Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deelgemeente Amsterdam - Oost

Precarioverordening Stadsdeel Oost

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieDeelgemeente Amsterdam - Oost
Officiële naam regelingPrecarioverordening Stadsdeel Oost
CiteertitelPrecarioverordening 2013 Stadsdeel Oost
Vastgesteld doordeelraad
Onderwerp
Eigen onderwerpBelastingen, retributies en heffingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 15-11-2011

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: -

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, artikel 228

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-12-201201-01-2014nieuwe regeling

22-11-2011

De Echo, 12 december 2012

339091
01-01-201201-01-2013nieuwe regeling

15-11-2011

Amsterdams Stadsblad, 2011, week 48.

264725

Tekst van de regeling

Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting 2013 Stadsdeel Oost

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

a. dag: een periode van 24 achtereenvolgende uren aanvangende te 0:00 uur, of een gedeelte daarvan;

b. gemeentebezitting: voor de openbare dienst bestemd(e) bezitting, werk of inrichting in eigendom, beheer of onderhoud van de gemeente;

c. gemeentegrond: voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond gelegen binnen het stadsdeel;

e. jaar: een kalenderjaar;

f. maand: een kalendermaand;

g. parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats, behorende bij de parkeerapparatuur, ter zake waarvan een belasting kan worden geheven dan wel een parkeerplaats, behorende bij de parkeerapparatuur, waarop parkeren tijdelijk ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden of niet mogelijk is door fysieke omstandigheden (hekken, omheiningen, paaltjes e.d.);

h. seizoen: de periode 1 maart tot en met 31 oktober;

i. tarieventabel: de bij deze verordening behorende tarieventabel;

j. week: een periode van zeven achtereenvolgende dagen.

Artikel 2 Aard van de heffing

1. Op grond van deze verordening wordt voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond een belasting geheven.

2. Deze verordening is van toepassing op belastbare feiten in het gebied van het stadsdeel Oost.

Artikel 3 Belastingplicht

De belasting wordt geheven van degene ten behoeve van wie dan wel van degene van wie één of meer voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond afkomstig zijn, aanwezig zijn of worden aangetroffen.

Artikel 4 Maatstaf van heffing; tarieven

1. De belasting wordt geheven aan de hand van en naar de maatstaven en tarieven die zijn opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

2. De in de tarieventabel opgenomen jaartarieven vinden toepassing ten aanzien van voorwerpen die zijn bestemd om blijvend in het stadsbeeld te worden opgenomen.

3. In afwijking van het gestelde in het tweede lid vindt het in rubriek 2.1 van de tarieventabel opgenomen jaartarief toepassing ten aanzien van bouwplaatsen die zijn bestemd om te worden opgericht voor een periode van langer dan 52 aaneengesloten weken. Deze periode van 52 weken behoeft niet te vallen in een jaar.

4. Gedeelten van de in de tarieventabel vermelde eenheden worden voor een geheel gerekend.

Artikel 5 Belastingtijdvak

1. Indien de belasting wordt geheven naar jaar- en seizoentarieven, is het belastingtijdvak het jaar respectievelijk het seizoen waarin de voorwerpen aanwezig zijn.

2. Indien de belasting wordt geheven naar weektarieven, is het belastingtijdvak het aantal weken in het jaar dat de voorwerpen aanwezig zijn.

3. Indien de belasting wordt geheven naar dagtarieven, is het belastingtijdvak het aantal dagen in het jaar dat de voorwerpen aanwezig zijn.

Artikel 6 Wijze van heffing

De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

Artikel 7 Tarieftoepassing en ontheffing

1. Bij de toepassing van de tarieven:

a. wordt de belasting berekend aan de hand van in de tarieventabel vermelde tarieven;

b. wordt, voor zover van toepassing, voor de berekening van de belasting uitgegaan van de maten van het grootste buitenwerks gemeten vlak of bij niet-rechthoekige vlakken van twee denkbeeldig langs de uitersten van het vlak getrokken lijnen, die loodrecht op elkaar staan;

c. wordt, indien meer dan één voorwerp op gemeentegrond door eenzelfde belastingplichtige wordt gehouden of meer dan één gemeentebezitting wordt gebruikt en deze naar maatschappelijke opvattingen bij elkaar behoren, voor de berekening van de belasting de tussenliggende ruimte mede in aanmerking genomen.

