Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Slochteren

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Slochteren

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Slochteren
Officiële naam regelingBesluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Slochteren
CiteertitelBesluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Slochteren 2012 (Besluit MO)
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning
  2. Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Slochteren

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-01-2020Nieuwe regeling

20-12-2011

't Bokkeblad, 21-12-2011

2011/6540

Tekst van de regeling

Burgemeester en wethouders van de gemeente Slochteren,

gelet op de Wet Maatschappelijke Ondersteuning inzake financiële tegemoetkomingen, eigen bijdragen en persoonsgebonden budgetten en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Slochteren,

besluiten vast te stellen het volgende:

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Slochteren

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

Artikel 1.

Voor de begripsbepalingen verwijzen we naar de Verordening maatschappelijke ondersteuning Slochteren.

  • a.

    Maximale Periodebijdrage Bedrag dat de persoon met beperking maximaal aan de eigen bijdrage en het eigen aandeel gezamenlijk, per periode van 4 weken moet betalen. De bedragen zijn vastgelegd in het (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning en overgenomen in dit Besluit.

  • b.

    Verzamelinkomen Het inkomen zoals bedoeld in artikel 4.2 lid 1 en lid 2 van het (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning. Dit inkomensbegrip wordt gebruikt bij de bepaling van de hoogte van de Maximale periodebijdrage.

Hoofdstuk 2 – Kosten voor rekening aanvrager, eigen bijdrage of eigen aandeel en berekening Maximale periodebijdrage

Artikel 2. Meerkosten

Indien de aanvrager een duurdere voorziening wil dan de goedkoopst compenserende komt het meerdere voor rekening van de aanvrager.

Artikel 3. Besparingsbijdrage.

  • 3.1 Bij de vaststelling van de hoogte van een Pgb of een financiële tegemoetkoming dan wel bij verstrekking in natura, worden algemeen gebruikelijke kosten die de aanvrager door de verstrekking bespaart in mindering gebracht respectievelijk bij aanvrager in rekening gebracht.

  • 3.2 Bij de vaststelling van de hoogte van het Pgb dan wel de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woontechnische aanpassing van de woning wordt rekening gehouden met de leeftijd (afschrijving) van de te vervangen / aan te passen voorziening.

  • 3.3 Voor gebruik van de collectieve vervoersvoorzieningen betaalt de pashouder een ritprijs vergelijkbaar met het openbaarvervoertarief zonder korting.

Artikel 4. Eigen bijdrage/ eigen aandeel

  • 4.1 Voor voorzieningen die in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt is een eigen aandeel verschuldigd (onder ander woningaanpassingen, verhuis- en inrichtingskosten, diverse vervoersvoorzieningen).

  • 4.2 Voor voorzieningen die in natura of als persoonsgebonden budget worden verstrekt is een eigen bijdrage verschuldigd (onder ander huishoudelijke hulp, roerende en losse woonvoorzieningen, diverse vervoersvoorzieningen waaronder scootmobielen).

  • 4.3 In afwijking van het bepaalde lid 1 en lid 2 is geen eigen aandeel of eigen bijdrage verschuldigd voor een rolstoel, voor collectief vervoer, voor huurderving en voor voorzieningen voor kinderen jonger dan 18 jaar.

Artikel 5. Vaststelling en inning eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 5.1 De eigen bijdrage of het eigen aandeel wordt berekend, opgelegd, vastgesteld en geïnd per periode van 4 weken, zoals geregeld in artikel 4 lid 3 (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 5.2 Berekening, oplegging, vaststelling en inning van eigen bijdrage of eigen aandeel vindt plaats door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) met de door de gemeente Slochteren vastgestelde regels en op basis van het landelijk Besluit Maatschappelijke Ondersteuning.

Artikel 6. Hoogte eigen bijdrage/ eigen aandeel

  • 6.1 De eigen bijdrage of het eigen aandeel over een periode van 4 weken is gelijk aan de wettelijke ‘Maximale periodebijdrage’ in die periode (zie artikel 7) tenzij deze hoger is dan de ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ in die periode. In dat geval is de eigen bijdrage of het eigen aandeel gelijk aan de ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’(zie artikel 8 t/m 10).

  • 6.2 Wanneer meerdere Wmo voorzieningen verstrekt worden en/of wanneer er ook voor AWBZ zorg een eigen bijdrage opgelegd wordt, geldt het anticumulatiebeginsel. Het anticumulatiebeginsel bepaalt dat de cliënt per 4 weken nooit meer betaalt dan de voor zijn situatie berekende ‘Maximale periodebijdrage’, ongeacht de totale kosten van alle voorzieningen (van AWBZ en/of Wmo).

Artikel 7. Maximale periodebijdrage

  • 7.1 Bij de bepaling van de hoogte van de Maximale periodebijdrage in een bepaald jaar, wordt rekening gehouden met het verzamelinkomen van de aanvrager en dat van zijn eventuele partner het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een persoon maatschappelijke ondersteuning is verleend. Onder verzamelinkomen wordt in dit besluit verstaan: het inkomen zoals bedoeld in artikel 4.2. lid 1 van het (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning. De gegevens over het verzamelinkomen worden ingewonnen bij de belastingdienst.

  • 7.2 De wettelijk bepaalde ‘Maximale periodebijdrage’ is voor ongehuwde personen jonger dan 65 jaar € 18,00 per 4 weken, met dien verstande dat indien zijn verzamelinkomen meer bedraagt dan € 22.905,- het bedrag van € 18,00 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn verzamelinkomen en € 22.905-.

  • 7.3 De wettelijk bepaalde ‘Maximale periodebijdrage’ is voor ongehuwde personen van 65 jaar of ouder € 18,00 per 4 weken, met dien verstande dat indien zijn verzamelinkomen meer bedraagt dan € 16.007,- het bedrag van € 18,00 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn verzamelinkomen en € 16.007,-.

  • 7.4 De wettelijk bepaalde ‘Maximale periodebijdrage’ is voor gehuwde personen, indien een van beiden jonger is dan 65 jaar € 25,80 per 4 weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke verzamelinkomen meer bedraagt dan € 28.306,-, het bedrag van € 25,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke verzamelinkomen en € 28.306,.

  • 7.5 De wettelijk bepaalde ‘Maximale periodebijdrage’ is voor gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 25,80 per 4 weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke verzamelinkomen meer bedraagt dan € 22.319,- het bedrag van € 25,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke verzamelinkomen en € 22.319,-

  • 7.6 Voor wat betreft de hoogte van de in lid 2 tot en met 5 genoemde bedragen wordt aangesloten bij de bedragen in artikel 4.1 lid 1 (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 8. Eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden

  • 8.1 Voor hulp bij het huishouden in natura wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de huishoudelijke hulp wordt verstrekt. De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: het aantal uren ontvangen zorg in die 4 weken, vermenigvuldigd met het gemiddelde uurtarief dat de gemeente Slochteren aan de gecontracteerde zorgleveranciers betaalt, zijnde

    • a.

      voor hulp bij het huishouden niveau 1 (HH-1): €20,52= per uur

    • b.

      Voor hulp bij het huishouden niveau 2 (HH-2): €23,60= per uur

  • 8.2 Voor hulp bij het huishouden in de vorm van een Pgb wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang het periodieke persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 8.3 De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de hoogte van het periodieke persoonsgebonden budget omgerekend naar het bedrag per periode van 4 weken.

