Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Dirksland

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Dirksland 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Dirksland
Officiële naam regelingVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Dirksland 2012
CiteertitelVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Dirksland 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147
  2. Wet werk en bijstand, art. 8, eerste lid, onderdeel c
  3. Wet werk en bijstand, art. 30

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-02-201201-01-201227-03-2013nieuwe regeling

26-01-2012

Gemeenteblad 2012, nummer 4

2012-I-8a

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Dirksland;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 januari 2012;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

b e s l u i t :

I. in te trekken:de ‘Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand’;II. vast te stellen de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Dirksland 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen
  • 1 In deze verordening wordt verstaan onder:a. de Wet: de Wet werk en bijstand (Wwb);b. het college: het college van burgemeester en Wethouders van de gemeente Dirksland;c. commerciële overeenkomst: een schriftelijke, individuele huur-, onderhuur- of kostgangerovereenkomst naar een commerciële prijs, voorzien van schriftelijke bewijzen van betaling;d. commerciële prijs: een bedrag per maand dat tenminste gelijk is aan de maximale toeslag zoals benoemd in artikel 25 van de Wet.

  • 2 De overige begrippen die in deze verordening worden gehanteerd, zijn ontleend aan de Wet werk en bijstand, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald. Inhoudelijk dient aan deze begrippen dezelfde betekenis en invulling te worden gehecht, als omschreven in paragraaf 1.1 van de Wet.

Artikel 2 Categorieën
  • 1 Voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2 De onderscheiden categorieën worden als volgt aangeduid:a. alleenstaande, als bedoeld in artikel 4, lid 1 onder a van de Wet;b. alleenstaande ouder, als bedoeld in artikel 4, lid 1 onder b van de Wet;c. gezin, als bedoeld in artikel 4, lid 1 onder c van de Wet.

Hoofdstuk 2 Criteria voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

Artikel 3 Medebewoners, kostgangers, onderhuur
  • 1 De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag, indien er sprake is van bijstandsverlening aan een alleenstaande of alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kind(eren) in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft. De toeslag wordt bepaald op het in artikel 25 van de Wet genoemde maximumbedrag.

  • 2 De toeslag, als bedoeld in lid 1, wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder bepaald op het in artikel 25 van de Wet genoemde maximumbedrag, indien:a. naast belanghebbende uitsluitend één of meer meerderjarige kinderen die aanspraak maken op studiefinanciering of een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten in de woning hun hoofdverblijf hebben;b. de woning wordt gedeeld met een ander, die door het college is aangemerkt als verzorgingszorgbehoeftige in de zin van artikel 4, vijfde lid van de Wet, en die in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3 De bijstandsnorm wordt niet verhoogd met een toeslag, als bedoeld in lid 1, indien de alleenstaande of alleenstaande ouder zonder een als commercieel aan te merken overeenkomst zijn hoofdverblijf heeft in de woning van de ander of zonder als commercieel aan te merken overeenkomst in diens woning één of meerdere personen als medebewoner, kostganger of onderhuurder heeft wonen. De toeslag bedraagt 50% van het in artikel 25 van de Wet genoemde maximum bedrag als er wel sprake is van een commerciële overeenkomst.

Artikel 4 Het ontbreken van woonkosten

De bijstandsnorm wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 3, niet verhoogd met een toeslag, indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder geen woonkosten heeft, als gevolg van:a. het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden;b. het niet bewonen van een woning.

Artikel 5 Alleenstaanden van 21 of 22 jaar

De bijstandsnorm voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 3, verhoogd met een toeslag van zodanige hoogte dat de totale uitkering maandelijks niet meer bedraagt dan 8/9 van het netto minimumjeugdloon voor die leeftijd.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het gezin

Artikel 6 Medebewoning, kostgangers, onderhuur
  • 1 De bijstandsnorm voor het gezin wordt verlaagd met 50% van het in artikel 25 van de Wetgenoemde maximumbedrag, indien in de woning van de belanghebbenden één of meer medebewoners, kostgangers of onderhuurders hun hoofdverblijf hebben.

  • 2 De bijstandsnorm voor het gezin, dat hun hoofdverblijf heeft in de woning van een ander, wordt verlaagd met:a. het in artikel 25 van de Wet genoemde maximumbedrag, indien er sprake is van een niet als commercieel aan te merken overeenkomst, dan wel van het ontbreken van een overeenkomst;b. geen verlaging, indien er sprake is van een commerciële overeenkomst.

