Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Muiden

Algemene subsidieverordening Gemeente Muiden 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Muiden
Officiële naam regelingAlgemene subsidieverordening Gemeente Muiden 2007
CiteertitelAlgemene subsidieverordening gemeente Muiden 2007
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200705-03-2012Onbekend

21-12-2006

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Algemene subsidieverordening

Gemeente Muiden

2007

Artikel 1 – Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht.

  • b.

    Subsidie: een subsidie bedoeld als in art 4:21 Awb

  • c.

    De raad: de gemeenteraad van Muiden.

  • d.

    Het college: het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Muiden.

  • e.

    Budgetsubsidie voor producten: een subsidie waarbij afspraken gemaakt worden over het gewenste resultaat van de activiteiten.

  • f.

    Budgetsubsidie voor activiteiten: een subsidie op grond van vooraf afgesproken activiteiten.

  • g.

    Waarderingssubsidie: een stimuleringsbijdrage, ongeacht de feitelijke kosten van deze activiteiten en zonder sturing op activiteiten en prestaties. Wordt per jaar toegekend.

  • h.

    Incidentele subsidie: een subsidievorm die wordt toegekend aan activiteiten en of experimenten die éénmalig karakter hebben.

  • i.

    Instelling: een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie die zich zonder winstoogmerk ten doel stelt producten te leveren en prestaties/activiteiten te verrichten ten behoeve van de bevolking van de gemeente Muiden.

  • j.

    Exploitatiereserve: een reserve die bedoeld is voor het dekken van exploitatierisico’s.

  • k.

    Subsidieplafond: een bedrag dat gedurende een begrotingsjaar ten hoogste beschikbaar wordt gesteld voor de verstrekking van subsidies die op basis van deze subsidieverordening en geldende beleidsregels worden verstrekt.

Artikel 2 – Reikwijdte
  • 1. Deze verordening is van toepassing op alle te verstrekken subsidies voor activiteiten en / of prestaties die in het belang zijn van de plaatselijke gemeenschap of een deel daarvan.

  • 2. Deze verordening is niet van toepassing:

    • a.

      geldelijke bijdragen in de vorm van contributies, lidmaatschappen en donaties;

    • b.

      financiële ondersteuning van de gemeente t.b.v. investeringen aan gebouwen, terreinen of inrichtingen;

    • c.

      geldelijke bijdragen die in het bepaalde bij een bijzondere, een rijks-/of provinciale verordening, de wet of publiekrechterlijke voorzieningen hun toepassing vinden.

Artikel 3 – Bevoegdhedenverdeling

Het college is belast met de uitvoering van deze subsidieverordening binnen de door de raad gesteld kaders. Uitvoering houdt mede in het nemen van besluiten op aanvragen, het aangaan van subsidieovereenkomsten, besluiten over bevoorschotting en het intrekken en/of wijzigen van subsidieverlenings- en/of vaststellingsbesluiten.

Artikel 4 – Gemeentelijk subsidiebeleidskader
  • 1. De gemeenteraad stelt de beleidsregels vast, waarin wordt bepaald welke producten, prestaties, activiteiten en / of een verzameling hiervan voor subsidie in aanmerking komen en welke specifieke voorschriften van toepassing zijn. De hoofdzaken worden opgenomen in het subsidiebeleidskader.

  • 2. In het subsidiebeleidskader worden opgenomen:

    • a.

      de inhoudelijke beleidsdoelen

    • b.

      de voor de subsidie in aanmerking komende beleidsterreinen en doelstellingen per beleidsterrein van de subsidie;

    • c.

      de onderscheiden subsidievormen;

    • d.

      de subsidienormen

    • e.

      de verdeelregels;

    • f.

      aanvullende beleidsregels.

  • 3. De gemeenteraad kan tussentijds wijzigingen aanbrengen in het subsidiebeleidskader.

Artikel 5 – Subsidieplafond
  • 1. De gemeenteraad stelt jaarlijks, voor aanvang van het jaar waarop de subsidieaanvragen betrekking hebben, een subsidieplafond of subsidieplafonds voor bepaalde beleidsterreinen vast.

  • 2. Na vaststelling van de gemeentebegroting zorgt het college voor de bekendmaking van de voor dat jaar geldende subsidieplafonds. Het wordt bekend gemaakt vóór de aanvang van het kalenderjaar waarvoor het is vastgesteld.

  • 3. Het college verdeelt het door de gemeenteraad beschikbare bestelde subsidiebedrag volgens een in het gemeentelijk subsidiebeleidskader op te nemen verdeelregel. De wijze van verdeling wordt bij de bekendmaking van het subsidieplafond vermeld.

