Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Dirksland

Participatieverordening Dirksland 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Dirksland
Officiële naam regelingParticipatieverordening Dirksland 2012
CiteertitelParticipatieverordening Dirksland 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149, eerste lid
  2. Wet werk en bijstand, art. 7
  3. Wet werk en bijstand, art. 8
  4. Wet werk en bijstand, art. 10, tweede lid
  5. Wet werk en bijstand, art. 10a, vijfde en zesde lid
  6. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers, art. 34
  7. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers, art. 35
  8. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers, art. 36
  9. Wet inburgering, art. 8
  10. Wet inburgering, art. 19, vijfde lid
  11. Wet inburgering, art. 23. derde lid
  12. Wet inburgering, art. 35
  13. Wet participatiebudget, art. 1
  14. Wet participatiebudget, art. 3

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-02-201201-01-201210-04-2013nieuwe regeling

26-01-2012

Gemeenteblad 2012, nummer 9

2012-I-8f

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Dirksland;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 januari 2012;

gelet op artikel 149, eerste lid, van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8, 10, lid 2, 10a, lid 5 en 6, van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers, de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, en 35 van de Wet inburgering en de artikelen 1 en 3 van de Wet participatiebudget;

b e s l u i t :

I. in te trekken de Participatieverordening Dirksland 2010;II. vast te stellen de Participatieverordening Dirksland 2012.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:a. de Wwb: de Wet werk en bijstand;b. de Wi: de Wet inburgering;c. de Web: de Wet educatie en beroepsonderwijs;d. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;e. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;f. Wiw: Wet inschakeling werkzoekenden zoals die luidde op 31 december 2003;g. Awb: Algemene wet bestuursrecht;h. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dirksland;i. de raad: de gemeenteraad van Dirksland;j. doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7, eerste lid onder a, artikel 10, derde lid a casu quo art 40, eerste lid van de Wwb, artikel 34 van de IOAW en artikel 34 van de IOAZ door het college ondersteuning kan worden geboden;k. uitkeringsgerechtigde: persoon, jonger dan 65 jaar, die een uitkering ontvangt ingevolge de Wwb, IOAW of IOAZ; l. niet-uitkeringsgerechtigde: de niet-uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 6 van de Wwb;m. re-integratievoorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de Wwb;n. inburgeringsvoorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 19, tweede lid van de Wi;o. inburgeringsbehoeftige: de persoon aan wie de Wet inburgering geen inburgeringsplicht oplegt, maar van wie wel kan worden vastgesteld dat hij een inburgeringsachterstand heeft en aan wie op grond van de regeling niet-G31 alsmede deze verordening een inburgeringsvoorziening kan worden aangeboden;p. taalkennisvoorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 19, tweede lid van de Wi;q. startkwalificatie: een diploma als omschreven in artikel 6, eerste lid onder d van de Wwb;r. ondersteuning: ondersteuning bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de Wwb;s. Anw’er: persoon die een nabestaanden- of halfwezenuitkering ontvangt op grond van de Algemene nabestaandenwet;t. arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 6, onder b van de Wwb;u. algemeen geaccepteerde arbeid; arbeid als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Wwb;v. voorliggende voorziening: een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 5, onder f van de Wwb.

Artikel 2 Kaderstelling en uitvoeringsbeleid

  • 1 De gemeenteraad stelt een kaderstellende visie op participatie vast. In deze visie worden in ieder geval betrokken de Wwb, de Wi, de Web en de Wet participatiebudget.

  • 2 Het college kan ter nadere uitvoering van deze verordening, gegeven de kaderstelling van de gemeenteraad, één of meer uitvoeringsplannen vaststellen, waarin wordt aangegeven hoe invulling wordt gegeven aan de door de gemeenteraad gestelde kaders.

Hoofdstuk 2 Re-integratie

Artikel 3 Opdracht college

  • 1 Ingevolge artikel 7 van de Wwb biedt het college ondersteuning aan leden van de doelgroep en zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen. Het college houdt daarbij rekening met de aard en de omvang van de doelgroep en de voorzieningen die het meest geschikt zijn voor de leden van de doelgroep.

  • 2 Het college bevordert een evenwichtige verdeling van voorzieningen tussen de onderscheiden categorieën personen binnen de doelgroep, alsmede een gelijke aandacht voor de verschillende personen daarbinnen.

  • 3 Het college kan bij het bepalen van het aanbod van voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning en voorzieningen

  • 1 Leden van de doelgroep hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2 Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en de daarop gebaseerde beleidsregels en uitvoeringsplannen.

Artikel 5 Uitbreiding doelgroep

  • 1 Het college legt in beleidsregels en/of een uitvoeringsplan vast in hoeverre de doelgroep als bedoeld in artikel 1 en 3 van de Wet participatiebudget, ondersteuning en voorzieningen kan worden aangeboden.

  • 2 Het bepaalde in deze verordening of de beleidsregels als bedoeld in artikel 8, lid 1 is van overeenkomstige toepassing op de doelgroep als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6 Verplichtingen

  • 1 Een lid van de doelgroep die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 2 Bij niet nakoming van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid kan het college voor zover leden van de doelgroep een uitkering ingevolge de Wwb, de IOAW of de IOAZ ontvangen, deze uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening.

  • 3 De niet uitkeringsgerechtigde, de Anw’er of het lid van de doelgroep als bedoeld in artikel 5 is gehouden de kosten van de ondersteuning te vergoeden indien de ondersteuning wordt afgebroken ten gevolge van zijn verwijtbaar gedrag.

Artikel 7 Subsidieplafonds en plafonds betreffende voorzieningen

  • 1 Het college kan een of meer subsidieplafonds- of plafonds betreffende voorzieningen vaststellen.

  • 2 Bij bereiking van de in lid 1 bedoelde plafonds wordt een naar het oordeel van het college passende ondersteuning aangeboden.

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1 Het college legt in beleidsregels vast welke voorzieningen in ieder geval aangeboden kunnen worden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2 Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de Wwb, de IOAW of de IOAZ en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3 Het college kan een voorziening beëindigen:a. indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, 17 en 18 eerste en tweede lid van de Wwb, artikel 37 van de IOAW, artikel 37 van de IOAZ en de artikelen 28 en 29 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet nakomt;b. indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;c. indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;d. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle duurzame arbeidsinschakeling.

Artikel 9 Loonkostensubsidie

  • 1 Het college kan aan werkgevers die met een lid van de doelgroep een arbeidsovereenkomst aangaan of die een lid van de doelgroep aanstellen als ambtenaar, een subsidie verstrekken.

  • 2 De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

  • 3 Gelet op de ‘Beleidsaanbevelingen van belang voor het opstellen van gemeentelijke re-integratieverordeningen van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid’ in het kader van de Wet werk en bijstand worden op voorhand geen bedrijven of instelling van loonkostensubsidie uitgesloten, vermits de arbeid die wordt aangeboden als algemeen geaccepteerd kan worden beschouwd.

Artikel 10 Ondersteuning Wiw’ers

Het college bevordert de uitstroom van personen met wie een dienstbetrekking op grond van de Wiw is aangegaan en kan deze personen voorzieningen aanbieden die daartoe nodig zijn.

