Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Liesveld

Afschrijvingsverordening gemeenten Graafstroom, Liesveld en Nieuw-Lekkerland 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Liesveld
Officiële naam regelingAfschrijvingsverordening gemeenten Graafstroom, Liesveld en Nieuw-Lekkerland 2010
CiteertitelAfschrijvingsverordening Liesveld 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

gemeentewet, artikel 147 en 149

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201001-01-201001-01-2013Nieuwe regeling

14-12-2010

Het Kontakt, 23 december 2010

LSV1010514/VBO3279

Tekst van de regeling

Intitulé

Afschrijvingsverordening Liesveld 2010

De raad van de gemeente Liesveld;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d 3 december 2010;

Gelet op het bepaalde in de gemeentwet;

Besluit:

Vast te stellen de Afschrijvingsverordening van de gemeenten Graafstroom, Liesveld en Nieuw-Lekkerland;

Artikel 0

INHOUDSOPGAVE

1 Inleiding 2

2 Soorten activa 2

  • 2.

    1 Algemeen 2

  • 2.

    2 Immateriële vaste activa 2

  • 2.

    3 Materiële vaste activa 2

3 Waarderen 5

4 Afschrijvingen 6

  • 4.

    1 Algemeen 6

  • 4.

    2 Verwachte gebruiksduur 6

  • 4.

    3 Afschrijvingsmethoden 7

  • 4.

    4 Begin afschrijvingen 7

  • 4.

    5 Extra afschrijvingen 8

Bijlage 1: Afschrijvingstabel materiële vaste activa met economisch nut 9

Bijlage 2 : Begrippenlijst11

1. Inleiding

Het College van burgemeester en wethouders stelt een verordening “activering en afschrijvingsbeleid op en biedt deze ter vaststelling aan de gemeenteraad aan.

Het betreft hier een verordening ten aanzien van waardering en afschrijving van vaste activa en van hetgeen hieromtrent is geregeld in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV).

2.Soorten activa

In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende soorten activa en welke activa geactiveerd en afgeschreven dienen te worden.

2.1Algemeen

Op de balans worden de activa onderscheiden in vaste en vlottende activa (zoals voorraden en liquide middelen) (art. 31 BBV). Afschrijving heeft alleen betrekking op vaste activa.

Hierbij wordt de volgende onderverdeling gemaakt (art. 33 BBV):

  • -

    Immateriële vaste activa;

  • -

    Materiële vaste activa;

  • -

    Financiële vaste activa.

Deze drie soorten vaste activa worden in deze paragraaf afzonderlijk toegelicht.

2.2Immateriële vaste activa (art. 34 BBV)

Onder immateriële vaste activa worden afzonderlijk opgenomen:

  • a.

    kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio;

  • b.

    kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief.

Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief kunnen worden geactiveerd indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden (art. 60 BBV):

  • 1.

    het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen;

  • 2.

    de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien staat vast;

  • 3.

    het actief zal in de toekomst economisch of maatschappelijk nut genereren;

  • 4.

    de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen kunnen betrouwbaar worden vastgesteld.

De gedragslijn inzake de uitgaven met betrekking tot immateriële vaste activa is deze zoveel mogelijk in een keer als kosten ten laste van de exploitatie te verantwoorden en slechts in uitzonderingssituaties te activeren. Als wordt overgegaan tot activeren van immateriële vaste activa worden deze in principe zo snel mogelijk afgeschreven.

De afschrijvingsduur van de kosten genoemd onder a. is maximaal gelijk aan de looptijd van de lening en voor de kosten genoemd onder b. ten hoogste vijf jaar (art. 64 lid 5 en 6 BBV).

2.3Materiële vaste activa (art. 35 BBV)

Materiële vaste activa zijn bezittingen van stoffelijke aard.