Artikel 9. Eigen aandeel bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming

  • 9.1 Voor voorzieningen die verstrekt worden in de vorm van een periodieke financiële tegemoetkoming wordt een eigen aandeel opgelegd zolang de tegemoetkoming verstrekt wordt. De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de hoogte van de periodieke financiële tegemoetkoming omgerekend naar het bedrag per periode van 4 weken.

  • 9.2 Voor voorzieningen die verstrekt worden in de vorm van een eenmalige financiële tegemoetkoming (bijvoorbeeld woningaanpassing of woningsanering) wordt een eigen aandeel opgelegd gedurende maximaal 39 periodes van 4 weken (3 jaar). De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedeeld door het aantal periodes van 4 weken dat een eigen bijdrage wordt opgelegd met een maximum van 39.

Artikel 10. Eigen bijdrage bij verstrekking in natura (in eigendom en in bruikleen)

  • 10.1 Voor voorzieningen die in eigendom worden verstrekt (bijvoorbeeld bepaalde roerende woonvoorzieningen en/of vervoersvoorzieningen) wordt een eigen bijdrage opgelegd gedurende 39 periodes van 4 weken (3 jaar). De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de aanschafprijs van de verstrekte voorziening, gedeeld door het aantal periodes van 4 weken dat een eigen bijdrage wordt opgelegd met een maximum van 39.

  • 10.2 Voor relatief goedkope voorzieningen (waarvan de kosten van aanschaf lager zijn dan € 500,=, bijvoorbeeld een losse douche- of toiletstoel) die in bruikleen worden vertrekt wordt een eigen bijdrage opgelegd, gedurende maximaal 39 periodes van vier weken (3 jaar). De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de Prijs van de verstrekte voorziening (kosten van aanschaf, aanpassing), gedeeld door het aantal periodes van 4 weken dat een eigen bijdrage wordt opgelegd met een maximum van 39.

  • 10.3 Voor voorzieningen anders dan die vermeld staan onder artikel 10.2, die in bruikleen worden verstrekt en waarbij geen onderhouds- of verzekeringskosten zijn, wordt een eigen bijdrage opgelegd, gedurende maximaal 65 periodes van 4 weken (5 jaar) tenzij met de leverancier een andere afschrijvingstermijn is overeengekomen. De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de Prijs van de verstrekte voorziening (kosten van aanschaf, aanpassing) gedeeld door het aantal periodes van 4 weken dat een eigen bijdrage wordt opgelegd met een maximum van 65 dan wel door de afschrijvingstermijn van de voorziening in weken.

  • 10.4 Voor voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt en waaraan ook onderhouds- en reparatiekosten zijn verbonden (bijvoorbeeld scootmobielen) wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de voorziening gebruikt wordt. De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de contactueel vastgelegde Prijs (voor aanschaf, aanpassing, onderhoud en verzekering) van de voorziening gedeeld door de contractueel vastgelegde technische levensduur van de voorziening, omgerekend naar een bedrag per 4 weken.

Artikel 11. Eigen bijdrage bij verstrekking in de vorm van een Pgb

  • 11.1 Bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een Pgb in plaats van een voorziening in bruikleen worden de hoogte en de duur van de eigen bijdrage afgestemd op de hoogte en de toekenningduur van het Persoonsgebonden budget. De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de hoogte van persoonsgebonden budget omgerekend naar het bedrag per periode van 4 weken.

  • 11.2 Bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een Pgb in plaats van een voorziening in eigendom wordt een eigen bijdrage opgelegd gedurende maximaal 39 periodes van 4 weken (3 jaar). De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de hoogte van het persoonsgebonden budget gedeeld het aantal periodes van 4 weken dat een eigen bijdrage wordt opgelegd met een maximum van 39.

Artikel 12. Ingangsdatum eigen bijdrage

  • 12.1 De eigen bijdrage zoals bedoeld in artikel 9 lid 2, artikel 10 lid 1, artikel 10 lid 2 en artikel 11 lid 2 wordt opgelegd vanaf datum van inwerkingtreding van dit Besluit ook voor voorzieningen die vanaf 3 maanden voorafgaande aan deze datum zijn verstrekt, mits aanvrager voorafgaande aan de inwerkingtredingdatum van dit Besluit schriftelijk geïnformeerd is.

  • 12.2 De eigen bijdrage voor alle overige voorzieningen wordt opgelegd vanaf de inwerkingtreding van dit Besluit, ook voor voorzieningen die vóór de ingangsdatum in bruikleen of middels een periodieke financiële tegemoetkoming of een Pgb zijn verstrekt, mits gebruiker van de voorziening die vóór de inwerkingtredingdatum van dit Besluit is verstrekt 3 maand voorafgaande aan de inwerkingtredingdatum van dit Besluit schriftelijk geïnformeerd is.

  • 12.3 Burgemeester en wethouders berichten een aanvrager in een beschikking gedurende welke periode een eigen bijdrage en/of aandeel verschuldigd is en hoe hoog het bedrag van de ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ is op basis van artikel 8 t/m 11.

Hoofdstuk 3. - Regels over het persoonsgebonden budget (Pgb) en een financiële tegemoetkoming

Artikel 13. Regels rond verstrekking

  • 13.1 Verstrekking van een Pgb vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 13.2 Verstrekking als Pgb vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget waardoor het Pgb niet rechtmatig en doelmatig zal worden besteed;

    • b.

      er sprake is van toekenning van een collectieve vervoersvoorziening

    • c.

      het op grond van het ziektebeeld te verwachten valt dat de voorziening binnen de normale vervangstermijn zal moeten worden vervangen;

  • 13.3 Het verstrekte Pgb-bedrag mag alleen worden gebruikt om hulp bij het huishouden in te kopen dan wel een voorziening te verwerven conform het in de beschikking vermelde program van eisen waaraan de voorziening dient te voldoen.

  • 13.4 Bij een Pgb voor hulp bij huishouden is de budgethouder verplicht om een schriftelijke overeenkomst af te sluiten met de hulpverlener of de hulpverlenende instantie. Een modelovereenkomst is te verkrijgen bij de Sociale verzekeringsbank (SVB).

Artikel 14. Gebruiksduur en beëindiging voorziening verstrekt in de vorm van een Pgb in plaats van in bruikleen

  • 14.1 Bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een Pgb in plaats van een voorziening in bruikleen wordt het Pgb toegekend voor een periode conform de contractueel vastgelegde technische levensduur van de voorziening en indien daarover niets is vastgelegd de afschrijvingstermijnen die naar geldende maatschappelijke normen voor de verstrekte voorziening gebruikelijk zijn, hierna aangeduid als ‘gebruiksduur van de voorziening’.

  • 14.2 Bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een Pgb in plaats van een voorziening in bruikleen wordt bij de vaststelling van de hoogte van het Pgb rekening gehouden met de in lid 1 bedoelde ‘gebruiksduur van de voorziening’.

  • 14.3 Mocht na verstrijken van de ‘gebruiksduur van de voorziening’ blijken dat de voorziening nog in goede staat verkeert, dan wordt de gebruiksduur van de voorziening verlengd en wordt indien van toepassing een Pgb toegekend voor onderhoud en reparatie.

  • 14.4 Bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een Pgb in plaats van een voorziening in bruikleen is de budgethouder verplicht om gedurende de ‘gebruiksduur van de voorziening’ de aangeschafte voorziening voldoende te laten onderhouden en, voor zover van toepassing, toereikend te verzekeren. In geval van een scootmobiel of elektrische rolstoel is het verplicht om minimaal een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten gedurende de ‘gebruiksduur van de voorziening’.