  • 4. De raad kan de hoogte van het subsidieplafond gedurende het boekjaar naar boven of naar beneden bijstellen.

Artikel 6 – Algemene voorwaarden voor subsidieverlening
  • 1. Het verlenen van subsidies vindt pas plaats als er is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

    • a.

      de activiteiten voor een bepaald jaar passen in het door de raad geformuleerde beleid;

    • b.

      de instelling voldoet aan het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

  • 2. Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de instelling de behoefte aan de prestaties, activiteiten en/of voorzieningen, evenals de noodzaak van de gevraagde subsidie aannemelijk te maken.

  • 3. Gesubsidieerde activiteiten dienen open te staan voor alle inwoners van Muiden, zonder onderscheid naar godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, burgerlijke staat, seksuele gerichtheid, nationaliteit en leeftijd of op welke grond dan ook.

  • 4. De gesubsidieerde activiteiten mogen in geen enkel opzicht strijdig zijn met de wet, met de op grond van international verdragen algemeen erkende rechten van de mens, het algemeen belang of de openbare orde.

Artikel 7 – Algemene weigeringsgronden
  • 1. De subsidieverlening kan naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Awb genoemde gevallen geheel of gedeeltelijk geweigerd worden indien gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:

    • a.

      de activiteiten van de aanvrager niet gericht zullen zijn op de gemeente, of niet aanwijsbaar ten goede komen aan ingezetenen van de gemeente. In het subsidiebeleidskader zijn hiervoor nadere voorwaarden gesteld;

    • b.

      de subsidie niet wordt aangewend in overeenstemming met het doel waarvoor subsidie beschikbaar wordt gesteld;

    • c.

      de subsidieaanvrager zelf in de kosten van de activiteit of activiteiten kan voorzien uit de eigen reserve of door middelen van derden;

    • d.

      de instelling reeds van een of meerdere andere bestuursorganen subsidie ontvangt voor dezelfde of vergelijkbare activiteiten;

    • e.

      bij de aanvrager beslag is gelegd op het vermogen of een deel daarvan;

    • f.

      de leiding berust bij personen die daarvoor onvoldoende bekwaam zijn;

    • g.

      voor deelname aan de activiteiten een financiële bijdrage, boven de normale inschrijving- en lidmaatschapskosten worden verlangd;

    • h.

      achterstallige vorderingen van de gemeente op de aanvrager niet zijn voldaan;

    • i.

      de instellingsaccommodatie of clubhuis (semi-)zakelijk wordt geëxploiteerd;

    • j.

      extra inkomsten uit bar en aanverwante zaken genoten wordt. Daaronder wordt in ieder geval verstaan: inkomsten uit de verkopen van (fris)drank, rookwaren en andere genotsmiddelen.

Artikel 8 – Indexering subsidies
  • 1. Het college is bevoegd om jaarlijks, voor het publiceren van de subsidieplafonds, te besluiten indexering op subsidies toe te passen.

  • 2. Indien het college aan de mogelijkheid tot indexering invulling geeft vindt indexering plaats conform de loon- en prijsindexering van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

  • 3. Het college kan in individuele door hen te bepalen gevallen afwijken van het in lid 2 bedoelde loon- en prijsindexcijfer en van een andere indexeringsmethode gebruik maken.

Hoofdstuk 2 Algemene voorwaarden bij subsidieverstrekking

Artikel 9 – Rechtspersoonlijkheid / rechtsbevoegdheid
  • 1. Subsidie wordt slechts verleend aan instellingen met een volledige rechtspersoonlijkheid.

  • 2. In bijzondere gevallen kan het college, in afwijking van het gestelde in lid 1, subsidie verlenen aan instellingen zonder volledige rechtsbevoegdheid of (een groep van) natuurlijke personen.

Artikel 10 – Democratisering
  • 1. Van de subsidieontvanger wordt verwacht dat personeel en vrijwilligers, en degenen waarvoor de activiteiten worden georganiseerd, in de gelegenheid zijn invloed uit te oefenen op het beleid van de instelling.

  • 2. De instelling dient te voldoen aan de eisen van het, in lid 1 gestelde democratisch functioneren, hetgeen blijkt uit de statuten, reglementen, bestuursbesluiten en feitelijk handelen.

Artikel 11 – Toegankelijkheid accommodaties

Het college kan de instellingen die subsidie ontvangen verplichten ervoor te zorgen dat de gebruikte accommodatie bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar is voor lichamelijk beperkten.

