Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Vlist

Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlist 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Vlist
Officiële naam regelingFinancieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlist 2012
CiteertitelFinancieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlist 2012
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

In artikel 2.3 en artikel 5.2 zijn een aantal kleine redactionele wijzigingen aangebracht, ter verduidelijking van de daarin opgenomen verwijzingen. Uit praktische overwegingen zijn de in dit besluit genoemde bijlagen niet opgenomen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning
  2. Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlist 2011
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-02-201216-10-2013Nieuwe regeling

20-12-2011

De IJsselbode, 31 januari 2012

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlist 2012

Burgemeester en wethouders van de gemeente Vlist

Besluiten:

Vast te stellen het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlist 2012

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    College: het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlist;

  • c.

    Verordening: de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlist 2011;

  • d.

    Hulp bij het huishouden: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon met beperkingen dan wel van de leefeenheid waartoe die persoon behoort, in de vorm van persoonlijke dienstverlening;

  • e.

    Woonvoorziening: elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van moeilijkheden, die een persoon met beperkingen ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte. Met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt indien de voorziening:

    • 1.

      gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen of

    • 2.

      een uitraasruimte betreft, als bedoeld in artikel 4.1 onder d van de verordening;

  • f.

    Woonruimte:

    1. een woning met uitzondering van kamers die zelfstandig verhuurd worden;

    • 2.

      een woonwagen op een standplaats als bedoeld in de Woning- en Huisvestingswet;

    • 3.

      een woonschip op een ligplaats als bedoeld in de Huisvestingswet;

    • 4.

      een verblijf van een binnenschip;

  • g.

    Gemeenschappelijke ruimte(n): gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woonruimten, bestemd en noodzakelijk om de woning van de persoon met beperkingen vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

  • h.

    Vervoersvoorziening: een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van moeilijkheden die een persoon met beperkingen ondervindt bij het zich lokaal verplaatsen;

  • i.

    Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV): het openbaar vervoerssysteem dat op verzoek van de passagier het vervoer regelt van deur tot deur;

  • j.

    Eigen auto: auto die op naam staat van de persoon met beperkingen of van een huisgenoot, waarbij minimaal één van beiden in het bezit is van een geldig rijbewijs;

  • k.

    Vervoer door derden: vervoer per auto van de persoon met beperkingen door een particulier, niet zijnde de persoon met beperkingen zelf;

  • l.

    Inkomen: het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde persoon dan wel de gehuwde personen tezamen, dat gelijk is aanhet door de belastingdienst vastgestelde verzamelinkomen of - indien dat niet is vastgesteld - het belastbaar loon;

  • m.

    Peiljaar: het jaar van de aanvraag of het heronderzoek min 1 jaar (n -1)

  • n.

    Norminkomen: de op het tijdstip van de aanvraagdatum geldende bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag voor een persoon als de persoon met beperkingen;

  • o.

    Instelling: een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling;

  • p.

    Pleegouders: verzorgenden die kinderbijslag ontvangen voor een pleegkind;

  • q.

    Echtgeno(o)t(e): een echtgeno(o)t(e) als bedoeld in artikel 1 lid 2 en 3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 2 Algemene bepalingen

Artikel 2.1 Keuzevrijheid

Personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening hebben de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget. Bij verstrekking in natura kan men kiezen uit verschillende aanbieders, waarmee de gemeente een contract heeft gesloten.

Artikel 2.2 Regels rond verantwoording van een financiële tegemoetkoming

De financiële verantwoording van een financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening vindt plaats binnen zes maanden (artikel 7.8 lid 2 van de verordening) na toekenning van de tegemoetkoming. Degene aan wie de tegemoetkoming is toegekend dient hiervoor gebruik te maken van het door de gemeente aangeleverde verantwoordingsformulier (zie bijlage 1).