In artikel 52, lid 1, van het BBV staat aangegeven op welke wijze de materiële vaste activa op de balans moeten worden opgenomen. Dit geeft tevens een goede indruk van wat onder materiële vaste activa valt:

  • a.

    gronden en terreinen;

  • b.

    woonruimten; ,

  • c.

    bedrijfsgebouwen;

  • d.

    grond-, weg- en waterbouwkundige werken;

  • e.

    vervoermiddelen;

  • f.

    machines, apparaten en installaties;

  • g.

    overige materiële vaste activa.

Op basis van artikel 35, lid 1, van het BBV wordt binnen de materiële vaste activa het volgende onderscheid gemaakt:

  • 1.

    Investeringen met economisch nut.

  • 2.

    Investeringen met maatschappelijk nut.

Ad 1. Investeringen met economisch nut

Investeringen of materiële vaste activa met een economisch nut zijn investeringen die verhandelbaar zijn en/of bijdragen aan het genereren van middelen (art. 59 lid 2 BBV). Het is hierbij niet relevant of de gemeente dit daadwerkelijk doet. Het gaat om de mogelijkheid.

Investeringen met een economisch nut zijn onder andere:

Gronden, bibliotheken, brandweerauto’s, sporthallen, havens, sportvelden, parkeergarages en rioleringen.

Voor de investeringen of materiële vaste activa met een economisch nut gelden de volgende regels:

  • 1.

    Materiële vaste activa met een economisch nut moeten altijd worden geactiveerd met uitzondering van kunstvoorwerpen met een cultuurhistorische waarde (art. 59 lid 1 en 3 BBV).

  • 2.

    Bijdragen vanuit reserves mogen niet in mindering worden gebracht op het bedrag van de investering (art. 62 lid 1 en 3 BBV). Een bestemmingsreserve wordt in dit geval alleen ingezet ter dekking van de afschrijvingscomponent van de kapitaallasten. Doordat de hoogte van een bestemmingsreserve evenveel bedraagt als het investeringsbedrag en op de reserve geen rente wordt bijgeschreven komt de rentecomponent van de kapitaallasten ten laste van de exploitatie.

  • 3.

    Bijdragen van derden die in directe relatie staan met de investering mogen wel in mindering worden gebracht op het investeringsbedrag (art. 62 lid 1 en 2 BBV).

  • 4.

    Op materiële vaste activa met een economisch nut mag niet resultaatafhankelijk worden afgeschreven. Niet de financiële positie op dat moment, maar de verwachte gebruiksduur is bepalend voor het afschrijven (art. 64 lid 1 BBV).

Ad 2. Investeringen met maatschappelijk nut

Bij investeringen of materiële vaste activa met een maatschappelijk nut gaat het om investeringen in de openbare ruimten zoals:

de aanleg, reconstructie en vervanging van wegen, scholen, stemcomputers, rotondes, bruggen, grond onder wegen, waterwegen, gemalen, fietspaden, voetpaden, civiele kunstwerken, dijken, openbare verlichting, verkeerslichtinstallaties, (inrichting) groen en aanleg speelplaatsen.

Deze bovenstaande investeringen zijn niet verhandelbaar en genereren geen middelen.

Voor de investeringen of materiële vaste activa met een maatschappelijk nut gelden de volgende regels:

  • 1.

    Materiële vaste activa met een maatschappelijk nut kunnen worden geactiveerd (art. 59 lid 4 BBV). In de toelichting op dit artikel van de BBV is de voorkeur aangegeven deze activa niet te activeren.

  • 2.

    Bijdragen vanuit reserves mogen in mindering worden gebracht op het bedrag van de investering (art. 62 lid 3 BBV).

  • 3.

    Bijdragen van derden die in directe relatie staan met de investering mogen in mindering worden gebracht op het investeringsbedrag (art. 62 lid 1 en 2 BBV).

  • 4.

    Op materiële vaste activa met een maatschappelijk nut mag resultaatafhankelijk (extra) worden afgeschreven (art.64 lid 4 BBV).

  • 5.