Artikel 11 Onkostenvergoeding

Het college kan de belanghebbende die bij het aanvaarden van arbeid of het deelnemen aan een voorziening noodzakelijke onkosten maakt een vergoeding verstrekken, voor zover geen beroep op een voorliggende voorziening wordt of kan worden gedaan.

Artikel 12 Voortrajecten Wet sociale werkvoorziening

Het college kan aan personen die op de wachtlijst staan voor een dienstbetrekking op grond van deze wet een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als bedoeld in artikel 6, lid 2 van de Wwb.

Artikel 13 Eigen bijdrage

Het college kan van de persoon die aanspraak maakt op ondersteuning naar draagkracht een eigen bijdrage in de kosten van de aangeboden voorzieningen vragen.

Artikel 14 Voorzieningen gericht op nazorg

Het college kan bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid voorzieningen bieden gericht op nazorg.

Hoofdstuk 3 Inburgering

Afdeling 1 Algemeen

Artikel 15 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars
  • 1 Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de Wi en over het aanbod van en de toegang tot de voorzieningen.

  • 2 Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in ieder geval gebruik van de volgende middelen: a. het uitreiken van schriftelijk voorlichtingsmateriaal aan personen ten aanzien van wie al dan niet op grond van gegevens uit het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij inburgeringsplichtig zijn en vrijwillige inburgeraars;b. het inrichten van een informatiepunt in Dirksland;c. het inrichten van een digitaal informatiepunt op de website van de gemeente.

  • 3 Het college beoordeelt tenminste eens in de drie jaren de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars en rapporteert daarover aan de raad.

Afdeling 2 Het aanbieden van een voorziening aan inburgeringsplichtigen

Artikel 16 Aanwijzen van de doelgroepen
  • 1 Het college wijst de groepen inburgeringsplichtigen aan waaraan hij bij voorrang een voorziening kan aanbieden op basis van de volgende criteria: a. de inburgeringsplichtige die asielgerechtigd is of geestelijke bedienaar is;b. de inburgeringsplichtige die algemene bijstand of een uitkering op grond van een regeling zoals bedoeld in artikel 19, lid 1 onder a van de Wi ontvangt.

  • 2 Het college legt in beleidsregels en/of een uitvoeringsplan vast in hoeverre andere inburgeringsplichtigen buiten de in het vorige lid bedoelde inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening kan worden aangeboden.

Artikel 17 De samenstelling van de voorziening
  • 1 Het college stemt de voorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2 Een voorziening kan, naast datgene dat wettelijk is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen bevatten:a. Een voorziening als bedoeld artikel 4 en artikel 5 van de verordening.b. Overige voorzieningen die toeleiden naar arbeid.

  • 3 Indien de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

Artikel 18 De procedure van het doen van een aanbod
  • 1 Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid van de Wi schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 2 In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de voorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan die voorziening worden verbonden.

  • 3 De inburgeringsplichtige aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen twee weken het college schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

  • 4 Wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen twee weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot vaststelling van de voorziening overeenkomstig het gedane aanbod.

Artikel 19 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget
  • 1 Het college kan een inburgeringplichtige in aanmerking laten komen voor een voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeraar behoort tot de groep: a. Inburgeraars die onderdelen van het inburgeringsexamen al beheersen en met een individueel traject sneller kunnen opgaan voor het inburgeringsexamen of het staatsexamen, c.q. sneller een taalkennisvoorziening, ondersteunend aan een mbo-opleiding 1 of 2 kunnen afronden.b. Inburgeraars die heel specifieke wensen hebben ten aanzien van hun inburgeringsvoorziening en niet passen binnen het reguliere aanbod.

  • 2 Het college keurt het voorstel van de inburgeringsplichtige voor het volgen van een (duaal) inburgeringsprogramma goed, indien dit programma:  naar het oordeel van het college passend is om hem voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II; en  niet tezamen gaat met een ander gemeentelijk inburgeringstraject; en kan worden doorlopen binnen de van toepassing zijnde inburgeringstermijn; en wordt verzorgd door een inburgeringsbedrijf dat voldoet aan de volgende vereisten:a. ingeschreven staat bij de Kamer van koophandel;b. zo mogelijk beschikt over het keurmerk van de brancheorganisatie.

  • 3 Het college keurt het voorstel van de inburgeringsplichtige voor het volgen van een taalkennisvoorziening goed, indien deze taalkennisvoorziening: naar het oordeel van het college passend is om hem de kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2; en  wordt verzorgd door een inburgeringsbedrijf dat voldoet aan de volgende vereisten: a. ingeschreven staat bij de Kamer van koophandel;b. zo mogelijk beschikt over het keurmerk van de brancheorganisatie.

  • 4 Als het college de voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget heeft vastgesteld, sluit het college een overeenkomst met het inburgeringsbedrijf.

Artikel 20 De inning van de eigen bijdrage
  • 1 De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid van de Wi wordt in ten hoogste twaalf termijnen betaald.

  • 2 Het college legt in de beschikking tot vaststelling van de voorziening de termijnen van betaling vast. Indien het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

  • 3 De eigen bijdrage wordt niet betaald indien het college toepassing geeft aan artikel 21a van de verordening.

Artikel 20a Stimuleringsbonus inburgeringsplichtige
  • 1 De inburgeringsplichtige die een eigen bijdrage als bedoeld in artikel 23, lid 2 van de Wi verschuldigd is, komt eenmalig in aanmerking voor een bonus ter hoogte van de door hem verschuldigde eigen bijdrage indien hij voldoende medewerking heeft verleend aan de voorziening en het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II heeft afgelegd.

  • 2 De inburgeringsplichtige die een eigen bijdrage als bedoeld in artikel 23, lid 2 van de Wi is verschuldigd en die op grond van artikel 31 van de Wi wordt ontheven van zijn inburgeringsplicht komt in aanmerking voor een bonus ter hoogte van de door hem verschuldigde bijdrage.

  • 3 Het college is bevoegd de bonus te verrekenen met de verschuldigde eigen bijdrage.

Artikel 21 Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking één of meer van de volgende verplichtingen opleggen: a. het deelnemen aan de voorziening;b. het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;c. het deelnemen aan voortgangsgesprekken;d. voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;e. het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;f. het meewerken aan onderzoek om de belastbaarheid te bepalen;g. direct melden wat van invloed kan zijn op de inburgeringsvoorziening.

Artikel 22 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de voorziening bevat in ieder geval: a. een beschrijving van de voorziening;b. een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige; c. de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald;d. de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage; ene. ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de Wi, aanvangt.

Afdeling 3 De bestuurlijke boete

Artikel 23 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
  • 1 De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 125,- indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid van de Wi.

  • 2 De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,- indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde voorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid van de Wi of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 8 van deze verordening.