  • 14.5 Ingeval het gebruik van de voorziening welke met een Pgb is aangeschaft is beëindigd of de budgethouder verhuisd buiten de gemeente Slochteren en de gebruiksduur van de voorziening niet geheel is verstreken, is de budgethouder verplicht de voorziening te retourneren dan wel de restwaarde aan de gemeente te vergoeden.

Artikel 15. Uitbetaling Pgb

  • 15.1 Het per beschikking toegekende Pgb voor hulp bij het huishouden wordt als volgt als voorschot uitbetaald door storting op rekening van de aanvrager:

    • -

      een Pgb tot € 3.000 op jaarbasis: een maal per jaar

    • -

      een Pgb tussen € 3.000 en € 6.000 op jaarbasis: per half jaar

    • -

      een Pgb tussen € 6.000 en € 8.000 op jaarbasis: per kwartaal

    • -

      een Pgb boven € 8.000 op jaarbasis; maandelijks

  • 15.2 Het per beschikking toegekende Pgb voor aanschaf van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen wordt als voorschot uitbetaald met als maximum het per beschikking toegekende bedrag, door storting op rekening van de aanvrager.

Artikel 16. Verantwoording en controle Pgb

  • 16.1 De verantwoording van het Pgb door de budgethouder aan Burgemeester en wethouders vindt plaats in alle gevallen na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van elke voorschotperiode dan wel kalenderjaar.

  • 16.2 Verantwoording gebeurt door overleg van:

    • -

      de nota/factuur van aanschaf en eventueel contract voor onderhoud en reparatie van de voorziening

    • -

      een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening

    • -

      volledige en juist ingevulde verantwoordingsformulieren over het gebruik van het Pgb voor hulp bij het huishouden, ondertekend door de budgethouder en de hulpverlener, waarbij moet worden verantwoord: het aantal betaalde uren, de tijden waarop is gewerkt, het uurtarief, het BSN-nummer en de naam van de hulpverlener.

  • 16.3 Controle van besteding van het Pgb vindt plaats:

  • 16.4 bij iedere ontvanger aan de hand van de in lid 2 genoemde stukken

  • 16.5 als de onder a genoemde controle daar aanleiding toe geeft aan de hand van alle daarvoor beschikbare wettelijke mogelijkheden.

  • 16.6 Is het budget niet of niet volledig gebruikt dan zal het resterende bedrag worden teruggevorderd dan wel, indien van toepassing, worden verrekend met het toegekende budget voor het volgende kalenderjaar.

  • 16.7 het vrij besteedbare bedrag als bedoeld in artikel 16 lid 3 zal niet worden teruggevorderd.

  • 16.8 Bij een Pgb voor Hulp bij het huishouden mag 10% van het totale jaarbudget meegenomen worden naar het volgende kalenderjaar, zonder dat dit wordt verrekend met het toe te kennen budget voor het volgende kalenderjaar, mits er gedurende het gehele volgende kalenderjaar ook nog een indicatie is voor Hulp bij het huishouden.

  • 16.9 Is het Pgb anders besteed dan waarvoor bedoeld, dan zal het Pgb geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd door Burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 4. - Hulp bij het huishouden.

Artikel 17. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.

  • 17.1 De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 17.2 Vaststelling van een persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van hulp in de huishouding als volgt plaats:

    Er wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat per klasse per jaar bedraagt:

    Voor hulp bij het huishouden niveau 1 (HH-1):

    Klasse 1 (0 tot en met 1,9 uur per week): €1.170,-

    Klasse 2 (2 tot en met 3,9 uur per week): € 2.301,-

    Klasse 3 (4 tot en met 6,9 uur per week): € 4.251,-

    Klasse 4 (7 tot en met 9,9 uur per week): € 6.591,-

    Klasse 5 (10 tot en met 12,9 uur per week): € 8.931,-

    Klasse 6 (13 tot en met 15,9 uur per week): € 11.271,-

    terwijl bij additionele uren die boven klasse 6 op basis van de hardheidsclausule worden toegekend een uurbedrag van € 15,00 wordt gehanteerd.

     

    Voor hulp bij het huishouden niveau 2 (HH-2):

    Klasse 1 (0 tot en met 1,9 uur per week): €1.404,-

    Klasse 2 (2 tot en met 3,9 uur per week): € 2.800,-

    Klasse 3 (4 tot en met 6,9 uur per week): € 5.148,-

    Klasse 4 (7 tot en met 9,9 uur per week): € 7.956,-

    Klasse 5 (10 tot en met 12,9 uur per week): €10.764,-

    Klasse 6 (13 tot en met 15,9 uur per week): € 13.572,-

    terwijl bij additionele uren die boven klasse 6 op basis van de hardheidsclausule worden toegekend een uurbedrag van € 18,00 wordt gehanteerd.

  • 17.3 Naast het in lid 1 van dit artikel bedoelde budget wordt een vrij besteedbaar bedrag beschikbaar gesteld ter hoogte van 1,5% van het in lid 1 bedoelde budget met:

    • a.

      een minimum van €154,50 per jaar en een maximum van €1000,- per jaar voor HH2

    • b.

      een minimum van €128,50 = per jaar en een maximum van €750,- per jaar voor HH1.

Hoofdstuk 5 - Woonvoorzieningen

Artikel 18. Bouwkundige of woontechnische aanpassingen van een woning en uitraasruimte

  • 18.1 De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning of een uitraasruimte wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte voor de goedkoopst compenserende oplossing, minus de besparingsbijdrage conform artikel 5 van dit besluit.

  • 18.2 De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming:

    1.  De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    2.  De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    3.  Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

    4.  De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    5.  De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    6.  De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

    7.  Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

    8.  De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, volgens bijgaande tabel.

    9.  De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    10. De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    11. De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

    12. De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 tot en met 11 meer dan € 1000,-- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,--.

  • 18.3 De financiële tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van één woonruimte als bedoeld in

Artikel 19. Afschrijvingstermijn bouwkundige of woontechnische aanpassingen

  • 19.1 De meerwaarde van de van de woning, als bedoeld in artikel 21 van de van de Verordening maatschappelijke ondersteuning, dient volgens onderstaand afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

    in het eerste jaar 100% van de meerwaarde,

    in het tweede jaar 90% van de meerwaarde,

    in het derde jaar 80% van de meerwaarde,

    in het vierde jaar 70% van de meerwaarde,

    in het vijfde jaar 60% van de meerwaarde,

    in het zesde jaar 50% van de meerwaarde,

    in het zevende jaar 40% van de meerwaarde,

    in het achtste jaar 30% van de meerwaarde,

    in het negende jaar 20% van de meerwaarde,

    in het tiende jaar 10% van de meerwaarde,

  • 19.2 De meerwaarde wordt bepaald door op het moment van verkoop, of eigendomsoverdracht, de woning met en zonder de aanpassingen te laten taxeren door een onafhankelijke instantie.

Artikel 20. Verhuiskostenvergoeding

  • 20.1 Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt voor de verhuiskostenvergoeding als bedoeld in artikel 13 onder 1 lid a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt €3.500,-.

Artikel 21. Roerende niet bouwtechnische woonvoorzieningen

  • 21.1 De hoogte van het persoonsgebonden budget voor aanschaf van een roerende woonvoorziening wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de kosten van de goedkoopst-compenserende voorziening zoals vermeld in een door Burgemeester en wethouders geaccepteerde offerte.