2. In geval van toepassing van jaar- of seizoentarieven worden aanslagen van € 10 of minder niet opgelegd. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op één aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één aanslag.

Artikel 8 Vrijstellingen

1. De belasting wordt niet geheven van een gemeentelijk orgaan indien en voor zover de uitvoering van de aan dit orgaan opgedragen publiekrechtelijke taak dat met zich brengt.

2. De belasting wordt niet geheven ter zake van:

a. een buiten het gevelvlak uitstekende uitbouw die met het gebouwde eigendom aard- en nagelvast is verbonden, indien en voor zover niet het bevorderen van het betreden daarvan, noch het bieden van bescherming tegen weersinvloeden wordt beoogd;

b. een voorwerp ten behoeve van de afvoer van afvalwater, regenwater of grondwater;

c. een voorwerp als bedoeld in rubriek 3 van de tabel, indien en voor zover dit is aangebracht in loodrechte richting of aangesloten op een gemeentebezitting voor de levering van water;

d. een vlaggenstok, uitsluitend ten behoeve van het vlaggen op erkende feestdagen, een vlaggenstokhouder, een spionnetje en een aan een gevel bevestigde bloembak, lamp of zonnescherm;

e. voorzieningen aan of in de onmiddellijke nabijheid van percelen, bestaande uit rolluiken, alarminstallaties, televisiecamera's, lampen en dergelijke, die uitsluitend ten behoeve van de veiligheid zijn aangebracht.

f. een reeds vóór 1 december 1898 bestaande verdiepte ingang vóór een hoge stoep, een trede, een verhoogde trede vóór de zogenaamde stoepenlijn, een trap, een  kelderingang, een pothuis of een andere buiten het gevelvlak uitstekende uitbouw welke met het desbetreffende eigendom aard- en nagelvast is verbonden, indien en voor zover zich bevindend op het grondgebied van de gemeente dat op 31 december 1920 aan haar toebehoorde, tenzij terzake daarvan vóór 1 december 1898 is bepaald, dat de in artikel 2 bedoelde belasting wordt geheven. Indien een voorwerp of uitbouw als hiervoor bedoeld, wijziging ondergaat of wordt vervangen, wordt de belasting geheven voor het meerdere dat daarna aan gemeentegrond wordt ingenomen;

g. een stoeptrede vóór een bestaande ingang, een koekoek, een licht- of luchtkolk vóór een bestaand raam, indien en voor zover, in verband met een wijziging in het straatprofiel, daartoe schriftelijk toestemming is verleend;

h. een voorwerp onder, op of boven gemeentegrond dat niet aan het stadsdeel in eigendom is overgedragen, indien en voor zover dat voorwerp bij de overdracht aanwezig was en in verband met de inrichting van het betrokken perceel bezwaarlijk kan worden verwijderd;

i. een reeds voor 1 april 1909 bestaand(e) stoep, keldergat of een dergelijk werk, voor zover zich bevindend op het grondgebied van de voormalige gemeente Watergraafsmeer en thans bevindend op het grondgebied van stadsdeel Oost, indien voor 1 april 1909 is bepaald, dat ter zake daarvan een recognitie is verschuldigd;

j. het gebruik van een gemeentebezitting dan wel van een particulier werk of inrichting onder of boven gemeentegrond, ten aanzien waarvan een belanghebbende voor 1 april 1909 zich bij privaatrechtelijke overeenkomst met het gemeentebestuur van de voormalige gemeente Watergraafsmeer het recht heeft voorbehouden.

