Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Lemsterland

Beleidsregels terugvordering WWB, WIJ, IOAW, IOAZ.

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Lemsterland
Officiële naam regelingBeleidsregels terugvordering WWB, WIJ, IOAW, IOAZ.
CiteertitelBeleidsregels terugvordering WWB, WIJ, IOAW, IOAZ gemeente Lemsterland.
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

WWB

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-201101-01-2015Onbekend

13-09-2011

Zuid-Friesland

Onbekend

Tekst van de regeling

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Beleidsregels Terugvordering WWB, WIJ, IOAW en IOAZ 2011, gemeente Lemsterland

Artikel 1: Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet investeren in jongeren, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de WWB: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      de WIJ: de Wet investeren in jongeren;

    • c.

      de IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • d.

      de IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • e.

      de Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

    • f.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lemsterland;

    • g.

      uitkering: de door het college betaalde kosten van bijstand als bedoeld in de WWB, de inkomensvoorziening als bedoeld in de WIJ en de uitkering als bedoeld in de IOAW, IOAZ, verhoogd met de afgedragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding, behoudens de in artikel 6, tweede lid, van deze beleidsregels genoemde uitzonderingen;

    • h.

      inlichtingenplicht: de verplichtingen genoemd in artikel 17, eerste lid WWB, artikel 44, eerste lid WIJ, artikel 13, eerste lid IOAW en artikel 13, eerste lid IOAZ.

Artikel 2: Gebruik maken van diverse bevoegdheden

  • 1. Het college maakt gebruik van:

  • a. de bevoegdheid ingevolge het bepaalde in artikel 54, derde lid, van de WWB tot herzien of intrekken van een besluit tot toekenning van bijstand;

  • b. de bevoegdheid ingevolge het bepaalde in artikel 40, derde lid, van de WIJ tot herzien of intrekken van een besluit tot vaststelling van de inkomensvoorziening;

  • c. de bevoegdheid ingevolge het bepaalde in artikel 17, derde en vierde lid, van de Wet IOAW tot herzien of intrekken van een besluit tot toekenning van uitkering;

  • d. de bevoegdheid ingevolge het bepaalde in artikel 17, derde en vierde lid, van de IOAZ tot herzien of intrekken van een besluit tot toekenning van uitkering;

  • e. de bevoegdheid tot terugvordering op grond van het bepaalde in de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB;

  • f. de bevoegdheid tot terugvordering op grond van het bepaalde in de artikelen 54 tot en met 56 van de WIJ;

  • g. de bevoegdheid tot terugvordering op grond van het bepaalde in de artikelen 25, 26 en 28 van de IOAW;

  • h. de bevoegdheid tot terugvordering op grond van de artikelen 25, 26 en 28 van de IOAZ;

  • i. de bevoegdheid tot invordering via verrekening zoals bedoeld in artikel 48, vijfde lid, artikel 60, derde lid WWB, artikel 56 derde lid WIJ, artikel 28, tweede en derde lid IOAW, en artikel 28, tweede en derde lid IOAZ;

  • j. de bevoegdheid tot invordering bij dwangbevel zoals bedoeld in artikel 60, tweede lid WWB, artikel 56, tweede lid, van de WIJ, artikel 28, eerste lid IOAW en artikel 28, eerste lid, van de IOAZ.

  • 2. De bevoegdheden zoals beschreven in het eerste lid gelden voor het college als algemene verplichtingen, behoudens de in deze beleidsregels beschreven uitzonderingen, behoudens dringende redenen.

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN (VERDERE) TERUGVORDERING

Artikel 3: Afzien van terugvordering conform zesmaanden-jurisprudentie

  • 1. In afwijking van de bevoegdheid tot terugvordering, en in afwijking van het bepaalde in artikel 2 van deze beleidsregels, beperkt het college - in het geval dat bij het college gegevens bekend zijn geworden die hadden moeten leiden tot wijziging of beëindiging van de bijstand of de inkomensvoorziening of de uitkering - de terug te vorderen uitkering tot een periode van 6 maanden, te rekenen vanaf de datum waarop bij het college gegevens bekend zijn geworden die hadden moeten leiden tot wijziging of beëindiging van de bijstand of de inkomensvoorziening.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien de uitkering ten onrechte is verstrekt omdat de belanghebbende de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen.

Artikel 4: Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering bij schulden

  • 1. In afwijking van de bevoegdheid tot terugvordering, en in afwijking van het bepaalde in artikel 2 van deze beleidsregels, besluit het college om geheel of gedeeltelijk af te zien van verdere terugvordering van uitkering indien:

  • a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

  • b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in het tweede lid van dit artikel bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het eerste lid is in beginsel niet van toepassing indien:

  • a. de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende, of het terugvorderen van uitkering betreft die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB;

  • b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering als bedoeld in het eerste lid treedt niet in werking voordat tussen het college en/of schuldeisers en belanghebbende een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen.

  • 4. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering of van verdere terugvordering als bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

  • b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet;

  • c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 5: Afzien van (verdere) terugvordering na het voldoen aan de

betalingsverplichting

  • 1.

    In afwijking van de bevoegdheid tot terugvordering, en in afwijking van het bepaalde in artikel 2 van deze beleidsregels, besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende drie jaar vrijwillig en volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

  • b.

    gedurende drie jaar vrijwillig, maar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

  • c.

    gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

  • d.

    een bedrag overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

  • 2.

