Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Dirksland

Maatregelenverordening Wwb Dirksland 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Dirksland
Officiële naam regelingMaatregelenverordening Wwb Dirksland 2012
CiteertitelMaatregelenverordening Wwb gemeente Dirksland 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, eerste lid, onderdelen b en h
  2. Wet werk en bijstand, art. 9a, twaalfde lid
  3. Wet werk en bijstand, art. 18, eerste, tweede en derde lid
  4. Gemeentewet, art. 147

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-02-201201-01-201227-02-2013nieuwe regeling

26-01-2012

Gemeenteblad 2012, nummer 6

2012-I-8c

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Dirksland;

gelezen voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 januari 2012;

gelet op artikel 8, lid 1, onderdelen b en h, artikel 9a, lid 12 en artikel 18, lid 1,2 en 3, van de Wet werk en bijstand en artikel 147 van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

I. in te trekken de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2009;II. vast te stellen de Maatregelenverordening Wwb Dirksland 2012.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving
  • 1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene Wet bestuursrecht (Awb).

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder:a. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dirksland.b. de Wet: de Wet werk en bijstand (Wwb);c. bijstand: algemene en bijzondere bijstand;d. algemene bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 5, sub b van de Wet;e. bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 5, sub d van de Wet;f. bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, sub c van de Wwb;g. maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, lid 2 van de Wet;h. benadelingsbedrag: de netto bijstand die door de schending van de inlichtingenplicht van belanghebbende wordt teruggevorderd verhoogd met de afgedragen en niet meer te verrekenen loonbelasting en de premies volksverzekeringen alsmede de vergoeding in het kader van de Zorgverzekeringswet. 

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
  • 1 Indien belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de Wet of artikel 30c, lid 2 en lid 3, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2 Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 3 Indien belanghebbende zich al eerder schuldig heeft gemaakt aan maatregelwaardige gedragingen wordt bij de bepaling van de zwaarte van de maatregel hiermee rekening gehouden.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de algemene bijstandsnorm en de bijzondere bijstand.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel
  • 1 In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en/of het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de bijstandsnorm of bijzondere bijstand en voor zover van toepassing de reden om af te wijken van de standaardmaatregel.

  • 2 Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt telkens tegen het einde van een tijdvak van drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd, heroverwogen.

Artikel 5 Horen van belanghebbende
  • 1 Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2 Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;b. belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en sindsdien zich geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;c. belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de Wet werkzaamheden in het kader van de Wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de Wet;d. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel
  • 1 Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2 Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig worden geacht.

  • 3 Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

  • 4 Met een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen.

Artikel 7 Waarschuwing
  • 1 Het college kan bij een eerste verwijtbare gedraging in die gevallen waarin de verordening de mogelijkheid biedt, volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

  • 2 Het geven van een schriftelijke waarschuwing wordt gelijkgesteld met een besluit waarbij een maatregel is opgelegd.

  • 3 Met het geven van een schriftelijke waarschuwing kan niet worden volstaan, indien in een periode van twee jaar voorafgaand aan de gedraging reeds een dergelijke waarschuwing is uitgegaan. Dit hoeft niet vanwege hetzelfde feit te zijn. 

Artikel 8 Ingangsdatum en tijdvak
  • 1 De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Indien over deze periode reeds een maatregel is toegepast, wordt de maatregel aansluitend op deze periode opgelegd. Bij de hoogte van de maatregel wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2 Bij een aanvraag om bijstand wordt de maatregel met ingang van de ingangsdatum van de uitkering opgelegd.

  • 3 In afwijking van lid 1 wordt de maatregel met terugwerkende kracht opgelegd, voor zover de betaling van de bijstand is opgeschort in de zin van artikel 54, lid 1, van de Wet.

  • 4 In afwijking van lid 1 wordt de maatregel met terugwerkende kracht opgelegd, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de Wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand en wegens beëindiging van de bijstand het opleggen van een maatregel als bedoeld in lid 1 niet (geheel) mogelijk is. De maatregel kan niet eerder ingaan dan de datum waarop de maatregelwaardige gedraging zich heeft voorgedaan.

  • 5 Bij de herziening van het recht op bijstand op grond van artikel 54, lid 3, van de Wet wordt in deze situatie rekening gehouden met de op te leggen maatregel met terugwerkende kracht, alsmede met de terugvordering van de daardoor teveel of ten onrechte verstrekte bijstand.

  • 6 De herziening kan niet worden toegepast over een ander tijdvak dan waarop de verwijtbare gedraging betrekking heeft. Indien een opgelegde maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de Wet wegens voortijdige beëindiging van de bijstand en (volledige) herziening van de bijstand naar het verleden toe, niet of niet volledig kan worden geëffectueerd, wordt deze alsnog in de toekomst bij het recht op bijstand betrokken wanneer belanghebbende binnen één jaar na de herzienings- en terugvorderingsdatum van de bijstand opnieuw bijstand gaat ontvangen.

