B1.
De beroepskracht voorschoolse educatie beschikt voor leesvaardigheid en mondelinge vaardigheid over taalniveau B2.
Alle beroepskrachten moeten gecertificeerd zijn in het VVE-programma dat op de locatie wordt gebruikt.
De beroepskracht voorschoolse educatie is verplicht bij- en nascholing te volgen om het kennisniveau actueel te houden en te voldoen aan de (nieuwe) eisen van de overheid.
Elke beroepskracht dient aan alle opleidingseisen ten aanzien van voorschoolse educatie te voldoen
1. De houder van een instelling maakt jaarlijks per locatie een analyse van de ouderpopulatie. Op basis hiervan formuleert de houder jaarlijks per locatie specifiek ouderbeleid, waarbij hij beschrijft op welke wijze waarop hij minimaal het gestelde in de leden 2 tot en met 4 uitvoert.De houder voert dit beleid uit.
2. Ouders worden door de houder van de instelling actief betrokken bij de activiteiten van de voorschoolse educatie.
3. De houder van de instelling biedt concrete activiteiten aan om ouders te stimuleren thuis met hun kind activiteiten van voorschoolse educatie te doen.
4. De houder zorgt ervoor dat er coördinatie plaatsvindt op het geheel aan activiteiten met als resultaat dat ouders betrokken zijn bij de voorschoolse activiteiten.
5. De houder van de instelling informeert de ouders voorafgaand aan de plaatsing van hun kind aantoonbaar over het beleid en ambitieniveau van de voor- en eventuele bijbehorende vroegschool en dat van de ouders een actieve rol wordt verwacht.
6. Bij aanmelding van het kind vindt een intakegesprek plaats, waarbij de ouders worden bevraagd over kenmerken van hun kind, over het gezin en over hun eigen wijze van opvoeden.
1. Peuterspeelzalen die voorschoolse educatie aanbieden werken nauw samen met tenminste één basisschool die hetzelfde programma hanteert en waarnaar gemiddeld de meeste kinderen doorstromen.
2. De samenwerking bestaat minimaal uit gestructureerd overleg.
3. De samenwerking wordt door de houder van de peuterspeelzaal in een, samen met directie van de basisschool op te stellen jaar(werk)plan, vastgelegd.
4. Het jaarplan omvat concrete afspraken over visie, pedagogisch klimaat, het versterken van de doorlopende leerlijn, ouderbeleid, zorgbeleid, overdracht van kindgegevens, het gezamenlijke overleg en de opleiding/nascholing.
5. De houder van de peuterspeelzaal evalueert jaarlijks gezamenlijk met de directie van de basisschool de kwaliteit van de voorschoolse educatie en de resultaten bij de kinderen. De uitkomsten van de evaluaties leiden tot aantoonbare en planmatige verbetermaatregelen in het jaar(werk)plan en het concrete aanbod (didactiek en inhoud).
1. Kindercentra die voorschoolse educatie aanbieden werken nauw samen met tenminste één basisschool die bij voorkeur hetzelfde programma hanteert en waarnaar gemiddeld de meeste kinderen doorstromen.
2. De samenwerking wordt per kindercentrum geregeld door middel van jaarlijks overleg over:
aansluiting tussen de VVE programma's;
pedagogisch klimaat;
educatief handelen;
omgang met ouders;
interne begeleiding en zorg.
3. Het overleg als bedoeld in het tweede lid wordt schriftelijk vastgelegd.
1. Bij ieder kind van 4 jaar dat een programma voor voorschoolse educatie aan een instelling heeft doorlopen, vindt overdracht van kindgegevens plaats naar de basisschool met behulp van het Amsterdamse Uniforme Voorblad én een bijlage naar keuze.
2. De instelling draagt er zorg voor dat de overdracht plaatsvindt na goedkeuring en ondertekening van het compleet ingevulde dossier (Amsterdamse Uniforme Voorblad en bijlage) door een ouder van het kind.
3. De overdracht van kinderen die externe zorg of ondersteuning ontvangen of dit op korte termijn nodig hebben vindt plaats door middel van bovengenoemde dossieroverdracht aangevuld met een gesprek tussen de instelling en de basisschool.
4. Op het Amsterdamse Uniforme Voorblad vermeldt de instelling de indicatie VVE zoals opgenomen in ELKK-VVE.
5. De instelling bewaart van elke overdracht een kopie van het Uniforme Voorblad en bijlagen voor een termijn van minimaal 1 jaar na de datum van overdracht.
1. De beroepskrachten volgen de ontwikkeling van alle kinderen (als groep en ieder kind apart) met een kindvolgsysteem dat aansluit op het VVE-programma dat op de locatie wordt gebruikt.
2. De beroepskrachten analyseren regelmatig en bepalen welke begeleiding en zorg nodig is voor de hele groep, de kleine/tutorgroep en het individuele kind.
3. Indien tijdens de voorschoolse educatie blijkt dat een kind zorg van externe zorginstellingen nodig heeft, wordt het kind na melding hiervan aan de ouders, door de instelling bij JGZ/OKC aangemeld.
4. Ten aanzien van kinderen waarover de instelling zich met betrekking tot de ontwikkeling zorgen maken, wordt door de houder van de instelling een handelingsplan opgesteld en bijgehouden.
De observatie- en eventuele toetsgegevens worden vastgelegd in een peuterdossier en geven zicht op de ontwikkeling of de eventuele stagnatie per kind.
Aanvullend op het gestelde in artikel 8, worden de groepsspeelruimten ingericht volgens de voorwaarden van het programma dat op de locatie wordt gebruikt.
1. Vanaf 1 januari 2012 dienen alle beroepskrachten over de vereiste taalniveaus te beschikken.
2. De bepalingen genoemd in de artikelen 17, onder e, 19, lid 2 tot en met 5 en 20, lid 2 en 3, gelden met ingang van 1 januari 2012.
3. Voor de bepalingen in artikel 17, onder c en artikel 17, onder e, geldt een overgangstermijn voor beroepskrachten van startende voorschool locaties, waarvoor geldt dat de beroepskrachten gestart dienen te zijn met de scholing voor de certificering in het VVE-programma dat op de betreffende locatie wordt gebruikt. De periode van de overgangstermijn is afhankelijk van de duur van de scholing in het betrefffende VVE-programma en wordt in de subsidiebeschikking vastgelegd.
Het dagelijks bestuur is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de instelling af te wijken van één of meerdere bepalingen van deze verordening.
1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgend op de dag van haar bekendmaking.
2. De Verordening peuterspeelzaalwerk Oud Zuid 2008, vastgesteld bij besluit van de deelraad van Oud Zuid d.d 26 november 2008, en de Verordening peuterspeelzaalwerk Zuideramstel 2008, vastgesteld bij besluit van de deelraad van Zuideramstel d.d. 17 juli 2008, worden ingetrokken.
Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening kwaliteitseisen peuterspeelzalen en voorschoolse educatie .