Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Lemsterland

Beleidsregels Wet inburgering

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Lemsterland
Officiële naam regelingBeleidsregels Wet inburgering
CiteertitelBeleidsregels Wet inburgering
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet inburgering

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201101-01-2015Onbekend

03-10-2011

Zuid-Friesland

Onbekend

Tekst van de regeling

Beleidsregels Wet Inburgering gemeente Lemsterland

Inleiding

Op 1 januari 2007 is de Wet inburgering (Wi) in werking getreden. De gemeenten Súdwest Fryslân, Gaasterlân-Sleat, Lemsterland en Littenseradiel werken op het terrein van de Wet Inburgering (WI) nauw samen. Op grond van de Wet Inburgering zijn gemeenten verplicht een verordening op te stellen. Alle gemeenten hebben in het voorjaar van 2007 voor het eerst, gezamenlijk een dergelijke verordening vastgesteld. Gezien de huidige ontwikkelingen zal in 2011 de verordening met betrekking tot de doelgroepencriteria nader worden aangepast.

In dit document wordt het te voeren beleid nader uitgewerkt, vooruitlopend op de aanpassingen van de verordening. . De volgende onderwerpen komen aan de orde:

  • 1.

    Doelgroepencriteria bij een gemeentelijk inburgeringsaanbod;

  • 2.

    Handhaving;

  • 3.

    Sancties (boetes);

  • 4.

    Inning en terugbetaling eigen bijdrage;

  • 5.

    Ontheffing van de inburgeringsplicht op medische gronden.

1. Doelgroepencriteria bij het doen van een inburgeringsaanbod

Uitgangspunt is dat de Wet inburgering een hoge mate van eigen verantwoordelijkheid kent. Alle inburgeringsplichtigen moeten zelf kunnen bepalen hoe zich voor te bereiden op het inburgeringsexamen. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor het met goed gevolg afleggen van het examen.

De gemeenten kunnen deze verantwoordelijkheid ondersteunen door het beschikbaar stellen van faciliteiten in de vorm van een inburgeringsaanbod aan verschillende doelgroepen. Gemeenten zijn in elk geval verplicht een drietal groepen een inburgeringsaanbod te doen:

  • ·

    inburgeringsplichtigen (artikel 19 lid 1 onder a, Wi). Deze groep krijgt tevens een vorm van maatschappelijke begeleiding (artikel 19 lid 6 Wi) en

  • ·

    geestelijke bedienaren (artikel 19 lid 1 onder b.,Wi) en

  • ·

    “verhuizers”, vallend onder de werking van artikel 23 lid 4 Wi.

Tijdens de intakeprocedure wordt beoordeeld welk inburgeringsaanbod het best past bij de betrokken inburgeraar. Dit aanbod moet schriftelijk worden geaccepteerd of worden geweigerd.

2. Handhaving

Gemeenten hebben in het kader van de Wi een handhavende taak. Deze taak gaat in zodra de zogenaamde inwilligende beschikking van de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) aan de inburgeringsplichtige is afgegeven. In de gevallen waarin geen sprake is van een inwilligende beschikking, wordt de in het ISI vermelde datum (of eventueel de datum van administratieve opneming in de GBA) als uitgangspunt gehanteerd voor de ingang van de inburgeringstermijn.

Voor de groep oudkomers heeft de gemeente de bevoegdheid om de handhaving te faseren. Deze groep is namelijk te groot om iedereen meteen de inburgeringsplicht op te leggen en te handhaven.

Bij handhaving zijn in ieder geval de volgende zaken aan de orde:

  • -

    Informatie en voorlichting

  • -

    Dienstverlening

  • -

    Voortgangscontrole

  • -

    Indien nodig: sanctioneren.

2.1 Uitgangspunten handhaving binnen de Wi

Voor het handhavingsbeleid Wi wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de opzet van de bestaande structuur in het kader van de Wet Werk en Bijstand (WWB).

Dit betekent kort samengevat een samenhangend pakket van maatregelen en acties op het terrein van:

Informatie en voorlichting.

Voor een adequate handhaving is goede informatieverstrekking en voorlichting vereist. De inburgeringsplichtigen moeten op de hoogte zijn van wat er van hen wordt verwacht. Zij moeten tevens goed worden voorgelicht over hun rechten en plichten en de mogelijke sancties in geval van niet nakoming van die verplichtingen.

Dienstverlening.