Artikel 2.3 Regels rond verstrekking en verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb)
  • 1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een pgb vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2. Verstrekking van een pgb vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een pgb;

  • 3. Een pgb voor hulp bij het huishouden wordt bruto uitbetaald, dit betekent dat achteraf door het CAK de vaststelling én de inning van de eigen bijdrage (zie artikel 2.4 van de verordening) plaatsvindt.

  • 4. De financiële verantwoording van een pgb voor hulp bij het huishouden vindt plaats binnen zes weken na afloop van elk kalenderjaar. De budgethouder dient voor de verantwoording gebruik te maken van het door de gemeente aangeleverde verantwoordingsformulier (zie bijlage 2). Bij beëindiging van de hulp bij het huishouden gedurende de looptijd van een jaar dient de financiële verantwoording van een pgb plaats te vinden binnen zes weken na de beëindigingsdatum.

  • 5. Indien uit de verantwoording van een pgb voor hulp bij het huishouden blijkt dat de geïndiceerde dienst goedkoper is ingekocht dan het toegekende budget, zal het verschil terug betaald moeten worden aan de gemeente. Hierbij zal rekening worden gehouden met een vrij te besteden bedrag dat gelijk is aan 1,5% van het geïndiceerde budget met een minimum van € 100,00 per jaar en een maximum van € 250,00 per jaar.

  • 6. De financiële verantwoording van een pgb voor woon-, vervoers- of rolstoelvoorzieningen vindt binnen een termijn van zes maanden (artikel 7.8 lid 2 van de verordening) plaats. De budgethouder dient voor de verantwoording gebruik te maken van het door de gemeente aangeleverde verantwoordingsformulier (zie bijlage 3).

Artikel 2.4 Omvang van de eigen bijdrage en eigen aandeel

De eigen bijdrage en het eigen aandeel wordt berekend en geïnd door het CAK (artikel 16 van de wet). De maximum eigen bijdrage wordt bepaald door de bedragen genoemd in artikel 2.5 t/m 2.7 van dit besluit.

Artikel 2.5 Kostprijs hulp bij het huishouden

Bij de berekening van de eigen bijdrage bij hulp bij het huishouden geldt het wettelijk maximum en wordt dus de feitelijke kostprijs per uur gehanteerd voor de berekening van de eigen bijdrage.

Artikel 2.6 Eigen bijdrage en eigen aandeel bij woon- en vervoersvoorzieningen

Vanaf 1 februari 2012 geldt een eigen bijdrage en/of eigen aandeel bij woon- en vervoersvoorzieningen ter hoogte van het wettelijk maximum. Dit houdt in dat de feitelijke kostprijs van de verstrekking gehanteerd wordt voor de berekening van de eigen bijdrage of het eigen aandeel.

Voor cliënten die voor 1 februari 2012 een vervoer of woonvoorziening hebben ontvangen geldt het onderstaande:

  • -

    Bij cliënten die in de periode tussen 1 februari 2010 en 1 februari 2012 een scootmobiel hebben ontvangen, wordt een eigen bijdrage of eigen aandeel in rekening gebracht. De inning van de eigen bijdrage of het eigen aandeel gaat in vanaf de eerstvolgende periode na 1 juli 2012.

  • -

    Voor de overige verstrekkingen die voor 1 februari 2012 zijn verstrekt geldt gedurende de lopende indicatietermijn geen eigen bijdrage of eigen aandeel.

Artikel 2.7 Eigen bijdrage bij jongeren

De eigen bijdrage bij voorzieningen ten behoeve van jongeren onder de 18 jaar is wettelijk gesteld op € 0,00.

Artikel 2.8 Terugvordering
  • 1. Eventuele schade aan een door de gemeente in bruikleen toegekende voorziening kan, met inachtneming van de bepalingen in de bruikleenovereenkomst, worden verhaald op de bruiklener;

  • 2. Een verleende voorziening wordt van de persoon met beperkingen teruggevorderd indien blijkt dat de voorziening niet voldoet aan het programma van eisen dat is gesteld;

  • 3. In geval een in bruikleen verstrekte voorziening als gevolg van verwijtbare omstandigheden niet meer aanwezig is, kan de restwaarde van de voorziening in rekening worden gebracht bij de bruiklener.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden (HH)

Artikel 3.1 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hh
  • 1.