Artikel 9 Samenloop van gedragingen

Indien belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen, die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, lid 1, van de verordening inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan re-integratieverplichtingen

Artikel 10 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbende in het kader van re-integratie, waardoor één van de verplichtingen op grond van de artikelen 9, 9a, 44a, 55 en/of 57 van de Wwb niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:1. Eerste categorie:a. het zich niet of niet tijdig als werkzoekende laten registreren bij het UWV Werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van die registratie.2. Tweede categorie:a. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot (arbeids)participatie anders dan het niet daartoe verschijnen zonder bericht van verhindering;b. het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met arbeidsinschakeling op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen; c. het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van de door het college aangeboden onbeloonde additionele werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a van de Wwb alsmede andere vormen van sociaal activering;d. het niet naar vermogen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie in de zin van artikel 9, lid 1 sub c van de Wet; e. het niet of in onvoldoende mate nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 57 van de Wet;f. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.3. Derde categorie:a. het niet dan wel onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Wet;b. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsparticipatie als bedoeld in artikel 9, lid 1 sub b en artikel 10, lid 1 van de Wwb waaronder het niet tijdig verschijnen op een aangegeven plaats en tijd, voor zover het geen participatiebaan in de zin van artikel 10a van de Wet betreft alsmede andere vormen van sociaal activering; c. het stellen van onredelijke eisen ten aanzien van het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen hiervan belemmeren;d. andere gedragingen die de (arbeids)participatie belemmeren;e. intrekking van de ontheffing van de sollicitatieplicht bij een alleenstaande ouder aan wie toepassing van artikel 9a, lid 1 van de Wwb is gegeven en waarbij uit houding en gedrag ondubbelzinnig blijkt, dat de opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 9, lid 1 sub b van de Wwb niet worden nagekomen;f. het niet of in onvoldoende mate nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Wet, zoals het zich niet onderwerpen aan een door een arts geadviseerde noodzakelijke medische behandeling.4. Vierde categorie:a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen gesubsidieerde arbeid. 

Artikel 11 De hoogte en duur van de maatregel
  • 1 Onverminderd artikel 2, lid 2 van de verordening wordt de hoogte en duur van de maatregel die hoort bij een verwijtbare gedraging als omschreven in voorgaand artikel, vastgesteld op:a. tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;b. dertig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;c. veertig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;d. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij gedragingen van de vierde categorie met dien verstande dat bij het niet aanvaarden of behouden van arbeid van geringe omvang de hoogte van de maatregel wordt vastgesteld naar de mate waarin belanghebbende inkomen zou hebben kunnen verwerven.

  • 2 Van het opleggen van een maatregel als bedoeld onder lid 1, onder a, kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet nakomen van deze verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar na een vorige gedraging waarvoor al een schriftelijke waarschuwing is gegeven. Dit hoeft niet vanwege hetzelfde feit te zijn.

  • 3 De duur van de maatregel als bedoeld in lid 1 wordt verdubbeld, indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie.

  • 4 Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld een schriftelijke waarschuwing als bedoeld in artikel 7.

  • 5 Bij volharding in een verwijtbare gedraging en voorts nadat twee eerdere maatregelen zijn opgelegd voor dezelfde gedraging, wordt tevens de hoogte van de maatregel verdubbeld.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingen- en medewerkingsplicht

Artikel 12 Te laat verstrekken van gegevens
  • 1 Indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de Wwb niet tijdig is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt onverminderd artikel 2, lid 2 van de verordening een maatregel van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand opgelegd.

  • 2 Van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet tijdig nakomen van deze verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar na een vorige gedraging waarvoor al een schriftelijke waarschuwing is gegeven. Dit hoeft niet vanwege hetzelfde feit te zijn.

  • 3 De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na het vorige feit als bedoeld in lid 1 opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 4 Bij volharding in deze verwijtbare gedraging en voorts nadat twee eerdere maatregelen zijn opgelegd voor dezelfde gedraging, wordt tevens de hoogte van de maatregel verdubbeld.

Artikel 13 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met benadeling
  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de Wwb heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt een maatregel opgelegd welke is afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2 Onverminderd artikel 2, lid 2 van de verordening wordt bij een benadelingsbedrag tot € 10.000,- het percentage van de maatregel vastgesteld op éénhonderdste van het benadelingsbedrag met een minimum van vijf procent. De berekeningsgrondslag is de bijstandsnorm. De duur van de maatregel bedraagt drie maanden.

  • 3 Bij een benadelingsbedrag van € 10.000,- of meer wordt aangifte gedaan bij het Ministerie van Justitie. Indien de officier van justitie besluit niet tot vervolging over te gaan, wordt alsnog een maatregel van honderd procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden opgelegd.

  • 4 De duur van de maatregel als bedoeld in lid 2 en lid 3 wordt verdubbeld, indien belanghebbende zich binnen vierentwintig maanden na de vorige schending van de inlichtingenplicht opnieuw schuldig maakt aan hetzelfde feit als bedoeld in lid 1.