  • 21.2 De hoogte van het Pgb voor onderhoud en reparatie wordt vastgesteld op basis van het bedrag dat door het college aan de leverancier zou worden betaald voor onderhoud en reparatie van de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 21.3 De financiële tegemoetkoming voor woningsanering bedraagt maximaal:

    Gordijnen            : € 15,45 per vierkante meter glasoppervlakte.

    Vloerbedekking    : € 20,45 per vierkante meter vloeroppervlakte.

  • 21.4 Bij het bepalen van de financiële tegemoetkoming voor woonsanering wordt rekening gehouden met de afschrijving van de te vervangen gordijnen en vloerbedekking. Het volgende afschrijvingsschema wordt gehanteerd:

  • leeftijd stofferingafschrijving
    tot 2 jaar0%
    van 2 tot 4 jaar25%
    van 4 tot 6 jaar50%
    van 6 tot 8 jaar75%
    Ouder dan 8 jaar100%.

Artikel 22. Onderhoud, keuring en reparatie woonvoorzieningen

  • 22.1 Voor de volgende onderdelen kan door het college van burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming voor onderhoud, keuring en reparatie worden verleend:

    a. stoelliften;

    b.  rolstoel- of sta-plateauliften;

    c.  woonhuisliften;

    d.  hefplateau-liften;

    e.  balansliften;

    f.   de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstel­baar keuken­blok, bad of wastafel;

    g. elektromechanische openings- en sluitingsmechanisme van deuren;

    h.  toiletten, voorzien van een onderspoel- en föhninrichting.

  • 22.2 De tegemoetkoming in de kosten van het noodzakelijke onderhoud en keuring van de genoemde voorzieningen bedraagt maximaal € 200,- per kalenderjaar.

  • 22.3 De tegemoetkoming als bedoeld in lid 1 bedraagt echter nooit meer dan de werkelijke kosten.

  • 22.4 De tegemoetkoming in de kosten van noodzakelijke reparatie(s) van de voorzieningen zoals genoemd in lid 1 van dit Besluit bedraagt 100% van de werkelijke kosten.

Artikel 23. Tijdelijke huisvesting

  • 23.1 De financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 14, eerste lid onder e van de Verordening, voor tijdelijke huisvesting die door de persoon met beperkingen moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van zijn eigen woonruimte of de door de persoon met beperkingen nog te betrekken woonruimte bedraagt:

    • a.

      de werkelijke kosten met een maximum van € 569,50 per maand voor maximaal zes maanden als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte

    • b.

      de werkelijke kosten met een maximum van € 233,35 per maandvoor maximaal zes maanden als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van niet-zelfstandige woonruimte.

  • 23.2 De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt alleen uitgekeerd over de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager voor dubbele woonlasten komt te staan.

Artikel 24. Huurderving

De financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 14, eerste lid onder f van de Verordening voor huurderving is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, maar bedraagt niet meer dan de helft van de werkelijke kosten met een maximum van € 233,35 per maand en kan worden verstrekt gedurende maximaal zeven maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een vergoeding in aanmerking komt.

Hoofdstuk 6 – Vervoersvoorzieningen

Artikel 25. Vormen van vervoersvoorzieningen

Een te verstrekken individuele vervoersvoorziening kan, naast een collectieve vervoersvoorziening, bestaan uit:

  • a.

    een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor aanschaf van

    • 1.

      Een open elektrische buitenwagen (scootmobiel)

    • 2.

      Een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen

    • 3.

      Een al dan niet aangepaste bruikleenauto

    • 4.

      een ander verplaatsingsmiddel

  • b.

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

    • 1.

      aanpassing van een eigen auto

    • 2.

      gebruik van een eigen auto

    • 3.

      gebruik van een taxi

    • 4.

      gebruik van een rolstoeltaxi

Artikel 26. Hoogte van persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van een eigen auto

  • 26.1 De hoogte van het Pgb voor aanschaf van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 25 lid a en de financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van een eigen auto als bedoeld in artikel 25 lid b1 wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening op basis van de op dat moment geldende prijsafspraken met de door de gemeente gecontracteerde leverancier, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering.

  • 26.2 De hoogte van het Pgb voor onderhoud en reparatie wordt vastgesteld op basis van het bedrag dat door het college aan de gecontracteerde leverancier zou worden betaald voor onderhoud van de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 26.3 Indien huur de goedkoopst compenserende voorziening is voor een vervoersvoorziening waarvoor een Pgb wordt verstrekt, wordt het Pgb als volgt vastgesteld: de tegenwaarde van de huurprijs, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door de gemeente aan de leverancier wordt betaald

  • 26.4 Het Pgb voor aanschaf van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 25 lid a en de financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van een eigen auto als bedoeld in artikel 25 lid b1 wordt toegekend voor de periode van 10 jaar

Artikel 27. Inkomensgrens

De grens waarboven een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 24 van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, bedraagt 1,5 maal het bijstandsnormbedrag op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB).

Artikel 28. hoogte financiële tegemoetkomingen in de kosten van gebruik van vervoersvoorzieningen

  • 28.1 Het bedrag dat per jaar maximaal verstrekt wordt op declaratiebasis voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt € 1.047,55

  • 28.2 Het bedrag dat per jaar maximaal verstrekt wordt op declaratiebasis voor gebruik van een taxi bedraagt € 2.095,06.

  • 28.3 Het bedrag dat per jaar maximaal verstrekt wordt op declaratiebasis voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 4.703,10

  • 28.4 Het bedrag dat per jaar maximaal verstrekt wordt op declaratiebasis voor gebruik van een bruikleenauto bedraagt € 644,55.

  • 28.5 Voor zover de vervoersbehoefte van (echt-)paren niet samenvalt, wordt ten hoogste anderhalf maal de maximale financiële tegemoetkoming van 1 persoon toegekend.

Hoofdstuk 7 – Rolstoelen

Artikel 29.

  • 29.1 De hoogte van het Pgb voor een rolstoel die door de budgethouder wordt aangeschaft, wordt als volgt vastgesteld: de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening op basis van de op dat moment geldende prijsafspraken met de door de gemeente gecontracteerde leverancier, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering.

  • 29.2 Indien huur de goedkoopst compenserende voorziening is voor een rolstoel waarvoor een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt het persoonsgebonden budget als volgt vastgesteld: de tegenwaarde van de huurprijs, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door de gemeente aan de leverancier wordt betaald

  • 29.3 Het Pgb voor aanschaf van een rolstoel wordt toegekend voor de periode van 10 jaar met als uitzondering:

    a. Kinderrolstoelen: 5 jaar

Artikel 30. Sportrolstoel

Het bedrag van de financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel (artikel 26 Verordening MO) bedraagt € 3.100,- welk bedrag bedoeld is als tegemoetkomingen aanschaf en onderhoud en reparatie van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 8 – Slotbepalingen

Artikel 31. Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Slochteren 2012 (Besluit MO).

Artikel 32. Intrekking oude regeling en inwerkingtreding nieuwe regeling

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2012 en per die datum wordt het in september 2011 vastgestelde Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Slochteren 2012 ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Slochteren, gehouden op d.d. 20 december 2011.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Slochteren,

, burgemeester

, secretaris

Toelichting

Toelichting op het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Slochteren

 

Inleiding

 

Naast een Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (Verordening MO ) is er ook een Besluit Matschappelijke Ondersteuning (Besluit MO). In dit Besluit zijn alle bedragen bij elkaar gebracht, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Ook zijn regels opgenomen die een relatie hebben met de vaststelling, uitbetaling, verantwoording, controle en eventueel terugvordering van deze bedragen. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het Besluit ingevuld.