    Een Pgb is gebaseerd op het werkelijke aantal geïndiceerde uren.

  • 2.

    De benodigde hulp wordt geïndiceerd per half uur.

  • 3.

    Voor HH1, HH2 en HH3 gelden verschillende uurtarieven.

  • 4.

    Indien een persoon met beperkingen de indicatie HH2 krijgt, vallen alle werkzaamheden van de HH onder HH2. Indien een persoon met beperkingen de indicatie HH3 krijgt, vallen alle werkzaamheden van de HH onder HH3.

  • 5.

    Als basis voor het uurtarief geldt het tarief voor zorg in natura, verminderd met een overheadpercentage van 25%.

  • 6.

    Indien de tarieven van hulp in natura bij een nieuwe aanbesteding lager worden, geldt voor de bestaande Pgb-houders een overgangstermijn van zes maanden.

Het Pgb kan aangewend worden voor de volgende kosten:

  • ·

    Salariskosten

  • ·

    Verzekering

  • ·

    Reiskostenvergoeding

  • ·

    Vakantiegeld

  • ·

    Vakantiedagen

  • ·

    Administratieve verplichtingen

  • ·

    Aanvullende arbeidsvoorwaarden

Artikel 3.2 Sociale Verzekeringsbank

De gemeente heeft een contract afgesloten met de Sociale Verzekeringsbank voor het ondersteunen van Pgb-houders. De service omvat onder andere: toegang tot het kenniscentrum van de SVB, modelovereenkomsten, collectieve verzekeringen voor wettelijke aansprakelijkheid en rechtsbijstand, doorbetaling bij ziekte van de zorgverlener, hulp arbodienst bij ziekte van de zorgverlener, uitvoering van de salarisadministratie.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Kosten van woningvoorzieningen
  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningvoorziening zoals bedoeld in artikel 4.1 onder b van de verordening wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:

    • a.

      de aanneemsom (waarin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • c.

      in gevallen dat het noodzakelijk wordt geacht een architect in te schakelen: het architectenhonorarium tot ten hoogste tien procent van de aanneemsom, met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1997 van de Bond van Nederlandse Architecten;

    • d.

      de kosten van het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van twee procent van de aanneemsom;

    • e.

      de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • f.

      de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

    • g.

      renteverlies in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van de voorziening;

    • h.

      de kosten van het verwerven van extra bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet gebouwd kan worden binnen het oorspronkelijke kavel.

    • i.

      de door burgemeester en wethouders schriftelijk goedgekeurde kostenverhogingen die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    • j.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • k.

      de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

    • l.

      de administratiekosten die de verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van de voorziening bestaande uit tien procent van de kosten genoemd onder a tot en met k tot een maximum van € 600,00. Geen administratiekosten worden vergoed voor het aanbrengen van de woonvoorzieningen, die zijn opgenomen in bijlage 4 van dit besluit.

  • 2. Het in artikel 4.13 van de verordening genoemde afschrijvingsschema (=anti-speculatiebeding) luidt als volgt:

    • 1.

      Bij toekenning van een woningaanpassing waarbij in redelijkheid mag worden verwacht dat de aanpassing leidt tot waardevermeerdering van de woning zal de gemeente voor de aanpassing de meerwaarde laten vaststellen. Dit zal gebeuren aan de hand van een taxatierapport. De meerwaarde zal worden verminderd met de door de aanvrager/ eigenaar betaalde meerkosten.

    • 2.