3. Indien een voorwerp of uitbouw als bedoeld in het tweede lid, onder g, wijziging ondergaat of wordt vervangen door een ander voorwerp of uitbouw als bedoeld in het tweede lid, onder g, wordt de belasting evenmin geheven, indien na de wijziging of de vervanging niet méér gemeentegrond wordt ingenomen. Indien na de wijziging of vervanging méér gemeentegrond wordt ingenomen, wordt de belasting slechts over het meerdere gedeelte geheven.

4. De belasting wordt niet geheven indien en voor zover ter zake daarvan al uit hoofde van een privaatrechtelijke overeenkomst of een andere gemeentelijke belastingverordening, met uitzondering van de Binnenhavengeldverordening Plezier- of Beroepsvaart, een bedrag wordt gevorderd.

5. De belasting wordt niet geheven ter zake van ten dienste van het wegverkeer getroffen voorzieningen, waaronder worden begrepen algemene bewegwijzeringen waarmee een algemeen belang wordt gediend.

6. Met uitzondering van de belastbare feiten als bedoeld onder 2.2, 2.4.3.2.5, 2.6 en 2.7 van de tarieventabel, wordt de belasting niet geheven indien reclamebelasting wordt geheven.

Artikel 9 Ontstaan belastingschuld; ontheffing

1. De belasting is verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, indien dit later is, op het tijdstip waarop de belastingplicht aanvangt.

2. Indien de belastingplicht, bij toepasselijkheid van de jaar- en seizoentarieven, in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is de belasting verschuldigd naar evenredigheid van het aantal volle kalendermaanden dat na het tijdstip van aanvang van de belastingplicht in het jaar of seizoen nog overblijft.

3. Indien de belastingplicht, bij toepasselijkheid van de jaartarieven, vermeld onder de rubriek 1 en 2 van de tabel, in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is de belasting verschuldigd naar evenredigheid van het aantal volle weken dat na het tijdstip van aanvang van de belastingplicht in het jaar nog overblijft.

4. Indien de belastingplicht, bij toepasselijkheid van de jaar- en seizoentarieven, in de loop van het belastingtijdvak eindigt, wordt ontheffing verleend naar evenredigheid van het aantal na de beëindiging van de belastingplicht in het jaar of seizoen nog resterende volle kalendermaanden.

5. Indien de belastingplicht, bij toepasselijkheid van de jaartarieven, vermeld onder de rubrieken 1 en 2 van de tabel, in de loop van het belastingtijdvak eindigt, wordt ontheffing verleend naar evenredigheid van het aantal na de beëindiging van de belastingplicht in het jaar nog resterende volle weken.

6. Belastingbedragen van minder dan €10 worden niet geheven.

Artikel 10 Betaling

1. De primitieve en definitieve aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede één maand later.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is een voorlopige aanslag invorderbaar in zoveel gelijke termijnen als er na de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, nog maanden van het jaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen ten minste twee bedraagt. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

3. In afwijking van het bepaalde onder het eerste lid, is de aanslag ter zake van het innemen van een ligplaats met een woonschip invorderbaar in zoveel gelijke termijnen, als er na de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, nog kalenderkwartalen in het heffingsjaar overblijven. Op de laatste dag van de eerste maand van elk van die kwartalen vervalt een termijn. Indien in de dagtekening van het aanslagbiljet een latere maand dan de achtste maand van het heffingsjaar waarop de aanslag betrekking heeft, is vermeld, is de aanslag invorderbaar in één termijn, welke vervalt op de laatste dag van de tweede maand, volgende op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

4. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11 Kwijtschelding

Bij de invordering van de belasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12 Nadere regels door het Dagelijks Bestuur

Het Dagelijks Bestuur kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de belasting.

Artikel 13 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

1. De Precarioverordening 2012 Stadsdeel Oost, vastgesteld bij raadsbesluit van 15 november 2011, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid vermelde datum met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich vóór die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

3. De datum van ingang van heffing is 1 januari 2013.

4. Deze verordening wordt aangehaald als Precarioverordening 2013 Stadsdeel Oost.