Artikel 12 – Meldingsplicht bij wijzigende omstandigheden

Een instelling die subsidie heeft aangevraagd of waaraan een subsidie is verleend doet zo spoedig mogelijk mededeling aan het college van:

  • a.

    ontwikkelingen die er toe leiden of kunnen leiden dat de activiteiten of doelstellingen niet meer kunnen worden verwezenlijkt;

  • b.

    aanmerkelijke verschillen tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten die gedurende het boekjaar ontstaan of dreigen te ontstaan, onder vermelding van de oorzaak van de verschillen;

  • c.

    het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten;

  • d.

    (het voornemen tot) ontbinding of wijziging van de rechtspersoon;

  • e.

    (het voornemen tot) wijziging van de statuten en reglementen van de instelling, de organisatievorm en van de bestuurswijziging;

  • f.

    (het voornemen van het doen tot) zijn faillissement of (het aanvragen van) surseance van betaling.

Artikel 13 – Zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht
  • 1. De instelling beheert de tot haar beschikking staande middelen zorgvuldig en treft maatregelen ter voorkoming van vermogensschade.

  • 2. De instelling is bij eigendom van opstallen en inrichting zelf verantwoordelijk voor een adequate verzekering tegen schade door brand, storm en inbraak.

  • 3. De instelling is verplicht het in dienst zijnde personeel en de bij de activiteiten betrokken vrijwilligers te verzekeren tegen schade en het risico van wettelijke aansprakelijkheid en ongevallen.

  • 4. Het college kan vrijstelling verlenen van het gestelde in het tweede en derde lid, indien de naleving daarvan redelijkerwijs niet kan worden verlangd.

Artikel 14 – Toestemming
  • 1. Het college kan bij de subsidieverlening bepalen dat de instelling toestemming nodig heeft voor de rechtshandelingen zoals genoemd in artikel 4:71 Awb. Het gaat onder andere om de volgende handelingen:

    • a.

      het verlaten van een gemeentelijk pand, indien dit pand voor de activiteiten wordt gebruikt;

    • b.

      het oprichten van, deelnemen in of ontbinden van een rechtspersoon;

    • c.

      het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

    • d.

      het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

    • e.

      het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling;

    • f.

      het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties.

  • 2. Op de beslissing van het college is artikel 4:71 Awb tweede, derde en vierde lid van toepassing.

Artikel 15 – Administratie
  • 1. De instelling stelt het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar, tenzij het hiervoor van het college schriftelijke ontheffing krijgt.

  • 2. De instelling voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de van belang zijnde rechten en verplichtingen evenals de uitgaven en de inkomsten kunnen worden nagegaan, voor zover dit voor de vaststelling van de subsidie van belang is.

  • 3. Bij subsidies boven € 25.000 is het verplicht de administratie zo in te richten dat aan de eisen voor verstrekking van een accountantsverklaring kan worden voldaan.

  • 4. De administratie en daartoe behorende bescheiden worden gedurende 7 jaar bewaard.

Artikel 16 – Controle
  • 1. De subsidieontvanger dient medewerking te verlenen aan onderzoeken indien het college dat met het oog op de doelmatigheid en rechtmatigheid van de subsidieverlening wenselijk acht. Zij geeft daartoe inzage in haar boeken en andere zakelijke bescheiden en verleent toegang tot haar gebouwen voor zover de in het tweede lid genoemde controle dat vereist. De medewerking strekt zover als redelijk en naar omstandigheden mogelijk is.

  • 2. Voor het bedoelde in lid 1 van dit artikel kan het college toezichthouders aanwijzen, zoals bedoeld in artikel 5:11 van de Awb, die belast zijn met het toezicht op de naleving van de verplichtingen die zijn opgelegd aan de subsidieontvanger.

  • 3. Het college kan naast de in artikel 15 en dit artikel bedoelde verplichtingen nadere voorwaarden opleggen aan de administratie van de subsidieontvanger en controle daarvan.

Hoofdstuk 3 De budgetsubsidie

Artikel 17 – Aanvullende bepalingen
  • 1. Instellingen met beroepskrachten en in bijzondere gevallen door het college te bepalen vrijwilligersorganisaties kunnen voor budgetsubsidiëring in aanmerking komen.

  • 2. Het college kan voor ten hoogste 4 jaar een budgetsubsidierelatie. Zij vraagt daarvoor toestemming aan de verantwoordelijke raadscommissie.

  • 3. Budgetsubsidies worden jaarlijks vastgesteld.

Artikel 18 – Aanvraag voor een budgetsubsidie voor producten
  • 1. De aanvraag voor een budgetsubsidie voor producten dient uiterlijk voor 1 juni, in het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarop de aanvraag betrekking heeft, schriftelijk ingediend te zijn bij het college. De aanvraag kan door middel van een standaard aanvraagformulier geschieden.