      De terugbetaling bedraagt in het eerste jaar na definitieve toekenning van de woonvoorziening 100% en wordt vervolgens jaarlijks verminderd met een afschrijvingspercentage van 10% van de vastgestelde meerwaarde,

Artikel 4.2 Afzien van primaat van verhuizing

Het primaat van de verhuizing wordt in ieder geval niet toegepast indien de kosten van een noodzakelijke woonvoorziening als bedoeld in de verordening artikel 4.2 onder b en c lager zijn dan € 7.000,00.

Artikel 4.3 Vaststelling financiële tegemoetkoming in de kosten van woonvoorzieningen
  • 1. De verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 4.2 onder a en artikel 4.7 lid 1 van de verordening bedraagt maximaal:

    • a.

      € 2.700,00 voor een persoon met beperkingen;

    • b.

      € 5.000,00 voor een persoon die op verzoek van de gemeente een woonruimte ontruimt ten behoeve van een persoon met beperkingen.

  • 2. (gereserveerd)

  • 3. De kosten voor onderhoud, keuring en reparatie van de onderstaande woonvoorzieningen, als genoemd in artikel 4.2 onder e van de verordening, worden volledig vergoed, mits geen sprake is van nalatigheid van de zijde van de cliënt (dit ter beoordeling aan de gemeente).

    • a.

      Trapliften

    • b.

      Hefplateauliften voor personen

    • c.

      Woonhuisliften (met kooi)

    • f.

      De mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

    • g.

      Elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.

    • h.

      Voor de roerende woonvoorzieningen (voorzover deze niet in bovenstaande opsomming zijn meegenomen) geldt dat de kosten van onderhoud, keuring en reparatie worden vergoed.

  • 4. De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een tweede woonruimte, als genoemd in artikel 4.8 van de verordening, bedraagt maximaal € 7.000,00.

  • 5. De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in artikel 4.2 onder f en artikel 4.10 van de verordening, bedraagt:

    • a.

      de werkelijke kosten met een maximum van € 542,00 per maand als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte;

    • b.

      de werkelijke kosten met een maximum van € 271,00 per maand als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

  • 6. De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten in verband met huurderving als bedoeld in artikel 4.2 lid 1 sub g en artikel 4.11 van de verordening is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte met een maximum van € 542,00 per maand.

  • 7. De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassingen van woonwagens en woonschepen als bedoeld in artikel 4.7 bedraagt maximaal € 2.000,00.

  • 8. De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten voor woningsanering als bedoeld in artikel 4.2 lid c van de verordening bedraagt:

    • a.

      Slaapkamer € 15,00 per m2 (incl. legloon en evt. ondervloer)

    • b.

      Woonkamer € 20,00 per m2 (incl. legloon en evt. ondervloer)

Artikel 4.4 Vaststelling persoonsgebonden budget bij woonvoorzieningen
  • 1. a. Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening.

    • b.

      Voor het onderhoud en verzekering wordt in het Pgb een apart bedrag opgenomen. De hoogte hiervan is afhankelijk van de aanschafprijs van de voorziening. Voor de onderhoud- en reparatiekosten wordt uitgegaan van 7% van de aanschafprijs voor niet-elektrische voorzieningen en 5% voor elektrische voorzieningen. Hiernaast wordt een bedrag van maximaal € 75,00 per jaar toegekend voor verzekering (op basis van een afgesloten polis) indien een verzekering van toepassing is.

  • 2. Het persoonsgebonden budget voor een tillift wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie, zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald voor een periode van 5 jaar.

Artikel 4.5 Woonwagen

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten aan woonwagens indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond; en

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet.

Artikel 4.6 Woonschip

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen; en

  • c.

    het woonschip te tijde van de indiening van de aanvraag op een officiële daarvoor binnen de gemeente Vlist bestemde ligplaats ligt.

Artikel 4.7 Technische levensduur woonwagen en woonschip

Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, dan wordt de financiële tegemoetkoming gebaseerd op een maximaal bedrag aan aanpassingkosten als genoemd in dit besluit.