  • 3 De bijstandsnorm voor het gezin wordt niet verlaagd:a. als in de woning van het gezin uitsluitend één of meer meerderjarige kinderen die aanspraak maken op studiefinanciering of een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten hun hoofdverblijf hebben of als het gezin zijn hoofdverblijf heeft in de woning van dit kind of kinderen;b. als in de woning van het gezin een ander, die door het college is aangemerkt als verzorgingsbehoeftige in de zin van artikel 4, vijfde lid van de Wet, zijn hoofdverblijf heeft of als het gezin zijn hoofdverblijf heeft in de woning van deze ander.

Artikel 7 Woonkosten

De bijstandsnorm voor het gezin wordt verlaagd met het bedrag dat in artikel 25 van de Wet als maximumbedrag wordt genoemd, indien het gezin geen woonkosten heeft als gevolg van:a. het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten verbonden zijn;b. het niet bewonen van een woning.

Hoofdstuk 4 Beoordeling commerciële prijs

Artikel 8 Beoordeling commerciële prijs

Het bedrag dat een belanghebbende per maand ontvangt of voldoet in verband met medebewoning, kostgangerschap of onderhuur wordt eenmalig getoetst aan het criterium ‘commerciële prijs’, zoals benoemd in deze verordening. Zolang dit bedrag geen wijzigingen ondergaat, vindt geen nieuwe toetsing plaats. Wanneer partijen een wijziging van het bedrag overeenkomen, vindt een nieuwe toetsing plaats op grond van deze verordening.

Hoofdstuk 5 Schoolverlaters

Artikel 9 Schoolverlaters

Het bedrag dat een belanghebbende per maand ontvangt of voldoet in verband met medebewoning, kostgangerschap of onderhuur wordt eenmalig getoetst aan het criterium ‘commerciële prijs’, zoals benoemd in deze verordening. Zolang dit bedrag geen wijzigingen ondergaat, vindt geen nieuwe toetsing plaats. Wanneer partijen een wijziging van het bedrag overeenkomen, vindt een nieuwe toetsing plaats op grond van deze verordening.

Hoofdstuk 6 Cumulatie

Artikel 10 Cumulatie
  • 1 De uitkering van de alleenstaande bedraagt:a. tenminste het bedrag zoals genoemd in artikel 20, lid 1 van de Wet, tenzij sprake is van een verlaging van de uitkering op grond van de bepalingen van de Afstemmingsverordening Wwb;b. ten hoogste het bedrag zoals genoemd in artikel 20, lid 1 van de Wet, vermeerderd met het in artikel 25 van de Wet genoemde maximumbedrag.

  • 2 De uitkering van de alleenstaande ouder bedraagt:a. tenminste het bedrag zoals genoemd in artikel 20, lid 2 van de Wet, tenzij sprake is van een verlaging van de uitkering op grond van de bepalingen van de Afstemmingsverordening Wwb;b. ten hoogste het bedrag zoals genoemd in artikel 20, lid 2 van de Wet, vermeerderd met het in artikel 25 van de Wet genoemde maximumbedrag.

  • 3 De uitkering aan een gezin bedraagt:a. tenminste 80% van het bedrag zoals genoemd in artikel 21, lid 1 van de Wet, tenzij sprake is van een verlaging van de uitkering op grond van de bepalingen van de Afstemmingsverordening Wwb;b. ten hoogste het bedrag zoals genoemd in artikel 21, lid 1 van de Wet.

Hoofdstuk 7 Uitvoering

Artikel 11 Uitvoering

Burgemeester en Wethouders zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 12 Hardheidsclausule

Burgemeester en Wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, als strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.

Artikel 13 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen, de uitvoering betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en Wethouders.

Artikel 14 Wijzigingen

Het door de gemeente terzake gevoerde beleid wordt periodiek geëvalueerd; indien deze evaluatie daartoe aanleiding geeft, wordt deze verordening aangepast.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Dirksland 2012.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na die van zijn bekendmaking en het werkt terug tot en met 1 januari 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Dirksland, gehouden op 26 januari 2012.

De griffier,                                                                                                                                                        De voorzitter,P.J. de Pagter.                                                                                                                                               drs. S. Stoop. 

Toelichting 1 Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand

Algemene toelichting

Norm, toeslag en verlagingHoofdstuk 3 van de Wwb kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 Wwb. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 Wwb. Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

NormVoor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaat er een drietal basisnormen (artikel 21 Wwb), te weten: gezin: 100% van het Wettelijk minimumloon;  alleenstaande ouders: 70% van het Wettelijk minimumloon; alleenstaanden: 50% van het Wettelijk minimumloon.

ToeslagEen toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook de krant enzovoort gedeeld worden.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van het Wettelijk minimumloon, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor: alleenstaande ouders: 90% van het Wettelijk minimumloon; alleenstaanden: 70% van het Wettelijk minimumloon.

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van het Wettelijk minimumloon, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het college is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het college heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken.