Naast het Besluit MO is er ook een Verstrekkingenboek Maatschappelijke Ondersteuning (Verstrekkingenboek MO). Daarin worden de regels rondom het indienen en afhandelen van een aanvraag vastgelegd en uitgewerkt.

 

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de kosten die voor rekening van de aanvrager (kunnen) worden gebracht. Dit binnen het kader van de mogelijkheden dat het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning (AMvB) biedt. Daarna wordt ingegaan op het persoonsgebonden budget (Pgb).

In de laatste hoofdstukken worden bepalingen per soort voorziening vastgelegd.

 

 

Hoofdstuk 2 Kosten voor rekening aanvrager, eigen bijdrage of eigen aandeel en berekening Maximale periodebijdrage

 

Artikel 2            Keuze voor duurdere voorziening

Dit artikel regelt dat een aanvrager een duurdere voorziening mag aanschaffen dan de goedkoopst adequate voorziening waarbij de meerkosten voor rekening van de aanvrager komen. Dit geeft de aanvrager ook bij verstrekking in natura een zelfde soort keuzevrijheid als bij een Pgb.

 

Artikel 3            Besparingsbijdrage

Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen of kan worden vervangen, zal alleen verstrekking van de meerkosten aan de orde zijn.

Dat betekent dat het algemeen gebruikelijke deel niet vergoed zal worden. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de aanvrager zelf betaald moeten worden in de vorm van een besparingsbijdrage.

Bij een woningaanpassing wordt rekening gehouden de afschrijvings(termijn) van de te vervangen /aan te passen voorziening omdat die kosten (op termijn) ook gemaakt zouden moeten worden als er geen sprake zou zijn van een beperking.

Voor gebruik van de collectieve vervoersvoorzieningen betaalt de pashouder een ritprijs vergelijkbaar met het openbaarvervoertarief zonder korting. Dit zijn namelijk kosten die personen zonder een beperking ook maken als ze gebruik maken van het openbaar vervoer.

 

Artikel 4  eigen bijdrage en het eigen aandeel

Dit artikel regelt dat vanaf 1 januari 2012 bij verstrekking van voorzieningen altijd een eigen bijdrage/eigen aandeel in rekening wordt gebracht behalve voor een rolstoel, voor collectief vervoer en voor voorzieningen voor kinderen jonger dan 18 jaar.

 

Artikel 5 tot en met 7 Vaststelling en inning eigen bijdrage en eigen aandeel en hoogte eigen bijdrage/eigen aandeel

In deze artikelen wordt geregeld dat wordt aangesloten bij het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning bij uitvoering van het eigen bijdrage beleid.

Hoofdstuk 4 van het landelijke ontwerp Besluit maatschappelijke ondersteuning, de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen.

Artikel 4.1, lid 3 van de AMvB bepaalt dat bij roerende zaken die in eigendom worden verschaft of bij bouwkundige of woontechnische aanpassingen de eigen bijdrage of het eigen aandeel over maximaal 39 perioden van vier weken gevraagd mag worden.

 

Het kabinet heeft als uitgangspunten voor de eigen bijdrageregeling Wmo-AWBZ gekozen:

  • .

    Er wordt aangesloten bij de bestaande extramurale AWBZ eigen bijdrage systematiek.

  • .

    De grenzen voor de eigen bijdrage regeling voor de Wmo worden geënt op de extramurale AWBZ eigen bijdrage regeling. Binnen deze grenzen is de gemeente vrij zijn eigen bijdrage beleid te voeren.

  • .

    In de Wmo wordt een anticumulatiebeding gehandhaafd. Dat betekent dat burgers die voor Wmo en extramurale zorg in de AWBZ slechts één eigen bijdrage betalen, waarbij de Wmo vóór gaat op de AWBZ.

  • .

    Gemeenten mogen in het kader van de Wmo niet meer dan de kostprijs vragen voor een voorziening.

  • .

    Voor huishoudelijke zorg kan, binnen de inkomensafhankelijke grenzen, de kostprijs per uur worden gevraagd.

  • .

    De mogelijke meeropbrengsten voor de gemeenten van de eigen bijdrage regeling Wmo worden niet afgeroomd, maar blijven voor de gemeenten beschikbaar.

  • .

    Het kabinet ziet voorlopig nog af van een vermogenstoets voor de eigen bijdrage regelingen.

 

 

Schematisch is de opbouw van de eigen bijdrage als volgt:

 grafiek [Klik hier om het document te downloaden]

 

Waarbij:

A = de minimale eigen bijdrage

B = startpunt voor de inkomensafhankelijke bijdrage

C = percentage van het extra inkomen waarmee de eigen bijdrage toeneemt

D = maximale eigen bijdrage

Voor A en B maakt de regeling onderscheid naar jonger of ouder dan 65 jaar en naar gehuwd of ongehuwd:

C = 15%

D = geen beperking, maar nooit méér dan de kostprijs van de voorziening

 

De gemeente heeft de ruimte om A en B te wijzigen en C te verlagen, maar wel in gelijke mate voor alle groepen. De regeling komt erop neer dat de lagere inkomens voor de extramurale AWBZ en de Wmo

tezamen nooit meer betalen dan een bepaald vastgesteld bedrag.

De gemeente moet de opbouw overnemen maar mag de eigen bijdrage verlagen.

 

Gemeentelijke invulling

In de gemeente Slochteren nemen we de systematiek van de bovengenoemde eigen bijdrageregeling Wmo-AWBZ over.  Vanaf 1 januari 2011 geldt dat voor alle voorzieningen een eigen bijdrage moet worden betaald met uitzondering van rolstoelen, collectief vervoer en voorzieningen voor kinderen onder de 18 jaar. Verruiming van het eigen bijdrage beleid pastin de Wmo-filosofie die er vanuit gaat dat bij het verstrekken van voorzieningen rekening gehouden wordt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager en ook met diens (financiële) capaciteit om zelf maatregelen te treffen. Daarmee sluit verruiming van het eigen bijdrage beleid goed aan bij Toekomstvisie waarbij een grotere eigen verantwoordelijkheid wordt gelegd bij de burger en de gemeente een vangnet wil zijn voor mensen die niet zelf (met hun sociale netwerk) in staat zijn problemen het hoofd te bieden.

 

Wettelijk kader

In de Wmo en het daarbij behorende Besluit maatschappelijke ondersteuning zijn de regels beschreven waaraan gemeenten zich moeten houden als zij een eigen bijdrage beleid willen voeren voor Wmo-voorzieningen.

  • .

    Voor alle voorzieningen behalve voor rolstoelen mag wettelijk een eigen bijdrage worden gevraagd.

  • .

    Voor kinderen onder de 18 jaar en inwoners van verpleeg-en verzorgingshuizen mag geen eigen bijdrage worden gevraagd.

  • .

    De eigen bijdrage mag gevraagd worden zolang de voorziening wordt gebruikt behalve wanneer de voorziening in eigendom wordt verstrekt of bestaat uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning. In dat geval mag gedurende 3 jaar een eigen bijdrage worden gevraagd.

  • .