Artikel 4.8 Binnenschip

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987,466), van een binnenschip, dat:

  • a.

    in het register, bedoeld in artikel 16 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel teboekgestelde schepen 1992; en

  • b.

    bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingsbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde personen.

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Vaststelling persoonsgebonden budget bij vervoersvoorzieningen
  • 1. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huur- of koopprijs van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie, zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald voor een periode van 5 jaar.

  • 2. Voor het onderhoud, reparatie en verzekering wordt in het pgb een apart bedrag opgenomen. De hoogte hiervan is afhankelijk van de aanschafprijs van de voorziening. Voor de onderhoud- en reparatiekosten wordt uitgegaan van 7% van de aanschafprijs voor niet elektrische voorzieningen en 5% voor elektrische voorzieningen. Hiernaast wordt een bedrag van maximaal € 75,00 per jaar toegekend voor verzekering (op basis van een afgesloten polis) indien een verzekering van toepassing is.

Artikel 5.2 Vaststelling financiële tegemoetkomingen in de kosten van vervoersvoorzieningen
  • 1. De hoogte van een te verlenen financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 5.2 onder c van de verordening is een gemaximeerde vergoeding. Voor de vaststelling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de volgende normbedragen op jaarbasis:

    • a.

      € 840,00 als tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto;

    • b.

      € 420,00 als tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto, die is verstrekt door de bedrijfsvereniging vóór invoering van de Wvg;

    • c.

      € 3.210,00 op declaratiebasis als tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi;

    • d.

      € 4.187,00 op declaratiebasis als tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi;

  • 2. De hoogte van een te verlenen financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 5.2 onder d van de verordening wordt bepaald door berekening van de meerkosten van de te verstrekken voorziening ten opzichte van een vergelijkbare algemeen gebruikelijke voorziening.

Hoofdstuk 6 Rolstoelvoorziening

Artikel 6.1 Vaststelling persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorzieningen
  • 1. Het persoonsgebonden budget voor rolstoelen (met uitzondering van de sportrolstoel) wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huur- of koopprijs van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie, zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald voor een periode van 5 jaar.

  • 2. Voor het onderhoud, reparatie en verzekering wordt in het pgb een apart bedrag opgenomen. De hoogte hiervan is afhankelijk van de aanschafprijs van de voorziening. Voor de onderhoud- en reparatiekosten wordt uitgegaan van 7% van de aanschafprijs voor niet elektrische voorzieningen en 5% voor elektrische voorzieningen. Hiernaast wordt een bedrag van maximaal € 75,00 per jaar toegekend voor verzekering (op basis van een afgesloten polis) indien een verzekering van toepassing is.

Artikel 6.2 Regels rond het verstrekken van een sportrolstoel
  • 1. Een sportrolstoel wordt één keer per drie jaar verstrekt.

  • 2. Voor de verstrekking van een sportrolstoel geldt een gelimiteerd bedrag van maximaal € 2.500,00.

Artikel 6.3 Vaststelling persoonsgebonden budget voor sportrolstoelen
  • 1. De hoogte van een te verlenen persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel als bedoeld in artikel 6.4 lid 2 van de verordening is een gemaximeerde vergoeding en bedraagt:

    • a.

      € 2.500,00 voor de sportrolstoel en aanpassingen;

    • b.

      €  500,00 voor onderhoud en reparatie.

Hoofdstuk 7 Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 7.1 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies als bedoeld in artikel 7.3 van de verordening indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • 1.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • 2.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • 3.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • 4.

    de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • 5.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Citeertitel, inwerkingtreding
  • 1. Dit besluit kan worden aangehaald als: Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlist 2012.

  • 2. Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2012.

  • 3. Met de inwerkingtreding van dit besluit vervalt het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlist 2011.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlist in zijn vergadering van 20 december 2011.

de secretaris, de burgemeester,

mw. mr. C. Plokhooij A.Z. Evenhuis-Meppelink