VerlagingDe Wwb noemt de volgende verlagingen: verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan in geval van het gezin(artikel 26 Wwb); verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 Wwb); verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 Wwb); verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 Wwb).

De toeslagenverordeningIn artikel 8, lid 1 onder c jo. artikel 30 Wwb is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen, voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de omvang van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.

CategorieënArtikel 30 Wwb bepaalt dat de toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.Het is niet nodig om in de toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 Wwb bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

Eenvoudigheidshalve is ook de werking van de verordening beperkt tot belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de Wwb de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de hand dat het college eveneens op grond van artikel 18, lid 1 Wwb de bijstand aanpast (zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 van de toeslagenverordening).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de Wwb niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de Wwb ook de verordening moet worden gewijzigd.

In situaties waarbij meerdere personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, dient duidelijk te worden in welke verhouding een belanghebbende staat ten opzichte van de overige bewoners. Tussen hoofdbewoner(s) enerzijds en medebewoner(s), kostganger(s) of onderhuurder(s) anderzijds dient duidelijk in een overeenkomst te zijn vastgelegd op welke wijze de wederzijdse afspraken en verplichtingen zijn vormgegeven. Het volledig ontbreken van een dergelijke overeenkomst is aanleiding om een belanghebbende het recht op enige toeslag te ontzeggen of (bij gehuwden) de norm maximaal te verlagen, aangezien de omvang van de woonlasten van een belanghebbende niet kan worden vastgesteld. Wanneer een dergelijke overeenkomst wel aanwezig is, dient te worden beoordeeld of de overeenkomst een commercieel karakter draagt. Het belangrijkste criterium hiervoor, is de vraag of de overeengekomen financiële bijdrage per maand in overeenstemming is met wat algemeen gebruikelijk kan worden geacht. Een maandelijks huurbedrag dat niet in overeenstemming is met de waarde van het gehuurde in het economisch verkeer, geeft aanleiding te vermoeden dat er sprake is van een overeenkomst, die is afgesloten met de bedoeling een toeslag zoals omschreven in deze verordening, te verkrijgen. Als een prijs, die in elk geval aanleiding geeft tot het aannemen van een op commerciële gronden afgesloten overeenkomst, is vastgesteld een bedrag dat tenminste gelijk is aan 20% van het Wettelijk minimumloon. De overige criteria op grond waarvan een overeenkomst als commercieel wordt aangemerkt, zijn beschreven in het gemeentelijk verificatieplan.

Artikel 2Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 3Lid 1De hoogte van 20 procent van het Wettelijk minimumloon als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30, lid 2 onder a Wwb.

Lid 2In dit artikel is opgenomen dat indien belanghebbende de woning deelt met uitsluitend één of meer meerderjarige kinderen die aanspraak maken op studiefinanciering of een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten, de maximale toeslag wordt verstrekt.

Ook is in dit artikel opgenomen dat indien de belanghebbendeverzorgingsbehoeftig is of de mede bewoner verzorgingsbehoeftig is als bedoeld in artikel 4, vijfde lid van de Wet, eveneens de maximale toeslag wordt verstrekt. De bedoeling is om te bespoedigen dat het delen van de woning met studerende kinderen en verzorgingsbehoeftigen financieel niet wordt afgestraft.

Het is voor de toepassing van dit artikel niet van belang wie de huurder of eigenaar van de woning is.

Lid 3Als de woning wordt gedeeld en er sprake is van een commerciële overeenkomst, dan bedraagt de toeslag 50% van het maximum bedrag. Er wordt geen toeslag verstrekt als er geen sprake is van een als commercieel aan te merken overeenkomst.

Artikel 4Artikel 27 Wwb geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen voor zover belanghebbende lager algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 Wwb is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 Wwb.

Artikel 5Artikel 29 Wwb geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige.

Omdat het nettoloonbegrip per bedrijfstak kleine verschillen kan vertonen, geldt voor de interpretatie van dit artikel en dus voor de berekening van het netto jeugdloon, dat wordt aangesloten bij de bruto-netto berekening zoals opgenomen in bijlage II van de vigerende circulaire van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Voor een 21-jarige wordt 72,5% van 8/9 van het aldaar genoemde nettobedrag aangehouden; voor een 22-jarige wordt gerekend met 85% van 8/9 van het aldaar genoemde nettobedrag.