    In het Besluit maatschappelijke ondersteuning is ook geregeld wat een cliënt maximaal per vier weken betaalt. Dit wordt aangeduid als ‘Maximale periodebijdrage’. De Maximale periodebijdrage is afhankelijk van de leeftijd (65-/65+), van de gezinssituatie (alleenstaand/samenwonend) en van het verzamelinkomen van de cliënt en eventuele partner. Hierbij is het zogenaamde anticumulatiebeginsel van belang. Volgens dat beginsel vormt de Maximale periodebijdrage de grens voor de eigen bijdragen die een cliënt betaalt voor de AWBZ-zorg en voor de Wmo-voorzieningen samen. Hoe hoog de kosten van de AWBZ en de Wmo-voorzieningen samen ook zijn, of hoeveel Wmo-voorzieningen de cliënt ook heeft, de cliënt betaalt per vier weken nooit meer dan de voor zijn situatie berekende ‘Maximale periodebijdrage’.

  • .

    Bij de anticumulatie is de eigen bijdrage voor de Wmo-voorzieningen preferent. Dat wil zeggen dat de cliënt eerst de eigen bijdrage betaalt voor de Wmo-voorzieningen en pas als de Maximale periodebijdrage daarvoor nog ruimte laat, de eigen bijdrage voor de AWBZ voorziening.

  • .

    Daarnaast is er nog de Wet tegemoetkoming chronisch ziekten en gehandicapten (Wtcg) die er op gericht is de extra kosten die chronisch zieken en gehandicapten moeten maken beheersbaar te houden. In dit verband is het vooral van belang dat alle cliënten een korting van 33% ontvangen op de eigen bijdrage die zij voor AWBZ zorg en voor Wmo-voorzieningen betalen.

 

Het Centraal Administratiekantoor (CAK) is het wettelijk orgaan dat uitvoering geeft aan het eigen bijdrage beleid (vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage, de inning en de afdracht aan de gemeente). Het CAK verrekent ook de Wtcg-korting direct bij de oplegging van de eigen bijdrage.

Ook is wettelijk bepaald dat het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Het CAK vraagt deze gegevens op bij de Belastingdienst.

Omdat de eigen bijdrage berekend wordt over het verzamelinkomen 2 jaar geleden kan het zijn dat iemand sindsdien aanzienlijk minder is gaan verdienen. In die situatie is herziening van de eigen bijdrage mogelijk. Dan moet het (gezamenlijk) verzamelinkomen wel meer dan € 1.816,- lager uitvallen dan 2 jaar geleden. Herziening is ook mogelijk als in het jaar van ontvangst van de voorziening een uitkering Wwb wordt ontvangen.

In sommige omstandigheden is het mogelijk dat een voorlopige eigen bijdrage wordt betaald. In die situatie ontstaat de mogelijkheid van naheffing. Deze berekening en verdere uitvoering gebeurt ook door het CAK.

 

Uitgangspunten voor eigen bijdrage beleid

Hieronder volgen de uitgangspunten die gehanteerd worden bij het eigen bijdrage beleid.

  • .

    De volledige ruimte die de wet biedt, wordt benut.

  • .

    Het eigen bijdrage beleid doet recht aan ‘de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten’.

  • .

    Er wordt geen eigen bijdrage beleid gevoerd dat een bepaalde groep onevenredig zwaar treft.

  • .

    Er wordt zoveel mogelijk consistent beleid gevoerd.

  • .

    Alle individuele Wmo voorzieningen dragen eraan bij dat mensen zolang mogelijk zelfstandig kunnen zijn en kunnen participeren in de samenleving. Er is sprake van inconsistentie wanneer voor de ene voorziening wel een eigen bijdrage gevraagd wordt en voor de andere niet.

  • .

    De administratieve last voor cliënt en gemeente blijft tot een minimum beperkt.

  • .

    Het eigen bijdrage beleid mag de toegankelijkheid van de voorzieningen niet in gevaar brengen. Bij de hoogte van de eigen bijdrage houden we voldoende rekening met de draagkracht. De verwachting is wel dat cliënten met een hoog inkomen eerder de keus zullen maken voor het zelf aanschaffen van een voorziening. Dit past binnen de Wmo-filosofie en de Toekomstvisie. De eigen bijdrage zal ook het ‘niet-gebruik’ van voorzieningen naar verwachting terugbrengen. Een veel gehoorde kritiek is bijvoorbeeld dat sommige cliënten de aan hun verstrekte scootmobiel nooit of minimaal gebruiken. Als er voor betaalt moet worden zullen deze cliënten naar verwachting de voorziening inleveren.

 

De contouren van het eigen bijdrage beleid

Onderstaand worden de contouren geschetst van een eigen bijdrage beleid dat het meest recht doet aan de uitgangspunten en dat tegelijkertijd ook een positief effect heeft op de voor de Wmo beschikbare middelen.

  • .

    Een eigen bijdrage vragen voor alle individuele voorzieningen waarvoor dit wettelijk mogelijk is. Dat betekent dus dat voor alle individuele Wmo-voorzieningen, behalve voor rolstoelen, voor collectief vervoer en voor voorzieningen voor kinderen onder de 18 jaar een eigen bijdrage wordt gevraagd.

  • .

    De hoogte van de eigen bijdrage gelijk aan de wettelijke maximale periodebijdrage tenzij deze hoger is dan de kosten van de voorziening; in dat geval is de eigen bijdrage gelijk aan de kosten van de voorziening.

  • .

    De eigen bijdrage wordt opgelegd voor de wettelijke maximale duur tenzij dit leidt tot lage vierwekelijkse facturen.

  • .

    Bij verstrekking van woningaanpassingen en van andere voorzieningen die in eigendom worden verstrekt is dit gedurende maximaal 3 jaar.

  • .

    Bij verstrekking in bruikleen van relatief goedkope voorzieningen (<€500,=), bijvoorbeeld een eenvoudige losse douche- of toiletstoel, is dit ook gedurende maximaal 3 jaar. Dit om te voorkomen dat vierwekelijks facturen met minimale bedragen (bijv. €1,00) worden verstuurd naar cliënten.

  • .

    Bij verstrekking van voorzieningen zonder onderhouds-/verzekeringskosten is dat gedurende maximaal 5 jaar, tenzij met de leverancier een andere afschrijvingstermijn is overeengekomen.

  • .

    In alle andere gevallen vragen we een eigen bijdrage zolang de voorziening gebruikt wordt. De hoogte van de jaarlijkse maximale bijdrage voor een voorziening wordt bepaald door de contractueel vastgelegde aanschafprijs gedeeld door de contractueel vastgelegde afschrijvingstermijn van de voorziening plus de contractueel vastgelegde jaarlijkse onderhouds- en verzekeringskosten (zie bijlage 2).

  • .

    Bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een Pgb in plaats van een voorziening in bruikleen wordt de hoogte van de maximale eigen bijdrage en de duur van de eigen bijdrage afgestemd op de toekenning van het Pgb-bedrag.

  • .

    Bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een Pgb in plaats van een voorziening in eigendom wordt een eigen bijdrage opgelegd gedurende 39 periodes van 4 weken (3 jaar).

 

In artikel 6 is opgenomen dat de eigen bijdrage of het eigen aandeel over een periode van 4 weken gelijk aan de wettelijke ‘Maximale periodebijdrage’ in die periode tenzij deze hoger is dan de ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ in die periode. In dat geval is de eigen bijdrage of het eigen aandeel gelijk aan de ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’

In artikel 8 tot en met 10 wordt beschreven hoe de ‘Kosten per voorziening per 4 weken’ wordt vastgesteld en over hoeveel perioden een eigen bijdrage/eigen aandeel wordt opgelegd.