  • 2. Indien de aanvraag te laat is ingediend kan het college besluiten deze niet te behandelen.

  • 3. Bij de indiening van de aanvraag voor een budgetsubsidie voor producten dient tenminste overlegd te worden:

  • a. naam en adres van de instelling, dagtekening en ondertekening;

  • b. een meerjarig activiteitenplan voor de periode waarop de aanvraag betrekking heeft. Dit plan behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen. Tevens vermeldt het per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiele middelen;

  • c. een meerjarige begroting voor de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Per activiteit of cluster van activiteiten worden kosten toegekend, waaronder personeelslasten en accommodatielasten.

  • d. indien van toepassing: de meest actuele ledenlijst.

  • 4. Bij de eerste subsidieaanvraag dient de aanvrager, in aanvulling op het in het vorige lid bepaalde, tevens de volgende zaken te overleggen:

  • a. een opgave van de bestuurssamenstelling;

  • b. een gewaarmerkt exemplaar van de oprichtingsakte van de rechtspersoon waarin de statuten zijn opgenomen en een exemplaar van het huishoudelijk reglement;

  • c. een beschrijving van de organisatievorm;

  • d. een balans en een staat van baten en lasten en een toelichting daarop van het voorgaande jaar.

  • 5. Voor zover de instelling voor dezelfde (of vergelijkbare) activiteiten tevens een subsidie heeft aangevraagd bij andere bestuursorganen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag en geeft aan wat de stand van zaken is met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen. In het geval de aanvraag is afgewezen wordt de reden daarvan aangegeven.

  • 6. Het college kan bepalen dat bescheiden zoals genoemd in lid 2 en lid 3 van dit artikel niet hoeven te worden overlegd, dan wel dat aanvullende bescheiden dienen te worden overlegd.

Artikel 19 – Aanvraag voor een budgetsubsidie voor activiteiten
  • 1. De aanvraag om budgetsubsidie voor activiteiten dient uiterlijk voor 1 juni, in het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarop de aanvraag betrekking heeft, schriftelijk ingediend te zijn bij het college. De aanvraag kan door middel van een standaard aanvraagformulier geschieden.

  • 2. Indien de aanvraag te laat is ingediend kan het college besluiten deze niet te behandelen.

  • 3. Bij de indiening van de aanvraag voor een budgetsubsidie voor activiteiten dient tenminste overlegd te worden:

  • a. naam en adres van de instelling, dagtekening en ondertekening;

  • b. een meerjarig activiteitenplan waarin de beoogde opzet en omvang van de te starten activiteiten, evenals de doelstellingen van de activiteit(en) zijn vermeld.

  • c. een gespecificeerde begroting met toelichting met betrekking tot de onder b. genoemde activiteiten;

  • d. indien van toepassing: de meest actuele ledenlijst.

  • 4. Indien een instelling voor de eerste keer subsidie aanvraagt, wordt naast de gegevens die worden genoemd in lid 2, een exemplaar van de statuten overlegd.

  • 5. Voor zover de instelling voor dezelfde (of vergelijkbare) activiteiten tevens een subsidie heeft aangevraagd bij andere bestuursorganen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag en geeft aan wat de stand van zaken is met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen. In het geval de aanvraag is afgewezen wordt de reden daarvan aangegeven.

  • 6. Het college kan bepalen dat bescheiden zoals genoemd in lid 3 en lid 4 van dit artikel niet hoeven te worden overlegd, dan wel dat aanvullende stukken dienen te worden overlegd.

Artikel 20 – Budgetsubsidieovereenkomsten
  • 1. Ter uitvoering van een subsidieverleningsbesluit kan als privaatrechterlijke overeenkomst tussen de gemeente en de instelling een budgetsubsidieovereenkomst worden afgesloten.

  • 2. Om tot een uitvoeringsovereenkomst te komen treedt het college in overleg met de instelling, tenzij van het overleg met goedvinden van de subsidieaanvrager wordt afgezien.

  • 3. Budgetsubsidieovereenkomsten kunnen voor een periode van maximaal 4 jaar worden afgesloten.

Artikel 21 – Beslistermijn voor de aanvraag van een budgetsubsidie
  • 1. Het college beslist op de aanvraag voor een budgetsubsidie op een zodanig tijdstip dat zij hun besluit uiterlijk bekend kunnen maken op 31 december voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Als het college niet op een aanvraag heeft beslist voor 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie is aangevraagd, is de aanvrager bevoegd uitgaven te doen tot ten hoogste een derde deel van de bedragen die op de overeenkomstige posten van de laatst afgegeven subsidiebeschikking zijn vastgesteld.

