Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Vlist

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Vlist
Officiële naam regelingMaatregelenverordening Wet werk en bijstand
CiteertitelMaatregelenverordening Wet werk en bijstand 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-11-201101-07-201001-07-2012Nieuwe regeling

28-09-2010

De IJsselbode, 8 november 2011

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

De raad van de gemeente Vlist

gezien het voorstel van het K5- bestuur d.d. 10 augustus 2010, nummer K510/01495;

gehoord de commissie;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;

besluit vast te stellen de volgende: Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving
  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB) (Stb. 2003, 375);

    • b.

      bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    • c.

      algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van  de wet;

    • d.

      bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

    • e.

      bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

    • f.

      verlaging: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

    • g.

      voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet: een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

    • h.

      traject: een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het K5 - bestuur aan hem opgelegd geheel van activiteiten, gericht op het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid;

    • i.

      belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • j.

      K5- bestuur: het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling K5.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Het verlagen van de uitkering
  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het K5- bestuur een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan, dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het K5- bestuur zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand verlaagd of de betaling van de bijstand opgeschort.

  • 2. De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag
  • 1. De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm inclusief toeslagen en verlagingen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet.

Artikel 4 Het besluit tot verlaging van de bijstand
  • 1. In het besluit tot verlaging wordt in ieder geval vermeld de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing, gemotiveerd de reden om af te wijken van een standaardverlaging.

Artikel 5 Afzien van verlaging van de bijstand
  • 1. Het K5 - bestuur ziet af van verlaging indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan een jaar vóór constatering van die gedraging door het K5 - bestuur heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Indien de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt geldt een verjaringstermijn van vijf jaar.

  • 2. Het K5 - bestuur kan afzien van verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het K5 - bestuur afziet van verlaging op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6 Ingangsdatum, tijdvak en recidive
  • 1. Tenzij in de verordening anders is bepaald, gaat de verlaging in met ingang van de eerst- volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. De verlaging wordt toegepast op de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast, voorzover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3. Daar waar mogelijk is de periode van verlaging van de bijstand gekoppeld aan de periode gedurende welke de belanghebbende de aan hem opgelegde verplichtingen verwijtbaar niet nakomt. De duur van de verlaging geldt echter minimaal voor de termijnen die in de hoofdstukken 2 tot en met 4 vermeld staan.

  • 4. Indien de belanghebbende, binnen een jaar nadat de verwijtbare gedraging zich heeft voorgedaan, wederom zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, worden de duur en de hoogte welke in de hoofdstukken 2 tot en met 4 vermeld staan, verdubbeld.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, worden beide van toepassing zijnde verlagingen als vermeld in hoofdstuk 2 tot en met 4, gelijktijdig toegepast waarbij de verlaging ten hoogste 100% bedraagt per maand.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 8 Categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij de Centrale organisatie werk en inkomen, dan wel de inschrijving niet of niet tijdig doen verlengen.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;

    • b.

      het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

    • c.

      het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een voor de inschakeling in de arbeid noodzakelijk geachte scholing of opleiding, dan wel aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen.

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking.

Artikel 9 De hoogte en duur van de verlaging
  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid en met toepassing van artikel 6 derde lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      5% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      10% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      20% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie. De maatregel voor het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid wordt verhoogd van een maand uitsluiting van de WWB naar drie maanden bij het niet aanvaarden van een werkplek bij het Work-first project.

  • 2. Het K5 - bestuur kan, in afwijking van het eerste lid, het percentage van de verlaging hoger of lager vaststellen, tot een minimum van 5% en een maximum van 100%, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan het K5 - bestuur in bijzondere gevallen de bijstand verlagen voor een bepaalde langere periode of totdat de belanghebbende zijn gedrag heeft gecorrigeerd als de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 3 Inlichtingenplicht

Artikel 10 Te laat verstrekken van inlichtingen
  • 1.

    Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet nakomt door informatie, die van belang is voor de verlening van bijstand, niet tijdig te verstrekken, kan, met toepassing van artikel 54 van de wet, ingaande de eerste dag van het verzuim het recht op bijstand worden opgeschort.

  • 2.

    Indien een belanghebbende de in het eerste lid genoemde verplichting herhaaldelijk niet tijdig nakomt, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 11 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen
  • 1. Indien het herhaaldelijk niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of langdurigheidstoeslag, kan, onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast worden van 5% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of langdurigheidstoeslag, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 3. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging bedoeld in het tweede lid op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      Bij een benadelingsbedrag tot € 1.000: 10% van de bijstandsnorm;

    • b.

      Bij een benadelingsbedrag van € 1.000 tot € 2.000: 20% van de bijstandsnorm;

    • c.

      Bij een benadelingsbedrag van € 2.000 tot € 4.000: 40% van de bijstandsnorm;

    • d.

      Bij een benadelingsbedrag van € 4.000 of meer: 100% van de bijstandsnorm.

    De duur van de verlaging wordt vastgesteld op een maand.

  • 4. Indien het bruto benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan de aangiftegrens wordt

    geen verlaging toegepast maar aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie.

  • 5. Van een verlaging wordt afgezien:

    • a.

      Zodra ter zake van de gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      Zodra het recht op strafvervolging is vervallen doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Artikel 12 Onverwijld

Bij toepassing van artikel 17, eerste lid, van de wet dient onder onverwijld te worden verstaan: de datum waarop belanghebbende het eerst rechtmatigheidonderzoekformulier moet inleveren of, indien dit niet van toepassing is, vóór de eerste van de maand volgend op de maand waarin het feit dan wel de omstandigheid als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet zich heeft voorgedaan.

Artikel 13 Overige bepalingen met betrekking tot schending van de inlichtingenplicht
  • 1. Indien de verlaging als bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, als gevolg van beëindiging van de uitkering niet kan worden toegepast op de wijze zoals vermeld in artikel 6, eerste en tweede lid, wordt de bijstand welke belanghebbende heeft ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, door middel van herziening verminderd met het bedrag van de verlaging. Het bedrag dat voortvloeit uit deze herziening wordt van belanghebbende teruggevorderd.

  • 2. Wanneer het brutobedrag dat ten gevolge van het schenden van de informatieverplichting ten onrechte door de uitkeringsgerechtigde is ontvangen, samen met het bedrag van de verlaging, meer bedraagt dan het totaalbedrag dat aan uitkering is ontvangen, terwijl de uitkering is beëindigd, kan er slechts een verlaging opgelegd worden tot het bedrag dat maximaal aan uitkering is ontvangen, na aftrek van de te veel ontvangen bijstand. Indien de uitkeringsgerechtigde binnen een jaar na het besluit tot het opleggen van een verlaging opnieuw een beroep doet op de wet kan het resterende bedrag van de verlaging alsnog met die uitkering worden afgestemd.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot verlaging

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
  • 1. Indien een belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een verlaging van 100% gedurende één maand toegepast op de bijstandsnorm of indien van toepassing een verlaging van 100% op de bijzondere bijstand.

  • 2. In afwijking van lid 1 bedraagt de verlaging bij het onverantwoord interen van vermogen 20% gedurende het aantal maanden dat te snel op het vermogen is ingeteerd.

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich jegens het K5- bestuur of diens ambtenaren zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 18 lid 2 van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging opgelegd van 50% van de bijstandsnorm.

De duur van de verlaging, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

In afwijking van het eerste lid en onverminderd artikel 2, tweede lid, kan een verlaging worden opgelegd van 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging als bedoeld in het eerste lid is opgelegd, sprake is van een zelfde verwijtbare gedraging;

Artikel 16 Nadere verplichtingen
  • 1. Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een verlaging toegepast van 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2. Indien aan belanghebbende de verplichting als bedoeld in artikel 57 onder a van de wet is opgelegd en deze niet in voldoende mate wordt nagekomen, wordt een verlaging toegepast van 5% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 17 Inwerkingtreding

De Maatregelenverordening Wet werk en bijstand treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

Artikel 18 Intrekking

De Maatregelenverordening Wet werk en bijstand van kracht sinds 1 juli 2006, wordt hierbij ingetrokken.