Daarbij wordt voor de ‘Kosten per voorziening per 4 weken’ uitgegaan van de kosten die de gemeente kwijt is voor de voorziening omgerekend naar een bedrag per 4 weken.

 

In artikel 12 is opgenomen dat de eigen bijdrage/ eigen aandeel voor woningaanpassingen en voorzieningen in eigendom verstrekt (a) en voor relatief goedkope voorzieningen (b) wordt opgelegd vanaf de ingangsdatum van het Besluit MO, ook voor voorzieningen die vanaf 3 maanden voorafgaande aan de ingangsdatum zijn toegekend/verstrekt. Dit om te voorkomen dat tussen publicatie van beleid en de ingangsdatum een veelheid aan aanvragen worden ingediend. Voorwaarde is wel dat cliënten hierover bij het indienen van de aanvraag geïnformeerd worden zodat ze eventueel de keus kunnen maken de aanvraag niet in te dienen / in te trekken. Voor woningaanpassingen en andere in eigendom verstrekte voorzieningen die daarvoor al toegekend zijn kan geen eigen bijdrage meer worden opgelegd omdat deze al eigendom zijn van de cliënt/woningeigenaar zonder dat de cliënt op de hoogte was van de eigen bijdrage. Voor relatief goedkope voorzieningen die voor die 3 maanden al in bruikleen zijn verstrekt wordt geen eigen bijdrage meer opgelegd vanwege kosten/baten afweging.

De eigen bijdrage voor alle overige voorzieningen wordt opgelegd vanaf de ingangsdatum van het eigen bijdrage beleid ook aan cliënten die vóór de ingangsdatum de voorziening in bruikleen of middels een Pgb hebben gekregen. Voorwaarde is wel dat cliënten hierover vroegtijdig bericht ontvangen (3 maand van tevoren) zodat ze eventueel de keus kunnen maken de voorziening in te leveren.

 

 

Hoofdstuk 3 Regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 13 regels rond verstrekking

Verstrekking van een persoongebonden budget of een financiële tegemoetkoming vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag als op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

Verstrekking van een PGB vindt in 2 situaties niet plaats:

 

  • 1.

    Wanneer tijdens het onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal hebben met het omgaan met een Pgb, zal dit als contra-indicatie worden opgevat;

Dit is een uitwerking van artikel 6 Wmo. In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan.

Tijdens het onderzoek kan duidelijk worden dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget en er geen andere persoon of instantie is die dat namens hem/haar kan uitvoeren. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij een aanvrager:

-           die niet in staat is om zijn/haar administratie te voeren

-           die niet bereid is om de noodzakelijke begeleiding bij zijn/haar administratie te accepteren

-           met een problematische schuldsituatie

-           met ernstige verslavingsproblematiek

-           die eerder gefraudeerd heeft met een persoonsgebonden budget

 

  • 2.

    Een Pgb voor een collectieve vervoersvoorziening is niet mogelijk zoals ook in de Verordening MO is opgenomen.

In een Algemeen Overleg over een aan de Wmo verwante zaak, het bovenregionale vervoer Valys, heeft de Tweede Kamer op 29 maart 2006 uitgesproken dat deze regel niet bedoeld is om goed draaiende systemen, zoals bijvoorbeeld collectief vervoerssystemen, in gevaar te brengen.

 

Artikel 14 Gebruiksduur en beëindiging voorziening verstrekt met Pgb

Voor voorzieningen die in natura worden verstrekt hebben wij als gemeente contractueel afspraken gemaakt over de technische levensduur van voorzieningen die het meest worden verstrekt. Deze afspraak houdt in dat de voorzieningen minimaal het afgesproken aantal jaren mee moeten kunnen. Mocht de voorziening in een eerder stadium vanwege technisch mankement definitief niet meer bruikbaar zijn, dan moet de leverancier (voor haar kosten) zorg dragen voor een vervangende voorziening.

In dit artikel is vastgelegd hoe bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een Pgb in plaats van een voorziening in bruikleen hiermee wordt omgegaan en wat er gebeurd als de met Pgb aangeschafte voorziening niet meer wordt gebruikt (bijvoorbeeld door overlijden of verbetering of verslechtering van de gezondheidssituatie of anderszins) of de budgethouder niet meer in de gemeente Slochteren woont.

Het Pgb wordt toegekend voor een periode overeenkomstig de contractueel vastgelegde technische levensduur van de voorziening en als daarover niets is vastgelegd de afschrijvingstermijnen die naar geldende maatschappelijke normen voor de verstrekte voorziening gebruikelijk zijn, hierna aangeduid als ‘gebruiksduur van de voorziening’. De hoogte van het Pgb wordt ook afgestemd op de ‘gebruiksduur van de voorziening’.

Om te voorkomen dat een voorziening technisch eerder aan vervanging toe is dan de ‘gebruiksduur van de voorziening’ is onderhoud en tijdige reparatie belangrijk.

 

Artikel 15          Uitbetaling Pgb

In dit artikel is opgenomen hoe wordt omgegaan met uitbetaling van een PGB.

Bij een Pgb voor hulp in het huishouden is de frequentie van uitbetaling afhankelijk van de hoogte van het budget .Om te voorkomen dat met het PGB een voorziening wordt aangeschaft die niet voldoet aan het programma van eisen en niet adequaat is, wordt het bedrag pas uitbetaald op basis van een door het College goedgekeurde offerte. Een voorbeeld is dat een aanvrager een scootmobiel koopt met onvoldoende vering waardoor zijn lichamelijke klachten en beperkingen kunnen toenemen.

Door het jaarlijks uitbetalen van het PGB voor onderhoud en reparatie houdt de gemeente daar enig zicht op.

 

Artikel 16          Verantwoording en controle

De wijze waarop omgegaan wordt met verantwoording en controle van het persoonsgebonden budget is hier vastgelegd. Gekozen wordt voor verantwoording en controle van alle gevallen. Ook de wijze waarop omgegaan wordt met het niet, niet volledig of het niet juist besteden van het Pgb is hier vastgelegd. Gekozen wordt voor volledige terugvordering, met uitzondering van een vrij besteedbaar bedrag. Gekozen wordt voor een vrij besteedbaar bedrag voor hulp bij het huishouden. Dit bedrag is bedoeld voor administratiekosten en kan besteed worden aan bijvoorbeeld: lidmaatschap van Per Saldo, telefoonkosten in verband met hulpverlening, postzegels etc.

Daarnaast mag, net als nu onder de AWBZ, 10% van het totale budget wat niet is besteed meegenomen worden naar het volgende jaar.

 

 

Hoofdstuk 4  Hulp bij het huishouden

 

In artikel 17 is de vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden geregeld.

De bedragen in artikel 16.1 zijn gebaseerd op de bij het midden van de klasse behorende aantal uren. Dat betekent dat in klasse 2 het bedrag gebaseerd is op 3,45 uur, in klasse 3 op 5,45 uur, in klasse 4 op 8,455 uur, in klasse 5 op 11,45 uur en in klasse 6 op 14,45 uur. Uitzondering is klasse 1 (0 tot en met 1,9 uur per week).  Bij hulp in natura wordt in deze klasse uitgegaan wordt van 1,5 uur per week inzet van hulp. Vaststelling van het Pgb op het midden van klasse 1 (0,95 uur per week) leidt tot een niet realistisch bedrag. Het is reëel om bij een Pgb uit te gaan van 1,5 uur per week.