Artikel 22 – De beschikking tot subsidieverlening
  • 1. Het college kan er bij de beoordeling van de aanvraag rekening mee houden of en in hoeverre een instelling op andere wijze de beschikking heeft dan wel kan krijgen over de voor haar activiteiten benodigde geldmiddelen.

  • 2. Als het college besluit de subsidieaanvraag te honoreren en een subsidie te verlenen wordt een beschikking tot subsidieverlening opgesteld. Daarin wordt in ieder geval opgenomen:

    • a.

      een opsomming van de producten of activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, evenals de prestaties die moeten worden bereikt;

    • b.

      het bedrag van de subsidie, de indexering van de subsidie en de wijze waarop wordt betaald;

    • c.

      het tijdvak waarvoor de subsidie wordt verleend;

    • d.

      het gemeentelijk beleid op het terrein of de terreinen waarop de producten c.q activiteiten betrekking hebben;

    • e.

      overige door het college vast te stellen verplichtingen bevatten die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 23 – De aanvraag tot subsidievaststelling
  • 1. De subsidieontvanger dient jaarlijks uiterlijk voor 1 juni van het jaar volgend op het subsidiejaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2. Bij de aanvraag voegt de subsidieontvanger een inhoudelijk en financieel verslag, waarin in ieder geval zijn beschreven:

    • a.

      de aard en de omvang van de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten;

    • b.

      een beschrijving in hoeverre de door de gemeente nagestreefde doelstellingen zijn behaald en een toelichting op verschillen tussen de nagestreefde en behaalde resultaten;

    • c.

      een rekening van baten en lasten waarbij inzichtelijk is op welke wijze de subsidie is besteed;

    • d.

      in het geval van een subsidie hoger dan € 25.000 dient de aanvraag tot vaststelling vergezeld te gaan van een verklaring van een accountant inzake de rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Daarbij dienen ook de mutaties in de exploitatiereserve te worden weergegeven;

    • e.

      een balans per 31 december van het subsidiejaar en de bijbehorende toelichting.

  • 2. Het college kan bepalen dat bescheiden zoals genoemd in lid 2 van dit artikel niet behoeven te worden overlegd, dan wel dat aanvullende bescheiden dienen te worden overlegd.

  • 3. Indien een aanvraag tot vaststelling uitblijft, kan het college, nadat de instelling eenmaal schriftelijk is gemaand tot indienen, besluiten tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 24 – Vaststelling van de subsidie
  • 1. Indien uit de aanvraag tot subsidievaststelling blijkt dat aan alle voorwaarden uit de beschikking en deze verordening is voldaan en het subsidiebedrag volledig is besteed, stelt het college binnen 3 maanden de subsidie overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening vast.

  • 2. Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteit of activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd, bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.

  • 3. Het college kan besluiten, alvorens tot subsidievaststelling over te gaan, externe audit te doen uitvoeren met betrekking tot de financiële administratie van de subsidieontvanger én de overeengekomen en geleverde producten/prestaties.

Artikel 25 – Ambtshalve subsidievaststelling

Het college kan besluiten een budgetsubsidie ambtshalve vast te stellen indien de hoogte van het bedrag zich daar toe leent. De instelling is dan ontslagen van de verantwoordingsplicht zoals bedoeld in artikel 23, lid 2 maar voorziet het college van de bescheiden als zij daarom verzoekt;

Artikel 26 – Exploitatiereserve
  • 1. Het college kan bij subsidieverlening bepalen dat de ontvanger een exploitatiereserve mag of juist moet vormen en hoe groot deze mag zijn.

  • 2. Het college kan bij de subsidieverlening bepalen welk bedrag de ontvanger jaarlijks maximaal toevoegt aan de exploitatiereserve.

  • 3. De van de exploitatiereserve genoten rente wordt toegevoegd aan de exploitatiereserve.

  • 4. De exploitatiereserve mag niet meer bedragen dan 10% van de totale inkomsten in een jaar van een instelling. Indien de instelling naar het oordeel van het college te maken heeft met buitengewone bedrijfsrisico’s kan het college besluiten een grotere reserve toe te staan.

  • 5. Als de exploitatiereserve hoger is dan het bepaalde in lid 3 of lid 4 brengt het college het meerdere in mindering op de subsidie voor de volgende periode. Het college kan hiervan afwijken als het in overleg met de instelling een besteding overeenkomt, die past binnen de subsidiabele activiteiten of producten.

  • 6. Reservevorming met subsidiegelden, anders dan de vorming van een reserve ten behoeve van het afdekken van exploitatierisico’s, is niet toegestaan.

Hoofdstuk 4 De waarderingssubsidie

Artikel 27 – De aanvraag voor een waarderingssubsidie
  • 1. De aanvraag voor een waarderingssubsidie dient uiterlijk voor 1 juni, in het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarop de aanvraag betrekking heeft, schriftelijk ingediend te zijn bij het college. De aanvraag kan door middel van een standaard aanvraagformulier geschieden.

  • 2. Indien de aanvraag te laat is ingediend kan het college besluiten deze niet te behandelen.

  • 3. Bij de indiening van de aanvraag voor een waarderingssubsidie dient tenminste overlegd te worden:

  • a. naam en adres van de instelling, dagtekening en ondertekening;

  • b. een meerjarig activiteitenplan waarin de beoogde opzet en omvang van de activiteiten, evenals de doelstellingen van de activiteit(en) zijn vermeld;

  • c. een gespecificeerde begroting met toelichting met betrekking tot de onder b. genoemde activiteiten;

  • d. indien van toepassing: de meest actuele ledenlijst.

  • 4. Indien een instelling voor de eerste keer subsidie aanvraagt, wordt naast de gegevens die worden genoemd in lid 2, een exemplaar van de statuten overlegd.

  • 5. Voor zover de instelling voor dezelfde (of vergelijkbare) activiteiten tevens een subsidie heeft aangevraagd bij andere bestuursorganen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag en geeft aan wat de stand van zaken is met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen. In het geval de aanvraag is afgewezen wordt de reden daarvan aangegeven.

  • 6. Het college kan bepalen dat bescheiden zoals genoemd in lid 2 van dit artikel niet hoeven te worden overlegd, dan wel dat aanvullende bescheiden dienen te worden overlegd.

Artikel 28 – Beslistermijn voor de aanvraag van een waarderingssubsidie

Het college beslist op de aanvraag voor een waarderingssubsidie op een zodanig tijdstip dat zij hun besluit uiterlijk bekend kunnen maken op 31 december voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 29 – De beschikking tot subsidieverlening
  • 1. De beschikking tot subsidieverlening omvat:

  • a. een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

  • b. het jaar waarvoor de subsidie wordt verleend;

  • c. het bedrag van de subsidie en de wijze waarop deze wordt betaald.

  • 2. De instelling is verplicht tot het verrichten van de in de beschikking vermelde activiteiten

Artikel 30 – De aanvraag tot subsidievaststelling
  • 1. De instelling dient voor 1 juni van het jaar volgende op het jaar waarvoor subsidie was verleend een aanvraag in tot subsidievaststelling in. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a.

      een verslag van de activiteiten;

    • b.

      een overzicht van de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

    • c.

      een balans van het voorgaande jaar.

  • 2. Het college kan bepalen dat bescheiden zoals genoemd in lid 1 van dit artikel niet behoeven te worden overlegd, dan wel dat aanvullende stukken of aanvullende informatie dienen te worden overlegd.

  • 3. Indien een aanvraag tot vaststelling uitblijft, kan het college, nadat de instelling eenmaal schriftelijk is gemaand tot indienen, besluiten tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 31 – De subsidievaststelling
  • 1. Indien uit de aanvraag tot subsidievaststelling blijkt dat aan alle voorwaarden uit de beschikking is voldaan en het subsidiebedrag volledig is besteed, stelt het college binnen 3 maanden de subsidie in overeenstemming met de beschikking tot subsidieverlening vast.

  • 2. De beschikking tot subsidievaststelling bevat een aanduiding van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, evenals het bedrag van de subsidie.

Artikel 32 – Ambtshalve subsidievaststelling

Het college kan besluiten een waarderingssubsidie ambtshalve vast te stellen indien de hoogte van het bedrag zich daar toe leent. De instelling is dan ontslagen van de verantwoordingsplicht zoals bedoeld in artikel 30, lid 1 maar voorziet het college van de bescheiden als zij daarom verzoekt;

Hoofdstuk 5 De incidentele subsidie

Artikel 33 – De aanvraag voor een eenmalige subsidie
  • 1. De aanvraag voor een incidentele subsidie dient minimaal 4 maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop een aanvang wordt gemaakt met de realisering van de voorgenomen activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, te worden ingediend. De aanvraag kan door middel van een standaard aanvraagformulier geschieden.

  • 2. Indien de aanvraag te laat is ingediend kan het college besluiten deze niet te behandelen.

  • 3. Bij deze aanvraag worden door de aanvrager tenminste overlegd:

  • a. naam en adres van de instelling, dagtekening en ondertekening;

  • b. een activiteitenplan, waarin tevens de beoogde opzet en de doelstellingen van de activiteit(en) waarvoor subsidie wordt aangevraagd zijn vermeld;

  • c. een gespecificeerde begroting van kosten en baten met betrekking tot de activiteit(en) waarvoor subsidie wordt gevraagd, voorzien van toelichting;

  • d. indien van toepassing: de meest actuele ledenlijst.

  • 4. Indien een instelling voor de eerste keer subsidie aanvraagt, wordt naast de gegevens die worden genoemd in lid 2, een exemplaar van de statuten overlegd.

  • 5. Voor zover de instelling voor dezelfde (of vergelijkbare) activiteiten tevens een subsidie heeft aangevraagd bij andere bestuursorganen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag en geeft aan wat de stand van zaken is met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen. In het geval de aanvraag is afgewezen wordt de reden daarvan aangegeven.

  • 6. het college kan bepalen dat bepaalde stukken, zoals genoemd in lid 2 van dit artikel niet behoeven te worden overlegd, dan wel dat aanvullende stukken dienen te worden overlegd. Het college doet het verzoek om aanvullende informatie binnen een termijn van vier weken na ontvangst van de subsidieaanvraag.

Artikel 34 – De beslistermijn voor de aanvraag van een incidentele subsidie

Het college beslist uiterlijk binnen 3 maanden na de indiening van de aanvraag voor een incidentele subsidie.

Artikel 35 – De beschikking tot subsidieverlening
  • 1. Bij de verlening van de subsidie wordt er rekening mee gehouden of en in hoeverre een instelling op andere wijze de beschikking heeft dan wel kan krijgen over de voor haar activiteiten benodigde geldmiddelen.

  • 2. De beschikking tot subsidieverlening omvat:

  • a. een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

  • b. het bedrag van de subsidie en de wijze waarop deze wordt betaald.

  • 3. De instelling is verplicht tot het verrichten van de in de beschikking vermelde activiteiten binnen 12 maanden nadat de aanvraag is ingediend.

Artikel 36 – Betaling incidentele subsidie

Een incidentele subsidie wordt binnen 2 maanden na het besluit tot subsidieverlening c.q. de subsidievaststelling betaalbaar gesteld, tenzij het college in het besluit een andere termijn heeft aangegeven.

Artikel 37 – De aanvraag tot subsidievaststelling
  • 1. De instelling dient binnen 3 maanden nadat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend hebben plaats gevonden een aanvraag tot subsidievaststelling. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a.

      een verslag van de activiteiten;

    • b.

      een overzicht van de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

    • c.

      een balans van het voorgaande jaar

  • 2. Het college kan bepalen dat bescheiden zoals genoemd in lid 1 van dit artikel niet behoeven te worden overlegd, dan wel dat aanvullende stukken of aanvullende informatie dienen te worden overlegd.

  • 3. Indien een aanvraag tot vaststelling uitblijft, kan het college, nadat de instelling eenmaal schriftelijk is gemaand tot indienen, besluiten tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 38 – De subsidievaststelling
  • 1. Indien uit de aanvraag tot subsidievaststelling blijkt dat aan alle voorwaarden uit de beschikking is voldaan en het subsidiebedrag volledig is besteed, stelt het college binnen 2 maanden de subsidie in overeenstemming met de beschikking tot subsidieverlening vast.

  • 2. De beschikking tot subsidievaststelling bevat een aanduiding van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, evenals het bedrag van de subsidie.

Artikel 39 – Ambtshalve subsidievaststelling

Het college kan besluiten een eenmalige subsidie ambtshalve vast te stellen indien de hoogte van het bedrag zich daar toe leent. De instelling is dan ontslagen van de verantwoordingsplicht zoals bedoeld in artikel 30, lid 1 maar voorziet het college van de bescheiden als zij daarom verzoekt;

Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

Artikel 40 – Intrekking of wijziging subsidieverlening
  • 1. Zolang de subsidie nog niet is vastgesteld is het college bevoegd om de subsidieverlening in te trekken of lager vast te stellen als:

    • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

    • b.

      de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • c.

      de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

    • d.

      de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

  • 2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 41 – Intrekking of wijziging subsidievaststelling
  • 1. Het college kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:

    • a.

      op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

    • b.

      als de subsidievaststelling door de gemeente op grond van de beschikbare informatie onjuist was en de instelling dit wist of behoorde te weten, of;

    • c.

      indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

  • 3. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd als er vijf jaar zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt. Als de intrekking of wijziging plaatsvindt op grond van lid 1c van dit artikel, kan subsidievaststelling niet meer worden ingetrokken als er vijf jaar zijn verstreken sinds de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.