Handhaving dient inzichtelijk te zijn en op een algemeen geaccepteerde manier plaats te vinden. De handhavingsactiviteiten moeten daarom zakelijk en niet onnodig belastend zijn. Er wordt niet gevraagd naar gegevens die de gemeente al weet of behoort te weten en er vindt ook geen oproeping plaats als op een minder belastende wijze kan worden vastgesteld dat iemand niet inburgeringsplichtig is.

Voortgangscontrole.

Op de naleving van de regels wordt ook daadwerkelijk toegezien. Voor de inburgeringsplichtige moet ook duidelijk zijn dat controle plaatsvindt en dat waar nodig actie wordt ondernomen.

Sanctioneren.

Het niet handelen volgens de gestelde regels wordt in beginsel gesanctioneerd. Dit gebeurt in overeenstemming met de voor het opleggen van sancties geldende handelwijze.

2.2 Handhaving van inburgeringsplichtigen met een inburgeringsaanbod

In de gevallen waarin door de gemeente een inburgeringsaanbod is gedaan, is de handhaving intensiever dan bij de groep onder 2.3 genoemd.

Met de inburgeringsplichtige wordt overeengekomen dat hij in beginsel binnen 18 maanden (met een mogelijke uitloop naar maximaal 24 maanden) na de datum van de beschikking waarbij de geaccepteerde inburgeringsvoorziening wordt vastgesteld deelneemt aan het inburgeringsexamen. Deze termijn staat los van de wettelijke termijn die de inburgerings-plichtige heeft. In de meeste gevallen is dit een periode van 3½ jaar (artikel 7 lid 1 Wi) waarin het inburgeringsexamen moet zijn behaald (artikel 14 lid 1 onderdeel a en b, Wi).

De inburgeringsplichtige dient de prestatie te leveren. De gemeente financiert in een aantal gevallen het aanbod. Zowel de inburgeringsplichtige als de gemeente hebben er belang bij dat de voortgang regelmatig besproken wordt. Het scholingsinstituut verstrekt in elk geval tweemaandelijks een voortgangsrapportage over de inburgeringsplichtige en waar nodig/gewenst vindt vaker overleg plaats. Verzuim door de inburgeringsplichtige wordt direct gemeld aan de gemeente.

De gemeente gaat in beginsel over tot sanctionering als verzuim optreedt, als de voortgang op enigerlei wijze beneden de verwachting is of als het examen niet binnen de afgesproken termijn is gehaald. Uitgangspunt is een aanwezigheidspercentage van minimaal 80 %.

2.3 Handhaving van inburgeringsplichtigen zonder inburgeringsaanbod

De handhaving van de inburgeringsplicht van deze groep inburgeringsplichtigen is gericht op het begin en het eind van de inburgeringstermijn. Dat betekent dat de potentieel inburgeringsplichtige wordt opgeroepen voor een intake, dat er wordt vastgesteld of hij wel of niet inburgeringsplichtig is. Echter niet eerder dan daags na het verstrijken van de wettelijke termijn wordt gecontroleerd of het inburgeringsexamen is gehaald. Tussendoor is handhaven niet aan de orde, omdat de inburgeringstermijn dan nog niet verstreken en de inburgeringsplichtige vrij is in de wijze waarop hij aan zijn uiteindelijke verplichting wil voldoen. Op verzoek van de inburgeringsplichtige kan wel ondersteuning vanuit de gemeente worden geboden, bijvoorbeeld in de vorm van het verstrekken van informatie of het stimuleren van de inburgeringsplichtige. Om de hiervoor genoemde reden is er echter geen sprake van handhavingsgesprekken.

3. Sancties

Aan de inburgeringsplichtige die zich niet aan zijn verplichtingen houdt wordt in beginsel een bestuurlijke boete opgelegd. Dit is echter alleen mogelijk wanneer sprake is van verwijtbaarheid. Uiteraard zijn hierop de bepalingen van de Awb (o.a. horen en zwijgrecht) van toepassing.

Artikel 11 van de gemeentelijke verordening Wi heeft betrekking op de hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen. In deze verordening is het kadergeschetst voor het opleggen van een bestuurlijke boete en zijn de maximaal te hanteren bedragen genoemd. Aan de desbetreffende bepalingen wordt hierna verder invulling gegeven.

Bij het opleggen van een bestuurlijke boete worden de volgende criteria gebruikt:

  • 1.

    de ernst van de gedraging en

  • 2.

    de mate van verwijtbaarheid.

Bij het ontbreken van het element verwijtbaarheid wordt geen boete opgelegd. Dat is met name het geval als niet gesproken kan worden van het moedwillig doen of nalaten. Van een boete kan eveneens worden afgezien als wel een duidelijke motivatie, bijvoorbeeld blijkend uit de voortgangsrapportages van het scholingsinstituut, bij de inburgeringsplichtige zichtbaar is.

Schematisch weergegeven:

Boetewaardig gedrag

Hoogte van de boete bij de 1e gedraging

Hoogte van de boete ingeval van een 2e of volgende gedraging (recidive)

Niet verschijnen op een oproep of niet verstrekken van inlichtingen die van belang zijn voor het vaststellen van de inburgeringsplicht

(artikel 25 lid 2, Wi)

Niet verschijnen op een oproep voor het verstrekken van inlichtingen (artikel 19 of artikel 25 lid 1 Wi of artikel 26 Wi)

€ 100,-

€ 100,-

€ 150,-

€ 150,-

Onvoldoende meewerken aan de geaccepteerde inburgeringsvoorziening

(artikel 23 Wi en artikel 30 Wi)

€ 150,-

€ 350,-

Moedwillig frustreren van de geaccepteerde inburgeringsvoorziening

(artikel 23 Wi en artikel 30 Wi)

€ 350,-

€ 350,-

Niet behalen van het examen binnen de termijn (artikel 31 Wi)

€ 250,-

nvt

Herhaald niet behalen van het examen binnen de termijn

(artikel 32 en artikel 33 lid 2, Wi)

€ 500,-

€ 1000,-

In uitzonderlijke gevallen kan het college van B&W afwijken van de in bovenstaand schema genoemde gedragingen en boetebedragen.

4. Inning en terugbetaling eigen bijdrage

Iedere inburgeringsplichtige die het inburgeringsaanbod van de gemeente heeft geaccepteerd, is een eigen bijdrage verschuldigd (artikel 23 lid 2 Wi). De hoogte van de eigen bijdrage is wettelijk vastgesteld op € 270,-.

Het grootste deel van de inburgeringsplichtigen heeft een inkomen op of net boven het sociale minimum. Uitgangspunt is geweest dat de eigen bijdrage proportioneel dient te zijn, juist voor deze groep. Er is geen directe relatie tussen de kosten van de inburgeringsvoorziening en de hoogte van de eigen bijdrage. Tevens dient de eigen bijdrage te worden gezien als een benadrukking van de eigen verantwoordelijkheid om met behulp van de aangeboden inburgeringsvoorziening, het inburgeringsdiploma te behalen.

De eigen bijdrage wordt op het moment van acceptatie van het aanbod aan de inburgeringsplichtige opgelegd. De eigen bijdrage mag echter wel in termijnen worden voldaan, wanneer de financiële situatie van de betrokkene betaling ineens niet toelaat. In de gemeentelijke verordening Wi (artikel 5) is hierover bepaald dat de eigen bijdrage in maximaal 10 termijnen dient te worden voldaan. Voor partners kunnen deze termijnen na elkaar worden ingezet.

Indien na verloop van een termijn van 3 jaar na het opleggen van de eigen bijdrage bij de inburgeringsplichtige geen capaciteit (≤ 90% van de bijstandsnorm) bestaat om de eigen bijdrage daadwerkelijk te innen, kan het college besluiten de eigen bijdrage buiten invordering te stellen.

De gemeente beoogt te stimuleren dat de inburgeringsplichtige met een gemeentelijk inburgeringsaanbod zich inspant om het inburgeringsexamen ook daadwerkelijk te behalen binnen de voor hem geldende wettelijke termijn van 3½ jaar. Behaalt de inburgerings-plichtige met een gemeentelijk aanbod binnen die termijn het examen, dan betaalt de gemeente ambtshalve de tot dan toe door de inburgeringsplichtige aan de gemeente betaalde eigen bijdrage terug (met een maximum van € 270,-- per inburgeringsplichtige).

5. Ontheffing van de inburgeringsplicht

De Wet inburgering kent 3 gronden voor ontheffing van de inburgeringsplicht

Het college kan inburgeringsplichtigen op aanvraag ontheffen van de inburgeringsplicht als:

  • 1.

    zij vanwege lichamelijke en/of psychische gronden of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat zijn het inburgeringexamen te behalen (artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering en artikel 2.8 van het Besluit inburgering);

  • 2.

    het voor hen op grond van aantoonbare inspanningen redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringexamen te behalen. Deze ontheffing kan in het algemeen niet eerder dan zes maanden voor afloop van de termijn worden aangevraagd (artikel 31, tweede lid, onderdeel c, van de Wet inburgering en artikel 5.5, eerste lid van het Besluit inburgering);

  • 3.

    zij naar het oordeel van het college voldoende zijn ingeburgerd (artikel 6, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering en artikel 2.8a van het Besluit inburgering).

Toelichting op de ontheffingen en criteria voor de ontheffingen genoemd onder punt 1,2 en 3.

5.1 Ontheffing op medische gronden

Het college ontheft de inburgeringsplichtige van de inburgeringsplicht als deze aantoont door een psychische of lichamelijke belemmering dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen. De inburgeringsplichtige moet bij aanvraag van de ontheffing een advies overleggen van een door het college aangewezen onafhankelijke arts (artikel 2.8 van het Besluit inburgering). De term blijvend is hierbij vertaald in een periode van vijf jaar, gerekend vanaf het moment van aanvraag van de ontheffing.

Een medische ontheffing kan gedurende de gehele handhavingstermijn worden aangevraagd. De termijn van vijf jaar gaat lopen na de aanvraag tot ontheffing. Stel, de handhavingstermijn loopt 2 jaar na de aanvraag tot medische ontheffing af. Als de persoon niet in staat is geweest lessen te volgen en daarom het inburgeringsexamen niet binnen de handhavingstermijn van drieënhalf jaar heeft behaald. Hij kan in dit geval zes maanden voor afloop van de handhavingstermijn een verlenging van deze termijn aanvragen (artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering en artikel 5.4, eerste lid, van het Besluit inburgering).

Het college kan dit verzoek om verlenging honoreren indien duidelijk vaststaat dat betrokkene geen verwijt treft dat hij het examen niet binnen de handhavingstermijn heeft behaald.

De arts stelt het advies op conform het protocol medische advisering dat als bijlage bij de Regeling inburgering is gevoegd (artikel 2.4 van de Regeling inburgering). Ten behoeve van het opstellen van het advies is het gebruikelijk dat betrokkene door de medisch adviseur in persoon wordt gezien. In evidente gevallen is echter voorzien in een verkorte procedure.

Het college heeft hiervoor de artsen (die voldoen aan die criteria) van het bureau Argonaut Advies gevestigd te Utrecht aangewezen.

Uit de eigen-verantwoordelijkheidsgedachte van de Wet Inburgering vloeit voort dat de inburgeringsplichtige zelf verantwoordelijk is voor het aanvragen en betalen van een medische keuring. Wanneer echter sprake is van een medische keuring inzake de inburgeringsmogelijkheden van de betrokkene tegelijkertijd met een keuring verricht in het kader van een opgelegde reïntegratieverplichting op grond van de WWB (door een arts van Argonaut Advies) dan worden de kosten van deze keuring vergoed door de gemeente vanuit het Werkdeel WWB.

5.2. Ontheffing na aantoonbare inspanning

Het college kan op aanvraag ontheffing van de inburgeringsplicht verlenen als het college op grond van aangetoonde inspanningen oordeelt dat het voor een inburgeringsplichtige redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen.

De inburgeringsplichtige kan in het algemeen niet eerder dan zes maanden voor het verstrijken van de handhavingstermijn om deze ontheffing verzoeken (artikel 5.5, eerste lid, van het Besluit inburgering).

Sinds 7 september 2010 kan het college op grond van artikel 5.5, derde lid, van het Besluit inburgering de termijn van zes maanden buiten toepassing laten, indien toepassing daarvan naar zijn oordeel, gelet op de door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen om te voldoen aan de inburgeringsplicht, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

De bevoegdheid om te beoordelen of er sprake is van aantoonbare inspanningen en of iemand redelijkerwijs niet in staat is om het inburgeringsexamen te behalen ligt bij het college. Het college stelt hiervoor onderstaande criteria vast.

Criteria aantoonbare inspanningen en redelijkerwijs niet in staat het inburgeringsexamen

1. inburgeringsplichtige heeft een cursus gevolgd (eigen inkoop of een aanbod van de gemeente) die opleidt naar het vereiste niveau; en

2. inburgeringsplichtige heeft aangetoond dat daadwerkelijk aan de cursus is deelgenomen en deze heeft afgerond; en

3. a. betrokkene heeft meerdere malen aan het examen deelgenomen, of;

b. betrokkene heeft het inburgeringsexamen (ten minste één maal) afgelegd en heeft daarmee zo'n slechte resultaten bereikt dat deze aanleiding geven om te veronderstellen dat hij blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen;

4. in afwijking van het bepaalde onder 1 tot en met 3 wordt een inburgeringsplichtige ontheffing verleend als hij een met toets resultaten of anderszins onderbouwde verklaring heeft overgelegd, waarin staat dat hij het leervermogen ontbeert om het inburgeringsexamen te behalen.

Ambtshalve ontheffen

In bijzondere gevallen kan het college ambtshalve beslissen tot ontheffing (artikel 31, tweede lid, onderdeel c van de Wet inburgering en artikel 5.5, tweede lid, van het Besluit inburgering).

Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin de handhavingstermijn reeds meerdere malen is verlengd en de inburgeringsplichtige ondanks allerlei inspanningen om niet verwijtbare redenen er niet in is geslaagd het inburgeringsexamen te behalen. Deze ambtshalve beslissing kan niet eerder worden genomen dan zes maanden voor afloop van de handhavingstermijn.

De door het college verleende ontheffing geldt alleen in het kader van de Wet inburgering, en dus niet in het kader van naturalisatie.

5.3. Ontheffing in verband met aantoonbaar voldoende ingeburgerd zijn

Het college kan sinds 7 september 2010 op aanvraag ontheffing verlenen aan inburgeringsplichtigen die naar hun eigen mening voldoende zijn ingeburgerd, maar geen vrijstellend document kunnen overleggen en uit principiële overwegingen niet bereid zijn tot het afleggen van een examen of van bijvoorbeeld de Korte vrijstellingstoets. Voorwaarde hiervoor is dat de inburgeringsplichtige, die de ontheffing heeft aangevraagd, naar het oordeel van het college aantoonbaar voldoende is ingeburgerd. Die beoordeling is aan het college en zal per geval moeten worden gemaakt. Het ministerie adviseert hierover beleidsregels op te stellen die als leidraad kunnen dienen voor een beslissing in een concreet geval. Het college stelt hiervoor onderstaande criteria vast.

Criteria: de inburgeringsplichtige is aantoonbaar voldoende ingeburgerd als:

  • 1.

    de inburgeringsplichtige langdurig( minimaal vijf jaar) aan het werk is en dit aantoont met een arbeidscontract of een verklaring van de werkgever (met duur dienstverband en niveau Ned. taal); of

  • 2.

    de inburgeringsplichtige bewijzen kan overleggen van publieke optredens of bestuurs- of vrijwilligersfuncties, waaruit blijkt dat de aanvrager in zijn functie-uitoefening mondeling en schriftelijk in het Nederlands communiceert; of

  • 3.

    de aanvrager documenten kan overleggen die aantonen dat met goed gevolg een opleiding die minimaal gelijk gesteld kan worden aan opleidingsniveau Mbo-niveau 2, is gevolgd die weliswaar niet wordt erkend als vrijstellingsgrond, maar waaruit wel een voldoende mate van ingeburgerdheid blijkt; of

  • 4.

    de inburgeringsplichtige met het afleggen van een TIWI toets aantoont dat hij de Nederlandse taal spreekt op het niveau zoals vereist bij het inburgeringsexamen en dat hij over voldoende kennis beschikt van de Nederlandse samenleving.

De bevoegdheid om iemand die aantoonbaar voldoende (evident) is ingeburgerd is gecreëerd als uitzondering op de algemene inburgeringsplicht. De wetgever verwacht dat het college prudent omgaat met de ruimte die hiermee is gegeven om inburgeringsplichtigen van deze plicht te ontheffen.

De door het college verleende ontheffing geldt alleen in het kader van de inburgeringsplicht, en dus niet in het kader van naturalisatie.

De korte vrijstellingstoets (kvt) blijft bestaan voor degenen die deze toets willen afleggen om zo aan hun inburgeringsplicht of het inburgeringsvereiste in het kader van naturalisatie te voldoen. Het spreekt vanzelf dat zij ook het inburgeringsexamen kunnen afleggen indien zij van mening zijn dat voor het afleggen van de kvt een te hoog taalniveau is vereist. Voor de duidelijkheid: om het inburgeringsexamen te kunnen afleggen is het niet vereist dat een inburgeringscursus is gevolgd.

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels Wet Inburgering van degemeente Lemsterland en treden in werking op 1 januari 2011. De bestaande regels worden ingetrokken.

Lemmer, 3 oktober 2011.

Het College van burgemeester en wethouders van Lemsterland,

De secretaris, De burgemeester

B.G.W. Siebers D.J. Stellingwerf