    In sommige gevallen worden aankoop en vervaardiging van materiële vaste activa met een maatschappelijk nut onder aftrek van bijdragen van derden en bestemmingsreserves ten laste van de exploitatie gebracht. Hiervan kan bij raadsbesluit worden afgeweken.

  • 6.

    Ingeval van activering wordt het actief lineair afgeschreven over de verwachte levensduur van het actief of een kortere, door de raad aan te geven tijdsduur. Dit wordt in het raadsvoorstel en het raadsbesluit aangegeven.

3. Waarderen

Met waarderen wordt bedoeld het opnemen van activa tegen een bepaalde waarde op de balans.

De regels voor het waarderen van activa zijn:

Activa worden gewaardeerd tegen de verkrijging- of vervaardigingsprijs (art. 63 lid 1 BBV).

De verkrijgingprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten (art.63 lid 2 (BBV). De vervaardigingprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval wordt in de toelichting vermeld dat deze rente is geactiveerd. (art. 63 lid 3 BBV).

Uitzonderingen op de waardering tegen de verkrijging- of vervaardigingprijs zijn de

voorraden en deelnemingen. Deze worden tegen de marktwaarde gewaardeerd indien de

marktwaarde lager is dan de verkrijging- of vervaardigingprijs (art. 65 lid 2 BBV).

Activa met een verkrijgingprijs van minder dan € 10.000 worden niet geactiveerd.

De restwaarde is de ingeschatte waarde aan het einde van de gebruiksduur van het

actief. Het vertegenwoordigt de verwachte opbrengstwaarde die na de gebruiksperiode

nog gerealiseerd kan worden. Door de grote mate van onzekerheid over de hoogte van

de restwaarde wordt de restwaarde van alle vaste activa voorzichtigheidshalve op nul

gezet. (Op gronden worden niet afgeschreven en op gebouwen tot 20% van de WOZ

waarde, zie hiervoor hoofdstuk 4: Afschrijvingen onderdeel materiële vaste activa).

Bij het waarderen van een vaste activa wordt de zogeheten bruto-methode toegepast.

Dit houdt in dat een vast actief op de balans wordt opgenomen tegen de verkrijging- of

vervaardigingprijs zonder aftrek van bijdragen van derden en/of bijdragen vanuit

reserves. Alleen de compensabele BTW wordt op het bruto-investeringsbedrag in

mindering gebracht (art.62 lid 1 BBV).

In een aantal gevallen kan gekozen worden voor de netto-methode, te weten:

  • 1.

    Zowel bij vaste activa met een economisch nut als bij vaste activa met een maatschappelijk nut kunnen bijdragen verkregen van derden die in directe relatie staan met een actief in mindering worden gebracht op het investeringsbedrag (art. 62 lid 2 BBV).

  • 2.

    Bij vaste activa met een maatschappelijk nut kunnen bijdragen vanuit reserves in mindering worden gebracht op het investeringsbedrag (art.62 lid 3 BBV).

Wanneer activa buiten gebruik worden gesteld of worden verkocht en nog met een boekwaarde op de balans gewaardeerd staan, dan moet de marktwaarde van deze activa ineens volledig worden afgeschreven. Indien er sprake is van een verkoopopbrengst dan dient deze boekwaarde ten laste van de verkoopopbrengst te worden gebracht (art. 65 lid 3 BBV).

4. Afschrijvingen

4.1Algemeen

Het kenmerk van een vast actief of investering is het meerjarig nut. De lasten van een investering worden dan ook gespreid over de verwachte gebruiksduur van de investering. Het spreiden of verdelen van de investeringsuitgaven heet afschrijvingen. Via afschrijvingen komt jaarlijks een deel van het totale investeringsbedrag ten laste van de exploitatie.

De totale lasten van een investering, de zogeheten kapitaallasten, bestaan uit een afschrijvingscomponent en een rentecomponent.