Artikel 19 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als: de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 september 2010

De griffier, De voorzitter,

mw. mr. M.C. Bellaart A.Z. Evenhuis-Meppelink

Toelichting op de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

Algemeen

Het recht op een uitkering is verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de opgelegde verplichtingen worden nagekomen.

Onder de WWB dient de gemeente bij aanvang van de uitkeringssituatie aan belanghebbende mede te delen wat de opgelegde verplichtingen zijn en wat de directe gevolgen zijn voor de uitkering indien belanghebbende één of meer van deze verplichtingen niet nakomt. Artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB schrijft voor dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand. In de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand zijn deze regels vastgelegd.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als die in de WWB of de Awb.

In de verordening wordt het begrip ‘belanghebbende’ gebruikt.Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omschreven als ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’.

Artikel 2 Het verlagen van de uitkering

De WWB verbindt aan het recht op een bijstandsuitkering verplichtingen. In de Maatregelenverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardverlagingen vastgesteld in de vorm van een vaste (procentuele) verlaging van de bijstandsnorm.

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het K5 - bestuur dient een verlaging af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het K5 - bestuur bij elke verlaging zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardverlaging geboden is. Afwijking van de standaardverlaging kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

Dit betekent dat het K5 - bestuur bij het beoordelen of een verlaging moet worden toegepast, en zo ja welke verlaging, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de bijstand wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5.

Matiging van de verlaging wegens persoonlijke omstandigheden kan plaatsvinden bij        bijzondere financiële of sociale omstandigheden van de belanghebbende of als door opeenstapeling de zwaarte van het geheel van verlagingen niet in verhouding staat met de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag.

 

Artikel 4 Het besluit tot verlaging van de bijstand

Het verlagen van de bijstand vanwege het niet voldoen aan een of meerdere op grond van de WWB opgelegde verplichtingen, vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer de verlaging op een lopende uitkering wordt toegepast, wordt een besluit tot vaststelling van de algemene bijstand op grond van artikel 45 WWB genomen.

Wordt een verlaging met terugwerkende kracht toegepast, dan moet een besluit tot herziening van de bijstand worden genomen (artikel 54, derde lid WWB). Tegen beide besluiten kan door belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend.

In dit artikel wordt aangegeven wat er in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.

Artikel 5 Afzien van verlaging van de bijstand

Het afzien van een verlaging ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 18, tweede lid, WWB.

Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt toegepast. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het K5 - bestuur geen verlagingen toepast bij gedragingen die langer dan een jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Voor gedragingen die een schending van de inlichtingenplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt een verjaringstermijn van vijf jaar.

Het K5 - bestuur kan afzien van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie.

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het K5 - bestuur afziet van een verlaging wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 6 Ingangsdatum, tijdvak en recidive

In het eerste lid is geregeld dat, behalve indien in de verordening anders staat vermeld, een verlaging in de toekomst wordt toegepast. Dit wil zeggen dat de verlaging na constatering direct geëffectueerd wordt zonder herziening van het recht.

Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de bijstand wel worden herzien en teruggevorderd.

Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging opnieuw sprake is van een verwijtbare gedraging, wordt de hogere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur en van het percentage van de verlaging. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook indien de verlaging wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarin de verlaging bekend is gemaakt.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een bijstandsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt.

Indien sprake is van meerdere gedragingen met als gevolg daarvan meerdere schendingen van de verplichtingen, dient voor het toepassen van de verlaging te worden uitgegaan van beide gedragingen waarbij de verlaging nooit meer dan 100% van de bijstandsnorm per maand kan bedragen.