Artikel 14 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder benadeling
  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de Wwb niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt onverminderd artikel 2, lid 2 van de verordening een maatregel van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand opgelegd.

  • 2 Van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van deze verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar na een vorige gedraging waarvoor al een schriftelijke waarschuwing is gegeven. Dit hoeft niet vanwege hetzelfde feit te zijn.

  • 3 De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na het vorige feit als bedoeld in lid 1 opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 15 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
  • 1 Indien belanghebbende blijk heeft gegeven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, lid 2 van de Wet, wordt de maatregel afgestemd op de periode dat belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer een beroep op bijstand moet doen.

  • 2 Onverminderd artikel 2, lid 2 van de verordening bedraagt de maatregel:a. tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een periode van drie maanden of korter;b. twintig procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij een periode van vier tot en met zes maanden;c. dertig procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden bij een periode van langer dan zes maanden;d. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid waaronder begrepen gesubsidieerde arbeid met dien verstande dat bij het niet behouden van arbeid van geringe omvang de hoogte van de maatregel wordt vastgesteld naar de mate waarin belanghebbende inkomen heeft verloren.

Artikel 16 Zeer ernstige misdragingen

Indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren en medewerkers in samenhang met het niet dan wel onvoldoende nakomen van de uit de Wet of artikel 30c, lid 2 en lid 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, wordt onverminderd artikel 2, lid 2 van de verordening als verzwarende omstandigheid de duur van de maatregel als bedoeld in de artikelen 11 tot en met 15 verdubbeld.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 17 Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en Wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 18 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Maatregelenverordening Wwb gemeente Dirksland 2012’.

Artikel 19 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na die van zijn bekendmaking en het werkt terug tot en met 1 januari 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Dirksland, gehouden op 26 januari 2012.

De griffier,                                                                                                                                              De voorzitter,P.J. de Pagter.                                                                                                                                     drs. S. Stoop. 

Toelichting 1 Maatregelenverordening Wwb Dirksland 2012

Algemene toelichting

In het kader van de Wet werk en bijstand moeten gemeenten zelf hun sanctiebeleid vormgeven. De Wet werk en bijstand (Wwb) kent slechts één soort sanctie: het verlagen van de uitkering.

Artikel 18 Wwb bevat de opdracht aan gemeenten om een maatregelenbeleid in een verordening vast te leggen. Dit artikel luidt: 1. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden,mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.2. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet dan wel artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen,waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.3. Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het tweede lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.4. Bij de toepassing van het eerste lid wordt onder belanghebbende mede verstaan het gezin en de ten laste komende kinderen van de alleenstaande ouder.

In artikel 18, lid 1, wordt gesproken over het afstemmen van de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebben-de. In deze bepaling wordt benadrukt, dat het vaststellen van de hoogte van de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen voor uitkeringsgerechtigden maatwerk is, waarbij recht wordt gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van uitkerings-gerechtigden. In lid 2 wordt een directe koppeling gelegd tussen de rechten en verplichtingen van uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent, dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de opgelegde verplichtingen worden nagekomen. Wanneer tot het oordeel is gekomen, dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, wordt de uitkering verlaagd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van een verlaging. Verlaging van de uitkering moet plaatsvinden overeenkomstig een door de gemeenteraad vast te stellen verordening. De maatregelenverordening biedt de basis voor het opleggen van een maatregel. Daarbij is het aspect van rechtszekerheid voor de burger van groot belang. De verordening geeft aan in welke gevallen er een maatregel opgelegd kan worden. Dat houdt tevens in, dat het niet toegestaan is om een zwaardere sanctie op te leggen dan volgens de verordening is toegestaan.

Op grond van artikel 18, lid 2, Wwb kan zowel de algemene bijstand als de bijzondere bijstand worden verlaagd. Gezien het karakter van de bijzondere bijstand, ligt een verlaging van het uitkeringsbedrag wegens schending van een of meer verplichtingen ook niet in de rede. Wel kan bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor bijzondere bijstand een rol spelen of betrokkene zijn verplichtingen in voldoende mate is nagekomen. Dit geldt dan vooral voor de plicht om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan.

De relatie met de re-íntegratieverordeningGemeenten hebben ook de plicht een re-integratieverordening vast te stellen. In deze verordening wordt vastgelegd hoe de cliënten worden ondersteund bij de arbeidsparticipatie en hoe wordt omgegaan met het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Voorbeelden van voorzieningen zijn: scholing en stages, loonkostensubsidie en gesubsidieerde arbeid, sociale activering, premies en kinderopvang. In beginsel worden aan iedere cliënt de arbeidsverplichtingen opgelegd. De algemene verplichting staat in de wet genoemd. In de re-integratieverordening wordt aandacht geschonken aan de voorzieningen die kunnen worden ingezet.