  • 3 De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid van de Wi bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a van de Wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Artikel 24 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
  • 1 De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, bedraagt ten hoogste € 250,- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 2 De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, bedraagt ten hoogste € 500,- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 3 De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1.000,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of artikel 33 van de Wi vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Afdeling 4 Het aanbieden van een voorziening aan vrijwillige inburgeraars

Artikel 25 Aanwijzen van de doelgroepen

Het college wijst de groepen vrijwillige inburgeraars aan waaraan hij bij voorrang een voorziening kan aanbieden op basis van de volgende criteria:a. De vrijwillige inburgeraar die als inwoner ingeschreven staat in de GBA; enb. die algemene bijstand of een uitkering op grond van een regeling zoals bedoeld in artikel 19, lid 1 onder a van de Wi ontvangt; ofc. die de zorg heeft voor één of meer kinderen jonger dan zeventien jaar die woonachtig zijn in Nederland.

Artikel 26 De samenstelling van de voorziening
  • 1 Het college bepaalt in overleg met de vrijwillige inburgeraar, uitgezonderd geestelijke bedienaren, de samenstelling van de voorziening. De voorziening wordt afgestemd op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de vrijwillige inburgeraar.

  • 2 Een voorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, één of meer van de volgende onderdelen bevatten:a. een voorziening als bedoeld artikel 4 en artikel 5 van de Verordening;b. overige voorzieningen die toeleiden naar arbeid.

Artikel 27 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget
  • 1 Het college kan een inburgeringplichtige in aanmerking laten komen voor een voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeraar behoort tot de groep:a. Inburgeraars die onderdelen van het inburgeringsexamen al beheersen en met een individueel traject sneller kunnen opgaan voor het inburgeringsexmaneof het staatsexamen, c.q. sneller een taalkennisvoorziening, ondersteunend aan een mbo-opleiding 1 of 2 kunnen afronden.b. Inburgeraars die heel specifieke wensen hebben ten aanzien van hun inburgeringsvoorziening en niet passen binnen het reguliere aanbod.

  • 2 Het college keurt het voorstel van de vrijwillige inburgeraar voor het volgen van een (duaal) inburgeringsprogramma goed, indien dit programma: naar het oordeel van het college passend is om hem voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II; en niet tezamen gaat met een ander gemeentelijk inburgeringstraject;en wordt verzorgd door een inburgeringsbedrijf dat voldoet aan de volgende vereisten: a. ingeschreven staat bij de kamer van koophandel;b. zo mogelijk beschikt over het keurmerk van de brancheorganisatie.

  • 3 Het college keurt het voorstel van de vrijwillige inburgeraar voor het volgen van een taalkennisvoorziening goed, indien deze taalkennisvoorziening:- naar het oordeel van het college passend is om hem de kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2; en - wordt verzorgd door een inburgeringsbedrijf dat voldoet aan de volgende vereisten:a. ingeschreven staat bij de Kamer van koophandel;b. zo mogelijk beschikt over het keurmerk van de brancheorganisatie.

  • 4 Als het college de overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid van de Wi, waarin de voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget is opgenomen, heeft gesloten, sluit het college een overeenkomst met het inburgeringsbedrijf.

Artikel 28 De inning van de eigen bijdrage
  • 1 De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid van de Wi wordt in ten hoogste twaalf termijnen betaald.

  • 2 Het college legt in de overeenkomst de termijnen van betaling vast. Indien overeen gekomen is dat het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de overeenkomst, bedoeld in artikel 17 vastgelegd.

Artikel 28A Stimuleringsbonus vrijwillige inburgeraar
  • 1 De vrijwillige inburgeraar, die een eigen bijdrage als bedoeld in artikel 24e, lid 1 van de Wi is verschuldigd komt eenmalig in aanmerking voor een bonus ter hoogte van de door hem verschuldigde eigen bijdrage indien bij voldoende medewerking heeft verleend aan de voorziening en het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II heeft afgelegd.

  • 2 Het college is bevoegd de bonus te verrekenen met de verschuldigde eigen bijdrage.

Artikel 29 Opleggen van verplichtingen

Het college kan in de overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid van de Wi één of meer van de volgende verplichtingen opnemen:a. het deelnemen aan de voorziening;b. het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;c. het deelnemen aan voortgangsgesprekken;d. voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat in de overeenkomst wordt neergelegd; e. het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de overeenkomst kan worden voldaan;f. direct melden hetgeen wat van invloed kan zijn op de inburgeringsvoorziening.

Artikel 30 De inhoud van de overeenkomst

De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid van Wi bevat in ieder geval: a. een beschrijving van de voorziening;b. een opgave van de rechten en verplichtingen van de vrijwillige inburgeraar;c. de datum waarop aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn deelgenomen; d. de sancties die kunnen worden toegepast wanneer de verplichtingen niet worden nagekomen, en indien van toepassing;e. de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage.

Artikel 31 Sancties bij niet-nakoming van de overeenkomst

Indien de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen die zijn neergelegd in de overeenkomst niet of in onvoldoende mate nakomt, kan het college hem een sanctie opleggen die gelijk is aan de hoogte van een sanctie voor inburgeringsplichtigen (bij gelijke overtreding) zoals genoemd in de artikelen 24 en 25 van de Verordening.

Artikel 32 De procedure van het doen van een aanbod
  • 1 Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 24a, eerste lid van de Wi, schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de vrijwillige inburgeraar in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 2 In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de voorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan die voorziening worden verbonden.

  • 3 Indien de vrijwillige inburgeraar het aanbod, bedoeld in het eerste lid, aanvaardt, sluit het college een overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar.

Artikel 33 Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar

Het college stelt de identiteit van de vrijwillige inburgeraar vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 34 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van zwaarwegende aard leidt.

Artikel 35 Uitsluiting algemene subsidieverordening 2007

De Algemene subsidieverordening 2007 of de eventuele rechtsopvolger daarvan is niet van toepassing op subsidieverlening ingevolge deze verordening.

Artikel 36 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na die van zijn bekendmaking en het werkt terug tot en met 1 januari 2012.

Artikel 37 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Participatieverordening Dirksland 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Dirksland, gehouden op 26 januari 2012.

De griffier,                                                                                                                                                                 De voorzitter,P.J. de Pagter.                                                                                                                                                        drs. S. Stoop. 

Toelichting 1 Participatieverordening Dirksland 2012

Algemene toelichting ParticipatieverordeningIn 2010 is besloten de re-integratieverordening en verordening Wet inburgering samen te voegen tot één participatieverordening. Daarbij is overwogen dat de beide materiewetten dusdanig met elkaar vervlochten zijn dat bundeling van de beleidskaders de overzichtelijkheid ten goede komt. Extra argument hierbij is de per 1 januari 2009 inwerking getreden Wet participatiebudget, waarin de gemeentelijke middelen voor re-integratie, inburgering en volwasseneducatie zijn gebundeld.