Artikel 8 Categorieën

De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in vier categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid.

 

Artikel 9 De hoogte en duur van de verlaging

Dit artikel bevat de standaardverlagingen voor de vier categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Voor de duur van de op te leggen maatregel bij het niet accepteren van een werkplek in het kader van het Workfirst-traject is aangesloten bij de duur van een dergelijke werkplek te weten drie maanden.

Met lid 2 wordt beoogd de mogelijkheid te creëren om maatwerk te leveren. Bij de feitelijke vaststelling van de verlaging moet het K5 - bestuur vanzelfsprekend rekening houden met de individuele situatie van de belanghebbende, maar daarnaast ook met de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Met lid 3 wordt uitdrukkelijk de mogelijkheid geboden om ook bij een eerste gedraging de verlaging voor een langere periode op te leggen als de situatie daartoe aanleiding geeft. Ook hier geldt het beginsel dat in een concreet geval maatwerk mogelijk moet zijn. Hierbij moet met name gedacht worden aan een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid waardoor de belanghebbende eerder in bijstandsbehoeftige omstandigheden komt te verkeren. In dergelijke gevallen is het mogelijk om, rekening houdend met de betrekkelijk ernstige gevolgen van de gedraging, reeds bij een eerste of tweede gedraging de verlaging voor langere duur op te leggen.

Artikel 10 Te laat verstrekken van inlichtingen

Indien een cliënt de voor de verlening van de bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het K5 - bestuur het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste 8 weken opschorten (artikel 54, eerste lid, WWB). Het K5 - bestuur doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en geeft belanghebbende daarbij een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (artikel 54, tweede lid, WWB). Artikel 54 betreft een bevoegdheid van het K5 - bestuur. Mede daardoor en vanuit doelmatigheidsoverwegingen wordt in het midden gelaten op welk moment de belanghebbende van de opschorting in kennis wordt gesteld.

Wordt de gevraagde informatie vervolgens niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het K5 - bestuur het besluit tot toekenning van de bijstand intrekken. Worden de gevraagde gegevens wel binnen de hersteltermijn verstrekt, dan wordt de bijstand ongewijzigd voortgezet.

Uit doelmatigheidsoverwegingen is ervoor gekozen om niet al bij de eerste overtreding van de in dit artikel bedoelde verplichting over te gaan tot het verlagen van de bijstand. Blijkt iemand echter herhaaldelijk de fout in te gaan, dan moet de bijstand verlaagd worden, om zodoende een verandering van houding of gedrag te bewerkstelligen.

Artikel 11 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen

In het eerste lid wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand of de langdurigheidstoeslag. Bijvoorbeeld het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens. Ook hier wordt uit overwegingen van doelmatigheids er voor gekozen om niet bij de eerste gedraging als bedoeld in dit artikel over te gaan tot het verlagen van de bijstand, maar om deze mogelijkheid pas te bieden bij het bij herhaling vertonen van dit gedrag.

Bij de eerste gedraging als bedoeld in dit artikel dient door een medewerker van de gemeente de belanghebbende wel schriftelijk gewezen te worden op deze gedraging en op de mogelijke gevolgen van het nogmaals vertonen van een dergelijk gedrag.

De verlaging wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17 van de WWB, wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan bijstand of langdurigheidstoeslag dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte aan de belanghebbende is betaald.

Onder het huidige boeteregime bestaat de verplichting voor gemeenten om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie indien er sprake is van fraude en het bruto benadelingsbedrag hoger is dan de aangifterichtlijn sociale zekerheid (€ 10.000 vanaf 1 januari 2009). Het is de bedoeling dat deze taakverdeling tussen gemeenten en het OM blijft bestaan,

Het ‘una via’ beginsel bepaalt dat maar via één weg gesanctioneerd mag worden: ofwel door de gemeente ofwel door de strafrechter, niet door beiden..

Volgens de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude zoals die sinds 1 januari 2009 is gewijzigd, wordt er aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie, als er redelijk vermoeden bestaat dat het bruto benadelingsbedrag € 10.000, - of hoger is. Als er echter sprake is van “witte fraude”, dus als er wel belastingen en premies zijn afgedragen over de verdiensten, maar de inkomsten niet zijn opgegeven aan de uitkeringsinstantie, dan is de gemeente primair verantwoordelijk tot een benadelingsbedrag van € 35.000, - Bij hogere bedragen wordt het OM ingeschakeld. Dit gebeurt ook als er met de belanghebbende geen uitkeringsrelatie meer bestaat en er dus geen sanctie kan worden opgelegd

Artikel 13 Overige bepalingen met betrekking tot de schending van de inlichtingenplicht

In dit artikel wordt geregeld dat als fraude wordt geconstateerd op het moment dat de bijstand is beëindigd, de bijstand gedurende de fraudeperiode toch kan worden verlaagd. Deze verlaging leidt tot herziening van uitkering en terugvordering.

Het ten onrechte aan bijstand ontvangen bedrag inclusief de verlaging kan samen nooit meer bedragen dan de bruto uitkering, wanneer de uitkering van de uitkeringsgerechtigde inmiddels is beëindigd. De periode van verlaging kan ook nooit plaatsvinden voordat de verwijtbare gedraging heeft plaatsgevonden. Als de uitkeringsgerechtigde zich binnen een jaar opnieuw meldt voor een bijstandsuitkering, dan kan het resterende bedrag alsnog op de dan toe te kennen uitkering in mindering worden gebracht.

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan bijvoorbeeld blijken uit een onverantwoorde besteding van het vermogen, het niet aanvragen van een voorliggende voorziening,  het niet instellen van een alimentatievordering of het kiezen voor een zorgpolis met een groot eigen risico. Het is niet mogelijk om een limitatieve opsomming te geven van alle gedragingen die leiden tot een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden.

Een afwijkende regeling wordt toegepast als sprake is van het onverantwoord interen van vermogen. Bij de vaststelling van de verlaging dient berekend te worden hoe lang belanghebbende uit de bijstand was gebleven als het vermogen niet ongenoegzaam was ingeteerd. De interingsperiode wordt berekend door het vermogen boven de vrijlatingsgrens te delen door 1,5 maal de geldende bijstandsnorm vermeerderd met de te betalen premie voor een particuliere ziektekostenpremie.

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

Gemeenten kunnen alleen een verlaging toepassen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. In artikel 18, tweede lid, wordt gesproken over ‘het zich jegens het K5 - bestuur zeer ernstig misdragen’. Hieronder dient, naast (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het K5 - bestuur en diens ambtenaren, ook te worden begrepen agressief gedrag tegenover medewerkers van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf).

Bij het vaststellen van de verlaging in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, moet gekeken worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van betrokkene.

In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

Het toepassen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het K5 - bestuur past een verlaging toe, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.

Artikel 16 Nadere verplichtingen

In artikel 55 van de wet wordt de mogelijkheid geboden om naast de in Hoofdstuk 2 van de wet opgenomen verplichtingen aan belanghebbende bepaalde andere verplichtingen op te leggen die strekken tot arbeidsinschakeling of vermindering dan wel beëindiging van de bijstand. De verplichting om zich onder medische behandeling te stellen, is expliciet opgenomen in het artikel. Een ander voorbeeld is de verplichting om zich als woningzoekende in te schrijven indien er woonkostentoeslag wordt verstrekt voor een te hoge huur.

In artikel 57 onder a van de wet wordt belanghebbende de verplichting opgelegd om mee te werken zodat het K5 - bestuur in naam van de belanghebbende noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand kan verrichten. Als de belanghebbende hier niet aan meewerkt krijgt hij een maatregel van 5% gedurende één maand.

De overige artikelen behoeven geen nadere toelichting.