De hoogte van het jaarlijks af te schrijven bedrag is afhankelijk van:

-de verkrijging- of vervaardigingprijs:

Dit is de waarderingsgrondslag (zie ook hoofdstuk 3 Waarderen).

-de verwachte gebruiksduur;

De verwachte gebruiksduur wordt ook wel de afschrijvingstermijn genoemd.

-de afschrijvingsmethode;

De afschrijvingslasten kunnen op diverse wijzen over de gebruiksduur worden verdeeld.

-de verwachte restwaarde;

-wettelijke voorschriften in specifieke gevallen;

Het gaat hier om de volgende immateriële vaste activa:

1.Indien wordt afgeschreven is de afschrijvingstermijn maximaal gelijk aan de looptijd

van de lening.

2.Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief. Indien wordt afgeschreven is de afschrijvingstermijn maximaal 5 jaar.

Volgens paragraaf Immateriële vaste activa worden de kosten genoemd onder 1 en 2

zoveel mogelijk in een keer ten laste van de exploitatie gebracht.

4.2 Verwachte gebruiksduur

De verwachte gebruiksduur of afschrijvingstermijn hangt in theorie af van de mate waarin een actief aan slijtage onderhevig is. In de bedrijfseconomie wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen technische slijtage en economische slijtage. Bij elk vast actief treedt er slijtage op door het gebruik. Dit heet technische slijtage. De mate waarin een vast actief aan technisch slijtage onderhevig is, wordt sterk bepaald door de omvang en de aard van het gebruik van het actief. Bij economische slijtage kunnen we denken aan veroudering (bij voorbeeld als gevolg van voortschrijdende techniek) en/of verandering in de vraag.

Naast een technische gebruiks- of levensduur is er ook nog een zogeheten economische gebruiks- of levensduur. De economische gebruiksduur van een actief wordt bepaald door de kosten af te zetten tegen de opbrengsten.

In de marktsector vindt de bepaling van de afschrijvingstermijn plaats op basis van bedrijfseconomische principes.

De productie bij de overheidssector is moeilijk te vergelijken met die van de marktsector. De overheidssector kent bijvoorbeeld geen winstoogmerk. Een ander kenmerk is dat de gemeentelijke productie heterogeen is samengesteld.

Bij het bepalen van de afschrijvingstermijn of verwachte gebruiksduur van vaste activa wordt bij gemeenten vaak het zogeheten nuttigheidscriterium toegepast. Dit houdt in dat de verwachte gebruiksduur van een vast actief in beginsel gelijk is aan de duur waarin een actief of investering nut oplevert. De afschrijvingstermijn is in feite een inschatting van de duur waarin het vast actief (voldoende) nut oplevert. Bij het inschatten van deze termijn wordt vaak gebruik gemaakt van ervaringscijfers (de tijd tussen het jaar van aanschaf en het jaar van vervanging).

Bij het bepalen van de afschrijvingstermijn moet ook het voorzichtigheidsprincipe in acht worden genomen. Een lange afschrijvingstermijn heeft namelijk tot gevolg dat lasten naar de toekomst worden geschoven. De afschrijvingstermijn moet dus gebaseerd zijn op een realistische inschatting.

Immateriële vaste activa; de afschrijvingstermijnen zijn wettelijk voorgeschreven.

Materiële vaste activa; hierbij gelden de volgende afschrijvingstermijnen:

  • 1.

    Voor investeringen met een economisch nut gelden vanaf 1 januari 2011 de afschrijvingstermijnen zoals opgenomen in bijlage 1 behorende bij deze notitie.

  • 2.

    Voor investeringen met een economisch nut van vóór 1 januari 2011 gelden de afschrijvingstermijnen volgens de afschrijvingstabel behorende bij de laatste nota waarderings- en afschrijvingsbeleid.

  • 3.

    Voor investeringen met een maatschappelijk nut de door de raad bij eventuele activering van een investering aan te geven tijdsduur.

  • 4.