Toelichting algemene bepalingen

Artikel 1. BegripsbepalingenIn dit artikel wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand, de Wet inburgering, de Wet participatiebudget en aanpalende regelgeving. De omschrijving van de doelgroep voor het aanbieden van re-integratievoorzieningen is zodanig dat de aanspraak op ondersteuning aansluit bij de doelgroep waarvoor de gemeente op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet investeren in jongeren, de IOAW en de IOAZ in ieder geval verantwoordelijk is

Artikel 2. Kaderstelling en uitvoeringsbeleidMet het ontschotten door de Wet participatiebudget krijgen gemeenten meer ruimte om eigen beleidsafwegingen te maken in de nadruk die ze op de verschillende doelen willen leggen en te bepalen wie in aanmerking komt voor welke participatievoorziening. Daarbij kan het gaan om educatie- inburgerings-, en re-integratievoorzieningen of combinatietrajecten van bijvoorbeeld inburgering én re-integratie. Hierdoor wordt het bieden van maatwerk aan burgers gemakkelijker. Dit vereist een integrale visie op participatie. Het bepalen van de visie en de wijze waarop de gemeente dat wil aanpakken is bij uitstek een politiek vraagstuk waarbij het college en de gemeenteraad de koers moeten bepalen. De gemeenteraad moet een aantal strategische beslissingen nemen, waarmee zij de kaders van het beleid vaststelt.

De Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs vereisen geen verordening. Gezien de wens om te komen tot een integrale visie is in de verordening wel als verplichting opgenomen dat deze wetten wel worden betrokken bij de kaderstelling door de gemeenteraad.

De praktijk vereist enerzijds een vastomlijnde visie maar anderzijds ook een flexibele benadering. Een teveel aan middelen dat in een jaar niet kan worden uitgegeven aan re-integratievoorzieningen, kan wellicht zinvol worden uitgegeven aan educatie. En het volgende jaar kan een plotselinge toestroom van uitkeringsgerechtigden nopen om juist minder aan educatie uit te geven. Op grond van het tweede lid kan het college, binnen de door de raad aangegeven kaders, met inachtneming van factoren als het door het Rijk beschikbaar gestelde budget en de conjunctuur een of meer uitvoeringsplannenvaststellen.

Toelichting re-integratie

Artikel 3. Opdracht collegeDe Wwb, de IOAW en de IOAZ of WIJ geven aan het college de verantwoordelijkheid heeft voor het bieden van ondersteuning aan de in deze materiewetten gedefinieerde doelgroep. Hoewel leden van deze doelgroep aanspraak kunnen maken op ondersteuning is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals zij het zich bij voorkeur zouden wensen.

Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, maar het college heeft daarbij te maken met beperkte middelen terwijl de vraag naar voorzieningen afhankelijk is van een veelheid aan sociaaleconomische factoren. Een aanspraak op een voorziening kan niet geweigerd worden om reden dat het budget ontoereikend is; er dient ten minste een alternatief voorhanden te zijn in de vorm van klantmanagement waarbij praktische hulp wordt geboden, advies wordt gegeven of doorverwijzing naar andere instanties plaatsvindt.

Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning en voorzieningenIn het eerste lid wordt gesproken over de aanspraak op ondersteuning. Ondersteuning wordt geboden door het aanbieden van een traject, waarbij zonodig voorzieningen worden ingezet of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de individuele persoon en de criteria die daarbij in deze verordening en de beleidsregels worden gehanteerd bij het aanbieden van ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 5. Uitbreiding doelgroepDoor de inwerkingtreding van de Wet participatiebudget is de potentiële doelgroep voor het aanbieden van voorzieningen uitgebreid. Het gaat daarbij om educatie, taalkennis, inburgerings- en re-integratievoorzieningen.

Voor de in de Wwb, IOAW, IOAZ vastgestelde doelgroep geldt dat deze doelgroep in ieder geval aanspraak heeft op ondersteuning en voorzieningen. Voor de ruimere doelgroep van de Wet participatiebudget geldt dat het college voorzieningen kan aanbieden. Omdat het hier handelt om een bevoegdheid van het college, is in de verordening opgenomen dat het college dit in beleidsregels en/of een uitvoeringsplan moet opnemen.

Artikel 6. VerplichtingenTegenover het recht op een uitkering staan de verplichtingen zoals genoemd in de Wwb, de IOAW, de IOAZ, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden. In het tweede lid wordt benadrukt wat de consequentie is in geval de verplichtingen niet worden nageleefd. De Afstemmingsverordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat meestal uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage en voor een bepaalde duur.

De gemeente heeft geen mogelijkheid om personen zonder uitkering, de ANW’ers, te sanctioneren. Daarom is in het derde lid de mogelijkheid opgenomen dat, indien de ondersteuning wordt afgebroken ten gevolge van verwijtbaar gedrag, de gemeente de kosten op deze personen kan verhalen.

Artikel 7. Subsidieplafonds en plafonds betreffende voorzieningenDe gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. De naderende uitputting van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kunnen subsidieplafonds en plafonds betreffende voorzieningen in worden gesteld.

De Wwb, IOAW en IOAZ stellen dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar het oordeel van het college een andere noodzakelijk geachte voorziening wordt aangeboden. Er dient ten minste een alternatief voorhanden te zijn, bijvoorbeeld in de vorm van klantmanagement waarbij praktische hulp wordt geboden, advies wordt gegeven of doorverwijzing naar andere instanties plaatsvindt.

Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningenIn het eerste lid is opgenomen dat het college in beleidsregels vastlegt welke voorzieningen in ieder geval aangeboden kunnen worden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in de verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

Een aantal voorzieningen zijn wel opgenomen in de verordening, maar dienen nader te worden uitgewerkt in beleidsregels. Het is hierdoor mogelijk om snel te komen tot wijziging van het re-integratiebeleid, zonder dat wijziging van de verordening noodzakelijk is. Het opnemen en/of nader uitwerken van de voorzieningen in beleidsregels doet bovendien meer recht aan de kaderstellende bevoegdheid van de Raad en de bevoegdheden van het college ten aanzien van de uitvoering.

De verordening maakt het door te stellen dat de voorzieningen die in ieder geval aangeboden kunnen worden opgenomen worden in beleidsregels, mogelijk dat ook voorzieningen worden aangeboden die niet in de verordening of de beleidsregels zijn geregeld.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat betrokkene gedurende het traject op gezette tijden met de klantmanager de voortgang bespreekt.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een Wiw-dienstbetrekking. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Artikel 9. LoonkostensubsidieDit artikel regelt dat het college loonkostensubsidie kan verstrekken. De nadere uitwerking kan plaatsvinden in beleidsregels. Voorwaarde voor het verkrijgen van de subsidie is dat de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt. Het is uiteraard niet de bedoeling dat ‘gewone’ werknemers worden vervangen door gesubsidieerde.

De EG-verordeningen vragen om uitgebreide informatiestromen richting Europese Commissie als het gaat om verdringing en concurrentievervalsing. Deze informatieverplichtingen worden beperkt door afspraken van het Ministerie van SZW met de Europese Unie, die hun weerslag hebben gevonden in het document ‘Subsidiering arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden-beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand’. De beperking van de informatieverplichtingen wordt effectief, als een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling wordt opgenomen in de re-integratieverordening. Om die reden is in het derde lid letterlijk een verwijzing naar bovengenoemd document opgenomen.

Artikel 10. Ondersteuning Wiw’ersIn dit artikel krijgt het college de opdracht om aan uitstroom uit Wiw-banen te werken. Zodoende kan het beslag dat deze ‘oude gevallen’ leggen op de budgetten voor re-integratie worden verminderd.