Artikel 6Lid 1Indien in de woning van het gezin één of meer medebewoners, kostgangers of onderhuurders hun hoofdverblijf hebben, wordt de bijstandsnorm verlaagd met 50% van het in artikel 25 van de Wet genoemde maximumbedrag. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf. Gekozen is voor een verlaging van 10% van de gezinsnorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

Lid 2Indien er sprake is van een niet als commercieel aan te merken overeenkomst of van het ontbreken van enige overeenkomst, wordt de verlaging met het maximale bedrag toegepast. Het toepassen van deze verlaging is gerechtvaardigd, omdat de belanghebbende verplicht is het bestaan van zijn woonlasten aan te tonen of te bewijzen dat de omvang van zijn woonlasten op economisch betrouwbare grondslag is vastgesteld.Indien er sprake is van een commerciële overeenkomst, waaruit blijkt dat de gehuwden als kostgangers of als (onder)huurders hun hoofdverblijf in de woning van een ander hebben, wordt er geen verlaging toegepast op de bijstandsnorm.

Lid 3De bijstandsnorm wordt niet verlaagd als het gezin de woning deelt met een (meerderjarig) studerend kind of een kind dat een onderwijsbijdrage in de schoolkosten ontvangt. Hiervan is eveneens geen sprake als de woning wordt gedeeld met een verzorgingsbehoeftige.

Artikel 7De toelichting zoals gegeven op artikel 4 van deze verordening is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8Voor de omschrijving van het begrip ‘commerciële prijs’ is aansluiting gezocht bij het bedrag dat in artikel 25 van de Wet genoemd wordt als de maximaal te verstrekken toeslag. Dit bedrag zal, door periodieke indexering van het Wettelijk minimumloon, naar verwachting zeker eens per half jaar wijzigen. Dit zou inhouden dat belanghebbenden na iedere wijziging van het Wettelijk minimumloon hun overeenkomst voor medebewoning, kostgangerschap of (onder)huur zouden moeten aanpassen om in aanmerking te blijven komen voor de eerder verleende toeslag (bij alleenstaanden of alleenstaande ouders), of om te voorkomen dat een verlaging zou moeten worden toegepast (bij gehuwden). Om dit te voorkomen wordt in dit artikel bepaald dat een beoordeling of een overeengekomen prijs als commercieel kan worden aangemerkt, slechts eenmalig plaats vindt, namelijk bij aanvraag van de bijstand. Zolang de overeengekomen prijs niet wijzigt, is er geen aanleiding de oorspronkelijke beoordeling te herzien. Pas na wijziging van de prijs worden de gewijzigde omstandigheden opnieuw getoetst aan de bepalingen van deze verordening.

Artikel 9Op grond van artikel 28 van de Wet bestaat de mogelijkheid om de landelijke norm of de toeslag lager vast te stellen als de belanghebbende recent scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd. De bijstandsuitkering ligt - veelal aanmerkelijk - hoger dan de bedragen voor levensonderhoud die in het kader van de Wet Studiefinanciering 18+ gelden. Waar de belanghebbende tijdens de studieperiode de bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen uit studiefinanciering, nemen zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toe als hij zijn studie beëindigt en als schoolverlater op bijstand aangewezen raakt.De invloed van inkomsten bijv. uit arbeid of stagevergoeding tijdens de studie speelt hierbij geen rol. Artikel 28 van de Wet beperkt de werking van deze bepaling uit de verordening tot een periode van zes maanden na de beëindiging van de scholing of beroepsopleiding.

Artikel 10Als er gebruik wordt gemaakt van verhogingsmogelijkheden (zoals die zijn genoemd in de artikelen 3 en 5 van deze verordening) en van verlagingsmogelijkheden (zoals die zijn genoemd in de artikelen 4, 6 en 7 van deze verordening), dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van factoren. Een dergelijke cumulatie zou er namelijk toe kunnen leiden, dat de uitkering meerdere malen met een toeslag verhoogd zou kunnen worden, waardoor de totale toeslag hoger wordt dan Wettelijk is toegestaan. Ook zou de mogelijkheid kunnen bestaan dat op de uitkering op meerdere gronden verlagingen worden toegepast. Uit het oogpunt dat de belanghebbende dient te beschikken over een adequaat inkomen om te kunnen voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, worden deze situaties onwenselijk geacht. Op grond daarvan bepaalt dit artikel welke omvang de uitkering tenminste en ten hoogste dient te hebben, met uitzondering van die omstandigheden waarbij op de uitkering van een belanghebbende een verlaging wordt toegepast, naar aanleiding van de bepalingen van de vigerende Afstemmingsverordening Wwb.

Artikel 11Op grond van de bepalingen van de Wet berust de uitvoering van deze verordening bij het college van burgemeester en Wethouders. Het college kan deze bevoegdheid, overeenkomstig hetgeen hierover in de Wet is geregeld, mandateren aan ambtenaren.

Artikel 12Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 14Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 15Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 16Dit artikel behoeft geen toelichting.