 

Onderscheid budget voor HH1 en HH2

Er wordt onderscheid gemaakt tussen een Pgb voor HH1 (schoonmaakwerk) en HH2 (schoonmaakwerk plus lichte ondersteuning bij het organiseren van het huishouden) omdat:

er vanaf 1 januari 2007 ook specifiek geïndiceerd wordt op HH1 en HH2

er bij zorg in natura ook een behoorlijk tariefverschil zit tussen HH1 en HH2 vanwege het verschil in deskundigheidsniveau van de zorgverlener.

 

Net als onder de AWBZ wordt een korting van 25% toegepast op het door ons te betalen gemiddelde uurtarief voor zorg in natura voor HH1 en HH2. Deze korting met 25% is overgenomen uit de AWBZ en gebaseerd op het ontbreken van overhead in gevallen dat men zelf iemand inhuurt.

 

Vrij besteedbaar bedrag

Het vrij besteedbaar bedrag kan besteed worden aan bijvoorbeeld telefoonkosten in verband met zorgverleners, een lidmaatschap van een budgethoudervereniging, kleine administratiekosten, briefpapier etc.

De reden dat lagere vrij besteedbare bedragen worden gehanteerd dan onder de AWBZ is dat:

  • -

    het vrij besteedbaar bedrag in de AWBZ geldt voor een Pgb voor alle functies (dus ook persoonlijke verzorging, verpleging etc) en dus ook vaak voor veel grotere budgetten

  • -

    een hulp bij het huishouden eenvoudiger te regelen is dan iemand voor persoonlijke verzorging of verpleging en zal het regelen daarmee ook minder administratiekosten met zich mee brengen.

 

 

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

 

In artikel 18, lid 1 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing en een uitraasruimte wordt vastgesteld.

Het gaat daarbij om de kosten van de door het College goedgekeurde offerte met aftrek van de besparingsbijdrage. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden.

Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht. Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen.

 

Artikel 19 geeft het afschrijvingsschema aan volgens welk schema bij verkoop binnen 10 jaar een eventueel bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald.

 

In Artikel 20 wordt vastgelegd vast welk bedragen verstrekt wordt als het gaat om een verhuiskostenvergoeding.

 

In artikel 21 lid 1 en 2 wordt aangegeven hoe de hoogte van een Pgb voor aanschaf en onderhoud en reparatie van roerende woonvoorzieningen wordt bepaald.

 

In artikel 21 lid 3 en 4 wordt vastgelegd hoe de hoogte van de tegemoetkoming bij woningsanering wordt bepaald. maximale bedragen per m2 voor vloerbedekking en per meter voor gordijnen.

Een afschrijvingstermijn van 7 jaar.

 

Artikel 22 legt vast voor welke verstrekte onroerende woonvoorzieningen een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor onderhoud en reparatie en de hoogte van die tegemoetkoming.

 

Artikel 23 regelt de hoogte van de tegemoetkoming in de kosten van het betrekken van tijdelijke woonruimte wanneer de woning tijdelijk moet worden verlaten of langer moet worden aangehouden vanwege een toegekende woningaanpassing. Welke voorwaarden hiervoor gelden zal in de beleidsregels (Verstrekkingenboek) verder worden uitgewerkt.

 

Artikel 24 regelt de hoogte van de tegemoetkoming in de kosten van het derven van huur door een woningbouwvereniging als gevolg van die langer dan normale leegstand. Dit zal in de beleidsregels (Verstrekkingenboek) verder worden uitgewerkt.

Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning kan langer duren dan de termijnen die voor personen zonder beperking gelden. Een verhuurder zal altijd moeten melden als een aangepaste woning vrij komt. Samen met de gemeente wordt gezocht naar een geschikte huurder. Op verzoek van de gemeente kan de verhuurder de woning langer vrijhouden.

 

 

Hoofdstuk 6 Vervoersvoorzieningen: Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

 

Artikel 25 Vormen van vervoersvoorzieningen

Dit artikel beschrijft welke soorten vervoersvoorzieningen worden onderscheiden.

Artikel 26

Artikel 26 lid 1 en 2 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor de aanschaf en onderhoud en reparatie van een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt, conform de verordening, uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening, met aftrek van de besparingbijdrage.

Het Pgb-bedrag komt daarmee overeen met het bedrag dat bij verstrekking in natura betaald zou worden aan de leverancier.

Om te voorkomen dat de budgethouder daarmee geen gelijkwaardige voorziening kan aanschaffen wordt contractueel overeengekomen met de leverancier dat Pgb-ers onder dezelfde contractcondities een voorziening kunnen aanschaffen, inclusief onderhoud en reparatie. Dat betekent dat de Pgb-er dezelfde kortingen krijgt als de gemeente en dezelfde onderhoudsprijzen krijgt aangeboden. Uiteraard is de Pgb-er vrij om een andere leverancier te kiezen. Dan gelden uiteraard niet de met de gecontracteerde leverancier overeengekomen voordelen.

 

In artikel 26 lid 3 wordt aangegeven voor welke termijn een Pgb is bedoeld. De termijn voor scootmobielen en overige vervoersvoorzieningen is gelijk aan de levensduurgarantie die we overeen zijn gekomen met de leverancier voor voorzieningen in natura.

Voor een bruikleenauto, een gesloten buitenwagen en een autoaanpassing wordt uitgegaan van een afschrijvingstermijn van 10 jaar.

In het Verstrekkingenboek gemeente Slochteren zal worden uitgewerkt wat er gebeurd als binnen de periode een nieuwe voorziening nodig is, wordt verhuisd, de aanvrager overlijdt etc.

 

Artikel 27

Dit artikel legt vast vanaf welke grens de auto algemeen gebruikelijk wordt geacht. Als uitgangspunt is 1,5 maal het bijstandsnormbedrag op grond van de WWB genomen. Dit komt het meest overeen met het oude Wvg-beleid.

 

Artikel 28

Artikel 28 tenslotte legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit

de Verordening Mo en zal in de beleidsregels verder worden uitgewerkt.  

 

 

Hoofdstuk 7 Rolstoelen

 

Artikel 29

Artikel 29 lid 1 en 2 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor de aanschaf en onderhoud en reparatie van een rolstoel wordt vastgesteld. Hierbij wordt, conform de Verordening MO, uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening.

Het PGB-bedrag komt daarmee overeen met het bedrag dat bij verstrekking in natura betaald zou worden aan de leverancier.

Om te voorkomen dat de budgethouder daarmee geen gelijkwaardige voorziening kan aanschaffen wordt contractueel overeengekomen met de leverancier dat Pgb-ers onder dezelfde contractcondities een voorziening kunnen aanschaffen, inclusief onderhoud en reparatie.

Dat betekent dat de Pgb-er dezelfde kortingen krijgt als de gemeente en dezelfde onderhoudsprijzen krijgt aangeboden. Uiteraard is de Pgb-er vrij om een andere leverancier te kiezen. Dan gelden uiteraard niet de met de gecontracteerde leverancier overeengekomen voordelen.

 

In artikel 29 lid 3 wordt aangegeven voor welke periode een Pgb is bedoeld. De periode is gelijk aan de levensduurgarantie die we overeen zijn gekomen met de leverancier voor voorzieningen in natura.

In het Verstrekkingenboek gemeente Slochteren zal worden uitgewerkt wat er gebeurd als binnen de periode een nieuwe voorziening nodig is, wordt verhuisd, de aanvrager overlijdt etc.

 

Artikel 30         

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend.