Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Boskoop

Verstrekkingenbeleid individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Boskoop 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Boskoop
Officiële naam regelingVerstrekkingenbeleid individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Boskoop 2011
CiteertitelVerstrekkingenbeleid individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Boskoop 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning
  2. Algemene wet bestuursrecht

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-201101-01-2014Nieuwe regeling

30-08-2011

Beleidsregel

Tekst van de regeling

Paragraaf 1 Algemene beleidsregels

De hieronder beschreven algemene uitgangspunten zijn van toepassing op alle individuele voorziening die in het kader van de Wmo worden verleend.

Artikel 1.1 Voorzieningen samenhangend afgestemd op de situatie van aanvrager

In de Wet (artikel 5, lid 2. sub b.) en de Wmo-Verordening (artikel 7.5.) is aangegeven dat individuele voorzieningen samenhangend afgestemd op de situatie van de persoon met beperkingen worden bepaald. Er wordt rekening gehouden met persoonskenmerken, behoeften en omstandigheden van de persoon met beperkingen, alsmede met de capaciteit van de persoon met beperkingen om uit het oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Om dit te bepalen laat het college een onderzoek verrichten naar de situatie van de persoon met beperkingen. De ondersteuning wordt afgestemd op de persoonlijke situatie van aanvrager. Bij de behandeling van een Wmo-aanvraag wordt in overleg met aanvrager de vraag verhelderd. Vervolgens wordt gekeken welke oplossing(en) een mogelijk antwoord zijn op de vraag. Hierbij staat behoud van regie over het eigen leven en zelfredzaamheid voorop. Samen met de aanvrager wordt gekeken wat het resultaat van de ondersteuning moet zijn en welke oplossingen daaraan kunnen bijdragen. Oplossingen worden in eerste instantie gezocht in algemene en collectieve voorzieningen, maar ook in het versterken van eigen netwerk met mantelzorg en vrijwilligers. In 1.2. Verstrekkingenbeleid staat hoe rekening wordt gehouden met de financiële capaciteit van aanvrager. Als deze oplossingen niet toereikend zijn kunnen beperkingen worden gecompenseerd met individuele voorzieningen. Het resultaat moet zijn dat met de beoogde oplossing(en) de ondervonden beperkingen worden gecompenseerd.

Bij het bepalen van voorzieningen wordt in samenhang beoordeeld:• Of voorziening de belemmering(en) opheft of, als dat onmogelijk is, de belemmering(en) vermindert en de deelname aan het maatschappelijk verkeer bevordert;• De voorziening gericht is op een versterking van het zelfstandig functioneren van de persoon met beperkingen;• De voorziening de mogelijkheid biedt om normaal van de woning gebruik te maken;• De voorziening de mogelijkheid biedt om in aanvaardbare mate deel te nemen aan het leven van alledag.

Artikel 1.2 Afstemmen op financiële capaciteit van de aanvrager (artikel 1.3. lid 1. Wmo-Verordening)

De Wmo is bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands (financiële) vermogen ligt het probleem zelf op te lossen. (artikel 4, lid 2 van de Wet). Er bestaat geen recht op compensatie als de aanvrager, bij ongewijzigde financiële omstandigheden en in vergelijk met zijn situatie voorafgaand aan het optreden van beperkingen, geen aantoonbare meerkosten heeft (artikel 1.6. lid f. van de Verordening). Sommige voorzieningen, zoals bijvoorbeeld het gebruik van een auto of het hebben van een particuliere huishoudelijke hulp behoren al langer tot het gebruikelijke bestedingspatroon van de aanvrager. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van ziekte, leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Dat wordt anders als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan ook zijn dat meer hulp nodig is waardoor toch sprake is van meerkosten.

Voor sommige uitgaven, bijvoorbeeld vervanging van kleding, een fiets, een bed, vloerbedekking, duurzame gebruiksgoederen, een verhuizing, is het, ook met een minimuminkomen, gebruikelijk vooraf te reserveren. Regelmatig dient ook (groot) onderhoud aan de woning te worden gepleegd waaronder ook het vervangen en/of aanpassen van sanitair, keuken etc. en waarin de eigenaar zelf dient te voorzien door reservering of financiering. Als dit het geval is bestaat geen recht op compensatie. De oplossing en de daaruit voortvloeiende kosten geven dan voor een persoon als aanvrager, gezien zijn financiële situatie geen meerkosten en kunnen op grond daarvan als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt.

Artikel 1.3 Goedkoopst adequaat

Het criterium goedkoopst-adequaat ( Wmo-Verordening artikel 1.6. lid 1.c.) betekent dat een voorziening allereerst adequaat dient te zijn. Indien meerdere voorzieningen als adequaat kunnen worden aangemerkt dan komt de goedkoopste voorziening voor compensatie in aanmerking. Aanpassingen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken komen niet voor compensatie in aanmerking. Rekening wordt gehouden met zogenaamde macro-overwegingen die het gehele beleid en de consequenties overtreffen. Bijvoorbeeld het collectief vervoer is gebaat met zoveel mogelijk gebruikers waardoor het systeem in stand gehouden kan worden en de mogelijkheden van combinatieritten toenemen. Sommige voorzieningen, bijvoorbeeld trapliften, worden uit efficiencyoverwegingen, op basis van een leverancierscontract, uitsluitend in bruikleen verstrekt.

Artikel 1.4 Voorliggende voorziening

Op grond van artikel 2 van de Wet bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning als, met betrekking tot het probleem dat aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat. In de Wmo-Verordening artikel 1.6. lid 2.b. is geregeld dat ook aanspraken op basis van privaatrechterlijke regelingen, bijvoorbeeld verzekeringen, voorgaan.

Bij het vaststellen van de noodzaak tot compensatie wordt ook rekening gehouden met algemeen gebruikelijke (voorliggende) voorzieningen (artikel 1.4. Wmo-Verordening) zoals het uitleendepot van de Thuiszorg, maaltijddiensten, woondiensten, kinderopvang, overblijfmogelijkheden op school, voor- en na-schoolse opvang, boodschappendienst, hondenuitlaatservice, aanvullende vervoersdiensten voor ouderen, mantelzorgers en vrijwilligersdiensten, enzovoorts. De (voorliggende) algemene voorziening moet wel beschikbaar zijn. Het is in principe niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake is van een zogenaamd extreem laag inkomen zoals geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk.

Artikel 1.5 Langdurig noodzakelijk

Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat de persoon met beperkingen naar verwachting langer dan 6 maanden aangewezen moet zijn op de te verstrekken voorziening. Deze termijn is mede afgestemd op het uitleendepot hulpmiddelen van de AWBZ. De grens ligt niet exact op zes maanden maar wordt eerder bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend. Als de persoon met beperkingen een probleem heeft dat 8 of 10 maanden zal duren maar daarna over zal zijn, kan er van uit worden gegaan dat er geen sprake is van een langdurige noodzaak. Bij een terminaal ziektebeeld geldt dit niet. Ondanks de beperkte levensverwachting wordt dan uitgegaan van langdurige noodzaak. Naast langdurig dient de gevraagde voorziening medisch noodzakelijk te zijn.

Artikel 1.6 Individueel gericht

Op grond van artikel 1.6. lid 1. sub. d. van de Wmo-Verordening kan een voorziening alleen worden toegekend als deze in overwegende mate op het individu is gericht. Dit wil zeggen dat:• Gemeenschappelijke voorzieningen zijn uitgesloten;• Er altijd één individuele aanvrager (of gemachtigde) is; • De voorziening gericht is op de persoon, diens beperkingen en individuele omstandigheden;• De voorziening alleen verstrekt wordt ten behoeve van de persoon met beperkingen;• Extra kosten voortvloeiend uit gebruik door anderen/huisgenoten worden niet vergoed.

Artikel 1.7 Algemeen gebruikelijk

Als een voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is, vindt geen compensatie plaats in het kader van de Wmo (Wmo-Verordening, artikel 1.6. lid 2. sub a.). Het begrip algemeen gebruikelijk is in beweging. Wat algemeen gebruikelijk is zal regelmatig worden getoetst aan algemeen maatschappelijke normen. Met een persoon als aanvrager wordt bedoeld een persoon zonder beperkingen die in vergelijkbare situatie verkeert, bijvoorbeeld wat betreft inkomen en leeftijd en waarbij het aannemelijk is te achten dat deze persoon over deze voorziening ook de beschikking zou kunnen hebben gehad indien hij geen beperkingen zou hebben. Om te bepalen of een voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is, zal daarom een individuele toets moeten plaatsvinden. De hoogte van het inkomen van de aanvrager kan daarbij een rol spelen. Zo wordt een aantal voorzieningen algemeen gebruikelijk geacht boven een bepaalde inkomensgrens (bijvoorbeeld het bezit en de kosten van een auto).

Bij beoordeling van het begrip algemeen gebruikelijk spelen de volgende criteria een rol: • De voorziening is niet speciaal voor personen met beperkingen gemaakt of bedoeld en/of• De voorziening is gewoon overal in de (reguliere) winkels te koop en/of te huur• De voorziening is niet duurder dan vergelijkbare producten.

Van een uitzondering hierop is sprake indien:• Als door het plotseling ontstaan van beperkingen acuut algemeen gebruikelijke voorzieningen moeten worden vervangen voordat deze zijn afgeschreven. Vergoed wordt dan het gedeelte wat nog niet is afgeschreven. Ook al is de voorziening, bijvoorbeeld een kooktoestel of een kraan in de keuken of badkamer, nog goed bruikbaar, na een periode van 10 jaar gebruik wordt deze in zijn algemeenheid als afgeschreven aangemerkt. In het algemeen geldt dat de bouwkundige voorzieningen van keukens en badkamers na 15 jaar zijn afgeschreven. De afschrijving van een fiets/tandem is voor een volwassene 7 jaar en voor een kind 5 jaar. De afschrijving van een elektrische fiets is 5 jaar. In het geval van het bestaan van een ziekte of aandoening waarvan het verloop grillig en moeilijk voorspelbaar is, zal bij een toename van de beperkingen worden gekeken of sinds het vaststellen van de diagnose rekening is gehouden met de aanschaf of vervanging van algemeen gebruikelijke voorzieningen in relatie tot de ziekte of aandoening;• De persoon met beperkingen (of diens ouders) wordt qua inkomen niet in staat geacht de voorziening te betalen. Het moet in deze situatie gaan om een persoon met beperkingen (of diens ouders) :- met een inkomen tot 110% van het norminkomen en- met een vermogen gelijk aan of beneden het van toepassing zijnde bescheiden vermogen ingevolge artikel 34, lid 3 Wet werk en bijstand (WWB), en- die bovendien aantoonbaar veel kosten heeft die direct verband houden met zijn handicap waardoor een besteedbaar inkomen onder bijstandniveau (norminkomen) ontstaat.In die situatie kan niet worden verwacht dat de aanvrager met zijn uiterst lage inkomen de noodzakelijke voorziening zelf zal aanschaffen.

Het zal dan vaak gaan om personen die regelmatig gebruik maken/ zouden kunnen maken van de financiële bijdragen die krachtens het Minimabeleid en/of de bijzondere bijstand worden verstrekt. Aansluitend op in de in het Besluit nadere regels en draagkrachtcriteria gemeente Boskoop vastgelegde systematiek wordt het inkomen boven de 110% van het norminkomen en het vermogen boven het vrij te laten bescheiden vermogen voor 100% als draagkracht aangemerkt.

Paragraaf 2 Procedures

Artikel 2.1 Aanvraag

Een voorziening wordt uitsluitend verstrekt op aanvraag.Op een aanvraag is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

De aanvraag dient ingediend te worden bij de Gemeentewinkel (Wmo-Verordening artikel 7.2.) waar ook aanvragen in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend. Is op het terrein van de Wmo en op het terrein van de AWBZ tegelijkertijd een aanvraag noodzakelijk, dan kan die aanvraag in één keer worden gedaan.

Als het aanvraagformulier volledig is en alle noodzakelijke gegevens tegelijkertijd verstrekt zijn, kan de aanvraag in behandeling worden genomen. Voor het behandelen van de aanvraag is een termijn van 8 weken beschikbaar.

Als het niet lukt binnen de voorgeschreven 8 weken op een aanvraag een beschikking te nemen, dan zal voor het verstrijken van deze termijn aanvrager daarvan op de hoogte moeten worden gesteld, onder vermelding van de nieuwe termijn waarbinnen een besluit verwacht kan worden.

Artikel 2.2 Onderzoeksprocedure

Net als onder de Wvg en de AWBZ is het begrip “medische noodzaak”doorslaggevend om in aanmerking te komen voor het verstrekken van voorzieningen op grond van de Wmo. Na ontvangst van de volledige aanvraag wordt in het lokale gemeentelijk loket “Gemeentewinkel” onderzocht of de aanvrager behoort tot de doelgroep van de Wmo en voldoet aan algemene bepalingen uit de Verordening. Of er sprake is van een aantoonbare, beperkingen/belemmeringen wordt vastgesteld met een indicatieonderzoek. Dit onderzoek kan in het lokaal loket Gemeentewinkel worden uitgevoerd of door de door het college aangewezen extern adviseur. Uitgangspunt is dat indicatiestelling op de voor de persoon met beperkingen minst belastende wijze plaats vindt.

2.2.1. Onderzoek in het gemeentelijk loketMet behulp van de standaard indicatierapportages kan door Gemeentewinkel voor een aanvraag “hulp bij de huishouding” een indicatie worden gesteld. Ook voor rolstoelen, woon- en vervoersvoorzieningen kan door Gemeentewinkel een indicatie worden gesteld. Er moet sprake zijn van een stabiele, medische situatie. Ook uit reeds eerder verstrekt medische adviezen met betrekking tot de persoon met beperkingen kan de noodzaak voor het verstrekken van voorzieningen worden vastgesteld.

Geen indicatie in lokaal loket kan worden gesteld bij een eerste aanvraag en:• een progressief ziektebeeld;• een niet uitbehandelde medische situatie;• een medisch moeilijk te objectiveren aandoening (Moa);• een negatief besluit om medische redenen (een door de persoon met beperkingen naar verwachting te bestrijden besluit).

2.2.2. Indicatieonderzoek extern adviseurHet onderzoek dient op zorgvuldige en volledige wijze te hebben plaatsgevonden. Het advies van een extern adviseur is niet bindend en wordt getoetst aan de gemeentelijke beleidsregels zoals vermeld in Wmo- Verordening, Uitvoeringsbesluit en dit Verstrekkingenbeleid. Als afgeweken wordt van het advies van de extern adviseur wordt dit gemotiveerd vermeld in de beschikking. 

2.2.3. Second opinionBij het vermoeden van onzorgvuldige behandeling van de aanvraag kan de aanvrager een second opinion aanvragen. De kosten daarvan worden alleen vergoed als behandeling van de aanvraag inderdaad onzorgvuldig blijkt én overleg met de gemeente vooraf heeft plaatsgevonden en hiervoor toestemming is gegeven.

2.2.4. ICFBij de advisering dient gebruik te worden gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF). De ICF is een classificatie van menselijk functioneren. De ICF kent een uitgebreide opsomming van “functies”en “activiteiten en participatie”. In het advies wordt aangegeven om welke ICF functiestoornissen het bij de aanvrager gaat. Hierbij dienen alleen de functies te worden genoemd die relevant zijn voor de aanvraag omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Als dit wel een meerwaarde heeft moeten ook de niet direct relevante functiestoornissen worden aangegeven. Problemen met functies leiden vervolgens tot beperkingen bij activiteiten en participatie. In het advies worden deze beperkingen bij activiteiten en participatie (conform de ICF omschrijving) en de mate van die beperkingen vermeld, gerelateerd aan de individuele situatie en de fysieke en sociale omgeving van de persoon met beperkingen. Vervolgens word(en) de mogelijke oplossing(en) ter compensatie van de beperkingen bij activiteiten en participatie omschreven.

2.2.5. Medewerking belanghebbendeGegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag moeten aan het college of aan de door het college aangewezen extern adviseur worden verstrekt. Dit geldt voor financiële gegevens maar ook voor medische gegevens of reeds bekende medische indicatiegegevens op grond van bijvoorbeeld de AWBZ. Het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector mag uitsluitend plaats vinden door een arts met toestemming van de belanghebbende (de persoon met beperking of diens wettelijk vertegenwoordiger). Als de behandelende sector op verzoek de medische gegevens niet verstrekt, kan belanghebbende worden gevraagd de gegevens zelf op te vragen. Pas als de belanghebbende de gegevens ook niet aanlevert, en zonder deze gegevens het recht op een voorziening redelijkerwijs niet kan worden vastgesteld, kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld.

Artikel 2.3 Spoedprocedure/met voorrang behandelen

2.3.1. Spoedprocedure hulp bij het huishoudenIn situaties waarin onmiddellijke verlening van zorg redelijkerwijs noodzakelijk is, kan voor een periode van ten hoogste twee weken noodzakelijke zorg in worden gezet, zonder dat hiervoor door het college een geldige beschikking met indicatiebesluit is genomen. Voor het onmiddellijk inzetten van hulp bij het huishouden in verband met niet uitstelbare taken kan op werkdagen tijdens kantooruren contact opgenomen worden met de Gemeentewinkel. In het weekend of ’s avonds kan door de persoon met beperkingen of zijn vertegenwoordiger (bijvoorbeeld huisarts of andere hulpverlener) rechtstreeks contact worden opgenomen met de zorgaanbieder. De gemeente of de zorgaanbieder toetst of onmiddellijke verlening van zorg redelijkerwijs noodzakelijk is. Als dit zo is wordt noodzakelijke zorg ingezet. De zorgaanbieder dient zo snel mogelijk een aanvraag in bij het lokaal loket, uiterlijk de eerstvolgende werkdag na de dag waarop de zorg is ingezet.

2.3.2. Procedure met voorrang behandelenDe procedure “met voorrang behandelen” is van toepassing als een medisch advies nodig is in de volgende gevallen:• een zeer progressief of terminaal ziektebeeld;• een bezwaarprocedure bij de gemeente;• een beoordeling over het adequaat zijn van een te aanvaarden woning in geval van een korte beslistermijn, op voorwaarde dat een programma van eisen voor een als passend aan te merken woning al is opgesteld.

In deze situaties wordt binnen 3 werkdagen na ontvangst gestart met het onderzoek en zal het medisch advies op de kortst mogelijke termijn worden uitgebracht.

Artikel 2.4 Terugvordering

Artikel 7.10. van de Verordening regelt wanneer een al uitbetaalde financiële tegemoetkoming of een PGB kan worden teruggevorderd. Het college kan geheel of gedeeltelijk, afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit als:a. het terug te vorderen bedrag lager is dan € 115,--;b. een termijn van zes maanden is verstreken na het bekend worden van gegevens bij het college, die hadden moeten leiden tot wijziging of beëindiging van de voorziening, tenzij belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden;c. er sprake is van dringende redenen.

Van terugvordering wordt niet afgezien als er een mogelijkheid bestaat het terug te vorderen bedrag te verrekenen, te voegen bij een andere vordering, of als sprake is van onjuist verstrekte informatie/verwijtbaar handelen.

Paragraaf 3 Hulp bij het huishouden

De hulp bij het huishouden is afkomstig uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, waar de functie Huishoudelijke Verzorging één van de zeven functies was die onder de AWBZ vielen. Op 1 januari 2007 is deze functie uit de AWBZ geschrapt (artikel 41, lid 2. Wmo) en heeft de Wmo op basis van artikel 4 lid 1. onder a. deze functie overgenomen. Mogelijk compenserende voorzieningen voor beperkingen in “een huishouden voeren” zijn in de Wmo-Verordening zowel hulp bij het huishouden als woonvoorzieningen.Onder hulp bij het huishouden wordt verstaan: Het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort (Wet artikel 1, lid 1. sub h).

Artikel 3.1 Algemene voorwaarden voor verstrekking

De algemene criteria om voor een hulp bij het huishouden in aanmerking te komen zijn (artikel 3.2.van de Wmo-Verordening):• Er zijn aantoonbare beperkingen waardoor het voor de persoon met beperkingen niet mogelijk is een of meer huishoudelijke taken zelf uit te voeren;• Er zijn problemen bij het ontvangen van mantelzorg. Als bij de indicatiestelling rekening is gehouden met de aanwezigheid van mantelzorg kan tijdelijke uitval daarvan worden opgelost met zogenaamde respijtzorg. Respijtzorg is de tijdelijke overname van zorg door professionals (en/of vrijwilligers) en is bedoeld om de mantelzorger te ontlasten;• Hulp bij het huishouden wordt altijd verleend in het huishouden waartoe de persoon met beperkingen behoort.

Artikel 3.2 Beperkingen voor het verstrekken van hulp bij het huishouden

Voor het toekennen van hulp bij het huishouden gelden de algemene regels zoals vermeld in Wmo-Verordening en Wmo-Uitvoeringsbesluit. Hieronder volgt een opsomming (niet limitatief) van voor hulp bij het huishouden geldende beperkingen:• Voor gebruikelijke zorg wordt geen hulp bij het huishouden verleend (artikel 3.3. Wmo-Verordening);• Als de persoon met beperkingen in een AWBZ instelling verblijft is de functie huishoudelijke verzorging per definitie aangemerkt als onderdeel van dat verblijf;• Bij het bepalen van het recht op hulp bij het huishouden aan de hand van de normtijden wordt eerst gekeken naar voorliggende voorzieningen;• Ruilzorg is niet toegestaan (het inzetten/gebruiken van geïndiceerde uren hulp bij huishouden voor andere AWBZ zorgfuncties en omgekeerd).

Artikel 3.3 Vormen van hulp bij het huishouden

3.3.1. In natura of PGB of als financiële tegemoetkoming Hulp bij het huishouden kan in principe naar keuze van aanvrager in natura of als PGB worden verstrekt (artikel 3.1. Wmo-Verordening en de toelichting hierop). Een PGB wordt niet (meer) verleend als de budgethouder zich niet houdt aan de hem opgelegde verplichtingen of anderszins vermoed wordt dat hij niet kan omgaan met een PGB (artikel 1.6. lid 4. en 5. Wmo-Verordening). Ook voor een financiële tegemoetkoming geldt dat deze alleen wordt verleend als de persoon met beperkingen in staat is de hieruit voortvloeiende (financiële en administratieve) verplichtingen na te komen.

Artikel 3.4 Soorten hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden is gericht op ondersteunen bij of overnemen van huishoudelijke verrichtingen met inbegrip van enige begeleiding, ofwel activiteiten om het huishouden (en het gezin) basaal ”draaiende” te houden. Hulp bij het huishouden wordt onderscheiden in:1. Huishoudelijke werkzaamheden, bijvoorbeeld stof afnemen, afwassen, opruimen, ramen zemen, sanitair schoonmaken, was verzorgen of kleding opbergen, bed opmaken, verzorgen van planten en huisdieren en het bereiden van de maaltijd (Wmo-Verordening artikel 3.5. sub a.);2. Organisatie van het huishouden in verband met chronische ziekte of beperkingen(Wmo-Verordening artikel 3.5. sub b.);3. Het verzorgen en opvangen van jonge kinderen in verband met uitval van de primaire verzorger(s) en afwezigheid van informele zorg( Wmo-Verordening artikel 3.5. sub b.).In beperkte mate kan begeleiding deel uit maken van hulp bij het huishouden. De persoon met beperkingen heeft, bijvoorbeeld in nauwe samenhang met hulp bij het huishouden, een beetje sturing of stimulering nodig tot het (deels) zelf uitvoeren van activiteiten (Wmo-Verordening artikel 3.5. sub.b.).

Artikel 3.5 Gebruikelijke zorg

Artikel 3.3. van de Wmo-Verordening bepaalt dat, “als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten en/of inwonende kinderen behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten” men niet in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden. Deze beperking heet “gebruikelijke zorg” . De richtlijnen voor gebruikelijke zorg uit het Protocol Gebruikelijke Zorg, de beleidsregels zoals het CIZ die hanteerde ten aanzien van de functie HV in de AWBZ tot de invoering van de Wmo, zijn van toepassing. De hoofdlijnen uit het Protocol worden hieronder weergegeven. Gebruikelijke zorg wil zeggen dat als de hulpvrager huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, zij verondersteld worden dit door een herverdeling van taken te doen. De oplossing kan in de persoonlijke leefsituatie worden gevonden.Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat indien degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere leden van de leefeenheid verondersteld worden dit over te nemen.Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten ouder dan 18 jaar. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld in verband met studie op kamers te kunnen wonen en een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien. Vanaf 23 jaar wordt men verondersteld een volledig huishouden te kunnen draaien. Onder 18 jaar wordt men verondersteld te helpen bij het huishouden, zoals het bijhouden van de eigen kamer, het helpen dekken van de tafel, het helpen bij de afwas enz. Ook met deze activiteiten kan rekening gehouden worden bij de indicatie.Daarbij wordt er geen rekening mee gehouden of men het al dan niet wil of al dan niet gewend is te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan, dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp geboden worden bij het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke zorg af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners. Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke zorg. Een hoge leeftijd (> 75 jaar) kan in omstandigheden aanleiding te zijn niet te vragen het huishoudelijk werk aan te leren.Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers feitelijk niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Maar in alle situaties dat daarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat te ver chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de off-shore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken.Onder personen die lid zijn van de leefeenheid worden niet verstaan personen die een (pension)kamer huren. Het moet dan gaan om personen die in generlei familiebetrekking staan tot elkaar en er moet daadwerkelijk een huurovereenkomst liggen.In die situaties worden overigens de werkzaamheden ten aanzien van de huurder door de verhuurder als zijnde beroepsmatig niet geïndiceerd!Er zijn situaties die op een grensgebied liggen. Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling, die zich niet leent voor overname. In die situatie kan wel geïndiceerd worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien met dit niet zelf meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn kunnen niet worden geïndiceerd omdat zij het niveau sociale woningbouw te boven gaan (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten, refters) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.Voor AWBZ-instellingen geldt dat huishoudelijke verzorging in de functie verblijf is opgenomen en dus niet geïndiceerd kan worden.Voor particuliere tehuizen die verzorging bieden geldt dat daar hulp bij het huishouden voor het eigen appartement of de eigen kamer geïndiceerd kan worden in zoverre de zorg niet door betrokkene wordt betaald. Dan gaat het immers om reeds aanwezige professionele zorg en is er geen tekort of probleem. Dit geldt ook voor door het tehuis verzorgde wasverzorging of maaltijdverzorging.

3.5.1. Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelastingEen huisgenoot of een partner kan geen of minder gebruikelijke zorg verlenen als deze zodanige gezondheidsproblemen heeft dat de betreffende huishoudelijke taken niet door hem of haar kunnen worden uitgevoerd. Bij de indicatiestelling dient te worden onderzocht of een leefeenheid, gegeven de voor de leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt. Wanneer een partner of huisgenoot gezondheidsproblemen of beperkingen heeft of door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd. Als de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke zorg voor. Het beoefenen van vrije tijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om geen gebruikelijke zorg te kunnen verlenen. Als bij een plotseling optredende oorzaak, bijvoorbeeld het overlijden van een partner/ouder, de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen kan een kort durende indicatie worden gesteld om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

Artikel 3.6 Vaststellen van de omvang van hulp bij het huishouden

Is er geen sprake van gebruikelijke zorg, dan dient de omvang van de hulp bij het huishouden te worden vastgesteld.Hiervoor moet bepaald worden welke activiteiten de hulpvrager zelf niet kan uitvoeren en welke normtijden hiervoor gelden. Er is, in navolging van de AWBZ, gekozen voor normtijden, om een uitgangspunt te hebben voor de omvang van de verschillende taken die in het huishoudelijk werk verricht moeten worden.De hieronder aangegeven normtijden worden gehanteerd. Deze normtijden zijn afkomstig uit het protocol huishoudelijke verzorging van het CIZ en samengesteld in overleg met de landelijke koepel van thuiszorginstellingen. Normering is nodig om een uitgangspunt te hebben en discussies te voorkomen over de benodigde tijd voor bepaalde activiteiten.Aan de hand van de normtijden kan voor de individuele situatie worden bepaald hoeveel tijd noodzakelijk is.

3.6.1. Normtijden

3.6.1.1. Het doen van boodschappen voor het dagelijkse levenHieronder vallen het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van boodschappen. Dit kan 1x per week worden gedaan en daar kan tot en met 4 personen 60 minuten per week voor worden toegekend.Als het gaat om meer dan 4 personen of als er kinderen jonger dan 12 jaar aanwezig zijn, kan 2x per week boodschappen worden toegekend.Indien de afstand tot de winkels groot is, kan 30 minuten extra worden toegekend.Dat betekent dat voor boodschappen de marge voor toekennen bedraagt 60 tot 150 minuten. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden in principe niet gehonoreerd.Alleen medisch noodzakelijke afwijkingen kunnen gehonoreerd worden.

3.6.1.2. Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijdHieronder vallen wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten en afwassen, met de machine of handmatig.Wat betreft de warme maaltijd vallen hieronder: eten bereiden (voorbereiden en koken) tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen plus opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad.Voor de broodmaaltijd kan per keer 15 minuten, voor de warme maaltijd per keer 30 minuten worden toegekend.Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar dan kan per keer 20 minuten extra worden toegekend.Per dag kan het dus gaan om 2 broodmaaltijden en 1 warme maaltijd, waarbij de variatie kan liggen tussen 60 minuten en 120 minuten.

Voor mensen met een ZZP indicatie (=Zorg Zwaarte Pakket, een indicatie voor opname in een AWBZ instelling, bijvoorbeeld een verzorgings- of verpleeghuis) en een psycho-geriatrische diagnose is begeleiding bij het klaarmaken en controle op het innemen van de maaltijden en eventueel medicatie heel belangrijk. Het hebben van een dergelijke indicatie houdt impliciet in dat er controle en toezicht nodig is op deze activiteiten. In deze situatie dient de AWBZ( indicatie) hierin te voorzien en valt dit niet onder de indicatie van de hulp bij het huishouden.

In situaties dat de psycho-geriatrische diagnose nog niet gesteld is maar er is wel sprake van beginnende verschijnselen hiervan kan de Wmo indicatie hulp bij het huishouden voor het bereiden van broodmaaltijden voor maximaal één jaar worden gesteld. Er is dan voldoende tijd om een diagnose te laten stellen en een AWBZ indicatie voor bijvoorbeeld Begeleiding aan te vragen. De hulp bij het huishouden en de zorg vanuit de AWBZ dienen in deze situatie goed op elkaar te worden afgestemd.

3.6.1.3. Licht poetswerk in huis, kamers opruimenHieronder vallen de volgende activiteiten:Indien geen maaltijdvoorziening is geïndiceerd: afwassen, handmatig 15-30 minuten per keer, machine in- en uitruimen 10 minuten per keer.Opruimen, stof afnemen, bedden opmaken en wekelijkse beurt interieur; dit is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van de gezinssamenstelling en bedraagt 15 tot 40 minuten per keer.Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning) bij ernstige beperkingen in armen en handen die leidt tot extra rommel kan meer tijd worden toegekend. Dit geldt alleen voor de kamers die in gebruik zijn en uitgaande van een woning niveau sociale woningbouw. Extra toegekende tijd in principe maximaal 3 maal per week 20-30 minuten.Totaal betekent dit minimaal 60-90 minuten, maximaal 180 minuten.

3.6.1.4. Zwaar huishoudelijk werkHieronder vallen: stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen, opruimen huishoudelijk afval.Omvang bij een eenpersoonshuishouden en een huis met 2 kamers: 1 x 3 uur per 14 dagen, of 90 minuten per week. Bij een meerpersoonshuishouden en een huis met 3 kamers of meer geldt de omvang van 180 minuten per week. In grote woningen met een hoge bezettingsgraad, bij een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing) bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning, bij aanwezigheid van jonge kinderen kunnen extra uren, afhankelijk van de situatie, worden toegekend. Verzorging huisdieren wordt meegenomen en niet extra geïndiceerd.

3.6.1.5. Verzorging kleding/linnengoedHier wordt onder gerekend: sorteren en wassen kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger, vouwen, strijken en opbergen.Hiervoor wordt bij 1 persoon 60 minuten per week toegekend, bij 2 personen 90 minuten per week.Meer per week: bij kinderen onder de 16 jaar 30 minuten per kind per week extra, bij bedlegerige personen 30 minuten per week extra, bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc. 30 minuten per week extra. Bij huishoudens met kleine kinderen kan tot maximaal 3x per week wassen worden toegekend, in andere situaties wordt uitgegaan van éénmaal per week.

3.6.1.6. Organisatie van het huishoudenHiertoe worden gerekend opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden.Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen.Hieronder vallen: wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden, sfeer scheppen, spelen, opvoedingsactiviteiten.Meer of minder kan worden geïndiceerd vanwege het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek en samenvallende activiteiten.Totaal omvang afhankelijk van de situatie, aanvullend op de eigen mogelijkheden, bij de aanwezigheid van kinderen onder de 6 jaar, gecombineerd met overige huishoudelijke activiteiten, tot maximaal 40 uur per week.

3.6.1.7. Dagelijkse organisatie van het huishoudenAlleen in combinatie met andere huishoudelijke activiteiten verrichten van administratieve werkzaamheden ten behoeve van de persoon met beperkingen, organiseren van huishoudelijke activiteiten en het plannen en beheren van middelen met betrekking tot het huishouden.Indien hier aanleiding toe bestaat kan hier 30 minuten per week voor worden geïndiceerd. Hiervan kan worden afgeweken bij communicatieproblemen, kinderen onder de 16 jaar of andere tijdvragende huisgenoten, of psychosociale of andere problematiek bij meerdere huisgenoten. Bij beperkt regelvermogen van de persoon met beperkingen valt deze activiteit onder de AWBZ functie: Ondersteunende Begeleiding

3.6.1.8. Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissenHieronder kan ook observeren vallen, evenals formuleren doelen met betrekking tot huishouding, helpen verkrijgen, handhaven structuur in het huishouden, helpen verkrijgen/handhaven zelfredzaamheid t.a.v. budget, begeleiden ouders bij opvoeding (beperkt en in combinatie met andere onderdelen) en begeleiding kinderen.Omvang 30 minuten per week.

3.6.1.9. Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden Instructie omgaan met hulpmiddelen, instructie licht huishoudelijk werk, instructie textielverzorging, instructie boodschappen doen, instructie koken.Maximaal 30 minuten per keer en maximaal 3x per week gedurende maximaal 6 weken.Bij communicatieproblemen kan meer tijd worden geïndiceerd.

3.6.2. Voorliggende voorzieningenBij het bepalen van het recht op hulp bij het huishouden aan de hand van de normtijden geldt dat eerst gekeken dient te worden naar voorliggende voorzieningen. Voorliggende voorzieningen, die altijd algemeen gebruikelijk zijn, gaan voor en kunnen gevonden worden in:kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang); oppascentrales; maaltijddiensten; hondenuitlaatservice; boodschappendiensten, inzet vrijwilligers of mantelzorgers enz. Als een voorliggende voorziening aanwezig is gaat deze optie voor en kan voor de betreffende activiteit geen normtijd worden toegekend. De voorliggende voorziening moet ter plaatse wel beschikbaar zijn. Is dat niet zo, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening. Niet relevant is of de persoon met beperkingen gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten. Zie voor algemeen gebruikelijk Wmo-Verstrekkingenbeleid 1.6.

3.6.3. Omvang in uren en minutenTen aanzien van de vaststelling van de omvang van de indicatie wordt hulp bij het huishouden toegekend in het aantal uren en minuten.

3.6.4. In naturaIndien het gaat om zorg in natura, dan kan de toe te kennen hulp bij het huishouden bij beschikking worden toegekend en worden doorgegeven aan de zorgaanbieder die deze gaat verzorgen. De persoon met beperkingen kan kiezen uit de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieders.Aan de zorgaanbieder worden de persoonsgegevens van de persoon met beperkingen, zijn sociale omstandigheden en gegevens over de inhoudelijke opbouw van de indicatie doorgegeven. De zorgaanbieder moet hiervan op de hoogte zijn om de juiste activiteiten te kunnen aanbieden waarvoor hulp is toegekend.Voor de eigen bijdrage worden de benodigde gegevens doorgegeven aan het Centraal Administratie kantoor (CAK), die de eigen bijdragen op basis van het inkomen vaststelt en int.

3.6.5. PGBAls de persoon met een beperking kiest voor een PGB, en hier geen overwegende bezwaren tegen bestaan, wordt het budget bij beschikking toegekend. Het PGB wordt vastgesteld op basis van het bij de toegekende klasse en de soort hulp behorende budget (artikel 3.1. Wmo-Uitvoeringsbesluit). Het netto persoonsgebonden budget is het bruto PGB waarop de eigen bijdrage in mindering is gebracht.Het PGB wordt maandelijks uitbetaald. In de regel bruto maar niet als • de eigen bijdrage op jaarbasis meer bedraagt dan € 1.000 of• er sprake is van een zogenaamd € 0 PGB (eigen bijdrage is hoger dan bruto PGB) • de budgethouder zelf kiest voor netto uitbetaling.Aan het PGB zijn verplichtingen verbonden waaronder de verplichting om per kwartaal verantwoording af te leggen over de besteding van het bruto PGB. De budgethouder kan kiezen voor verantwoording per jaar onder de voorwaarden dat:1. de budgethouder gedurende één kalenderjaar correct verantwoording heeft afgelegd en2. het toegekende PGB op jaarbasis niet groter is dan € 3.000.Het PGB wordt na afloop van een kalenderjaar, of eerder als het tussentijds is beëindigd, definitief vastgesteld. Indien niet is voldaan aan de opgelegde verplichtingen kan het PGB geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd. Naast de algemene bepalingen zijn regels over het PGB hulp bij het huishouden te vinden in de Wmo-Verordening (artikel 1.6. lid 4. en 5., artikel 2.4. en 3.6) en het Wmo-Uitvoeringsbesluit (artikel 2.5., 2.7. lid 3., 4. en lid 5., 2.8., 3.1., 3.3., 3.4. en 3.6.)Ook in deze situatie worden de benodigde gegevens doorgegeven aan het Centraal Administratie kantoor (CAK), die de eigen bijdragen op basis van het inkomen vaststelt. Bij een netto PGB wordt de eigen bijdrage door het college in mindering gebracht op het bruto PGB.

3.6.6. Financiële tegemoetkomingAls de persoon met een beperking kiest voor een financiële tegemoetkoming, en hier geen overwegende bezwaren tegen bestaan, wordt een (voorlopige) financiële tegemoetkoming bij beschikking toegekend. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten worden vastgesteld op basis van het aantal geïndiceerde/toegekende uren en minuten en het bij de soort hulp behorende bedrag per uur/60 minuten. (artikel 3.2. Wmo-Uitvoeringsbesluit).De financiële tegemoetkoming is een gemaximeerde vergoeding en wordt vastgesteld op de voor vergoeding in aanmerking komende kosten minus het over de toegekende periode verschuldigde eigen aandeel. De financiële tegemoetkoming wordt aan de persoon met beperkingen achteraf uitbetaald na overleggen van een nota en een betalingsbewijs. Er is dus sprake van restitutie. De financiële tegemoetkoming voor hulp in het huishouden wordt niet rechtstreeks aan de zorgaanbieder uitbetaald.

Aan de financiële tegemoetkoming zijn verplichtingen verbonden waaronder de verplichting om de hulp uitsluitend in te kopen bij een professionele zorgaanbieder en de verplichting per kwartaal/jaar verantwoording af te leggen over de besteding van de financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel. De financiële tegemoetkoming wordt na afloop van een kalenderjaar, of eerder als de hulp tussentijds is beëindigd, definitief vastgesteld. Indien niet is voldaan aan de opgelegde verplichtingen kan de financiële tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk worden herzien en worden teruggevorderd. Naast de algemene bepalingen zijn regels over de financiële tegemoetkoming voor hulp bij het huishouden te vinden in de Wmo-Verordening (artikel 2.3. en 3.7.) en het Wmo-Uitvoeringsbesluit (2.9. 2.11, 3.2., 3.5. en 3.6.)

Paragraaf 4 Woonvoorzieningen

De Wmo geeft geen definitie van het begrip woonvoorziening. Artikel 4 Wmo spreekt van: “a. een huishouden te voeren”. Op grond van de Wmo Verordening kan een woonvoorziening worden verstrekt ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouding. Een woonvoorziening compenseert de beperkingen die een belanghebbende ondervindt bij het normale gebruik van de woning. Hierbij dient een keuze te worden gemaakt tussen het eventueel aanpassen van de huidige woning of een (verplichte) verhuizing naar een andere geschikte woning. Voor een overzicht van de kosten die voor woonvoorzieningen voor vergoeding in aanmerking kunnen komen wordt verwezen naar het Wmo-Uitvoeringsbesluit, hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Artikel 4.1 Algemene voorwaarden voor verstrekking

Om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening geldt dat er altijd sprake moet zijn van (ergonomische) belemmeringen in het normale gebruik van de woning. In de volgende paragrafen worden deze begrippen toegelicht.

4.1.1. Ergonomische) belemmeringenUitsluitend medisch aantoonbare beperkingen waardoor de persoon met beperkingen belemmeringen ondervindt in het normale gebruik van de woning komen voor compensatie in aanmerking. Deze belemmering moet in direct verband staan met een – hetzij uit een lichamelijke beperking, hetzij uit een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voortvloeiende- lichamelijke functionele beperking.Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing wordt uitsluitend verleend als deze gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische belemmeringen in het normale gebruik van de woning. Dit is niet het geval als belemmeringen niet in de woning gelegen zijn maar veroorzaakt worden door specifieke eigenschappen van de buurt.

4.1.2. Het normale gebruik van de woningOnder het normale gebruik van de woning wordt verstaan de activiteiten die over de dag heen in een woning plaatsvinden zoals slapen, eten, lichaamsreiniging, gebruik van tenminste één toilet, uitvoeren van essentiële huishoudelijke werkzaamheden en veilig spelen , het verzorgen van kinderen en ontvangen van bezoek in de eigen woning. Daarnaast moet het voor de persoon met beperkingen mogelijk zijn de woning en de achter- en/of voortuin (of balkon) te betreden en zich binnen de woning te verplaatsen, dit met betrekking tot de noodzakelijke woonfuncties. Het normale gebruik van de woonruimte strekt zich niet uit tot het gebruik van hobbyruimtes, studeerkamers en dergelijke. Voor deze ruimten worden geen woonvoorzieningen verstrekt.Voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden) vallen niet onder het normale gebruik van de woning.

4.1.3. Aard van de gebruikte materialen/achterstallig onderhoudGeen woonvoorziening wordt toegekend indien de in of aan de woning gebruikte materialen (mede) de oorzaak zijn van de ondervonden beperking, zoals bijvoorbeeld een allergie (artikel 1.6. lid 2.d. Wmo-Verordening). Een uitzondering geldt indien er sprake is van niet voorziene, onverwacht optredende meerkosten waarvoor de belanghebbende niet heeft kunnen reserveren, bijvoorbeeld in het geval dat uit een medisch onderzoek plotseling blijkt dat de persoon met beperkingen lijdt aan een ziekte of gebrek (bijvoorbeeld CARA) waardoor hij zijn woning dient te saneren. Ook wordt geen woonvoorziening verleend indien de ondervonden beperking het gevolg is van achterstallig onderhoud of vocht en tocht, veroorzaakt door in de woning gelegen factoren. De eigenaar van een woning (al dan niet in de sociale huursector) dient zijn woning deugdelijk te onderhouden. Alleen in die situaties dat de belanghebbende met een inkomen op het sociaal minimum te maken heeft met een woningeigenaar die weigert tot onderhoud/aanpassing (al dan niet gepaard gaande met een huurverhoging) over te gaan, kan een voorziening worden verleend.

4.1.4. Voorzieningenniveau sociale woningbouwEen voorziening kan worden geweigerd voor zover de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw. Het uitrustingsniveau in de sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit vormt dus een duidelijke begrenzing. Garages bijvoorbeeld zijn van een hoger niveau. In gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan een uitzondering worden gemaakt.

4.1.5. Samenhangende afstemmingBij een indicatiestelling voor woonvoorzieningen wordt integraal beoordeeld in hoeverre algemene voorzieningen zoals bijvoorbeeld maaltijdenservice, hulp bij het huishouden en AWBZ functies kunnen voorzien in respectievelijk compensatie en oplossing van de ondervonden woonproblematiek. Ook wordt, conform de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wvg, beoordeeld in hoeverre de problematiek kan worden opgelost door redelijkerwijs te vergen inspanningen van huisgenoten. Bij het uitvoeren van essentiële huishoudelijke werkzaamheden wordt ook gelet op de mate waarin van gezinsleden, huisgenoten of anderen gevergd kan worden dat zij de persoon met beperkingen helpen. Bij de toekenning van voorzieningen om een kind zonder gevaar voor de eigen gezondheid in de woonruimte te laten spelen geldt als voorwaarde dat aangetoond moet kunnen worden dat het risico van fysiek letsel niet kan worden beheerst door in redelijkheid te vergen oppas- of andere maatregelen.Verder wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen zoals een andere organisatie van taken en een herschikking van de inrichting dan wel wijziging van de opstelling van inrichtingselementen in de woning. Bij het ontvangen van bezoek in de eigen woning worden alleen die voorzieningen vergoed die noodzakelijk zijn om zelfstandig de deur te kunnen openen als dit voor de persoon met beperkingen ten gevolge van ergonomische belemmeringen niet mogelijk is.

4.1.6. Uitzondering normaal gebruik van de woningDe uitraaskamer vormt een uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen worden verstrekt ter compensatie van problemen bij het normale gebruik van de woning. Deze voorziening heeft een specifiek doel, namelijk het tot rust doen komen van personen met een specifieke beperking (artikel 4.10 Wmo-Verordening).

Artikel 4.2 Regels voor verstrekken van woonvoorzieningen

Voor het toekennen van woonvoorzieningen gelden de algemene regels zoals vermeld in Wmo-Verordening en Wmo-Uitvoeringsbesluit. Ter aanvulling hierop gelden de volgende beleidsregels ( niet limitatief):• Het wegnemen van belemmeringen die worden veroorzaakt door achterstallig onderhoud komen niet voor vergoeding in aanmerking.• Het aanpassen van de woning aan de eisen van de tijd en/of renovatie komt niet voor vergoeding in aanmerking.• Als in een echtscheidingsprocedure co-ouderschap met twee verschillende huisadressen is uitgesproken, hebben de kinderen twee hoofdverblijven. In dit geval kunnen beide woningen worden aangepast als niet kan worden volstaan met het bezoekbaar maken van één van de woningen. De gemeente waar de woning van de betreffende ouder staat heeft compensatieplicht.• Een financiële tegemoetkoming wordt slechts verleend als de woonvoorzieningen toereikend zijn/worden verzekerd.

Artikel 4.3 Geen recht op woonvoorzieningen

Hieronder volgt een opsomming (niet limitatief) van redenen waarom woonvoorzieningen worden geweigerd:• Een verhuizing vanuit een woning die voor de persoon met beperkingen adequaat was. Een uitzondering kan worden gemaakt als er een andere belangrijke reden is om te verhuizen. Belangrijke redenen kunnen zijn een wijziging in gezins- of leefsituatie of aanvaarden van werk elders (artikel 4.6. lid 1. Wmo-Verordening);• Een verhuizing naar een woning die niet is afgestemd op de persoon met (voorzienbare, toekomstige) beperkingen, tenzij daar vooraf schriftelijk toestemming voor is verleend ( artikel 4.6. lid 2. Wmo-Verordening);• Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan beschreven in artikel 4.6. lid 3 van de Wmo-Verordening. Uitsluitend de in de Wmo-Verordening opgenoemde kosten van voorzieningen komen voor vergoeding in aanmerking. Een traplift wordt niet buiten de woning in de gemeenschappelijke ruimte geplaatst, bijvoorbeeld bij portiekwoningen. Dit vanwege een verhoogd risico voor beschadiging en aantasting door weersomstandigheden en de mogelijkheid van overlast voor mede-portiekbewoners.

Artikel 4.4 Beperkingen voor het verstrekken van woonvoorzieningen

Hieronder volgt een opsomming (niet limitatief) van voor woonvoorzieningen gelden beperkingen:• Om bij verhuizing voor een voorziening in aanmerking te kunnen komen dient de belanghebbende altijd voorafgaand aan de verhuizing schriftelijke toestemming van de gemeente te hebben gekregen. Dit geldt ook voordat onomkeerbare stappen gezet worden die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning. De gemeente moet in staat zijn zich vooraf een oordeel te vormen over de ondervonden belemmeringen en de mogelijke oplossingen (artikel 1.6. lid 3.a. Wmo-Verordening);• Op grond van artikel 4 lid 2 van de Wet wordt bij het bepalen van voorzieningen ook rekening gehouden met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in de maatregelen (lees oplossingen) te voorzien. Hieronder wordt mede verstaan de financiële capaciteit van de aanvrager om zelf te voorzien in kosten van woonvoorzieningen die worden aangevraagd op een moment dat op basis van de gezinssituatie of woonsituatie te verwachten was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn of worden. Bijvoorbeeld op tijd reserveren voor de kosten van een verhuizing of een woningaanpassing die voorzienbaar is in het kader van een normale wooncarrière of bijvoorbeeld op grond van leeftijd en gezinssamenstelling. Uitgangspunt is dat belanghebbende, ook met een minimuminkomen, kan reserveren voor kosten die noodzakelijk zijn voor woonvoorzieningen die redelijkerwijs voorzienbaar zijn. Zie ook 1.2. Verstrekkingenbeleid.

Artikel 4.5 Beperking voor het verstrekken van zeer dure woonvoorzieningen

Geen woonvoorzieningen worden verstrekt waarvan de kosten meer bedragen dan € 48.629,-- (artikel 4.1. Wmo-Uitvoeringsbesluit). Als weigering van die woonvoorziening, gelet op het belang dat de Wet beoogt te beschermen, zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard, kan met toepassing van de hardheidsclausule hiervan worden afgeweken. Alleen in zeer bijzondere, individuele, situaties zal dit het geval kunnen zijn. Bijvoorbeeld als er sprake is van meerdere personen met ernstige beperkingen binnen één huishouden. Deze beleidsregels is gebaseerd op het oude Wvg beleid voor dure woonvoorzieningen. Dit beleid wordt ongewijzigd toegepast tenzij uit jurisprudentie blijkt dat een dergelijk beleid onder de Wmo niet is toegestaan.

Artikel 4.6 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

Als algemene beleidsregel (artikel 1.6. lid 2. sub a. Wmo-Verordening) geldt dat geen voorziening wordt toegekend als deze voor de persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is. Met inachtneming van hetgeen hierover in het gemeentelijk beleid is vastgelegd worden onder algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen in ieder geval verstaan:• Centrale verwarming;• Eenvoudige handgrepen (beugels 30 tot 40 cm lang);• Verhoogde toiletpot 6+ (al of niet verstelbaar) en toiletverhogers;• Hangtoilet;• Closetzitting;• Reservoir voor spoelwater;• Douche;• Douchegordijn of douchewanden;• Doucheslang, douchekop, glijstang, extra haakje etc.;• Standaard spiegel;• Toiletaccessoires (o.a. spiegel, zeepbakje en toiletpapierhouder);• Thermostaat kranen/ eenhendel mengkranen (voor badkamer, toilet en keuken);• Keramische/inductie kookplaat;• Wasdroger;• Losse airco units;• Al dan niet elektrische zonwering/zonneschermen/screens etc;• Ophogen (niet zijnde aanpassen) van toegangspad, tuinpad of terras rondom de woning;• Oplaadmogelijkheden/ het aanbrengen van stopcontacten in de berging;• Automatische deuropeners voor garagedeuren.

Artikel 4.7 Nieuw Artikel

Onderstaande lijst werkt als een beslisboom om vast te stellen of er aanleiding is met een individuele voorzieningen beperkingen in het normale gebruik van de woning te compenseren:

1.Wat is de vraag, Welk woonprobleem moet er worden opgelost? Welk resultaat moet bereikt worden?  
2.Valt belanghebbende/de vraag onder de compensatieplicht van de Wmo: zijn er blijvende beperkingen in het normale gebruik van de woning?Ja, naar 3.Nee, geen compensatie
3.Zijn er algemene of voorliggende voorzieningen die de beperkingen kunnen oplossen?Ja, geencompensatie     Nee, naar 4.
4.Zijn er in de gezinssituatie of met mantelzorg/ vrijwilligers) (herverdeling taken, hulp bij taken) mogelijkheden waarmee de beperkingen kunnen worden opgelost?Ja, geencompensatieNee, naar 5.
5. Is er sprake van meerkosten? Ja, naar 6. Nee, geen compensatie
6. Is er sprake van voorzienbare aanpassingen/verhuizing en/of kan belanghebbende op basis van financiële capaciteit zelf in kosten van woonvoorziening voorzien? Ja, geencompensatie Nee, naar 7.
7. Is de woning adequaat aanpasbaar? Ja, naar 8. Nee, vaststellen of recht bestaat op verhuis- kostenvergoeding vanaf punt 5.
8. Meerkosten aanpassing < € 5.358. Woning in principe aanpassen als aanneembaar is dat belanghebbende ook gelet op zorgbehoefte niet op korte termijn gaat/zal moeten verhuizen Ja, compensatie Kosten > € 5.358 naar 9.
9. Meerkosten aanpassing > € 5.358: primaat verhuizing in volle breedte afwegen (Verstrekkingenbeleid 4.9 en 4.10.); Primaat toepasbaar: naar 11. Primaat niet toepasbaarNaar 10.
10. Het primaat verhuizing is niet toepasbaar. omdat: a. er geen adequate woning binnen de medische termijn beschikbaar is, ofb. het primaat gemotiveerd om dringende medische/ sociale of financiële redenen niet kan worden toegepast;  Niet toepasbaar: Huidige woning aanpassen > € 5.358 of in overleg de woning gedeeltelijk aan-passen in afwachting van geschikte woning
11. Primaat verhuizing is toepasbaar. Wil belanghebbende verhuizen? Ja, naar 12. Nee, naar 13.
12. Belanghebbende wil verhuizen. Vaststellen of recht bestaat op verhuiskostenvergoeding vanaf punt 5. Ja, compensatie Nee, geen compensatie
13. Belanghebbende wil niet verhuizen.Vaststellen of recht bestaat op verhuiskostenvergoeding vanaf punt 5. en of voldaan wordt aan voorwaarden artikel 4.2. lid 4 Wmo-Verordening Ja, compensatie mogelijk met financiële tege-moetkoming om huidige woning aan te passen Nee, geen compensatie
14. Bij 13. zijn naast een financiële tegemoetkoming ook losse voorzieningen zoals een douche-toiletstoel mogelijk als die ook in de nieuw te betrekken woning noodzakelijk zouden zijn.  

 

Artikel 4.8 Vormen van woonvoorzieningen

4.8.1. In natura of PGB of als financiële tegemoetkomingDe Wmo-Verordening regelt welke woonvoorzieningen kunnen worden verstrekt en in welke vorm zij worden verstrekt. Woonvoorzieningen die ingevolge artikel 4.1. Wmo-Verordening uitsluitend als financiële tegemoetkoming worden verstrekt zijn:a. verhuis- en herinrichtingkostenb. kosten van dubbele woonlasten of huurderving.

Voor deze voorzieningen geldt dat zij niet in natura of als PGB kunnen worden verstrekt, het betreft uitsluitend financiële tegemoetkomingen in te maken kosten.

Voor de overige woonvoorzieningen van dit artikel is het uitgangspunt dat zij zowel in natura, als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming kunnen worden verstrekt. De overige woonvoorzieningen van dit artikel zijn:a. een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing;b. een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;c. een uitraasruimte;d. onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening;e. het verwijderen van woonvoorzieningen.

Hiervoor geldt:• De voorzieningen onder a. en c. worden verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte;• geen PGB voor voorzieningen waarvan de te verwachten gebruiksduur korter is dan de afschrijftermijn van de te verstrekken voorziening (artikel 2.4. sub a. Wmo-Uitvoeringsbesluit);• een trap-, plateau- of patiëntenlift wordt uitsluitend in natura, in bruikleen, verstrekt (artikel 4.1. lid 4. Wmo-Verordening) ;• onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen wordt in dezelfde vorm verleend als het hulpmiddel/de voorziening waarvoor deze vergoeding wordt verleend. Bij een traplift in natura, in bruikleen, vindt het onderhoud ook in natura plaats.  

4.8.2. Bouwkundige en niet-bouwkundige woonvoorzieningenKomt verhuizing niet in aanmerking dan zal beoordeeld worden welke aanpassingen noodzakelijk zijn. Of de persoon met beperkingen in aanmerking komt voor een bouwkundige of woontechnische (onroerende, vaste) woningaanpassing of een niet bouwkundige of woontechnische (roerende, losse) woonvoorziening, hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Het gaat bij losse woonvoorzieningen bijvoorbeeld om tilliften, badliften, douche/toiletstoelen, douchestretchers, badtransfer-planken. Waar mogelijk zal uit oogpunt van herbruikbaarheid gekozen worden voor verstrekking van losse woonvoorzieningen. Inrichtingselementen vallen niet onder de Wmo. De losse woonvoorziening moet voorzien in een oplossing voor een elementaire woonfunctie, die eventueel ook kan worden geboden middels een bouwkundige woningaanpassing. Meestal zal de losse voorziening een goedkoop en adequaat alternatief zijn voor een vaste voorziening. Een voorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt of een transferplank. In plaats van een verhoogd toilet kan ook een toiletverhoger of een toiletstoel worden verstrekt. Ook zal bij voorkeur met losse voorzieningen worden gewerkt in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling of in andere situaties waarin de voorziening langdurig noodzakelijk is, maar waarin de verstrekking van vaste woonvoorzieningen als risico met zich meebrengt dat deze voorziening op zichzelf niet efficiënt is. Voorbeelden zijn terminale situaties, maar ook situaties waarin mensen in een slooppand wonen.

4.8.3. TrapliftenTrapliften worden uitsluitend in natura en in bruikleen verstrekt. Hiervoor is een raamovereenkomst afgesloten met trapliftenfabrikant Otto Ooms te Bergambacht. Ook onderhoud en reparatie zijn in het betreffende contract geregeld. De gemeente vraagt overeenkomstig het programma van eisen een offerte voor de betreffende lift en geeft na goedkeuring hiervan opdracht aan de leverancier tot levering en plaatsing. De gemeente koopt de lift en verstrekt hem in bruikleen aan de persoon met beperkingen. De betreffende liften zijn stoelliften met een zogenaamd flexirail systeem welke desgewenst, na beëindiging gebruik door de persoon met beperkingen, eenvoudig weer kunnen worden verwijderd en hergebruikt. De persoon met beperkingen verplicht zich tot het nakomen van de voorwaarden zoals deze zijn vastgelegd in een desbetreffend bruikleencontract.Indien in de woning bouwkundige voorzieningen moeten worden aangebracht alvorens tot plaatsing van de lift kan worden overgegaan, worden deze door de leverancier (dit betreft veelal de aanpassingen van de elektrische installatie van de woning) separaat in de offerte opgenomen.Deze laatste kosten vallen onder woningaanpassingen waarvoor een financiële tegemoetkoming aan de eigenaar van de woning kan worden verleend.

Artikel 4.9 Primaat verhuizing

Artikel 4.2. Wmo-Verordening regelt het primaat van de verhuizing. Het primaat verhuizing wordt niet toegepast als de te verwachten kosten van een woningaanpassing minder zijn dan € 5.358 (bedrag per 1-1-2011, artikel 4.7 Wmo-Uitvoeringsbesluit).Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.In de Wvg-jurisprudentie is het hanteren van het primaat van de verhuizing op zichzelf geaccepteerd door de Centrale Raad van Beroep. Onder de Wmo zal dan ook van deze mogelijkheid gebruik worden gemaakt ter compensatie van woonproblemen. In feite gaat het bij het hanteren van het primaat van de verhuizing om een uitwerking van het principe dat wordt gekozen voor de goedkoopst-adequate oplossing.

Er zijn echter wel grenzen aan het hanteren van het primaat van de verhuizing, met name op het gebied van de woonlasten, het tijdsbestek waarbinnen een oplossing kan/moet worden gevonden en de verhouding tussen de besparing van de gemeente bij toepassing van het primaat en de negatieve gevolgen voor de aanvrager. In alle gevallen zal een goed gemotiveerd besluit worden genomen, waarin alle relevante factoren, in onderling verband, worden afgewogen. Daarbij gaat het dus om factoren die spelen aan de kant van de gemeente en aan de kant van de belanghebbende. Als op verantwoorde wijze inhoud gegeven is aan toepassing van het primaat van de verhuizing, is daarmee een adequate oplossing geboden en heeft de gemeente aan haar compensatieverplichting voldaan.Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, die afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de besluitvorming.

4.9.1. Vaststellen noodzaak en omvang woningaanpassingDoor middel van een deskundig advies worden de ondervonden ergonomische belemmeringen in het normale gebruik van de woning vastgesteld. In dit advies en eventueel bijbehorende programma van eisen wordt aangegeven welke bouwkundige en woontechnische woningaanpassingen aan de woonruimte nodig zijn om deze belemmeringen te compenseren. Als de ondervonden ergonomische belemmeringen onvoldoende opgelost kunnen worden in de huidige woning, is verhuizen naar een andere woonruimte de enige adequate oplossing en is aanpassing van de huidige woonruimte niet aan de orde.Een afweging zal gemaakt moeten worden in die situaties dat het (technisch) mogelijk is om de woning aan te passen en er tevens een andere geschikte woning beschikbaar is of kan komen.

4.9.2. De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerdIn een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt.  

4.9.3. Sociale factorenSociale omstandigheden waarmee rekening wordt gehouden zijn bijvoorbeeld de voorkeur van de persoon met beperkingen, de binding met de huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de persoon met beperkingen belangrijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de persoon met beperkingen kan een rol spelen in het afwegingsproces, met name in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het indicatieonderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn. Als de aanvrager zijn werk “aan huis” heeft (eigen be¬drijf), dienen de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen te worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke locatie, negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.

4.9.4. Woonlasten en financiële draagkracht van de persoon met beperkingen Het college maakt een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Bij deze vergelijking wordt rekening gehouden te ontvangen huurtoeslag. De woonlasten in de nieuwe woonsituatie moeten passen bij de financiële draagkracht van de persoon met beperkingen.Als de aanvrager eigenaar van de woonruimte is, zal een verhui¬zing of woningaan¬passing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning heeft meer emotionele en financiële consequenties dan verhuizing vanuit een huurwoning.Indien de aanvrager, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Door het optreden van een handicap kan de financiële situatie van een persoon met beperkingen drastisch veranderen. Hierdoor kunnen problemen ontstaan in het opbren¬gen van de woonlasten van de eigen woning of een huurwoning.

4.9.5. Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimteHet college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen anderzijds. Hierbij worden de volgende kosten, indien van toepassing, meegenomen in de overwegingen (niet limitatief):• Huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte;• De kosten bij verhuizing, te weten:1. de verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding 2. de aanpassingskosten van de nieuwe woning;3. kosten van het eventueel vrijmaken van de woning;4. een financiële tegemoetkoming voor huurder¬ving;• overige noodzakelijk te maken kosten in relatie tot de woonsituatie of -omgeving om beperkingen in maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid te compenseren.

4.9.6. De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing.Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingen aan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook een rol van belang. Aanpassingen aan een eigen woning kunnen minder makkelijk in aanmerking worden gebracht voor hergebruik.• Een revisiebeding, zoals bij huurwoningen, bestaat niet voor eigen wonin¬gen;• De gemeente heeft geen instrument om de woning vrij te krijgen;• Het zal niet zo eenvoudig zijn om een geschikte kandidaat voor die woning te vinden, die zowel financieel als ergonomisch gezien geschikt is voor de betreffende woonruim¬te.Consequentie hiervan zal zijn dat eigen woningen meestal voor één enkele belanghebbende aangepast worden.Ook de medische prognose speelt een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing en aanpassen.

4.9.7. Realisatie primaat verhuizingVaak zal het besluit tot toepassing van het primaat verhuizen door de aanvrager als negatief worden beoordeeld: men wil graag blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Van aanvrager wordt, afhankelijk van zijn individuele situatie, meer of minder actieve medewerking verwacht om verhuizing naar een nieuwe woning te realiseren. Indien aanvrager niet, of onvoldoende meewerkt aan de procedure om te komen tot verhuizing naar een geschikte woning dan kan dit gevolgen hebben voor het recht op een woonvoorziening. De van toepassing zijnde procedure wordt bij het Wmo besluit bepaald en in de beschikking vermeld.

De maximale termijn waarop een woning beschikbaar moet komen is 1 jaar, tenzij uit medisch advies blijkt dat de medisch aanvaardbare termijn korter of langer is. Binnen die tijd moet een geschikte woning kunnen worden gevonden of aangeboden. Als de persoon met beperkingen de hem aangeboden woonruimte niet accepteert vervalt het recht op een woonvoorziening. Ook de plaatsing op de urgentielijst verliest zijn geldigheid indien de persoon met beperkingen een als passend aangemerkte woning weigert.

Indien verhuizing niet binnen de maximale termijn is gerealiseerd beoordeelt het college of dit het gevolg is van:• de woningvoorraad, te weten het niet beschikbaar zijn/komen van een aangepaste/makkelijk aan te passen woning;• de door aanvrager niet of onvoldoende ondernomen activiteiten om een geschikte woning te verkrijgen;• door de gemeente niet of onvoldoende ondernomen activiteiten om een compenserende oplossing te bieden. De volgende procedures zijn mogelijk:

4.9.7.1. Woning beschikbaarEr is een aangepaste/eenvoudig aan te passen woning beschikbaar. Bij de afwegingen (zie hierboven) voorafgaand aan het besluit tot toepassen van het primaat verhuizen is de woning geschikt bevonden. Indien de persoon met beperkingen de hem aangeboden woonruimte niet accepteert vervalt het recht op een woonvoorziening. Dat wil zeggen dat de oude woning niet wordt aangepast en ook de urgentieprocedure niet meer van toepassing is. Wel kan men zelf op zoek naar een geschikte woning, en als deze als passend is aangemerkt, huren (of kopen). Voor deze nieuwe woning kan men alleen in aanmerking komen voor woningaanpassingen die anders in de beschikbare aangepaste woning ook noodzakelijk zouden zijn geweest. Afhankelijk van de individuele omstandigheden (wel of niet gebruikelijke verhuizing) kan men nog wel in aanmerking komen voor vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten.

4.9.7.2. Normale procedure woningzoekenden / instemming vooraf gemeenteEr is geen aangepaste/eenvoudig aan te passen woning beschikbaar maar de verwachting is dat deze binnen de maximale termijn wel op gebruikelijke wijze via de gangbare procedure voor het verkrijgen van huurwoningen kan worden verkregen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de belemmeringen kunnen worden opgeheven door naar een gelijkvloerse (senioren)woning te verhuizen. Aan de persoon met beperkingen zal, op basis van het programma van eisen, aangegeven worden welke huurwoningen geschikt worden geacht en op welke wijze hij deze zelf kan verwerven. De Wmo streeft een grotere eigen verantwoordelijkheid van burgers na. Dit betekent ook dat van de persoon met beperkingen verwacht mag worden dat hij gebruik maakt van het algemeen aanbod van geschikte (huur)woningen en ook zelf actie onderneemt (inzenden woonbonnen) om een dergelijke woning te verwerven. In Boskoop verloopt de toewijzing van de huurwoningen via Trifolium Woondiensten Boskoop. De persoon met beperkingen kan uit het twee-wekelijks gepubliceerde woningaanbod zelf bepalen voor welke woning hij in aanmerking wil komen. De nieuwe woning moet voldoen aan de in het programma van eisen gestelde criteria c.q. op eenvoudige wijze zijn aan te passen. Voordat de huur geregeld kan worden, dient de persoon met beperkingen om voor een woonvoorziening in aanmerking te kunnen komen, van de Gemeentewinkel een schriftelijke verklaring te hebben dat de gewenste woning voldoet aan het programma van eisen.

4.9.7.3. Urgentie procedureIndien de verwachting bestaat dat de persoon met beperkingen niet zelf binnen de geïndiceerde termijn een woning via het gepubliceerde woningaanbod of op andere wijze kan verkrijgen dan zal aan hem worden aangegeven op welke wijze hij een verzoek om plaatsing op de urgentielijst van woningzoekenden kan doen. De leges voor het in behandeling nemen van een inschrijving als urgent woningzoekende dienen door de persoon met beperkingen zelf te worden betaald.Om vast te stellen of redelijkerwijs mag worden verwacht dat binnen de medisch aanvaardbare termijn een geschikte woning beschikbaar komt wordt binnen de Gemeentewinkel overleg gepleegd over de urgentielijst voor woningzoekenden. Bij het zoeken naar een geschikte woning via de urgentieprocedure geldt de urgentie alleen voor het geïndiceerd woningtype waarmee het urgentieprobleem wordt opgelost. De persoon met beperkingen kan geen wensen/voorkeur uitspreken voor de door hem gewenste ning.

Artikel 4.10 Tegemoetkoming verhuizing en herinrichting

Als het primaat verhuizing wordt toegepast kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting worden verleend als de persoon met beperkingen verhuist naar een aangepaste woning of naar een woning die goedkoper is aan te passen dan de eigen woning. Ook kan een tegemoetkoming worden verstrekt om een aangepaste woning vrij te maken voor bewoning door iemand met een handicap (artikel 4.9. lid 1. van de Wmo-Verordening). De gemeente waar de woning staat van waaruit de persoon met beperkingen verhuist, verstrekt de tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting. De hoogte van deze tegemoetkomingen staan vermeld in het Wmo-Uitvoeringsbesluit, artikel 4.4. lid 1.

4.10.1. Geen tegemoetkoming verhuis- en herinrichtingskostenEen vergoeding van de kosten van verhuis- en herinrichtingskosten is bedoeld als goedkoopst-adequaat alternatief voor een dure woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk of voorzienbaar is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie. (artikel 1.5. Wmo-Verordening en 1.2. en 4.3. Verstrekkingenbeleid). Op dit punt wordt sterk aangesloten bij de eigen verantwoordelijkheid en de financiële capaciteit van aanvragers om zelf in de kosten te voorzien. Men kan op tijd gebruik maken van beschikbare algemene woonvoorzieningen. Bijvoorbeeld, wie weet dat traplopen nu al lastig is, deze beperkingen zullen toenemen en binnen 5 jaar traplopen nagenoeg onmogelijk maken, moet op tijd maatregelen nemen: gaan zoeken naar een gelijkvloerse woning en reserveren voor de kosten van verhuizing en her-inrichting. Wachten tot het niet langer kan gaat aan deze eigen verantwoordelijkheid voorbij.

4.10.2. Huidige woning zelf aanpassenEen financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten kan door belanghebbende worden gebruikt voor het realiseren van de noodzakelijk geachte woonvoorzieningen (artikel 4.2. lid 4. Wmo-Verordening in de huidig bewoonde woning. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:1. Het is technisch mogelijk de huidig bewoonde woning, ook naar de toekomst toe, adequaat aan te passen;2. De persoon met beperkingen of diens wettelijk vertegenwoordiger is bereid de woning adequaat aan te passen en het complete programma van eisen van woonvoorzieningen, zoals door het college is vastgesteld, uit te (laten) voeren;3. De meerkosten van de woningaanpassing komen voor rekening van de persoon met beperkingen of diens wettelijk vertegenwoordiger.

Artikel 4.11 Bouwkundige of woontechnische woningaanpassingen

Deze woningaanpassingen kunnen gericht zijn op verbeteringen in het bereiken van de woning en/of de bruikbaarheid van de woning en de stalling van verplaatsingshulpmiddelen.

4.11.1. Woningaanpassing t.b.v. de bereikbaarheid van de woningMet de bereikbaarheid van de woning wordt bedoeld het kunnen bereiken van de woning al dan niet met gebruik van een loophulpmiddel, rolstoel of ander verplaatsingsmiddel. Uitgangspunt is dat de woning in ieder geval bereikbaar moet zijn via één toegangsdeur, bij voorkeur via de voordeur tenzij dit bouwkundig niet mogelijk is. Voorzieningen die in het kader van de bereikbaarheid van de woning verstrekt kunnen worden zijn:• Verbreden van toegangsdeuren en toegangspaden;• Aanbrengen van mechanische of elektrische deuropeners;• Aanleg van een hellingbaan vanaf de openbare weg naar de toegang van de woning;• Aanbrengen van drempelhulpen en vlonders;• In het kader van de toegankelijkheid van de woning kan een opstelplaats voor rolstoel / scootmobiel bij de toegangsdeur van de woning worden gecreëerd.

4.11.1.1. Het aanpassen van een tweede toegangHet aanpassen van een tweede toegang is afhankelijk van het doel; bijvoorbeeld het kunnen bereiken van tuin of balkon of de noodzaak van het kunnen bereiken van de berging (bijvoorbeeld bij stalling van de scootmobiel of een andere vervoersvoorziening in de berging). Als dit voor het normale gebruik van de woning noodzakelijk is, komt aanpassing van een tweede toegang voor vergoeding in aanmerking.

4.11.1.2. Aanleggen of aanpassen van toegangspad/terrasAls het aanleggen of het aanpassen van een toegangspad en/of terras direct bij de woonruimte noodzakelijk is in het kader van de bereikbaarheid van de woning, de berging of de tuin. Het aantal vierkante meters dat voor vergoeding in aanmerking komt bedraagt maximaal zes m2 voor een terras en maximaal 20 m2 voor een toegangspad.

4.11.1.3. Het aanpassen van gemeenschappelijke ruimtenAls het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten noodzakelijk is om de woonruimte voor een persoon met beperkingen toegankelijk te maken (artikel 4.6. lid 3. Wmo-Verordening).Uitsluitend de in de Wmo-Verordening opgenoemde kosten van voorzieningen komen voor vergoeding in aanmerking. Een traplift wordt niet buiten de woning in de gemeenschappelijke ruimte geplaatst, bijvoorbeeld bij portiekwoningen. Dit vanwege een verhoogd risico voor beschadiging en aantasting door weersomstandigheden en de mogelijkheid van overlast voor mede-portiekbewoners.

4.11.2. Woningaanpassing t.b.v. de bruikbaarheid van de woningMet de bruikbaarheid van de woning wordt bedoeld het kunnen gebruiken van de woning en de woonruimtes voor het normale gebruik van de woning, al dan niet met gebruik van een loophulpmiddel of rolstoel. In het kader van de Wmo zal het meestal gaan om woningaanpassingen die de persoon met beperkingen in staat stellen de keuken, de slaapkamer, de woonkamer, het toilet en de was- en douchegelegenheid zo zelfstandig mogelijk te gebruiken. De aanpassingen zijn afhankelijk van de beperkingen en belemmeringen van de persoon met beperkingen en het gebruik dat van de woonruimten moet worden gemaakt.Voorzieningen die in het kader van de bruikbaarheid van de woning verstrekt kunnen worden zijn bijvoorbeeld het verbreden van de deuren, het aanbrengen van mechanische of elektrische deuropeners of aanpassingen voor het overbruggen van niveauverschillen. In de volgende paragrafen worden enkele veel voorkomende woningaanpassingen behandeld.

4.11.2.1. Aanpassingen in de keukenAanpassingen in de keuken zijn mogelijk als sprake is van functionele, ergonomische belemmeringen bij het uitvoeren van keukenactiviteiten en de taakverdeling dusdanig is dat de persoon met beperkingen grotendeels verantwoordelijk is voor verschillende keukenactiviteiten. Voorts worden de volgende criteria gehanteerd:• Er moet een adequate zitvoorziening aanwezig zijn (bijv. kruk of trippelstoel);• De persoon met beperkingen is in staat de activiteiten te verrichten waarvoor de aanpassingen zijn aangevraagd;• De kosten van de aanpassing staan in redelijke verhouding tot de belemmeringen die worden opgeheven, rekening houdend met de verwachte frequentie van gebruik. Eventueel worden andere mogelijkheden ter oplossing van het probleem overwogen;• Bij de advisering wordt rekening gehouden met mogelijke wijzigingen in de toekomstige gezondheidssituatie van de persoon met beperkingen, dit om de bruikbaarheid van de verstrekte voorzieningen te verlengen.

Mogelijke aanpassingen in de keuken kunnen zijn (niet limitatief): • Het creëren van een onderrijdbare keuken;• Het aanpassen van het werkblad (hoog-laag nastelbaar, mechanisch of elektrisch verstelbaar werkblad). Uitgangspunt is dat de hoogte van de keuken op de hoofdgebruiker wordt afgesteld. Dit dient duidelijk te worden uit het onderzoek van de Gemeentewinkel en/of extern adviseur. Wanneer blijkt dat de persoon met beperkingen niet als hoofdgebruiker wordt aangemerkt en deze toch gebruik wil maken van de keuken dan kan een in hoogte verstelbare werkstoel (trippelstoel) oplossing bieden. Dit is een verstrekking die valt onder de Regeling zorgverzekering;• De hoeveelheid en soort bergruimte en/of het soort/type kastjes. Hierbij wordt uitgegaan van een standaard keuken met 5 kastjes. Inrichtingselementen (zoals kookplaat, afwasmachine, koelkast e.d.) zijn in beginsel algemeen gebruikelijke voorzieningen. Hetzelfde geldt voor een thermosstatische mengkraan en een éénhendelmengkraan;• De dikte van het aanrechtblad en de lengte en vorm van het aanrechtblad.

4.11.2.2. Aanpassingen aan de trapAls de persoon met beperkingen beperkt wordt in het gebruik van de trap en daardoor belemmerd wordt in het normale gebruik van de woning kan aanpassing van de trap plaatsvinden. Het normale gebruik van de woning moet afgeleid worden van de mogelijkheid normale woonfuncties te kunnen verrichten. Ook wordt hierbij beoordeeld in hoeverre huisgenoten taken kunnen overnemen. Voorwaarden voor het toekennen van een aanpassing aan de trap zijn:• Traplopen gebeurt niet op een veilige manier;• Traplopen is motorisch onmogelijk of medisch gecontraïndiceerd;• Traplopen is noodzakelijk voor ‘het leven van alledag’;• Het aanpassen van de trap is bouwkundig mogelijk;Trapliften worden door de gemeente in bruikleen verstrekt.De volgende aanpassingen aan de trap zijn mogelijk:• Het aanbrengen van een tweede trapleuning;• Het plaatsen van een stoeltjestraplift;• Het plaatsen van een plateaulift.

4.11.2.3. Aanpassingen van het toilet• Handgrepen/ beugels (&lt; 40 cm algemeen gebruikelijke voorziening). Bij beperkingen waardoor het opstaan van en gaan zitten op het toilet wordt belemmerd en het aanleggen van steunpunten (handgrepen of beugels) bij het toilet noodzakelijk is;• Verhoogd toilet (algemeen gebruikelijke voorziening). Als het plaatsen van handgrepen/ beugels en/of een toiletverhoger geen adequate oplossing is en een verhoogd toilet noodzakelijk is om op te staan en/of te gaan zitten;• Spoel/föhntoilet. Een spoel/föhninstallatie kan worden aangelegd bij beperkingen waardoor de persoon met beperkingen niet in staat is zichzelf te reinigen na de toiletgang. Uitgangspunt is dat hierdoor zelfstandige toiletgang (zonder hulp) mogelijk wordt;• Tweede toilet. Bovenstaande voorzieningen kunnen ook worden toegepast bij een tweede toilet op de verdieping. Een tweede toilet (op de verdieping) kan worden aangelegd als een losse toiletstoel niet adequaat is omdat:• De persoon met beperkingen of diens partner/huisgenoot niet in staat is de po te ledigen en er niet dagelijks professionele hulp of mantelzorg aanwezig is die deze taak kan verrichten;• De persoon met beperkingen de losse toiletstoel niet veilig kan gebruiken;• Er structureel sprake is van nachtelijke defaecatie.

4.11.2.4. Aanpassingen van de was- en douchegelegenheid (natte cel)• Handgrepen/ beugels (&lt; 40 cm algemeen gebruikelijke voorziening). Het plaatsen van handgrepen/ beugels is nodig als er belemmeringen zijn bij het binnengaan van de badkamer en/of tijdens de lichaamsreiniging. Ter opheffing of vermindering van de ondervonden belemmeringen kunnen handgrepen/ beugels onder andere geplaatst worden bij de ingang van de badkamer, bij de douche, bij het bad of bij de wastafel;• Opklapbaar douchezitje (aan de muur). Bij belemmeringen in het staand veilig te douchen en het plaatsen van handgrepen of beugels (alleen) geen adequate oplossing is. Voorts worden een aantal douchehandelingen zittend uitgevoerd en is een losse douchestoel niet veilig of niet mogelijk door de aanwezigheid van een douchebak of douchescherm;• Antislipvloer. Bij belemmeringen in het zich veilig over de (natte) douchevloer verplaatsen en andere voorzieningen zoals het plaatsen van beugels/handgrepen en/of een antislipmat geen adequate oplossing zijn. In oudere woningen komt het nog voor dat op de vloer van de badruimte en die van het toilet geen antisliptegels zijn aangebracht. De goedkoopste adequate oplossing betreft dan het aanbrengen van een antislipcoating. Uit onderzoek blijkt dat met het aanbrengen van een dergelijke coating hetzelfde resultaat wordt bereikt als met een antisliptegel;• Aanpassingen van de wastafel. Bij belemmeringen in het gebruik van de wastafel (bijvoorbeeld ten gevolge van rolstoelafhankelijkheid) en/of de bijbehorende spiegel. Een spiegel kan worden aangemerkt als een algemeen gebruikelijke voorziening. Het kan echter uit ergonomisch oogpunt noodzakelijk zijn om (kantelbare) spiegels inclusief de wasbak en wateraansluiting op een andere dan de standaardhoogte te hangen. Bijvoorbeeld bij rolstoelgebondenheid. Indien de al aanwezige spiegel en wasbak niet meer passend zijn kunnen de kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Dit geldt niet wanneer blijkt dat de spiegel en wasbak wegens slijtage of ouderdom (afschrijving)aan vervanging toe zijn;• Verwijdering bad en aanbrengen douchegelegenheid. Een douche is in principe een algemeen gebruikelijke voorziening. Een bad kan worden verwijderd en vervangen door een douche bij belemmeringen in het veilig gebruik van de douche in het bad en als een badplank of een badlift niet de goedkoopst adequate oplossing is. Vervanging van een lavet door een douche komt niet voor vergoeding in aanmerking.

4.11.3. Aanleggen of aanpassen bergingBij het verstrekken van een vervoersvoorziening wordt gekeken of er een stallingruimte of berging aanwezig is. Als dit niet het geval is bestaat vanuit de Wmo de mogelijkheid een stallingruimte of berging te creëren. Een stopcontact in de berging voor het opladen van bijvoorbeeld een scootmobiel) is in principe een algemeen gebruikelijke voorziening. Voor het aanleggen of aanpassen van de berging gelden de volgende voorwaarden:• Betrokkene heeft of krijgt de beschikking over een Wmo-vervoersvoorziening;• Er is geen mogelijkheid de vervoersvoorziening te stallen of• De aanwezige berging is te klein voor het maken van transfers of stalling van de vervoersvoorziening of• De aanwezige berging is niet toegankelijk voor de vervoersvoorziening.

Er wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen zoals een herschikking van de inrichting dan wel het gebruik van de berging.

4.11.4. Uitbreiding of aanbouw van een vertrekSoms kan een woningaanpassing alleen gerealiseerd worden door uitbreiding of aanbouw van een vertrek. De voorwaarden die hiervoor worden gehanteerd zijn:• Betrokkene is rolstoelgebonden;• Bij uitbreiding van een vertrek geldt dat herverdeling van de ruimte in de woning niet mogelijk of niet adequaat is;• Bij aanbouw van een vertrek geldt dat uitbreiding van een bestaand vertrek niet mogelijk of niet adequaat is.

Er geldt per vertrek in een zelfstandige woning een maximaal aantal m2 waarvoor een voorziening kan worden verstrekt (bijlage I Wmo-Uitvoeringsbesluit).

4.11.4.1. Aankoop van grond i.v.m. uitbreiding of aanbouw vertrekConform artikel 4.15. van de Wmo-Verordening kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verstrekken voor de aankoop van grond als uitbreiding of aanbouw van een vertrek niet binnen het bestaande kavel kan plaatsvinden. Als uitgangspunt voor het aantal vierkante meters grond waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt, geldt de tabel in de voorgaande paragraaf. Als aankoop van grond nodig is voor het aanpassen van de toegang tot de woning dan kan een financiële tegemoetkoming in de kosten worden verstrekt tot een maximum van 20 m2.

4.11.5. Bezoekbaar maken woning voor bewoners AWBZ-instellingZoals vermeld in artikel 4.4. van de Wmo-Verordening kan, als de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling en regelmatig één bepaalde woning bezoekt, deze woning bezoekbaar worden gemaakt. Onder bezoekbaar maken wordt verstaan dat de persoon met beperkingen de woonruimte en de woonkamer kan bereiken en één toilet(voorziening) kan gebruiken. De volgende voorwaarden worden gehanteerd voor het toekennen van deze voorziening:• Er moet sprake zijn van geregeld bezoek, tenminste 12 keer per jaar;• De aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de bezoekbaar te maken woning staat;• Er is niet eerder een woning t.b.v. de persoon met beperkingen/AWBZ-bewoner aangepast;• De voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor het bezoekbaar maken van de woning betreft de werkelijke kosten gemaximeerd tot in het Uitvoeringsbesluit bepaalde bedrag (artikel 4.4. lid 4. Wmo-Uitvoeringsbesluit).

4.11.6. Aanleggen van een uitraaskamerDe uitraaskamer is omschreven in artikel 4.10. van de Wmo-Verordening. Een uitraaskamer is een prikkelarme verblijfsruimte (met een oppervlak van 6 tot 9 m2) waarin een persoon met beperkingen, die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Deze voorziening is op het individu gericht. Een uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van de verstrekking. Op basis van deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk kan een bestaande ruimte worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraaskamer nodig is. Criteria om voor het aanleggen van een uitraaskamer in aanmerking te komen zijn:• De persoon met beperkingen heeft aantoonbare gedragsstoornissen (ter beoordeling aan deskundige), bijvoorbeeld zelfverwonding of vernielzucht. Met name het gevaarcriterium weegt hierin zwaar;• De persoon met beperkingen vertoont ernstig ontremd gedrag (ter beoordeling aan deskundige), bijvoorbeeld ongecontroleerde driftbuien of overmatige apathie;• De persoon met beperkingen moet voor de gedragsstoornissen onder behandeling zijn geweest of zich onder behandeling stellen van een specialist. Daarnaast moet deskundige begeleiding voor het omgaan met de gedragsstoornissen in de thuissituatie minimaal een half jaar zijn uitgeprobeerd en geëvalueerd.

4.11.7. OpstalverzekeringVoor alle woningaanpassingen geldt dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering dient aan te passen aan de hogere herbouwwaarde van de woning.

Artikel 4.12 Niet bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen

Dit zijn veelal de niet aard- en nagelvaste voorzieningen. De voorzieningen die hieronder vallen kunnen in drie categorieën worden verdeeld:• Woningsanering;• Vervangen van vloerbedekking voor rolstoelvast tapijt;• Losse woonvoorzieningen.

4.12.1. WoningsaneringAls uit (recent) medisch onderzoek een allergie is vastgesteld voor de huisstofmijt kan éénmalig compensatie plaats vinden middels woningsanering. Dit beperkt zich tot het vervangen van de vloerbedekking in de slaapkamer. Bij cliënten die meer dan acht uur per dag in de woonkamer doorbrengen kan hierop een uitzondering worden gemaakt en kan, op medische indicatie, eventueel ook de vloerbedekking in de woonkamer worden vervangen. Bij het maken van een dergelijke uitzondering wordt rekening gehouden met bewonersgedrag. Indien blijkt dat door gezinsleden zelf geen maatregelen worden genomen om schadelijk effecten te voorkomen dan komt sanering van de woonkamer niet voor vergoeding in aanmerking. De volgende uitgangspunten worden gehanteerd bij het toekennen van een vergoeding:• De vloerbedekking is gelegd voordat de allergie bekend was (zie Verstrekkingenbeleid 4.1.3. Aard van de gebruikte materialen/achterstallig onderhoud);• Alleen vloeren die niet nat afneembaar zijn, komen voor vervanging in aanmerking;• Indien de persoon met beperkingen (of diens ouders/verzorgers) bij aanschaf van vloerbedekking redelijkerwijs had kunnen weten dat hij of zij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert, wordt geen vergoeding gegeven voor de vervanging hiervan;• Verwacht wordt dat de persoon met beperkingen (of dienst ouders/verzorgers) zich bij de toekomstige aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting houdt. Ook mag geëist worden dat zelf maatregelen worden getroffen ter voorkoming van CARA-klachten (bijvoorbeeld geen huisdieren met een vacht meer nemen).

4.12.2. Vervangen van vloerbedekking door rolstoelvast tapijtDe kosten van rolstoelvast tapijt kunnen worden gecompenseerd in de volgende situatie: 1. De persoon met beperkingen wordt belemmerd in het gebruik van de woning t.g.v. de aanwezige vloerbedekking (bijv. in geval van hoogpolige vloerbedekking) én2. De vloerbedekking is gelegd voordat de persoon met beperkingen binnenshuis rolstoelafhankelijk is geworden.

4.12.3. Vaststelling voor vergoeding in aanmerking komende kostenArtikel 4.5. van het Wmo-Uitvoeringsbesluit regelt op welke manier de voor vergoeding in aanmerking komende kosten of het bruto persoonsgebonden budget van niet bouwkundige of woontechnische woningaanpassingen worden vastgesteld. Aansluitend bij het niveau van sociale woningbouw geldt er per vertrek in een zelfstandige woning een maximaal aantal m2 waarvoor een voorziening kan worden verstrekt (bijlage I Uitvoeringsbesluit).Voor de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van vloerbedekking wordt uitgegaan van de bedragen genoemd in de NIBUD Prijzengids. De tegemoetkoming is afhankelijk van de leeftijd van de vloerbedekking. Bij berekening van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten wordt rekening gehouden met de ouderdom van de vloerbedekking. De kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn: nieuwer dan 2 jaar : 100% richtprijzentussen 2 en 4 jaar : 75% richtprijzentussen 4 en 6 jaar : 50% richtprijzentussen 6 en 8 jaar : 25% richtprijzenouder dan 8 jaar : geen vergoeding

4.12.4. Losse woonvoorzieningenLosse woonvoorzieningen kunnen in natura (in bruikleen), als PGB of als financiële tegemoetkoming verleend. Zie hiervoor Verstrekkingenbeleid 4.5. Vormen van Woonvoorzieningen. Hieronder staat een aantal vaak verstrekte woonvoorzieningen (deze opsomming is niet limitatief) die ondervonden belemmeringen kunnen compenseren.

4.12.4.1. Douche- en/of toiletstoelEen douche- of een toiletstoel is een voorziening met een dubbele functie. Zo kan de persoon met beperkingen deze voorziening ‘s nachts gebruiken voor de toiletgang en overdag om zich te wassen en te douchen.

4.12.4.2. Niet verrijdbare douchestoelEen niet verrijdbare douchestoel kan worden verstrekt als:• Het plaatsen van handgrepen of beugels niet adequaat is;• Betrokkene niet in staat is om staande veilig te douchen;• Betrokkene genoodzaakt is de meeste douchehandelingen zittend uit te voeren.

4.12.4.3. Verrijdbare douchestoelEen verrijdbare douchestoel kan worden verstrekt als:• Een niet verrijdbare douchestoel niet adequaat is• Betrokkene zich lopend niet veilig over de douchevloer kan verplaatsen• Betrokkene t.g.v. zijn beperking niet in staat is tot een groot aantal transfers• Betrokkene zich alleen zittend kan douchen of zittend kan wassen aan de wastafel• De douchestoel wordt gebruikt als transportmiddel (van slaap- naar badkamer bijv.)

4.12.4.4. Toiletstoel Een toiletstoel (ook wel postoel genoemd) kan worden verstrekt als:• Er geen tweede toilet op de verdieping aanwezig is, dat aangepast kan worden;• Betrokkene gedurende de nacht of vanwege bedlegerigheid langdurig op de slaapverdieping verblijft en het toilet (op de begane grond) niet (tijdig) kan bereiken;• Een urinaal als voorliggende voorziening niet mogelijk is;• Betrokkene of diens partner (of ander gezinslid) is in staat de emmer of ondersteek mee te nemen en in het toilet te ledigen of• Er is dagelijks professionele hulp die in staat is de emmer of ondersteek te ledigen.

4.12.4.5. Toiletverhoger Een toiletverhoger kan worden verstrekt als het plaatsen van handgrepen/beugels geen adequate oplossing is en een verhoogd toilet noodzakelijk is om op te staan en/of te gaan zitten.

4.12.4.6. Douchestretcher/ douchebrancardEen douchestretcher of douchebrancard kan worden verstrekt als:• Een verrijdbare douchestoel niet adequaat is;• Betrokkene niet in staat is staand of zittend te douchen;• Betrokkene merendeels wordt verzorgd;• Als hiermee extra transfers voorkomen kunnen worden.

4.12.4.7. BadplankEen badplank kan worden verstrekt als:• Alleen een handgreep of beugel bij het bad geen adequate oplossing is;• Betrokkene niet over een douche beschikt;• Betrokkene de instap in het bad niet op veilige wijze kan maken;• Betrokkene in het bad niet van zit/ lig tot stand kan komen (en v.v.);• Betrokkene in staat is veilig op de badplank plaats te nemen of betrokkene functioneel in staat is gebruik te maken van de badplank.

4.12.4.8. BadliftEen badliften is een voorziening die het mogelijk maakt om zelfstandig veilig in- en uit bad te gaan. Badliften werken op waterdruk zodat geen stroom nodig is. Ze zijn gemakkelijk in (bijna) elk bad aan te brengen en zijn voorzien van een antislip laag. Belangrijk hierbij is dat de persoon met beperkingen in staat moet zijn om zelfstandig in en uit de badlift te stappen.Indien er sprake is van evenwichtsstoornissen en duizeligheidsklachten wordt men niet in staat geacht de transfer in en uit bad zelfstandig te maken. Verder dient uit het onderzoek te blijken dat het bad vrij toegankelijk is en dat de ruimte voor het bad groot genoeg is om te kunnen manoeuvreren, bijvoorbeeld met een rolstoel.Een badlift louter uit therapeutisch oogpunt (bijvoorbeeld pijnbestrijding) valt niet onder de Wmo compensatieplicht. Een badlift kan worden toegekend als:• De persoon met beperkingen niet over een douche beschikt;• Er een bad aanwezig is;• Het toekennen van een badlift de goedkoopst adequate oplossing is (in relatie tot het verwijderen van het bad en/of het aanleggen van een algemeen gebruikelijke douche);• Het aanbrengen van een badplank of douchestoel boven het bad niet adequaat is;• De persoon met beperkingen geruime tijd veilig en functioneel gebruik kan maken van de badlift;• Er buiten het bad geen afvoer is waar het spatwater in kan worden afgevoerd;• Er niemand is die het spatwater op kan dweilen (en waarbij het spatwater niet voorkomen kan worden, doordat plaatsing van een douchegordijn vanwege de plaats van de badplank niet mogelijk is).

4.12.4.9. Transferhulpmiddelen (tilliften) Een transferhulpmiddelen kan worden toegekend als de persoon met een beperking niet in staat is zelfstandig, zonder hulpmiddelen, transfers te maken of met ondersteuning van een hulpverlener niet in staat is transfers te maken en als zonder tillift geen thuiszorg gegeven kan worden. Afhankelijk van de individuele situatie zal moeten worden bezien of een tillift de aangewezen voorziening is, of dat de verstrekking van een bed met een speciaal transfersysteem in combinatie met het gebruik van een rolstoel uitkomst biedt. Een bed in speciale uitvoering wordt verstrekt vanuit de Regeling zorgverzekering.Tilliften zijn hulpmiddelen voor het boven en buiten de inrichtingselementen brengen van personen, die niet zelf voor de duur van dit transport de totale lichaamsondersteuningskracht kunnen leveren. Er zijn zowel vaste als mobiele tilliften.De keuze voor een bepaalde tillift is afhankelijk van drie factoren:• de bouwkundige situatie ter plekke en de beschikbare ruimte; • de noodzakelijke lichaamsondersteuning; • fysieke omstandigheden van de persoon met beperkingen (gewicht, lengte, etc.).De keuze voor een bepaald type tillift wordt voor een groot deel bepaald door de bouwkundige situatie ter plekke en de beschikbare ruimte. Indien er voldoende ruimte is dan kan de keus vallen op een mobiele patiëntenlift. Als de situatie het niet toelaat dan kan een vaste patiëntenlift worden verstrekt.De volgende typen tilliften kunnen in het kader van de Wmo worden verstrekt: • Actieve lift (verrijdbaar);• Passieve tillift (verrijdbaar);• Plafondlift (vaste rail);• Plafondlift (XY-systeem).

Artikel 4.13 Onderhoud, keuring en reparatie

De voor vergoeding in aanmerking komende voorzieningen en de voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in de Wmo-Verordening, artikel 4.11. en het Wmo-Uitvoeringsbesluit, artikel 4.6. Om voor vergoeding in aanmerking te komen dient de persoon met beperkingen ten tijde van het onderhoud, de keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf te bewonen. Bovendien mag er geen sprake zijn van nalatigheid van of opzettelijk onzorgvuldig gebruik door de persoon met beperkingen, dit ter beoordeling aan de gemeente.

Paragraaf 5 Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Algemene voorwaarden voor verstrekking

5.1.1. Belemmeringen in gebruik openbaar vervoer Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat indien een persoon met beperkingen een afstand van 800 meter kan overbruggen openbaar vervoer adequaat is. In de volgende situaties is openbaar vervoer niet adequaat:• De loopafstand die de persoon met beperkingen, in een redelijk tempo, kan overbruggen is minder dan 800 meter;• De persoon met beperkingen kan niet langer dan 10 minuten staan/ wachten bij een bushalte;• De persoon met beperkingen kan de in/uitstap (30 cm.) van openbaar vervoer niet nemen;• De persoon met beperkingen kan zich niet staande houden bij wegrijden en afremmen van het openbaar vervoermiddel;• De persoon met beperkingen maakt langdurig gebruik van een rollator/rolstoel op medisch advies.Psychische problemen zijn in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening (men durft niet in een drukke bus). Alleen indien blijkt dat het probleem therapeutisch niet opgelost kan worden en er ook anderszins (reizen buiten de spitsuren) geen oplossing gevonden kan worden, kan een langdurige noodzaak aanwezig worden geacht en kan wel een vervoersvoorziening verstrekt worden.

5.1.2. Primaat CVVIn principe wordt maximaal één voorziening verstrekt die voorziet in de verschillende verplaatsingsbestemmingen van de persoon met beperkingen. In aanvulling op een vervoersvoorziening voor de middellange afstand kan een vervoersvoorziening voor de directe woonomgeving worden verstrekt (artikel 5.2. lid 3. Wmo-Verordening).Als een persoon met beperkingen meer dan 100 maar minder dan 800 meter kan overbruggen is een systeem van collectief vervoer (CVV) in principe adequaat. Indien een persoon met beperkingen minder dan 100 meter kan overbruggen wordt het CVV adequaat geacht, zo nodig aangevuld met een vervoersvoorziening voor de korte afstand.Of collectief vervoer in de individuele situatie een voldoende compenserende voorziening is wordt vastgesteld door onderzoek naar de persoonskenmerken en de vervoersbehoeften van de aanvrager.

