Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Millingen aan de Rijn

Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Millingen aan de Rijn 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Millingen aan de Rijn
Officiële naam regelingVerordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Millingen aan de Rijn 2012
CiteertitelVerordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Millingen aan de Rijn​
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Op grond van artikel 8, lid 1, onderdeel d van de Wet werk en bijstand stelt de gemeenteraad in deze verordening regels vast met betrekking tot de langdurigheidstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand. Per 1 januari 2012 worden een aantal wijzigingen doorgevoerd in  de Wet werk en bijstand. De  verordening langdurigheidstoeslag moet hierop worden aangepast

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, artikel 8,  lid 1, onderdeel d
  2. Wet werk en bijstand, artikel 8, lid 2 onderdeel b
  3. Wet werk en bijstand, artikel 36
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-06-201201-01-201201-01-2013Nieuwe regeling

08-05-2012

De Rozet, 17-5-2012

SVS122758

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Millingen aan de Rijn 2012

De raad der gemeente Millingen aan de Rijn;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3 april 2012

overwegende dat wijziging van genoemde verordeningen noodzakelijk is wegens wijziging van de Wet werk en bijstand per 1 januari 2012.

b e s l u i t :

1. Vast te stellen de vier verordeningen Wet werk en bijstand:

· de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Millingen aan de Rijn 2012

· de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Millingen aan de Rijn 2012

· de Re-integratieverordening Wwb, Ioaw en Ioaz gemeente Millingen aan de Rijn 2012

· de Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Millingen aan de Rijn 2012.

2. De eerste drie onder punt 1. genoemde verordeningen na bekendmaking in werking te laten treden per 1 juni 2012 , onder gelijktijdige intrekking van:

· de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Millingen aan de Rijn 2010

· de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Millingen aan de Rijn 2010

· de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Millingen aan de Rijn 2010

3. De Verordening Langdurigheidstoeslag na bekendmaking met terugwerkende kracht in werking te laten treden per 1 januari 2012, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Langdurigheidstoeslag Millingen aan de Rijn 2009.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen
  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (Wwb), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Millingen aan de Rijn;

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Millingen aan de Rijn;

    • d.

      de peildatum: de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd;

    • e.

      de referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

    • f.

      inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 Wwb. In afwijking hiervan wordt een bijstandsuitkering voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag gezien als inkomen;

    • g.

      rechthebbend: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezinslid met recht op langdurigheidstoeslag;

    • h.

      niet-rechthebbend: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezinslid dat op grond van de artikelen 11 of 13 lid 1 Wwb is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag.

Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2 Langdurig laag inkomen

Aan de voorwaarde van het hebben van een langdurig laag inkomen zoals bedoeld in artikel 36 lid 1  Wwb is voldaan indien gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 3 Hoogte langdurigheidstoeslag
  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      € 375,- voor een alleenstaande;

    • b.

      € 485,- voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      € 535,- voor een gezin;

    • d.

      € 140,- voor een alleenstaande of alleenstaande ouder in een inrichting;

    • e.

      € 225,- v oor een gezin in een inrichting;

    • f.

      In afwijking van onderdeel c: € 735,- voor een gezin met drie rechthebbende gezinsleden;

    • g.

      In afwijking van onderdeel c: € 935,- voor een gezin met vier rechthebbende gezinsleden;

    • h.

      In afwijking van onderdeel c € 1.135,- voor een gezin met vijf of meer rechthebbende gezinsleden .

  • 2. Indien sprake is van één of meer niet-rechthebbende gezinsleden en

    • a.

      nog slechts één gezinslid recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden;

    • b.

      twee of meer gezinsleden overblijven die als gezin recht hebben op langdurigheidstoeslag, wordt voor de toepassing van het eerste lid uitsluitend rekening gehouden met deze rechthebbende gezinsleden.

  • 3. Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4. De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden op hele euro’s naar boven afgerond.