    In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid ambtshalve genomen.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van:

  • a.

    de terugvordering van uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht;

  • b.

    de terugvordering van uitkering die is verstrekt in de vorm van een geldlening;

  • c.

    vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden;

  • d.

    terugvordering van uitkering wegens het naderhand beschikbaar komen van middelen als bedoeld in artikel 58, eerste lid onder f van de WWB en er door verwijtbaar handelen van de belanghebbende een betalingsregeling moet worden overeengekomen.

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

3.1 DE BETALINGSVERPLICHTING

Artikel 6. De betalingsverplichting: bruto of netto

  • 1. In de terugvorderingsbeschikking wordt in beginsel de gehele vordering, berekend naar de uitkering als bedoeld in artikel 1, lid 2 sub g. van deze beleidsregels, meegedeeld aan belanghebbende. De vaststelling van deze vordering geldt dan voor belanghebbende als de opgelegde betalingsverplichting.

  • 2. Belanghebbende kan volstaan met een netto betaling van de vordering wanneer:

  • a. de vordering betrekking heeft op het lopende boekjaar, en belanghebbende de vordering voldoet vóór het einde van het boekjaar; of

  • b. de vordering niet is voldaan vóór het einde van het boekjaar waarop deze betrekking heeft, maar belanghebbende niet kan worden verweten dat een vordering is ontstaan en evenmin kan worden verweten dat de vordering niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Artikel 7. De minnelijke betalingsregeling

  • 1. Een belanghebbende kan binnen de betalingstermijn van zes weken als bedoeld in artikel 4.87 Awb, een gemotiveerd verzoek indienen, onder overlegging van bewijsstukken, om een betalingsregeling te treffen.

  • 2. Binnen acht weken na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het eerste lid, stelt het college de maandelijkse aflossingscapaciteit vast. De door het college vastgestelde aflossingscapaciteit geldt dan voor belanghebbende als de gedeeltelijke aflossingsverplichting. Het besluit van het college als bedoeld in dit artikellid geldt tevens als besluit tot uitstel als bedoeld in artikel 4:94 van de Awb, en wordt ingetrokken als belanghebbende de nader vastgestelde aflossing niet nakomt. Indien het besluit als bedoeld in dit artikellid wordt ingetrokken, geldt het bepaalde in artikel 6, eerste lid, laatste volzin, van deze beleidsregels onverkort.

Artikel 8: Vaststelling van de hoogte van de aflossingscapaciteit bij

debiteuren met een bijstandsuitkering

  • 1.

    Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de WWB of een inkomensvoorziening op grond van de WIJ, of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ bedraagt de aflossingsverplichting 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel van de norm inkomensvoorziening en de maximale toeslag, of de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en/of IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde onder lid 1, wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 36 maanden is zijn geheel kan worden afgelost en waarbij het betalingsvoorstel van de debiteur ten minste € 25,00 per maand bedraagt.

Artikel 9: Vaststelling van de duur en de hoogte van de aflossingscapaciteit

bij uitstroom uit de uitkering of bij niet-uitkeringsgerechtigden

  • 1.

    De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van bijstand of de inkomensvoorziening of uitkering op grond van de IOAW of IOAZ wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op:

  • a.

    het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of de periode waarin een inkomensvoorziening op grond van de WIJ, of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen; of

  • b.

    het bedrag dat belanghebbende op grond van het gestelde in artikel 8 van deze beleidsregels, diende af te lossen.

  • 2.

    Na afloop van de termijn van zes maanden na verzenddatum van het intrekkings- of beëindigingsbesluit, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze beleidsregels, vermeerderd met 25% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de vergelijkbare bijstandsnorm, dan wel de norm inkomensvoorziening, en maximale toeslag, dan wel IOAW of IOAZ- grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 3.

    Indien tijdens het nemen van een invorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de WWB en/of een inkomensvoorziening op grond van de WIJ of uitkering op grond van de IOAW of IOAZ wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 8, eerste lid van deze beleidsregels, vermeerderd met 25% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de vergelijkbare bijstandsnorm, dan wel de norm inkomensvoorziening, inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW of IOAZ- grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 36 maanden is zijn geheel zal kunnen worden afgelost en waarbij het betalingsvoorstel van de debiteur ten minste € 25,00 per maand bedraagt.

3.2 GEVOLGEN BIJ HET NIET OF NIET MEER VOLDOEN VAN DE

BETALINGSVERPLICHTING

Artikel 10: Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

  • 1. Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

  • a. verrekening met de maandelijks verleende uitkering op grond van artikel 48, vijfde lid en artikel 60, derde lid, van de WWB, artikel 28, tweede en derde lid, van de IOAW, artikel 28, tweede en derde lid, van de IOAZ of artikel 56, derde lid, van de WIJ of artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek, of bij het ontbreken van deze mogelijkheden

  • b. een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479d tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of

  • c. beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb, of

  • d. een conservatoir beslag in de zin van het Derde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2. Voor zover het college gebruik kan maken van de uitvaardiging van een dwangbevel (zoals bedoeld in artikel 60, vierde lid WWB, artikel 56, vierde lid WIJ en artikel 28, vierde lid IOAW en artikel 28, vierde lid IOAZ) geschiedt dat door middel van toezending per aangetekende post.

Artikel 11: Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 10 van deze beleidsregels dan wordt de vordering slechts verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de invordering is overgedragen aan een deurwaarder.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 12: Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidregels terugvordering WWB, WIJ, IOAW, IOAZ gemeente Lemsterland”.

Artikel 13: Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 oktober 2011. De beleidsregels, zoals vastgesteld bij besluit van 15 december 2010 komen hierbij te vervallen.

Lemmer, 13 september 2011.

Burgemeester en wethouders van Lemsterland,

De secretaris/algemeen directeur De burgemeester,

B.G.W. Siebers D.J. Stellingwerf