5.1.3. Uitzondering primaat CVVEen uitzondering op het primaat van het CVV kan worden gemaakt als een persoon een indicatie heeft voor het CVV en daarnaast gecompenseerd dient te worden voor het vervoer over korte afstanden met bijvoorbeeld een scootmobiel. Als belanghebbende aangeeft deze voorzieningen niet te willen omdat hij in het bezit is van een eigen auto, waarmee hij volledige in zijn vervoersbehoefte voorziet, kan in deze situatie worden gekozen voor de goedkoopst adequate oplossing : het verstrekken van een jaarlijkse financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto. Dit is een adequaat compenserende voorziening welke voordeliger is dan het verstrekken van een CVV-pas gecombineerd met een aanvullend verplaatsingsmiddel voor de korte afstand bijvoorbeeld de maandelijkse huur van een scootmobiel.

Ook hier geldt dat wel sprake moet zijn van meerkosten van het gebruik van de eigen auto ten opzichte van de situatie voor de Wmo-aanvraag .

5.1.4. Vervoersvoorzieningen voor korte afstand

5.1.4.1. Loopafstand tot maximaal 100 meterAls de persoon met beperkingen ook op de korte afstand is aangewezen op een vervoersvoorziening dan kan in aanvulling op een voorziening voor het gebruik van CVV, eigen auto, taxi of rolstoeltaxi, bruikleenauto of autoaanpassing hiervoor een vervoersvoorziening worden verstrekt. Er is sprake van een uiterst beperkte mobiliteit als de persoon met beperkingen maximaal slechts circa honderd meter kan lopen en geen gebruik kan maken van een (snor- of brom-) fiets. In zo’n geval wordt de betrokken persoon geacht in feite voor vrijwel iedere verplaatsing buitenshuis op een -al dan niet gemotoriseerd- vervoermiddel voor de zeer korte afstand te zijn aangewezen. In die situatie behoort het verstrekken van enige (aanvullende) voorziening (naast of in plaats van bijvoorbeeld het collectief vervoer) tot de gemeentelijke compensatieplicht. Er moet sprake zijn van een substantiële vervoersbehoefte over enkele honderden meters. Is er geen vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning dan behoeft de gemeente deze ook niet met een vervoersvoorziening voor de korte afstand te compenseren.

5.1.4.2. Extra voorwaarde bij loopafstand > 100 meterOok personen met een beperking met een loopafstand tussen de 100 en 800 meter, kunnen voor het zelfstandig doen van de dagelijkse boodschappen en het uitvoeren van normale zorgtaken in de directe leefomgeving aangewezen zijn op een aanvullende vervoersvoorziening. Voor deze verplaatsingen is het niet logisch of zelfs onmogelijk gebruik te maken van een collectief systeem of een taxi te laten komen. In die situatie geldt als extra voorwaarden om voor een (aanvullende) vervoersvoorziening voor de korte afstand in aanmerking te komen:• De persoon met beperkingen wordt met een vervoersvoorziening voor de korte afstand in staat gesteld zelfstandig zijn normale zorgtaken (bijvoorbeeld dagelijkse boodschappen, kinderen uit school halen) te doen en hier zijn geen goedkopere alternatieven voor aanwezig.

Bij de beoordeling hiervan wordt ook gekeken naar de sociale omgeving van de persoon met beperkingen en de mogelijkheid van taakverdeling onder huisgenoten .

5.1.5. Omvang compensatieplicht maatschappelijke participatieDe compensatieplicht voor vervoer is in beginsel gericht op het lokaal sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving”genoemd. Het gaat in de Wmo in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen. Voorzieningen die worden aangevraagd om zich buiten de eigen leefomgeving te kunnen verplaatsen of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers en oprijplaten voor het meenemen van scootmobielen of een meeneembare scootmobiel, vallen dan ook niet onder de compensatieplicht. Alleen in die situatie dat via (medische) deskundigheid wordt vastgesteld dat een bepaald bovenregionaal contact noodzakelijk is om vereenzaming te voorkomen, en hier geen voorliggende voorziening voor bestaat, behoort dit bovenregionaal vervoer tot de gemeentelijke compensatieplichtRecreatieve verplaatsingen kunnen deel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. In dat geval wordt met het treffen van een Wmo-vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden. Een vervoersvoorziening die uitsluitend wordt aangevraagd met het oog op recreatie en ontspanning, wordt echter niet in het kader van de Wmo verstrekt. Onder de Wvg is een uitgebreide jurisprudentie ontstaan uit zaken die handelden om het doel van het vervoer. Deze jurisprudentie behoudt zijn betekenis onder de Wmo en fungeert dan ook als kader voor de Wmo-compensatieplicht. Op basis hiervan geldt dat bij de beoordeling van de noodzaak tot compensatie van vervoersvoorzieningen onder andere geen rekening wordt gehouden met:• vervoer in verband met werk;• vervoer in verband met vrijwilligerswerk;• vervoer in verband met therapie, dagbehandeling/dagopvang of bezoek aan medische behandelaars;• vervoer in verband met het volgen van onderwijs;en bij bewoners van AWBZ instellingen rekening gehouden kan worden met• een verminderde vervoersbehoefte in het kader van het leven van alledag;• begeleidingstaak van personeel van bijvoorbeeld een gezinsvervangend tehuis.

Artikel 5.2 Beperkingen vervoersvoorzieningen voor kinderen jonger dan 18 jaar

De individuele vervoersbehoefte van kinderen wordt gerelateerd aan de leeftijd. Indien in individuele gevallen niet het tegendeel blijkt wordt ervan uitgegaan dat:• er bij kinderen jonger dan 5 jaar geen sprake is van vervoersproblemen, omdat de ouders hen meenemen, zoals ook gebruikelijk is met kinderen zonder beperkingen;• kinderen van 5 tot 12 jaar een geringe zelfstandige vervoersbehoefte hebben, omdat zij veelal door hun ouders worden begeleid, zoals ook gebruikelijk is met kinderen zonder beperkingen;• kinderen van 12 tot 18 jaar een zelfstandige vervoersbehoefte ontwikkelen en vanaf 18 jaar een zelfstandige vervoersbehoefte hebben die overeenkomt met die van volwassen.

Deze uitgangspunten hebben tot gevolg dat in de regel,:• aan kinderen met beperkingen tot 5 jaar geen vervoerskostenvergoeding wordt verstrekt;• aan kinderen met beperkingen van 5 tot 12 jaar een CVV pas dan wel een halve vervoerskostenvergoeding wordt verstrekt;• aan kinderen met beperkingen van 12 tot 15 jaar een CVV pas dan wel een vergoeding wordt verstrekt ter hoogte van ¾ deel van de vervoerskostenvergoeding;• aan kinderen met beperkingen van 15 tot 18 jaar een CVV pas dan wel een volledige vervoerskosten vergoeding wordt verstrekt.Het primaat van het collectief vervoerssysteem is onverkort van toepassing.Bij het toepassen van de inkomensgrens voor vervoersvoorzieningen is het inkomen van de ouders of pleegouders bepalend (artikel 5.3. lid 3. Wmo-Verordening).

Artikel 5.3 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Als algemene beleidsregel (artikel 1.6. lid 2. sub a. Wmo-Verordening) geldt dat geen voorziening wordt toegekend als deze voor de persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is. Met inachtneming van hetgeen hierover in het gemeentelijk beleid is vastgelegd worden onder algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen in ieder geval verstaan:

• Driewielfiets of aankoppelfiets voor kinderen;• Fiets, snorfiets, bromfiets, scooter• Tandem (ook met al dan niet elektrische hulpmotor)• Ligfiets, fiets met lage instap, bakfiets, fietskar• Elektrische fiets/fiets met hulpmotor/spartamet/• Automatische transmissie auto

Artikel 5.4 Vormen van vervoersvoorzieningen

5.4.1. In natura of PGB of als financiële tegemoetkomingArtikel 5.1. van de Wmo Verordening regelt welke vervoersvoorzieningen kunnen worden verstrekt en in welke de vorm zij worden verstrekt. Het primaat van de vervoersvoorzieningen ligt bij het CVV. Deze vervoersvoorziening wordt uitsluitend in natura, in de vorm van een CVV-pas verstrekt. Op grond van artikel 6 lid 1 Wmo moet het college de belanghebbende de keuze bieden tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget, tenzij sprake is van overwegende bezwaren.Collectief vervoer is een voorziening die uit doelmatigheidsoverwegingen uitsluitend in natura wordt aangeboden. De motivatie hiervoor is als volgt. Het CVV is door het college gezamenlijk met de overige 10 gemeenten van het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Midden-Holland aanbesteed. Het collectief vervoer kan functioneren en blijft betaalbaar als voldoende mensen hiervan gebruik maken zodat voldoende ritten kunnen worden gecombineerd. Als sprake is van een keuzemogelijkheid tussen een voorziening in natura (gebruik van het CVV) en een PGB loopt de gemeente het risico dat een substantieel deel van de deelnemers aan het collectief vervoer gebruik gaat maken van het PGB en dat daarmee het systeem van collectief vervoer wordt ondergraven. Ook is de verwachting dat daarmee het draagvlak van het collectief vervoer wordt uitgehold. Mensen die wel afhankelijk zijn van dit collectieve vervoer, zouden daardoor ernstig worden benadeeld. Met het CVV kan door Wmo-pashouders in het vervoersgebied onbeperkt worden gereisd tegen betaling van een eigen ritbijdragen overeenkomend met het reguliere OV-tarief. De kosten van het CVV systeem bedragen gemiddeld per pashouder € 400 per jaar. Een persoonsgebonden budget waarmee 1.500 tot maximaal 2.000 kilometer (artikel 5.1. lid 3 Uitvoeringsbesluit) kan worden gereisd kost afhankelijk van de noodzakelijke wijze van vervoer naar verwachting vele malen meer. De financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een eigen auto, beschikbaar als het CVV geen compenserende voorziening is, bedraagt bijvoorbeeld € 900 per jaar. Als de huidige gebruikers van het collectief vervoer (ongeveer 400) zou mogen kiezen voor een persoonsgebonden budget heeft dit niet alleen behoorlijke financiële gevolgen voor de gemeente, maar loopt ook het voortbestaan van het regionale collectieve vervoerssysteem gevaar.

Vervoersvoorzieningen die uitsluitend als financiële tegemoetkoming worden verstrekt zijn een vergoeding in de kosten van:a. gebruik van een eigen auto;b. gebruik van een taxi of rolstoeltaxi; c. gebruik van een ander verplaatsingsmiddel voor vervoer buitenshuis; d. aanpassing van een eigen auto;e. gebruik van een bruikleenauto;f. medische noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer (anders dan met CVV-vervoer).

In natura of als persoonsgebonden budget kunnen worden verstrekt:a. een open elektrische buitenwagen;b. een ander verplaatsingsmiddel voor vervoer buitenshuis;c. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;d. een al dan niet aangepaste bruikleenauto;e. trainingslessen voor het gebruik van een elektrische buitenwagen.

Artikel 5.5 Soorten van vervoersvoorzieningen

5.5.1. Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV)

5.5.1.1. Kenmerken CVVHet primaat van de vervoersvoorzieningen is in de Verordening neergelegd bij het collectief vervoer. Dit is in Midden-Holland de Groene Hart Hopper, een gezamenlijk collectief vervoersysteem van 13 deelnemende gemeenten. Het CVV voorziet in de lokale en regionale vervoersbehoefte van personen met een beperking. Door combinaties van ritten wordt zo doelmatig mogelijk gebruik gemaakt van het voor personen met beperkingen beschikbare vervoer. Daarnaast kan ook de gewone OV-reiziger gebruik maken van het CVV. Het systeem biedt aansluiting op het regulier openbaar vervoer.Als het voor een persoon met een beperking niet mogelijk is met openbaar vervoer te reizen kan hij in aanmerking komen voor een pas voor het CVV. Ook personen met een beperking die alleen mét begeleiding gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer maar zonder begeleiding zelfstandig gebruik kunnen maken van het CVV (omdat CVV vervoer van deur tot deur biedt) kunnen in aanmerking komen voor een CVV-pas. Op vertoon van deze pas kan maximaal 5-reiszones van deur tot deur tegen openbaar vervoer tarief (blauwe strippenkaart) worden gereisd. Het CVV rijdt alleen op bestelling, waarbij tenminste één uur van tevoren gebeld moet worden. Er wordt gereden met (rolstoel)taxibusjes of een gewone taxi/personenauto. Het systeem is klantgericht, kent hulp bij in- en uitstappen, een regeling voor begeleiders, is rolstoeltoegankelijk en biedt vervoer gedurende de hele dag. Uitsluitend na medische indicatie kunnen speciale voorzieningen in het CVV (bijvoorbeeld voorin-indicatie) worden toegekend.

5.5.1.2. Medisch noodzakelijke begeleiding in het CVVDe chauffeur is verantwoordelijk voor het vervoer vanaf de voordeur van de woning/ het wooncomplex tot de voordeur van de plaats van bestemming. Alleen als tijdens het vervoer medische begeleiding noodzakelijk is kan de persoon met beperkingen in aanmerking komen voor een CVV begeleiderspas. Hiermee kan één begeleider gratis meereizen in het CVV. De persoon met beperkingen dient zelf voor een begeleider te zorgen. In de volgende situaties kan door het CIZ een medische indicatie voor begeleiding worden gesteld:• als tijdens de reis medische zorg of ADL-hulp nodig is;• als sprake is van gedragsproblemen of angst die door begeleiding opgeheven kunnen worden;• als de afstand van de voordeur naar de centrale hal door de persoon met beperkingen niet (zelfstandig) overbrugd kan worden.De persoon met beperkingen met een indicatie voor een medische begeleider kan geen gebruik maken van het CVV zonder begeleider omdat reizen zonder begeleiding (medisch) niet verantwoord is.

5.5.1.3. Sociale begeleiding bij CVVVoor begeleiding op sociale gronden, bijvoorbeeld het bieden van hulp op de plaats van bestemming of het duwen van de rolstoel of om samen op stap te gaan, wordt geen CVV-begeleiderspas verstrekt. In het kader van de Wmo compenseert de gemeente beperkingen bij het zich lokaal en regionaal verplaatsen met adequaat vervoer. Het bieden van hulp op plaats van bestemming maakt echter geen onderdeel uit van dit vervoer en behoort dus niet tot de compensatieplicht van de gemeente. Voor kinderen van 5 tot 12 jaar geldt, dat als zij recht hebben op compensatie middels een CVV-pas, deze standaard met begeleiderspas wordt verstrekt.

Vanaf 1 januari 2010 kunnen Wmo-pashouders van een CVV-pas, maximaal 20 keer per jaar, een sociaal begeleider meenemen. Hiervoor gelden onderstaande regels:• De sociaal begeleider kan (maximaal 20 enkele ritten) per jaar meereizen met de Wmo-pashouder en betaalt ook het gereduceerde Wmo-tarief. Het aantal ritten wordt bijgehouden door de vervoerder;• Per rit kan per Wmo-pashouder maximaal één sociaal begeleider meereizen. De heen- en terugreis zijn samen twee ritten;• De Wmo-pashouder geeft bij het bestellen van de rit direct door dat hij/zij een sociaal begeleider wil meenemen. De Wmo-pashouder en de sociaal begeleider reizen samen van hetzelfde vertrekadres naar dezelfde bestemming;• De sociaal begeleider is in staat zelfstandig te reizen, is niet rolstoel- of scootmobiel gebonden en heeft zelf geen indicatie voor het gebruik van het CVV op grond van de Wmo.

5.5.1.4. Contra-indicatie voor CVVSoms kan een persoon met beperkingen om medische redenen niet van het CVV gebruik maken. In de volgende situaties kan een contra-indicatie voor CVV worden gesteld:• Sociaal storend gedrag (agressie, onrust, decorumverlies, etc.) dat door begeleiding niet te corrigeren is;• Incontinentie voor faeces;• Infectiegevoeligheid als samen reizen met meerdere personen extra infectiegevaar oplevert waardoor gezondheidsschade kan ontstaan;• Aantoonbare fobische klachten die geen behandelingsoptie hebben;• Ernstige aangetoonde bronchiale hyperreactiviteit, waarbij de benauwdheidsklachten verergeren door luchtjes van andere passagiers en mogelijke aanwezigheid van honden;• Relatief frequente (1 – 2 keer per week) insulten bij optimaal ingestelde epilepsie;• Minder dan 1 uur zonder verzorging kunnen reizen.

5.5.2. Financiële tegemoetkomingen voor vervoerHet CVV geldt als voorliggende voorziening. Om die reden dient iedereen, los van het gegeven of men liever iets anders wil, indien dit mogelijk is hiervan gebruik te maken. Wanneer om medische redenen niet van het CVV gebruik kan worden gemaakt, wordt allereerst gekeken of een financiële tegemoetkoming in de kosten van gebruik van eigen auto of een (rolstoel)taxi een oplossing biedt. Deze vervoersvoorzieningen worden, op aanvraag, telkenmale voor de periode van één jaar toegekend.

5.5.2.1. Gebruik eigen autoDe tegemoetkoming voor het gebruik van een eigen auto wordt alleen toegekend als de persoon met beperkingen zelf of een op hetzelfde adres wonende partner of familielid in het bezit is van een auto.Voor het gebruik van een eigen auto wordt een forfaitaire vergoeding toegekend. Een vast bedrag per jaar, ongeacht de werkelijke kosten, komt voor vergoeding in aanmerking.

5.5.2.2. Gebruik (rolstoel)taxiAls er een contra-indicatie is voor het CVV en de persoon met beperkingen niet over een eigen auto beschikt of deze auto niet kan gebruiken, kan een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een (rolstoel)taxi worden verstrekt. De vergoeding vindt plaats op declaratiebasis (verantwoording) tot een, op basis van het Wmo-Uitvoeringsbesluit en de toekenningsbeschikking vermeld, maximum bedrag per jaar. Ook kan gebruik worden gemaakt van de door de gemeente rechtstreeks met Taxi Overbeek overeengekomen betalingsregeling met 10% korting op afgenomen vervoer. Indien noodzakelijk kan op grond de individuele vervoersbehoefte van de persoon met beperkingen een afwijkend bedrag worden toegekend. Alleen de kosten van ritten binnen het CVV-vervoersgebied komen voor vergoeding op grond van de Wvg in aanmerking. Dit gebied bestrijkt 5 reiszones vanaf de voordeur en komt overeen met een reisafstand van ongeveer 15 tot 20 kilometer.Degene die uitsluitend zittend in hun rolstoel vervoerd kunnen worden en aangewezen zijn op vervoer per rolstoeltaxi, komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van de rolstoeltaxi.

5.5.2.3. BruikleenautoZie Verstrekkingenbeleid 5.5.4.

5.5.3. Aanpassing van de eigen autoAutoaanpassingen zijn er op gericht het gebruik van een auto mogelijk te maken voor de personen met beperkingen die op de auto aangewezen is voor deelname aan het maatschappelijk verkeer. In artikel 5.2. lid 4. van de Wmo-Verordening is geregeld wanneer men wordt geacht voor het vervoer buitenshuis op een auto te zijn aangewezen. Alleen als de persoon met beperkingen geen gebruik kan maken van het CVV kan hij in aanmerking worden gebracht voor een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een eigen auto en/of zonodig een voorziening voor de aanpassing van een eigen auto.De gemeente verstrekt in principe geen auto’s. Een autoaanpassing vindt alleen plaats als de auto in bezit is van de persoon met beperkingen, of in het bezit is van een op hetzelfde adres wonende partner of familielid. De aan te passen auto moet in goede staat verkeren en redelijk aan te passen zijn. De technische levensduur van de auto moet nog 5 tot 7 jaar zijn. Bij de verstrekking van autoaanpassingen is primair de vraag aan de orde of het mogelijk maken van het gebruik van de auto een goedkopere oplossing is dan de verlening van andere adequate vervoersvoorzieningen. Aan de hand van de te maken kosten van autoaanpassing, de vervoersbehoefte van de persoon met beperkingen en zijn gezinssituatie wordt een afweging gemaakt over de goedkoopste adequate voorziening. Ook kan het aanpassen van de auto de enige (adequate) mogelijkheid zijn om een gezinslid met beperkingen te verplaatsen. Bij hoge kosten van autoaanpassing wordt overwogen of het verstrekken van een (rolstoel-) taxikostenvergoeding een goedkopere adequate voorziening is.