Artikel 42 – Bepalingen betreffende lopende (meerjarige) subsidieverlening
  • 1. Het college kan een (meerjaarlijkse) subsidieverlening, die nog niet definitief is vastgesteld, met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen:

    • a.

      voor zover de subsidieverlening onjuist is;

    • b.

      voor zover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten van de raad zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten;

    • c.

      in andere bij wettelijk voorschrift geregelde gevallen.

  • 2. Bij tussentijdse wijziging van een meerjaarlijkse subsidie worden de verlangde producten/prestaties of activiteiten in overleg met de instelling aangepast.

  • 3. Als aan een subsidieontvanger uiterlijk drie keer een incidentele subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, is het aan het college te bepalen of de activiteit bij een hernieuwde aanvraag structureel, danwel niet meer gesubsidieerd zal worden.

  • 4. Bij het beëindigen van de subsidie op grond van lid 1 van dit artikel wordt de instelling door het college zoveel mogelijk in staat gesteld haar op grond van de reeds eerder verleende subsidie aangegane verplichtingen behoorlijk na te komen.

Artikel 43 – Betaling subsidiebedrag
  • 1. Indien het subsidiebedrag minder dan € 25.000 bedraagt wordt de subsidie per 1 juli van het jaar waarvoor subsidie is verleend de betaalbaar gesteld, tenzij het college in het besluit tot subsidieverlening c.q. vaststelling een andere termijn heeft aangegeven.

  • 2. Indien het subsidiebedrag € 25.000, - of meer bedraagt wordt het subsidiebedrag aan het eind van ieder kwartaal in het jaar waarvoor de subsidie is verleend betaalbaar gesteld, tenzij het college in het besluit tot subsidieverlening c.q. vaststelling een andere termijn heeft aangegeven.

  • 3. Onverschuldigd betaalbaar gestelde subsidiebedragen worden teruggevorderd voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld, dan wel de wijziging of intrekking van de subsidievaststelling heeft plaatsgevonden nog geen vijf jaren zijn verstreken.

Artikel 44 – Vergoeding aan de gemeente wegens vermogensvorming
  • 1. De subsidieontvanger is een vergoeding aan de gemeente schuldig voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, indien sprake is van de in art 4:41 tweede lid Awb genoemde gevallen.

  • 2. Na overleg met de betrokken instelling wordt de hoogte van de vergoeding vastgesteld door het college.

  • 3. Bij de bepaling van de hoogte houdt het college rekening met de mate waarin de subsidie heeft bijgedragen tot het verwerven van eigendommen en/of relateren de hoogte van de vergoeding aan de reeds geleverde producten/prestaties.

  • 4. Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijke deskundige.

Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 45 – Wijzigingen in de Awb

Indien en voor zover er na de inwerkingtreding van deze verordening wijzigingen in de Awb plaatsvinden die consequenties hebben voor het bepaalde in deze verordening, gaan de gewijzigde bepalingen in de Wet voor hetgeen in de betreffende artikelen is bepaald.

Artikel 46 – Ontheffing
  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet of onvoldoende voorziet, kan het college binnen de door de raad gestelde kaders de nodige voorzieningen treffen en/of de nodige beslissingen nemen.

  • 2. Het college kan, binnen de door de raad gestelde kaders, in individuele gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien strikte toepassing ervan wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zou zijn in verband met het met deze bepalingen te dienen doel.

  • 3. Het college is bevoegd, binnen de door de raad gestelde kaders, voor de terreinen waarop deze verordening van toepassing is, naast de bepaling van deze verordeningen bijzondere voorwaarden aan het verlenen van subsidie te verbinden. Deze voorwaarden mogen slechts strekken ter bescherming van de belangen die de verordening beoogt te dienen.

Artikel 47 – Overgangsbepalingen
  • 1. Op subsidies die voor inwerkingtreding van deze verordening verleend zijn, zijn de bepalingen van de ‘Verordening algemene subsidievoorwaarden Gemeente Muiden’ van toepassing.

  • 2. Op een aanvraag die is ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, wordt op grond van de voor dat tijdstip geldende regels beslist.

Artikel 48 – Inwerkingtreding en evaluatie
  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2007

  • 2. Op het in lid 1 van dit artikel genoemd tijdstip wordt de “Verordening algemene subsidievoorwaarden Gemeente Muiden” van 2002 ingetrokken.

  • 3. Eenmaal in de vier jaar wordt door de gemeenteraad de uitvoering van deze verordening en de op basis hiervan toegekende subsidies geëvalueerd.

Artikel 49 – Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Algemene subsidieverordening gemeente Muiden 2007.”

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 21 december 2006.

de burgemeester,

de griffier,