Artikel 4 Beleidsregels
  • 1. Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

  • 2. De beleidsregels, zoals bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op de invulling van het begrip “geen uitzicht op inkomensverbetering’, zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 Wwb.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 5 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt na  bekendmaking in werking op 1 juni 2012 en werkt terug tot 1 januari 2012 voor zover deze niet nadeliger uitwerkt dan de tot dan toe geldende verordening Langdurigheidstoeslag. Gelijktijdig wordt de Verordening Langdurigheidstoeslag Millingen aan de Rijn 2009 , zoals vastgesteld op 27 oktober 2009, ingetrokken.

Artikel 7 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als: "Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Millingen aan de Rijn”

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering

van de raad der gemeente Millingen aan de Rijn

op 8 mei 2012

 

De raadsgriffier,                             De voorzitter,

Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Millingen aan de Rijn 2012

Algemene toelichting

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wwb in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand.

De langdurigheidstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36 lid 1 Wwb). De gemeenteraad moet bij verordening regels vaststellen over het verlenen van een langdurigheidstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 Wwb. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Daarbij geldt dat in ieder geval geen sprake is van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. De gemeenteraad dient in de verordening eveneens de hoogte van de langdurigheidstoeslag te bepalen. Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8 lid 2 onderdeel b Wwb hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening

Artikelsgewijze toelichting

 

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Lid 2 onderdeel d: peildatum

De peildatum is de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd (artikel 1 lid 2 onderdeel d van deze verordening). Het gaat dus uitdrukkelijk niet om de datum waarop is aangevraagd. Het betreft de datum waarop een belanghebbende langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen (zoals bedoeld in artikel 34 Wwb) en geen uitzicht op inkomensverbetering.

Lid 2 onderdeel e: referteperiode

In artikel 1 lid 2 onderdeel e van deze verordening is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 2 onder ‘Langdurig’.

Lid 2 onderdeel g en h: rechthebbend en niet-rechthebbend

In artikel 1 lid 2 onderdeel g en h is een omschrijving opgenomen van het begrip rechthebbend en niet-rechthebbend. Dit is vooral gedaan om complexe formuleringen in artikel 3 van deze verordening te voorkomen.

In artikel 3 is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld voor (onder meer) gezinnen. Bij gezinnen waarbij één (of meer) van de gezinsleden is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB, kunnen de overige gezinsleden desondanks als gezin in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag. De uitgesloten gezinsleden in voornoemde situatie definiëren we in deze verordening als "niet-rechthebbend". Het gaat dan om gezinsleden die op grond van artikel 11 of 13 lid 1 WWB zijn uitgesloten van het recht op bijstand, bijvoorbeeld wegens detentie. Dit moet goed onderscheiden worden van gezinsleden die zijn uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag omdat ze niet aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB voldoen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als een van de meerderjarige gezinsleden jonger is dan 21 jaar. In dat geval komt het hele gezin niet in aanmerking voor langdurigheidstoeslag. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3 van deze verordening.

HOOFDSTUK 2 Recht op langdurigheidstoeslag

 

Artikel 2. Langdurig laag inkomen

Bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, moet de gemeenteraad vastleggen wat onder langdurig wordt verstaan en wat onder laag wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaande aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 lid 2 onderdeel e van deze verordening. Uit het feit dat de minimumleeftijd voor het recht op langdurigheidstoeslag is verlaagd van 23 naar 21 jaar kan echter worden afgeleid dat onder langdurig tenminste 3 jaar moet worden begrepen. Een belanghebbende is immers in beginsel vanaf 18 jaar een zelfstandig rechtssubject. De gemeenteraad sluit aan bij de periode van 3 jaar. De referteperiode bedraagt een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

 

Laag inkomen

Met betrekking tot de invulling van het begrip “laag inkomen” is de gemeenteraad gebonden aan een ondergrens en aan een bovengrens. De ondergrens van “laag” is de bijstandsnorm. De bovengrens bedraagt 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm (artikel 36 lid 6 WWB). Bij een inkomen hoger dan deze 110 procent, is geen sprake meer van een “laag” inkomen, volgens de wet.

 

De gemeenteraad heeft ervoor gekozen aan te sluiten bij de ondergrens. Het in aanmerking te nemen inkomen gedurende de referteperiode mag gemiddeld niet hoger zijn dan 100 procent  van de toepasselijke bijstandsnorm. De vraag of het inkomen van een belanghebbende gedurende de referteperiode gemiddeld niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm, dient niet al te rigide te worden beoordeeld. Een marginale overschrijding (tot maximaal 1 procent) van dit lage inkomen moet worden genegeerd (vergelijk CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a., LJN BE8918, en CRvB 15-02-2011, nr. 08/5141 WWB, LJN BP5532). Hierbij wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de gehele referteperiode.

 

Met de keuze voor een inkomensgrens van 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm sluit de gemeenteraad aan bij inkomensgrens die ook in voorgaande jaren heeft gegolden in Millingen aan de Rijn. De gemeenteraad ziet geen reden om de inkomensgrens te verhogen.

 

 

Artikel 3. Hoogte langdurigheidstoeslag

In artikel 3 is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en een gezin. Ook wordt onderscheid gemaakt naar het wel of niet wonen in een inrichting.

 

De gemeenteraad heeft ervoor gekozen rekening te houden met grote gezinnen door voor hen een gunstiger regeling te treffen. In deze verordening is dat gedaan door grotere gezinnen, al naar gelang de grootte van het gezin, een hogere langdurigheidstoeslag toe kennen. Zie hiervoor lid 1, onderdeel f, g en h.

 

Bij gezinnen moet in het oog gehouden worden dat het recht op langdurigheidstoeslag het gezin gezamenlijk toekomt. Worden belanghebbenden op de peildatum als gezin aangemerkt, dan moeten alle gezinsleden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 Wwb. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor het hele gezin geen recht op langdurigheidstoeslag (vergelijk bijvoorbeeld CRvB 13-07-2010, nr. 08/2345 WWB, LJN BN2529).

 

Is één van de gezinsleden echter uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB, dan komen de rechthebbende gezinsleden wel in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag. Voor wat betreft de uitgesloten gezinsleden gaat het om gezinsleden die op een van de in artikel 11 of 13 lid 1 Wwb genoemde gronden geen recht hebben op bijstand. Deze gezinsleden worden in deze verordening aangemerkt als "niet-rechthebbend" (zie artikel 1 lid 2 onderdeel h).

In de situatie dat nog slechts één gezinslid recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in artikel 3 lid 2 onderdeel a van deze verordening.

Blijven er meer gezinsleden over die als gezin in aanmerking komen voor landurigheidstoeslag, dan is het aantal rechthebbende gezinsleden bepalend voor de hoogte van de toeslag.

In artikel 4 lid 3 is bepaald dat voor de toepassing van de hoogte van de langdurigheidstoeslag moet worden uitgegaan van de situatie op de peildatum.

In lid 4 is een indexeringsbepaling opgenomen.

Artikel 4. Beleidsregels

Omdat de uitvoering van het verstrekken van langdurigheidstoeslag is opgedragen aan het college, worden ten behoeve van de uitvoering nadere beleidsregels vastgesteld. Strikt genomen dient dit niet in een verordening te worden vastgelegd. Omwille van de leesbaarheid van deze verordening is hier toch voor gekozen. Bovendien wordt het belang van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' hiermee nog eens nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. Dit criterium hoeft gelet op de tekst van artikel 8 lid 2 onderdeel b WWB niet door de gemeenteraad worden gedefinieerd. Het college zal hier wel beleidsregels over vast moeten stellen.

 

HOOFDSTUK 3 Slotbepalingen

Artikel 5.  Onvoorziene gevallen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

  

Artikel 6. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

 

Artikel 7 . Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.