5.5.3.1. Algemeen gebruikelijke auto/referentieauto. Als gemiddelde prijs voor een door een gemiddeld gezin aan te schaffen auto geldt een bedrag van € 16.800,-- incl. btw. (prijspeil 1-1-2011). Dit bedrag moet worden gezien als “algemeen gebruikelijke kosten” voor de aanschaf van een auto. Indien het inkomen van de persoon met beperkingen (of diens ouders) de zogenaamde inkomensgrens voor vervoersvoorzieningen te boven gaat, wordt het bezit van een dergelijke auto algemeen gebruikelijk geacht. Ditzelfde bedrag wordt gehanteerd als de maximale waarde van de referentieauto bij autoaanpassingen.

5.5.3.2. Regels voor autoaanpassingVoor aanpassingen aan de auto gelden de volgende regels:• er moet voor de bestuurder een noodzaak zijn voor de aanpassingen, blijkend uit de bepalingen die door het Centraal Bureau Rijvaardigheden (CBR) op het rijbewijs zijn gezet;• een vergoeding voor het aanpassen van de auto kan maximaal één keer per zeven jaar worden toegekend;• aanpassingen aan de auto mogen daarom alleen plaatsvinden als de auto redelijkerwijs is aan te passen, in goede staan verkeert en niet ouder is dan drie jaar; • voor losse voorzieningen/aanpassingen wordt bij auto’s ouder dan drie jaar onderzocht: a. of de resterende levensduur van de betreffende auto zodanig is dat het verantwoord is om de noodzakelijke stoel aan te brengen en/ofb. de voorziening/aanpassing eenvoudig in een andere auto kan worden overgezet.Kosten van overzetten van voorzieningen/aanpassingen komen niet voor vergoeding in aanmerking;• de aanpassingen mogen niet algemeen gebruikelijk zijn. Als algemeen gebruikelijk worden bijvoorbeeld aangemerkt airco, automatische transmissie; elektrische ramen, stuur- en rembekrachtiging;• aanpassingen die voor vergoeding in aanmerking komen moeten medisch en ergonomisch noodzakelijk zijn bijvoorbeeld:• aanpassingen aan de besturing van de auto (CBR bepalingen);• aanpassingen voor het bedienen van de motor(CBR bepalingen);• aanpassingen aan de stoel van de chauffeur/bijrijder;• aanpassingen voor het meenemen van een rolstoel in de auto;• aanpassingen voor het vervoer van een rolstoelgebruiker;• aanpassingen voor een zitvoorziening voor een kind.

5.5.3.3. Voor vergoeding in aanmerking komende kosten aanpassing van de autoMet inachtneming van bovenstaande regels en als het aanpassen van de auto de goedkoopst adequate oplossing is, dan komen de aanpassingskosten voor vergoeding in aanmerking. Dit geldt ook voor de keuringskosten door het RDW. Alle noodzakelijke aanpassingskosten worden vergoed tot maximaal de kosten van dezelfde aanpassingen in de uitvoering van die van de referentieauto. Een vergoeding voor het aanpassen van de auto kan één keer in de zeven jaar worden toegekend, dit geldt ook voor losse voorzieningen/aanpassingen. Voorbeelden van losse voorzieningen zijn bijvoorbeeld een aangepaste autostoel (voor volwassenen en kinderen).

5.5.3.4. Rijlessen en overige kosten aangepaste autoDe meerkosten voor rijlessen die noodzakelijk zijn om te leren rijden in een aangepaste auto, komen alleen voor vergoeding in aanmerking als ook de aanpassingskosten van de auto in het kader van de Wmo voor vergoeding in aanmerking komen. In het algemeen zijn drie tot vijf rijlessen voldoende. Naast deze kosten komen ook de voorrijkosten, de kosten voor het afleggen van een rijtest bij het CBR en de kosten voor (vernieuwing van) het rijbewijs voor vergoeding in aanmerking.

5.5.3.5. ParkeerfaciliteitenHet betreft hier de kosten van een invalidenparkeerplaats op kenteken of een invalidenparkeerkaart. Deze kosten komen voor compensatie in aanmerking wanneer onomstotelijk vaststaat dat de persoon met beperkingen genoodzaakt is gebruik te maken van een gereserveerde parkeerplaats of een invalidenparkeerkaart. Dit is alleen het geval wanneer de persoon met beperkingen voor het vervoer van alledag uitsluitend is aangewezen op het zich verplaatsen door middel van het gebruik van een eigen auto. Veelal is dit niet het geval en is er sprake van een eigen keuze. Immers het collectief vervoer dan wel een (rolstoel-) taxibudget al dan niet in combinatie met een vervoersvoorziening voor korte afstand, kunnen in de meeste gevallen adequaat in de vervoersbehoefte van de persoon met beperkingen voorzien. Om die reden komen de kosten van parkeerfaciliteiten in zijn algemeenheid niet voor vergoeding in aanmerking.

5.5.4. BruikleenautoBinnen het gemeentelijk beleid is de bruikleenauto het sluitstuk van de voorzieningen. In alle gevallen is het verstrekken van een (bruikleen)auto de duurste oplossing en deze optie komt dus alleen aan de orde als geen andere oplossing mogelijk is. Uitgangspunt van deze voorziening is dat hiermee alle vervoersbehoeften kunnen worden ingevuld omdat de persoon met beperkingen geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, het CVV en ook andere goedkopere vervoersvoorzieningen (vervoerskostenvergoeding voor taxi of rolstoeltaxi, scootmobiel, rolstoel, enz.) of een combinatie van vervoersvoorzieningen niet adequaat is.Een bruikleenauto wordt alleen verstrekt als de persoon met beperkingen in het bezit is van een rijbewijs en voor zijn verplaatsingsprobleem om medische redenen beslist is aangewezen op een auto. Dit ter beoordeling van een arts. Met een inkomen boven de inkomensgrens voor vervoersvoorzieningen wordt men geacht de kosten van een auto zelf te kunnen dragen (algemeen gebruikelijk). Verstrekking van een bruikleenauto is dan niet mogelijk.De gemeente bepaalt welk type bruikleenauto ter beschikking wordt gesteld, rekening houdend met de prijs van de referentieauto.

5.5.5. Gesloten buitenwagenMet een gesloten buitenwagen wordt een gehandicaptenvoertuig bedoeld (bijvoorbeeld een Canta). Een gehandicaptenvoertuig mag in principe overal rijden en parkeren, ook op trottoirs en in winkelgebieden. Het bezit van een (brommer)rijbewijs is niet noodzakelijk.Een, al dan niet, aangepaste gesloten buitenwagen wordt alleen toegekend als de persoon met beperkingen geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer of CVV en er geen andere goedkopere adequate vervoersvoorzieningen kunnen worden getroffen . Bijvoorbeeld het gebruik van een eigen auto/bruikleen auto (eventueel met aanpassingen) en het al dan niet in bezit zijn of kunnen behalen van een rijbewijs. De persoon met beperkingen dient over voldoende verkeersinzicht te beschikken om veilig aan het verkeer te kunnen deelnemen en is, om medische redenen, aangewezen op overdekt vervoer dit ter beoordeling van een arts. Een gesloten buitenwagen wordt niet in combinatie met andere voorzieningen verstrekt aangezien met deze voorziening het gehele vervoersgebied, waarvoor de gemeentelijke compensatieplicht geldt, kan worden bereisd. De brandstofkosten voor de gesloten buitenwagen worden niet door de gemeente vergoed. Ook zonder beperkingen maakt men vervoerskosten en deze kosten worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. De aanschafwaarde van een Canta ligt onder de waarde van de referentieauto. Bij een inkomen boven de inkomensgrens worden de aanschaf en de kosten van het gebruik van een auto algemeen gebruikelijk geacht. Bij een inkomen boven de inkomensgrens wordt men geacht een Canta zelf te kunnen aanschaffen en de kosten van het gebruik hiervan te kunnen betalen. In die situatie is er geen sprake van meerkosten. De kosten van de gesloten buitenwagen zijn niet hoger dan de algemeen gebruikelijke kosten van een auto.

5.5.6. Scootmobiel (open buitenwagen)Een scootmobiel is vervoersvoorziening voor de korte afstand bedoeld voor het vervoer in de directe woonomgeving van de cliënt. De gemeente heeft geen compensatieplicht voor het meenemen/vervoeren van scootmobielen . Personen met beperkingen die belemmerd worden in het bereiken van vervoersbestemmingen op korte afstand rond de woning, kunnen (eventueel in aanvulling op of in combinatie met een andere vervoersvoorziening) in aanmerking komen voor een scootmobiel. Zie het Verstrekkingenbeleid onder 5.1.4. Daarnaast geldt dat het verstrekken van de scootmobiel de goedkoopst adequate oplossing moet zijn voor het vervoersprobleem van persoon met beperkingen. De gemeente verstrekt scootmobielen met een maximumsnelheid van 8 tot 12 km per uur.Om voor een scootmobiel in aanmerking te komen moet de persoon met beperkingen:• zelfstandig een transfer kunnen maken;• in staat zijn enkele meters te lopen;• voldoende zitbalans en een redelijke arm/handfunctie hebben;• een scootmobiel goed en veilig kunnen (leren) bedienen;• voldoende verkeersinzicht en verkeersvaardigheid hebben• bestand zijn tegen weersinvloeden, kou, regen en mist, gedurende een groot deel van het jaar, eventueel met gebruik van hulpmiddelen;• rijgeschikt zijn (cognitieve vermogens, e.d.) en voldoende visus hebben om de scootmobiel te bedienen c.q. het verkeer in te schatten;• door het volgen van rijlessen voldoende verkeersinzicht en verkeersvaardigheid kunnen verwerven.

De scootmobiel moet voorzien in een aanzienlijke zelfstandige vervoersbehoefte in de directe woonomgeving in het kader van het leven van alledag. De scootmobiel moet wezenlijk bijdragen tot het opheffen van verplaatsingsbelemmeringen van de persoon met beperkingen. Hierin wordt meegewogen:• Er moet sprake zijn van een regelmatige concrete vervoersbehoefte over korte afstand waarin het CVV of een andere vervoersvoorziening niet in kan voorzien;• Regelmatig: de scootmobiel moet minimaal een aantal keren per week worden gebruikt; Het regelmatig gebruik wordt door de gemeente door middel van heronderzoek voor de eerste maal een half jaar na verstrekking en vervolgens jaarlijks vastgesteld;• Concreet: in overleg met de persoon met beperkingen moet worden vastgesteld welke ritten met welke bestemming op de korte afstand en hoe vaak hij of zij met de scootmobiel wil maken. Het gaat om het overbruggen van afstanden die normaal te voet worden afgelegd. Voor andere afstanden is het CVV in principe adequaat;• De gevolgen van het niet toekennen van de scootmobiel, de mogelijkheid van alternatieven zoals CVV, een vervoerskostenvergoeding, een handbewogen of een duwrolstoel, enzovoorts.

Bij de beoordeling hiervan wordt ook gekeken naar de sociale omgeving van de persoon met beperkingen en de mogelijkheid van taakverdeling onder huisgenoten . 

5.5.6.1. StallingEr is een stallingmogelijkheid voor de scootmobiel. Indien dit niet het geval is, komen de kosten voor de aanleg van een stalling voor vergoeding in aanmerking. Zie ook Verstrekkingenbeleid 4.11.3. Indien deze kosten erg hoog zijn, kunnen andere vervoersvoorzieningen worden overwogen. Als de stalling niet te realiseren is kan verhuizing worden overwogen.

5.5.6.2. RijlessenAls de persoon met beperkingen geïndiceerd is voor een scootmobiel maar zijn rijvaardigheid onvoldoende is, dan kan hij in het kader van de Wmo in aanmerking komen voor gewenningslessen. Als deze lessen noodzakelijk zijn voor een optimaal en veilig gebruik van de scootmobiel dan komt de persoon met beperkingen in aanmerking voor maximaal drie gewenningslessen via de leverancier. Dit is het geval als tijdens de proefrit blijkt dat de persoon met beperkingen niet over voldoende rijvaardigheid beschikt om verantwoord met de vervoersvoorziening om te gaan, dan wel veilig aan het verkeer deel te nemen. Wanneer het de verwachting is dat deze rijvaardigheid niet met maximaal drie extra gewenningslessen is aan te leren, is professionele training door een ergotherapeut noodzakelijk. De kosten van ergotherapie vallen in principe onder de basisverzekering. De training door de ergotherapeut wordt alleen door de gemeente vergoed als geen recht bestaat op vergoeding uit de basisverzekering.

5.5.6.3. Medisch noodzakelijke aanpassingen en accessoiresAls aanpassingen en/of accessoires aan de scootmobiel noodzakelijk zijn dan komen deze alleen voor vergoeding in aanmerking als er sprake is van een medische noodzaak. De volgende aanpassingen en accessoires zijn mogelijk. • Extra vering is mogelijk als er sprake is van een medische aandoening waardoor aannemelijk wordt gemaakt dat standaardvering klachten oplevert in het gebruik;• Bedieningsaanpassingen zijn mogelijk als er sprake is van een medische aandoening waardoor aannemelijk wordt gemaakt dat de standaardbediening niet voldoet én de aanpassing redelijk gemakkelijk te realiseren is;• Het verstrekken van een spiegel is mogelijk bij beperkingen in romp- en nekfunctie waardoor iemand niet kan omkijken of bij doofheid / slechthorendheid;• Stoelaanpassingen zijn mogelijk als om medische redenen de standaardstoel niet voldoet en een aanpassing redelijk gemakkelijk te realiseren is, bijv. een beensteun of een verhoging van het voetafsteungedeelte;• Het verstrekken van een windscherm is mogelijk als betrokkene ten gevolge van een medische aandoening niet in staat is zonder bescherming van het gezicht te rijden;• Schootskleed/ voetenzak /orthesejas: indien er sprake is van doorbloedingsstoornissen aan het onderlichaam of het been en de persoon met beperkingen onvoldoende in staat is zichzelf bij stilzitten te verwarmen. Ook kan deze accessoire noodzakelijk zijn als er bij koude een ernstige toename van de klachten optreedt of als er sprake is van een verstoord temperatuurgevoel;• Stokhouder wordt geplaatst als de cliënt, ter overbrugging van korte afstanden, gebruik maakt van een stok;• Zuurstoffleshouders indien iemand is aangewezen op het gebruik van zuurstof.De gemeente vergoedt het plaatsen van een kinderzitje op de scootmobiel indien dit in het kader van de rol als ouder noodzakelijk is voor het vervoer van (kleine) kinderen. Het plaatsen van een dergelijk zitje moet echter technisch wel realiseerbaar zijn, dit ter beoordeling van de leverancier

5.5.7. Andere verplaatsingsmiddelenAndere verplaatsingsmiddelen kunnen gewenst zijn al dan niet in combinatie met CVV of vergoeding voor gebruik van taxi of eigen auto. Zie hiervoor het Verstrekkingenbeleid onder 5.1.4. Een aantal hiervan is algemeen gebruikelijk en worden niet vergoed. Hieronder vallen o.a. een normale kinderdriewieler, de fiets, bromfiets, fiets of tandem met hulpmotor of elektrische fiets.Bij de verstrekking van een ander verplaatsingsmiddel wordt afgewogen of deze in eigendom of in bruikleen wordt verstrekt. Hierbij wordt gekeken naar de te maken kosten in relatie tot de te verwachtte gebruiksduur. Van kindervoorzieningen geldt bijvoorbeeld in zijn algemeenheid een korte gebruiksduur, waardoor het goedkoper is deze voorzieningen in bruikleen te verstrekken. Een driewielfiets welke verstrekt wordt aan een volwassene kan naar verwachting jaren meegaan, waardoor het goedkoper is deze in eigendom te verstrekken. Ook aanpassingen aan de beperkingen op bijvoorbeeld een gewone fiets vallen hieronder. Alleen de meerkosten van de voorziening kunnen worden gecompenseerd. Op de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van de voorziening worden de algemeen gebruikelijke kosten in mindering gebracht. Ook bij een bruikleen verstrekking komt het algemeen gebruikelijke deel voor rekening van de aanvrager. De aanvrager betaalt dan het algemeen gebruikelijke deel aan de gemeente. Bij voortijdige beëindiging van het gebruik kan naar rato een gedeelte hiervan worden terugbetaald.

5.5.7.1. HandbikeEen handbike (fietsdeel gekoppeld aan een rolstoel) kan worden verstrekt als de persoon met beperkingen afhankelijk is van het gebruik van een rolstoel om zich te verplaatsen. Bovendien moet de persoon met beperkingen in staat zijn om zich fietsend m.b.v. handaandrijving te verplaatsen en moet de handbike zelfstandig aan- en af kunnen koppelen. In bepaalde gevallen kan een handbike het alternatief zijn voor een scootermobiel.

5.5.7.2. Aangepaste fietsAls een standaardfiets niet adequaat is dan kan een aangepaste fiets worden verstrekt aan de persoon met beperkingen. Een aangepaste fiets is een fiets die niet in de reguliere fietsenwinkel verkrijgbaar is en die speciaal gemaakt/ontwikkeld is voor mensen met beperkingen. Een standaard fiets of een fiets met hulpmotor of een elektrische fiets worden als algemeen gebruikelijk aangemerkt omdat deze ook op grote schaal door mensen zonder beperkingen wordt gekocht. Zie voor criteria algemeen gebruikelijk ook 1.2., 1.6., en 5.3. Verstrekkingenbeleid.

5.5.7.3. Driewielfiets (met of zonder hulpmotor)Als de persoon met beperkingen onvoldoende motorische vaardigheden heeft voor een gewone fiets kan een driewielfiets worden verstrekt. Een normale (kinder)driewieler (tot 4 jaar) wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd en komt niet voor verstrekking in aanmerking. Alle driewielfietsen in bijzondere uitvoering voor kinderen komen dat in principe wel. Wanneer door kinderen van 4 jaar en ouder en volwassenen een driewieler moet worden gebruikt, wordt aangenomen dat dit dezelfde situatie is als wanneer een persoon zonder beperkingen een ‘gewone’ fiets (of een ander verplaatsingsmiddel) gebruikt.

5.5.7.4. TandemEen tandem kan worden verstrekt als er sprake is van problemen betreffende visus, gehoor, verstandelijke, cognitieve of fysieke vermogens waardoor zelfstandige deelname aan het verkeer onmogelijk is. Bovendien moet er een begeleider aanwezig zijn die met de tandem overweg kan.

5.5.7.5. Vervoers- en speelvoorzieningen voor kinderenIn veel gevallen is voor kinderen de te verstrekken voorziening niet alleen bedoeld om te voorzien in de vervoersbehoefte maar ook om mee te spelen. Bij kinderen kunnen twee voorzieningen naast elkaar worden verstrekt waarbij de ene voorziening verstrekt wordt om (voor een groot deel) te voorzien in de vervoersbehoefte en de andere voorziening verstrekt wordt om mee te spelen. Kinderen met beperkingen, die geen gebruik kunnen maken van een ‘gewone’ fiets, kunnen soms wel fietsen op een driewieler. Deze driewieler wordt dan veelal gebruikt in de directe woonomgeving bij spel en recreatie. De driewielfiets houdt dan het midden tussen (therapeutische) speelvoorzieningen en mobiliteitsmiddelen. Onder kinderen wordt hier verstaan kinderen tot en met elf jaar. In de regel begint een kind van twaalf jaar zich van de huiselijke omgeving los te maken en zich zelfstandig over grotere afstanden te bewegen. Een vervoersvoorziening voor een kind wordt ook verstrekt om met het gezin te kunnen deelnemen aan het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving. (Wmo Verstrekkingenbeleid 5.1.4.) Als normale fietszitjes niet adequaat zijn kunnen speciale fietszitjes worden verstrekt aan kinderen met een beperking. Eventueel kan een aangepaste fietskar voor vervoer van een kind per fiets worden verstrekt, als een speciaal fietszitje niet adequaat is. Andere vervoersvoorzieningen die aan kinderen met een beperking kunnen worden verstrekt zijn onder andere aankoppelfietsen, speelvoorzieningen waarmee het kind zich kan verplaatsen, een duofiets of een rolstoeltransportfiets.