Artikel 11. OnkostenvergoedingHet is mogelijk dat degene die deelneemt aan een voorziening onkosten maakt. Bijvoorbeeld reiskosten naar een stageplek. Ook is te denken aan een uitkeringsgerechtigde met een deeltijdbaan die reiskosten maakt voor het woon-werk verkeer, maar geen reiskostenvergoeding van de werkgever ontvangt. Dit artikel maakt het mogelijk om in dergelijke gevallen een onkostenvergoeding te verstrekken.

Artikel 12. Voortrajecten Wet sociale werkvoorzieningPer 1 januari 2009 is artikel 7 van de Wwb gewijzigd en is een vierde lid ingevoegd. De wijziging houdt in dat voor personen die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoren van de Wet sociale werkvoorziening onder een voorziening gericht op arbeidsinschakeling mede verstaan een voorziening gericht op het verkrijgen van arbeid in een dienstbetrekking of arbeidsovereenkomst als bedoeld in de artikelen 2 en 7 van die wet.

Dit betekent dat voorzieningen ook kunnen worden ingezet voor personen op de wachtlijst van de Wet sociale werkvoorziening.

Artikel 13. Eigen bijdrageIn dit artikel wordt geregeld dat het college naar rato van inkomen en/of vermogen een eigen bijdrage kan vragen voor de kosten van de voorziening. Dit kan eventueel nader worden uitgewerkt in beleidsregels.

 

Artikel 14. Voorzieningen gericht op nazorgMede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat personen met een uitkering na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. Het college kan ertoe besluiten aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren.

Toelichting onderdeel inburgeringOp 18 december 2009 is een wijziging van de Wet inburgering (Wi) gepubliceerd. Het gaat om de volgende wijzigingen: - De vrijwillige inburgering wordt in de wet geregeld (inwerkingtreding 1 januari 2010).- De mogelijkheid om op verzoek van de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar een inburgeringvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget wordt in de wet opgenomen (inwerkingtreding 19 december 2009 respectievelijk 1 januari 2010).- De twee handhavingstermijnen die in de wet zijn opgenomen worden geharmoniseerd. Voor alle inburgeringsplichtigen geldt dezelfde termijn waarbinnen het inburgeringsexamen moet zijn behaald. Deze termijn is drieënhalf jaar (inwerkingtreding 19 december 2009).- De eenmalige verlenging van de handhavingstermijn met ten hoogste tweeënhalf jaar voor inburgeringsplichtigen die een alfabetiseringcursus volgen of hebben gevolgd (inwerkingtreding 19 december 2009).- De mogelijkheid voor gemeenten om zelf te bepalen of (bepaalde groepen) vrijwillige inburgeraars een eigen bijdrage moeten betalen (inwerkingtreding 1 januari 2010).

De wijzigingen in de voorbeeldverordening hebben betrekking op de onderwerpen persoonlijk inburgeringsbudget en vrijwillige inburgeraars. Gemeenten moeten in hun verordening regels opnemen die betrekking hebben op het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 19, vijfde lid van de Wi). Ten aanzien van de vrijwillige inburgeraars moeten gemeenten in de verordening het volgende vastleggen: - regels die betrekking hebben op het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan een vrijwillige inburgeraar, inclusief de mogelijkheid om deze voorzieningen aan te bieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 24a, vijfde lid van de Wi);- regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan vrijwillige inburgeraars ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen, de niet-nakoming van de overeenkomst alsmede het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar (artikel 24f van de Wi);- facultatief: bepalen dat voor alle of bepaalde categorieën vrijwillige inburgeraars geen eigen bijdrage is verschuldigd of een eigen bijdrage die lager is dan het bedrag, genoemd in de wet (artikel 24e, tweede lid van de Wi).

Algemene toelichtingDe Wi regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 18 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting). Daarnaast is in de Wi ook de vrijwillige inburgering geregeld. De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen.

Gemeenten krijgen in de Wi een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Daarnaast hebben gemeenten de taak aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die daarvoor op grond van de wet of het gemeentelijk beleid in aanmerking komen een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal. In plaats van een inburgeringsvoorziening mogen gemeenten aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgen of gaan volgen een taalkennisvoorziening aanbieden. In de verordening wordt gesproken over ‘voorziening’. Hieronder wordt zowel de inburgeringsvoorziening als de taalkennisvoorziening begrepen.

Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden. Het ligt voor de hand dat het college ook toezicht houdt of de overeenkomst door de vrijwillige inburgeraar wordt nagekomen en indien dat niet het geval is zo nodig maatregelen neemt.

In verband met deze taken draagt de Wi gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen.1. De informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars (artikel 8 en artikel 24f van de Wi). 2. Het aanbieden van een voorziening en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid van de Wi).3. Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 van de Wi).4. Facultatief: bepalen dat het college een voorziening kan vaststellen, zonder dat eerst een aanbod wordt gedaan (artikel 19a, eerste lid van de Wi).5. Het aanbieden van een voorziening aan vrijwillige inburgeraars (artikel 24a tot en met 24f van de Wi). 6. Het persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid van de Wi).

Het aanbodstelsel ten behoeve van inburgeringsplichtigenIn deze versie van de voorbeeldverordening is géén gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 19a van de Wi biedt om het college de bevoegdheid te geven de voorzieningen vast te stellen, zonder dat eerst een aanbod aan de inburgeringsplichtigen wordt gedaan. In deze voorbeeldverordening wordt het aanbodstelsel gehandhaafd. Dit stelsel houdt in dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod doet en de voorziening vaststelt overeenkomstig het aanbod als de inburgeringsplichtige het aanbod heeft aanvaard. Als een gemeente kiest voor het vaststellingstelsel, kan zij gebruik maken van de voorbeeldverordening, versie vaststellingstelsel.

De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraarsArtikel 8 en 24f van de Wi bepalen dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan respectievelijk inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars over de rechten en plichten uit hoofde van de wet.

Het aanbieden van voorzieningen aan inburgeringsplichtigenHet uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Gemeenten kunnen inburgeringsplichtigen ondersteunen door het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening. Alle inburgeringsplichtigen kunnen in beginsel in aanmerking komen voor een voorziening. De gemeenteraad bepaalt welke groepen inburgeringsplichtigen bij voorrang in aanmerking komen voor een voorziening en welke groepen op eigen kracht dienen in te burgeren. Deze keuze dient te berusten op objectieve criteria die in de verordening worden vastgelegd.

Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen. Een inburgeringsvoorziening kan ook een duale inburgeringsvoorziening zijn. Dit is een inburgeringsvoorziening die met het oog op de actieve deelname van de inburgeringsplichtige aan de Nederlandse samenleving mede voorziet in activiteiten die in samenhang, en ten minste voor een deel gelijktijdig, met het verwerven van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving worden uitgevoerd. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlands taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid van de Wi). De inburgeringsplichtige is verplicht een eigen bijdrage van € 270,- te betalen voor de voorziening.Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een voorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid van de Wi).

De Wi draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van een voorziening. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld: - De procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a van de Wi).- De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a van de Wi).- De vaststelling door het college van een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b van de Wi).- De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid van de Wi).

Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boeteArtikel 35 van de Wi draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de Wi bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

Het aanbieden van voorzieningen aan vrijwillige inburgeraarsDe bepalingen in de Wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen. In artikel 24a van de Wi wordt geregeld dat het college aan de vrijwillige inburgeraar een aanbod kan doen voor een (duale) inburgeringsvoorziening die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I en II, of een taalkennisvoorziening.

Artikel 24d van de Wi regelt dat indien een vrijwillige inburgeraar in aanmerking komt voor een voorziening, het college een aanbod doet aan de vrijwillige inburgeraar. Als de vrijwillige inburgeraar het aanbod voor een voorziening aanvaardt, sluit het college met hem een overeenkomst. De gemeenteraad stelt in een verordening in ieder geval regels over de procedure die het college volgt voor het doen van een aanbod en de criteria die daarbij worden gehanteerd, de wijze waarop met de vrijwillige inburgeraar in overleg wordt getreden om te komen tot een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 24a, vijfde lid van de Wi).

Op grond van artikel 24e Wi is de vrijwillige inburgeraar met wie een voorziening is overeengekomen de in artikel 23, tweede lid vastgestelde eigen bijdrage verschuldigd. Vrijwillige inburgeraars die een gecombineerde voorziening als bedoeld in artikel 24b, eerste lid van de Wet, moeten volgen, hoeven geen eigen bijdrage te betalen (artikel 24 e, derde lid van de Wi). De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat alle of bepaalde categorieën vrijwillige inburgeraars geen eigen bijdrage hoeven te betalen of een lager bedrag dan het bedrag dat in de wet is vastgelegd (artikel 24 e, tweede lid van de Wi). Artikel 24f van de Wi draagt gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan vrijwillige inburgeraars ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen, de niet-nakoming van de overeenkomst alsmede het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar.

Het persoonlijk inburgeringsbudgetOp grond van artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid van de Wi kan het college een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeringsplichtige respectievelijk de vrijwillige inburgeraar daarom verzoekt. Een inburgeringsplichtige of een vrijwillige inburgeraar kan niet zonder meer aanspraak doen op een persoonlijk inburgeringsbudget. Hij dient daartoe een verzoek te doen aan het college. De inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar zal in beginsel zelf op zoek moeten naar een inburgeringsbedrijf dat een inburgeringsprogramma kan bieden dat past bij zijn voorkeur en ambities. Het college heeft als taak de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars bij de vormgeving van hun inburgering en de keuze van een inburgeringsbedrijf te begeleiden (artikel 4.27, eerste lid van het Besluit inburgering). De inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar moet een voorstel voor een inburgeringsprogramma bij het college indienen. Het voorstel van de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar behoeft de goedkeuring van het college (artikel 4.27, tweede lid van het Besluit inburgering). Het college beoordeelt het voorstel voor het inburgeringsprogramma of het geschikt is om de betrokkene voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, en in het geval van een taalkennisvoorziening of deze geschikt is om de betrokkene kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2. Het inburgeringsbedrijf dient te voldoen aan de eisen die in de verordening zijn gesteld.

De inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar krijgt geen geld in handen. Het geld voor het betalen van de inburgeringscursus gaat rechtstreeks van de gemeente naar het inburgeringsbedrijf. Gemeenten moeten in hun verordening regels opnemen die betrekking hebben op het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 19, vijfde lid van de Wi en artikel 24a, vijfde lid van de Wi).

Artikelgewijze toelichting

Artikel 15. De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraarsDe gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening wordt georganiseerd. Wel bepalen de artikelen 8 van de Wi en 24f van de Wi dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan respectievelijk inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet. Ten aanzien van inburgeringsplichtigen dienen ook regels te worden vastgesteld ter zake van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars. Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking en legt daarover (periodiek) verantwoording af aan de raad. De informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars kan op allerlei manieren worden vormgegeven. Zo kunnen gemeenten een apart informatiepunt inrichten (het inburgeringsloket) al dan niet in combinatie met een digitaal loket. Het is ook mogelijk om de informatievoorziening onder te brengen bij een centraal informatiepunt (bijvoorbeeld het zorgloket). Ook kunnen gemeenten bepaalde organisaties (bijvoorbeeld educatie-instellingen, bibliotheken, moskeeën of andere zelforganisaties) een rol geven bij de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars.

In het tweede lid geeft de raad het college de opdracht om (in ieder geval) een aantal middelen te gebruiken om de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars vorm te geven. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan: a. het inrichten van een informatiepunt in het gemeentehuis;b. het toezenden van schriftelijk voorlichtingsmateriaal aan personen ten aanzien van wie al dan niet op grond van gegevens uit het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen redelijkerwijs kan worden; c. aangenomen dat zij inburgeringsplichtig zijn;d. het verstrekken van schriftelijk voorlichtingsmateriaal bij aanvragen om uitkeringen;e. het inrichten van een digitaal informatiepunt op de gemeentelijke website.

Het derde lid verplicht het college de raad periodiek te rapporteren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking. Om aan deze verplichting efficiënt te kunnen voldoen, zou een informatieplan kunnen worden opgesteld waarvan de informatieverstrekking onderdeel is. Een dergelijk informatieplan zou vervolgens door de raad getoetst kunnen worden waarbij eventuele verbeteringen kunnen worden opgenomen. Om efficiënt aan de verplichting van het tweede lid te kunnen voldoen, is wellicht ook aansluiting mogelijk bij de uitvoering van de actieve informatieplicht van het college aan de raad op grond van artikel 169, tweede lid van de Gemeentewet.

Artikel 16. Aanwijzen van de doelgroepenHet college kan aan alle inburgeringsplichtigen een aanbod doen voor een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening (artikel 19, eerste lid van de Wi). Het college is echter verplicht een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren. Op grond van artikel 19, vijfde lid, onderdeel a van de Wi moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen. Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt het college opgedragen om vast te stellen aan welke groepen inburgeringsplichtigen bij voorrang een voorziening kan worden aangeboden. Bovendien wordt in dit artikel vastgelegd binnen welke kaders het college tot zijn keuze van doelgroepen moet komen. Het is van belang dat deze kaders (in casu het aanwijzen van groepen waaraan een voorziening wordt aangeboden) niet te eng te definiëren. Het college zal binnen deze kaders gedurende een aantal jaren groepen moeten kunnen aanwijzen. Het alternatief is dat de verordening op dit onderdeel steeds opnieuw moet worden gewijzigd. Een andere reden om de kaders niet te strak vast te stellen is dat gemeenten op dit moment wellicht geen duidelijk zicht hebben op de precieze omvang van bepaalde mogelijke doelgroepen (bijvoorbeeld oudkomers zonder werk of uitkering). Te strenge criteria zouden wel eens kunnen leiden tot het niet benutten van de beschikbare middelen voor het aanbieden van voorzieningen.

Dit artikel regelt dat de groepen die het college aanwijst bij voorrang een voorziening krijgen aangeboden. Dit betekent dat het college de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een voorziening aan te bieden aan inburgeringsplichtigen die niet behoren tot de groep of groepen die hij heeft aangewezen. Om te voorkomen dat inburgeringsplichtigen die behoren tot de groep of groepen die het college heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een aanbod, bepaalt dit artikel dat het college aan de groepen die hij aanwijst een voorziening kan aanbieden. Voorbeelden van criteria die in de verordening kunnen worden neergelegd en op basis waarvan het college de doelgroep(en) kan aanwijzen, zijn: - hebben van een opvoedingstaak;- hebben van een relatief korte afstand tot de arbeidsmarkt; - een wijkgerichte aanpak;- een bepaalde inkomensgrens;- het ontvangen van een bepaalde uitkering;- bevordering van emancipatie van vrouwen.

Gemeenten zouden er ook voor kunnen kiezen om geen voorrang te geven aan specifieke groepen, maar in plaats daarvan prioriteit te geven aan oud- en nieuwkomers die graag voor een voorziening in aanmerking willen komen (bijvoorbeeld voorrang op basis van eigen aanmelding of motivatie). Criteria op basis waarvan het college doelgroepen aanwijst, kunnen ook worden ontleend aan andere beleidsterreinen, zoals bijvoorbeeld ‘leefbaar, sociaal en veilig’. Daarmee kan de uitvoering van de Wi een onderdeel vormen van een integrale aanpak van sociaal beleid.

Op grond van de actieve informatieplicht van het college aan de raad (artikel 169, tweede lid van de Gemeentewet) ligt het voor de hand dat het college zijn besluit aan welke groepen inburgeringsplichtigen bij voorrang een aanbod zal worden gedaan ter kennisname aan de raad aanbiedt.

Artikel 17. De samenstelling van de voorzieningIn de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b van de Wi). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden voorziening samen te stellen. In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende voorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een voorziening kunnen de volgende factoren een rol spelen:- De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit.- De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen.- De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

Voor de mogelijkheden van het aanbieden van duale inburgeringsvoorzieningen wordt verwezen naar de toelichting bij het Besluit inburgering.De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de voorziening daarmee te combineren. De Wet inburgering bepaalt dat de voorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als een voorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én deze verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid van de Wi). Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde voorziening (artikel 20, tweede lid van de Wi).

Artikel 19, vierde lid van de Wi draagt het college op om er voor te zorgen dat de voorziening wordt afgestemd op de mogelijkheden van betrokkene tot arbeidsinschakeling. De voorziening dient dus te worden afgestemd op de reïntegratievoorziening. Aangezien de reïntegratievoorziening in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college wordt verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 van de Wi).

Het tweede lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan opnemen. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 19, derde lid van de Wi).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de voorziening (artikel 19, zesde lid van de Wi). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de voorziening voor inburgeringsplichtigen kan opnemen, kan worden gedacht aan trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtigen. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.

Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zullen vooral van belang zijn bij inburgeringsplichtigen die geen voorziening in combinatie met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling krijgen. Bij voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling vormen dergelijke faciliteiten reeds een vast onderdeel.

Ten overvloede wordt gewezen op het feit dat het inburgeringsexamen ook een praktijkgericht deel omvat, waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Het is vanzelfsprekend dat bij de samenstelling van de voorziening ook rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij zal de inzet van duale trajecten een belangrijke rol vervullen.

Artikel 18. De procedure van het doen van een aanbodDit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een voorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijk ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot het vaststellen van de voorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid). De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de gemeente is opgesteld.

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een voorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen. Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking neemt: een besluit op grond van artikel 26 van de Wi waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moeten hebben behaald (vijf jaar na aanvang van deze termijn). Het verdient de aanbeveling dat het college deze handelwijze vastlegt in beleidsregels, zodat tevoren voor betrokkenen duidelijk is (of zou kunnen zijn) wat de gevolgen zijn van het weigeren van een aanbod voor een voorziening.

Artikel 19. De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudgetOp grond van artikel 19, tweede lid van de Wi kan het college de voorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeringsplichtige daarom verzoekt. Op grond van het vijfde lid van artikel 19 van de Wi moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen over de procedure die door het college wordt gevolgd bij het behandelen van verzoeken om een persoonlijk inburgeringsbudget en de criteria die worden gehanteerd bij het toekennen van een persoonlijk inburgeringsbudget.

In het eerste lid legt de gemeente vast op welke wijze verzoeken van inburgeringsplichtigen om toekenning van een persoonlijk inburgeringsbudget worden behandeld. In de verordening kunnen de volgende onderwerpen worden geregeld:- De wijze waarop het verzoek moet worden ingediend: schriftelijk of ook mondeling.- De wijze van begeleiding door de gemeente van de inburgeringsplichtige bij vormgeving van zijn inburgering en de keuze van een inburgeringsbedrijf. Op grond van artikel 4.27, eerste lid van het Besluit inburgering moet het college deze taak op zich nemen. - De termijn die de inburgeringsplichtige krijgt om op zoek te gaan naar een inburgeringsbedrijf dat past bij zijn voorkeur en ambities. Op grond van artikel 4.27, tweede lid van het Besluit inburgering moet het college het voorstel van de inburgeringsplichtige voor het volgen van een inburgeringsprogramma of taalkennisvoorziening goedkeuren. Dit voorstel zal in de praktijk worden opgesteld door het inburgeringsbedrijf. Het tweede en derde lid van dit artikel leggen de twee criteria vast aan de hand waarvan het college het voorstel voor het volgen van respectievelijk een inburgeringsprogramma en een taalkennisvoorziening goedkeurt. De eerste eis is dat het inburgeringsprogramma naar het oordeel van het college passend is om de inburgeringsplichtige voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II. De taalkennisvoorziening dient gericht te zijn op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding (mbo 1 en 2).Het tweede vereiste is dat het inburgeringsprogramma of de taalkennisvoorziening wordt verzorgd door een inburgeringsbedrijf dat voldoet aan de eis of de eisen die de verordening aan inburgeringsbedrijven stelt. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een of meer van de volgende voorwaarden: - ingeschreven zijn bij de Kamer van Koophandel;- beschikken over een keurmerk van de brancheorganisatie;- beschikken over aantoonbare ervaring en deskundigheid op het gebied van het verzorgen van inburgeringsprogramma’s of taalkennisvoorzieningen.

Artikel 4.27, derde lid van het Besluit inburgering bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening bepaalt wie met het inburgeringsbedrijf een overeenkomst met betrekking tot de inburgering van de inburgeringsplichtige sluit. Dit kan de inburgeringsplichtige zijn, het college,het college en de inburgeringsplichtige, een andere partij of een combinatie van de hiervoor genoemde partijen. gezamenlijk. In het vierde lid van dit artikel wordt dit geregeld, waarbij de raad zelf een keuze zal moeten maken. Het kan van belang zijn de partijen in de verordening niet te eng te definieren. Dat kan bijvoorbeeld van belang zijn , indien de gemeente samen met werkgevers inburgering op de werkvloer organiseert of wil gaan organiseren.

Artikel 20. De inning van de eigen bijdrageIn de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid van de Wi). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid van de Wi).

In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid van de Wi maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot vaststelling van de voorziening.

Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid van de Wi). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

Artikel 20a. Stimuleringsbonus inburgeringsplichtigenDe gemeente Middelharnis wil de inzet van de inburgeringsplichtige waarderen door bij voldoende medewerking een bonus ter beschikking te stellen er hoogte van de verschuldigde eigen bijdrage. Door de eigen bijdrage wel op te leggen doch niet te innen kan het college bij afronding besluiten de eigen bijdrage met een bonus te verrekenen. ook wanneer er sprake is van ontheffing op grond van artikel 31 kan verrekening plaatsvinden.

Artikel 21. Opleggen van verplichtingenDit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid van de Wi dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een voorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de vaststelling van de voorziening deze verplichtingen vast.

Artikel 22. De inhoud van de beschikkingHet besluit tot het vaststellen van een voorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de voorziening (artikel 23, eerste lid van de Wi). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt. De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet. Deze termijn is drieënhalf jaar (artikel 7, eerste lid van de Wi). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c). Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 7 van de verordening.

Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor inburgeringsplichtige oudkomers. Indien het college een voorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 van de Wi). Binnen drieënhalf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de voorziening van start gaat). De precieze datum waarop de voorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de voorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor voldoen aan de inburgeringsplicht.

Artikel 23. De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingenArtikel 35 Wi draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 van de Wi zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen. De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 5:46, tweede lid van de Abw). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.In het kader van een de uitvoering van een gecombineerde reïntegratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid van de Wwb) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere scocialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 van de Wi bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.

Artikel 24. Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtredingDit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 10 mogelijk is. Het eerste en tweede lid kunnen alleen de verordening worden opgenomen als in artikel 10, eerste en tweede lid, lagere maximumboetebedragen zijn opgenomen dan de maximumbedragen in de wet. De verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in artikel 34 van de Wi worden genoemd. Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een bepaalde tijdspanne voordoen, bijvoorbeeld twaalf maanden. Gemeenten kunnen een kortere of langere termijn vaststellen. Artikel 34, onderdeel d van de Wi biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500,- naar maximaal € 1.000,- in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Dit is geregeld in het derde en vierde lid van dit artikel.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 10, derde lid van de verordening. Op grond van artikel 32 van de Wi moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt € 1.000,- (artikel 34, onderdeel d van de Wi). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, regelt het vierde lid dat het college wederom een hogere bestuurlijke boete kan opleggen. De maximumboete in het vierde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.

Als in het derde lid het wettelijk maximum van € 1.000,- is opgenomen of als de gemeente er geen behoefte aan heeft om een hogere maximumboetebedrag vast te stellen wanneer termijnen bij herhaling worden overschreden, kan het vierde lid worden geschrapt.

De artikelen 10 en 11 bieden in de vorm van het vaststellen van maximumbedragen het kader voor het college bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boetes in individuele gevallen. Het college zal binnen deze kaders zelf een beleid moeten ontwikkelen. Het is aan te bevelen dat het college in beleidsregels vastlegt hoe dat beleid er uit ziet: welke boete wordt in beginsel opgelegd bij welke overtreding en met welk bedrag wordt de boete in beginsel verhoogd als de betrokken inburgeringsplichtige dezelfde overtreding nogmaals pleegt.

Artikel 25. Aanwijzen van de doelgroepenIn dit artikel worden de criteria genoemd op grond waarvan het college categorieën vrijwillige inburgeraars kan aanwijzen die bij voorrang in aanmerking komen voor een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. Het ligt voor de hand om bij vrijwillige inburgeraars dezelfde criteria te hanteren als bij inburgeringsplichtigen (artikel 3 van de verordening).

Artikel 26. De samenstelling van de voorzieningZie de toelichting bij artikel 18 van de verordening.

Artikel 27. De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudgetZie de toelichting bij artikel 19 van de verordening.

Artikel 28. De inning van de eigen bijdrageOp grond van artikel 24e van de Wi is de vrijwillige inburgeraar met wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is overeengekomen een eigen bijdrage verschuldigd. De hoogte van deze bijdrage is geregeld in artikel 23, tweede lid van de Wi. Artikel 24f bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen over de eventuele inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen. Artikel 15 van deze verordening is de uitwerking van deze verplichting.

Artikel 28a. De stimuleringsbonus vrijwillige inburgeraarZie de toelichting bij artikel 21a van de verordening.

Artikel 29. Opleggen van verplichtingenIn dit artikel zijn de verplichtingen voor een vrijwillige inburgeraar neergelegd die het college kan opnemen in de overeenkomst met een vrijwillige inburgeraar. Het gaat om dezelfde verplichtingen als de verplichtingen die het college kan opnemen in de beschikking waarmee een voorziening voor een inburgeringsplichtige wordt vastgesteld (zie artikel 8 van de verordening).

Artikel 30. De inhoud van de overeenkomstDe overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar over het toekennen van een voorziening zal dezelfde onderwerpen bevatten als de beschikking tot het vaststellen van een voorziening voor inburgeringsplichtigen.

Artikel 31. Sancties bij niet-nakoming van de overeenkomstOp grond van artikel 24f moet de raad bij verordening regels stellen over de niet-nakoming van de overeenkomst. In dit artikel legt de raad de sancties vast die het college kan toepassen als de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen die zijn neergelegd in de overeenkomst niet nakomt. Gedacht kan worden aan de volgende soorten sancties: - een maximale boete, waarbij het bedrag van de boete vergelijkbaar is met of lager dan de bestuurlijke boetes die het college kan opleggen als een inburgeringsplichtige de verschillende verplichtingen niet nakomt;- een maximale boete in de vorm van een bepaald percentage van de kosten van de voorziening, waarbij de maximale hoogte van de boetebedragen vergelijkbaar is met of lager dan de bestuurlijke boetes die het college kan opleggen als een inburgeringsplichtige de verschillende verplichtingen niet nakomt.

Naast het opleggen van sancties, hebben gemeenten ook de mogelijkheid om prestaties te belonen, bijvoorbeeld in de vorm van een bonus als een vrijwillige inburgeraar aan het inburgeringsexamen of staatsexamen heeft deelgenomen of daarvoor geslaagd is. Ook de bonussen kunnen in de overeenkomst worden opgenomen.

Artikel 32. De procedure van het doen van een aanbodZie de toelichting bij artikel 19 van de verordening.

Artikel 33. Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraarArtikel 24f van de Wi draagt de gemeenteraad op om bij verordening regels te stellen over het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar. Dit artikel van de verordening is een uitwerking van deze verplichting. Dit artikel is gelijk aan artikel 27 van de Wi, waarin is geregeld op welke wijze het college de identiteit van een inburgeringsplichtige vaststelt.

Toelichting slotbepalingen

Artikel 34. HardheidsclausuleDit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 35. Uitsluiting algemene subsidieverordening 2007De Algemene subsidieverordening 2007 gemeente Dirksland sluit niet goed aan op de wijze van subsidieverlening ten behoeve van re-integratie. Deze verordening is gemaakt op subsidies die bijvoorbeeld worden verleend in het kader van het welzijnsbeleid. Om die reden is deze verordening buiten toepassing gesteld.

Artikel 36. InwerkingtredingDit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 37. CiteertitelDit artikel behoeft geen nadere toelichting.