5.5.7.6. Rolstoelscooter/pendelEen rolstoelscooter of pendel is een soort scootmobiel waar de rolstoel ingereden kan worden. De persoon met beperkingen kan zich vervolgens zittend in de rolstoel met bromfietssnelheid verplaatsen. Ten aanzien van de verstrekking gelden de volgende voorwaarden:• De persoon met beperkingen is volledig rolstoelgebonden;• De persoon met beperkingen is specifiek aangewezen op een handbewogen rolstoel;• De persoon met beperkingen is rijgeschikt en rijvaardig;• Het gebruik van de handbewogen rolstoel in combinatie met het CVV is vanwege een specifieke (leeftijdsgerelateerde) vervoersbehoefte geen adequate oplossing;• De persoon met beperkingen is in staat zelfstandig de rolstoel en de rolstoelscooter te bedienen (kan zelfstandig in en uit de pendel rijden);• De persoon met beperkingen is op de plaats van bestemming aangewezen op gebruik van een handbewogen rolstoel (bestemming niet toegankelijk met een elektrische rolstoel of handbike);• Er is sprake van een frequente vervoersbehoefte (meerdere malen per week);• De persoon met beperkingen heeft de eigen rolstoel nodig op plaats van bestemming;• Een handbike/ al dan niet elektrisch ondersteunend in combinatie met een handbewogen rolstoel is niet mogelijk vanwege het feit dat het aan/afkoppelen niet zelfstandig lukt en/of de belasting van de rolstoel te zwaar is

Paragraaf 6 Rolstoelvoorzieningen

Artikel 6.1 Algemene voorwaarden voor verstrekking

Verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de Wmo. De andere voorzieningen vallen onder andere wettelijke (voorliggende) regelingen en zijn daarom op grond van artikel 2 van de Wet uitgesloten. Een rolstoelvoorziening is een voorziening die de belanghebbende in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen en waarvan het rijden de primaire functie is. De zinsnede ‘waarvan het rijden de primaire functie is’ dient ertoe dat een traplift of een verrijdbare lift voor overheveling naar bed niet als rolstoelvoorziening wordt aangemerkt. Rolstoelen zijn bedoeld voor het zich voortbewegen en verplaatsen (of verplaatst worden) over kleine afstanden in en om de woning. Dit onderscheidt rolstoelen van vervoersvoorzieningen. Met vervoersvoorzieningen kunnen mensen met beperkingen zich over grotere afstanden verplaatsen.Naast rolstoelen voor verplaatsingen zijn er ook rolstoelen, speciaal voor verplaatsing bij sportbeoefening, de zogenaamde sportrolstoelen.De algemene criteria om voor een rolstoel in aanmerking te komen zijn de volgende (artikel 6.2 van de Wmo-Verordening):• Er zijn aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek waardoor de persoon met beperkingen zich zittend in en om de woning moet verplaatsten;• Andere loophulpmiddelen bieden een onvoldoende oplossing;• De noodzaak tot zittend verplaatsen is in belangrijke mate aanwezig;• De persoon met beperkingen is, eventueel met gebruik van loophulpmiddelen, niet in staat een afstand van 100 meter te overbruggen of • De persoon met beperkingen is vanwege gedragsstoornissen niet in staat om een afstand van 100 meter in een acceptabel tempo te overbruggen of• Gezinssituatie en activiteitenpatroon van de persoon met beperkingen zijn dusdanig dat de hij/zij door het gebruik van een rolstoel in staat wordt gesteld deel te nemen aan het ‘leven van alledag’;• De rolstoel is bedoeld als verplaatsingsmiddel;• De rolstoel is niet anti-revaliderend en is niet strijdig met het behandelplan;• Er zijn geen adequate, voorliggende voorzieningen aanwezig (bijv. uitleenrolstoel).

Artikel 6.2 Beperkingen voor het verstrekken van rolstoelen

Voor het toekennen van rolstoelvoorzieningen gelden de algemene regels zoals vermeld in Wmo-Verordening en Wmo-Uitvoeringsbesluit. Hieronder volgt een opsomming ( niet limitatief) van voor rolstoelvoorzieningen gelden beperkingen:• De voorziening moet langdurig noodzakelijk zijn (Rolstoelen voor incidenteel gebruik of voor een relatief korte periode (minder dan 6 maanden) worden niet op grond van de Wmo verstrekt. Hiervoor dient een beroep te worden gedaan op de uitleencentrale van de Thuiszorg);• Een persoon met beperkingen die verblijft in een AWBZ instelling komt uitsluitend voor en rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ. De combinatie verblijf en behandeling, ontvangen in dezelfde instelling, het verblijf in een ziekenhuis en het verblijf in een revalidatiecentrum zijn redenen om een rolstoel uit de AWBZ te ontvangen. Wie in een ziekenhuis of revalidatiecentrum bezig is terug te gaan naar huis zal uiteraard een rolstoel aanvragen in het kader van de Wmo. Bij een onduidelijke situatie moet worden nagegaan of één of meer facetten van de werking van artikel 15 van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ van toepassing is. • Rolstoelen die alleen voor school of op het werk worden gebruikt komen voor rekening van het UWV op grond van de WIA. Rolstoelen die thuis worden gebruikt en ook geschikt zijn voor het werk, vallen wel onder de Wmo. De kosten van het aanpassen van een Wmo-rolstoel voor gebruik op het werk moeten worden voldaan door het UWV op grond van de WIA.

Artikel 6.3 Vormen van rolstoelvoorzieningen

6.3.1. In natura of PGB of als financiële tegemoetkoming Een rolstoel kan in principe naar keuze van aanvrager in natura of als PGB worden verstrekt (Wmo-Verordening artikel 6.4. lid 1.) Geen PGB is mogelijk bij rolstoelen waarvan de te verwachten gebruiksduur korter is dan de afschrijftermijn van de te verstrekken voorziening (artikel 2.4. sub a. Wmo-Uitvoeringsbesluit).Voor een sportrolstoel en het onderhoud hiervan wordt uitsluitend een financiële tegemoetkoming verstrekt. (Wmo-Verordening artikel 6.4. lid 2.)

Artikel 6.4 Soorten rolstoelen en rolstoelvoorzieningen

6.4.1. Handbewogen rolstoelen

6.4.1.1.ZelfbewegerEen zelfbeweger is een rolstoel die door de gebruiker op eigen kracht voort te bewegen is, maar die ook als duwrolstoel gebruikt kan worden. De manier van aandrijven kan verschillend zijn. Het meest gebruikelijk is dat de rolstoel wordt voortbewogen door met beide handen aan de hoepels van de achterwielen te pakken/bewegen. Een andere vorm is trippelen met één of beide benen, eventueel ondersteund door hoepelen met een of beide handen. Het zelfstandig rijden in een handbewogen rolstoel vraagt over het algemeen een goede arm/handfunctie, een goede balans en een redelijk uithoudingsvermogen /kracht.

6.4.1.2. DuwrolstoelBij voorkeur wordt een zelfbeweger verstrekt maar als dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld doordat er contra-indicaties zijn voor een zelfbeweger, kan een persoon met beperkingen in aanmerking komen voor een duwrolstoel. Naast de algemene criteria om voor een rolstoel in aanmerking te komen, dient voor de verstrekking van een duwrolstoel rekening gehouden te worden met de beschikbaarheid van een begeleider. De verplaatsing kan immers alleen met begeleider plaatsvinden. Hierbij moet worden onderzocht of de reguliere begeleider fysiek in staat is om de rolstoel met cliënt voort te duwen. Onder het fysiek in staat zijn wordt verstaan, voldoende uithoudingsvermogen en kracht.

6.4.1.3. AankoppelmotorEen aankoppelmotor is een elektrische aandrijving op een handbewogen rolstoel ter ondersteuning van de persoon die de rolstoel duwt. Het systeem bestaat meestal uit een, door een elektromotor aangedreven, vijfde wiel dat onder de handbewogen rolstoel wordt geplaatst; er zijn echter ook andere vormen op de markt. Op de duwhandvatten wordt een bedieningskast geplaatst waarmee de duwende persoon het systeem bedient.Een aankoppelmotor kan worden verstrekt als de persoon met beperkingen een indicatie heeft voor een transportrolstoel en hij zelf, of zijn partner/huisgenoot niet in staat is, ten gevolge van aantoonbare beperkingen, de transportstoel voort te bewegen. Bij beoordeling van de aanvraag voor een aankoppelmotor wordt met de volgende punten rekening gehouden:• De gebruiksfrequentie van de voorziening. Omdat het om een relatief dure verstrekking gaat, dient de gebruiksfrequentie in redelijke verhouding te staan tot de hoge kosten. Als vast staat dat de rolstoel incidenteel wordt gebruikt en het gebruik alleen recreatief van aard is, is de verstrekking van een aankoppelmotor niet de goedkoopst adequate oplossing. Voor dergelijk incidenteel gebruik kan van de persoon met beperkingen worden verwacht dat hij zelf iemand inschakelt om de rolstoel te duwen. Deze problematiek speelt immers ook bij alleenstaande mensen die niet in staat zijn hun eigen (transport)rolstoel voort te bewegen.• De aanwezigheid van een “duwer”in het huishouden van de persoon met beperkingen. Het is van belang dat de persoon, die de rolstoel met aankoppelmotor bedient, bij de cliënt inwoont. Als de cliënt voor de bediening van de aankoppelmotor is aangewezen op mensen die elders woonachtig zijn (zoals uitwonende familie, kennissen of vrijwilligers) wordt een aankoppelmotor niet adequaat geacht. Bovendien kan gesteld worden dat in dergelijke situaties de gebruiksfrequentie niet in verhouding staat tot de kosten. • Uit medisch onderzoek blijkt dat de vaste “duwer” (partner/huisgenoot) niet in staat is de duwwandelwagen over een beperkte afstand (800 meter) te kunnen voortduwen.

6.4.2. Elektrische rolstoelenDit zijn rolstoelen die met een elektromotor worden aangedreven. Bediening vindt meestal plaats via een joystick die met de hand wordt bediend. Er zijn echter ook ingewikkelder vormen van besturing mogelijk. Een cliënt kan voor een elektrische rolstoel in aanmerking komen als deze rolstoelgebonden is en het verstrekken van een zelfbeweger geen adequate voorliggende voorziening is. Bovendien moet de cliënt een zelfstandige verplaatsingsbehoefte hebben en in staat zijn de elektrische rolstoel zelfstandig te bedienen. Bij het maken van een juiste keuze wordt onder andere gekeken of het accent ligt op verplaatsing binnen- of buitenshuis, waarbij zoveel mogelijk gestreefd wordt naar verstrekking van één rolstoel die voldoet aan de totale verplaatsingsbehoefte.

6.4.3. KinderrolstoelenIn principe gelden voor rolstoelen bij kinderen dezelfde verstrekkingscriteria als voor volwassenen. Bij het maken van een juiste keuze zijn echter een aantal aanvullende criteria van belang die extra aandacht vragen zoals de ontwikkeling en de groei van het kind en de mogelijkheid tot spelen en spelenderwijs ontwikkelen. Daardoor kunnen de eisen die aan de rolstoel worden gesteld soms snel veranderen. Voor een kinderrolstoel wordt daarom geen PGB verstrekt (artikel 2.4. sub a. Wmo-Uitvoeringsbesluit).

6.4.3.1. (Duw)wandelwagen/buggyKinderen met een beperking kunnen voor een (duw)wandelwagen of buggy in aanmerking komen als de normaal in de handel zijnde wandelwagens/buggy’s niet voldoen met betrekking tot de grootte en de benodigde zitondersteuning. Als in de wagen zitondersteuningselementen medisch noodzakelijk zijn voor het handhaven van een juiste lichaamshouding van het kind, dan komen deze elementen voor vergoeding in aanmerking. Een reguliere buggy is in het algemeen bestemd voor een kind tot 4 jaar. Bij verstrekking van een duwwandelwagen/ buggy tot deze leeftijd worden alleen de meerkosten ten opzichte van een algemeen gebruikelijke buggy vergoed (artikel 1.6. lid 2. sub a. Wmo-Verordening en artikel 2.3. Wmo-Uitvoeringsbesluit).

6.4.3.2. Handbewogen rolstoelAls het kind zich zelfstandig kan en wil voortbewegen en/of de duwrolstoel/wandelwagen niet adequaat is, kan een handbewogen rolstoel worden verstrekt.

6.4.3.3. Elektrische rolstoelAls in de toekomst een zelfstandige verplaatsingsbehoefte ontstaat (zowel in eventuele school- als thuissituatie) en het kind fysiek en cognitief in staat is de rolstoel zelfstandig te (leren) bedienen, kan een elektrische rolstoel worden verstrekt. Over het verstrekken van een elektrische rolstoel aan kinderen vindt altijd overleg plaats met de behandelaar.

6.4.4. Tweede rolstoelAls één rolstoel niet voldoet voor de verplaatsingsbehoefte van betrokkene dan kan eventueel een tweede (elektrische) rolstoel worden verstrekt in de volgende gevallen:• Bij voornamelijk gebruik van elektrische rolstoel kan een handbewogen of duwrolstoel verstrekt worden om mee te nemen in de auto en/of om bij anderen op bezoek te kunnen gaan (een elektrische rolstoel is vaak te groot).• Als de woonsituatie geen gecombineerde elektrische binnen/buitenrolstoel toelaat en niet volstaan kan worden met een combinatie van andere voorzieningen zoals een loophulpmiddel of scootmobiel.• Als een tweede rolstoel voor boven, ingeval van reeds aanwezige traplift.

6.4.5. Onderhoud en reparatieRolstoelen hebben onderhoud nodig. Het soort onderhoud en de kosten van dit onderhoud variëren per type rolstoel. Tot de (rolstoel)voorziening wordt mede noodzakelijke onderhoud en reparatie gerekend. Onderhoud- en reparatiekosten die het gevolg zijn van oneigenlijk gebruik van en door de gebruiker aangebrachte ongeoorloofde modificaties aan de rolstoel komen niet voor vergoeding in aanmerkingBij een rolstoel welke in natura, in bruikleen is verstrekt zijn de kosten van onderhoud en reparatie in principe inbegrepen. De voorwaarden ten aanzien van vergoeding van deze kosten staan vermeld in de bruikleenovereenkomst die de persoon met beperkingen met de leverancier afsluit bij verstrekking van de rolstoel. In het algemeen kan worden gesteld dat alle kosten worden vergoed, tenzij er schade is ontstaan door opzettelijk onzorgvuldig gebruik van de rolstoel door de cliënt. Ook bij een PGB voor een rolstoel wordt met deze kosten rekening gehouden (artikel 6.1. Wmo-Uitvoeringsbesluit)Bij een sportrolstoel komt een gemaximeerd bedrag voor onderhoud en reparatie in een periode van drie jaar voor vergoeding in aanmerking.

6.4.6. VerzekeringVoor alle elektrisch voortbewogen rolstoelen, die buiten deelnemen aan het verkeer geldt een verplichting tot verzekeren. Deze (WA) verzekering maakt onderdeel uit van de huurovereenkomst die tussen leverancier en gemeente wordt afgesloten. Indien er sprake is van een PGB geldt dat de persoon met beperkingen dient te zorgen voor een WA-verzekering. Met de kosten hiervan wordt rekening gehouden bij de vaststelling van het PGB (artikel 6.1. Wmo-Uitvoeringsbesluit).

6.4.7. Training in het gebruik van de (elektrische) rolstoelVooral bij elektrische rolstoelen kan instructie en training (in de vorm van lessen) nodig zijn. Als deze lessen noodzakelijk zijn voor een optimaal en veilig gebruik van de rolstoel dan kan de persoon met beperkingen in aanmerking komen voor maximaal drie gewenningslessen via de leverancier. Dit is het geval als tijdens de proefrit blijkt dat betrokkene niet over voldoende rijvaardigheid beschikt om verantwoord met de vervoersvoorziening om te gaan, dan wel veilig aan het verkeer deel te nemen. Wanneer het de verwachting is dat deze rijvaardigheid niet met maximaal drie extra gewenningslessen is aan te leren, is professionele training door een ergotherapeut noodzakelijk. De kosten van ergotherapie vallen in principe onder de basisverzekering. De training door de ergotherapeut wordt alleen door de gemeente vergoed als geen recht bestaat op vergoeding uit de basisverzekering.

6.4.8. Medisch noodzakelijke aanpassingen & accessoiresAanpassingen aan de rolstoel die medisch noodzakelijk zijn, worden als (vast) onderdeel van de rolstoel beschouwd en de kosten hiervan komen voor verstrekking/vergoeding in aanmerking. Alleen de aanpassingen die in het programma van eisen staan vermeld, komen voor vergoeding in aanmerking. Hetzelfde beleid wordt gehanteerd voor het verstrekken van accessoires voor de rolstoel. Alleen medisch noodzakelijke accessoires komen voor vergoeding in aanmerking. De volgende accessoires kunnen hiertoe behoren: • Schootskleden/ voetenzakken /orthesejassen: Indien er sprake is van doorbloedingsstoornissen aan het onderlichaam of het been en de persoon met beperkingen onvoldoende in staat is zichzelf bij stilzitten te verwarmen. Ook kan deze accessoire noodzakelijk zijn als er bij koude een ernstige toename van de klachten optreedt of als er sprake is van een verstoord temperatuurgevoel.• Spaakbeschermers: Als de handfunctie gestoord is zodat het gevaar bestaat dat de hand in de spaken komt of als er kleine kinderen in het gezin zijn die met hun handen in de spaken kunnen komen.• Stokhouder: Als ter overbrugging van korte afstanden gebruik wordt gemaakt van een stok.• Zuurstoffleshouder: Als de persoon met beperkingen is aangewezen op het gebruik van zuurstof.• Rolstoelhandschoenen of hoepelovertrek: Als voor de persoon met beperkingen meer grip op de hoepels noodzakelijk is. • Werkblad: Als de persoon met beperkingen geen mogelijkheid heeft om met de rolstoel gebruik te maken van een tafel (maar niet in het kader van ‘beschermende maatregelen’).• Zonnekap/ scherm: Als er een medische noodzaak is om niet blootgesteld te worden aan zonlicht en reguliere, in de handel verkrijgbare, zonnekappen of zonneschermen niet op de verstrekte wagen passen.• Zijspiegels: Als de persoon met beperkingen ten gevolge van beperkingen in romp- en nekfunctie niet in staat is zich om te draaien.• Taxi-fixatieset: De gemeente zorgt voor de noodzakelijke aanpassingen aan de rolstoel zodat deze in de rolstoeltaxi kan worden vastgezet. De vervoerder zorgt voor de mogelijkheden om de rolstoel in het CVV/de taxi vast te zetten.

6.4.9. SportrolstoelenVoor de aanschaf van een sportrolstoel komt in een periode van drie jaar een gemaximeerd bedrag voor vergoeding in aanmerking. Naast het bedrag voor aanschaf van de sportrolstoel komt, ook voor een periode van drie jaar, een gemaximeerd bedrag voor de kosten van onderhoud, reparatie en aanpassingen aan de sportrolstoel voor vergoeding in aanmerking.De bedragen zijn vastgesteld in het Wmo-Uitvoeringsbesluit, artikel 6.2.De criteria voor het verstrekken van een sportrolstoel zijn als volgt:• Als de persoon met beperkingen zonder rolstoel niet in staat is zijn gekozen sport te beoefenen• Als de sportrolstoel bedoeld is voor recreatief sportgebruik in het kader van het leven van alledag. • Als de sport actief met een rolstoel beoefend kan worden• Als de sport niet beoefend kan worden met een, door de Wmo verstrekte, voorziening (vanwege een te zware belasting van het materiaal)• Als betrokkene lid is van een gehandicaptensportvereniging• Als betrokkene regelmatig traint bij een vereniging• Als de sportvereniging geen rolstoelen heeft die gebruikt kunnen worden

Overzicht regeling per voorziening 1

- Link -