    Voor gebouwde eigendommen wordt afgeschreven tot 20% van de WOZ-waarde. Op de gronden waar deze eigendommen gevestigd zijn wordt niets afgeschreven. Eenmaal in de vijf jaar zal her een herberekening plaatsvinden in verband met de jaarlijks wijzigende WOZ-waarden.

Gronden en ondergronden

Omdat grond niet aan slijtage onderhevig is mag op grond niet worden afgeschreven (opgenomen in bijlage 1).

4.3 Afschrijvingsmethoden

Er zijn diverse methoden om de investeringsuitgaven over de verwachte gebruiksduur te spreiden c.q. te verdelen.

In deze notitie beperken wij ons tot een tweetal methoden, te weten:

  • 1.

    de lineaire afschrijvingsmethode

  • 2.

    de annuïtaire afschrijvingsmethode

Deze beide afschrijvingsmethoden zijn mogelijk. Het is voor elke investering wenselijk van te voren een afweging te maken voor welke methode gekozen wordt. De vrijheid van keuze wordt middels deze beleidsnota bekrachtigd.

Ad 1. Lineaire afschrijvingsmethode

Bij deze methode wordt het gewaardeerde investeringsbedrag gelijkelijk over de afschrijvingstermijn van het actief verdeeld. Er wordt dus bij deze methode een jaarlijks gelijk bedrag afgeschreven. De boekwaarde op de balans (= waarderingsbedrag minus reeds gedane afschrijvingen) van het actief daalt elk jaar met het bedrag van de jaarlijkse afschrijving. Door de jaarlijkse terugloop van de boekwaarde daalt ook de rentecomponent van de kapitaallast. De kapitaallasten hebben een dalend verloop gedurende de afschrijvingstermijn van het actief.

De lineaire afschrijvingsmethode veronderstelt dus een gelijkmatige waardedaling van het actief gedurende de gebruiksduur.

Ad 2. Annuïtaire afschrijvingsmethode

Bij de annuïtaire methode vormen de kapitaallasten (afschrijvingscomponent + rentecomponent) jaarlijks een gelijke som en blijven dus gedurende de gehele afschrijvingstermijn constant. Het gevolg hiervan is dat de rentecomponent jaarlijks lager en de afschrijvingscomponent jaarlijks groter wordt.

4.4 Begin afschrijvingen

In deze paragraaf wordt aangegeven wanneer er op begrotingsbasis en op rekeningbasis wordt gestart met het afschrijven van vaste activa.

Begrotingsbasis

De afschrijving van een actief op begrotingsbasis begint op 1 januari van het jaar volgende op het jaar waarin het benodigde krediet hiervoor beschikbaar is gesteld, tenzij bij deze beschikbaarstelling is bekend gemaakt dat de besteding van het krediet zich over meerdere jaren uitstrekt. In het laatst genoemd geval begint de afschrijving op 1 januari volgende op het laatste jaar van besteding.

Rekeningsbasis

De afschrijving van een actief op rekeningsbasis begint op 1 januari van het jaar volgende op het jaar waarin het actief financieel is afgewikkeld en in gebruik is genomen.

4.5 Extra afschrijven

Zoals in hoofdstuk 2 Soorten activa is aangegeven mag op materiële vaste activa met economisch nut niet resultaatafhankelijk worden afgeschreven, terwijl dit bij materiële vaste activa met maatschappelijk nut, indien deze zijn geactiveerd, wel mag.

Afwijkingen

Indien er zich omstandigheden voordoen waarbij het nodig is af te wijken van een of meer bepalingen uit deze notitie, dient het college van burgemeester en wethouders dit beargumenteerd in het raadsvoorstel van het betreffende actief op te nemen.

Bijlage 1: Afschrijvingstabel materiële vaste activa met economisch en maatschappelijk nut :

Omschrijving Termijn

Gronden, terreinen, openbare ruimte

Grond Geen

Aanleg sportvelden/banen 25 jaar

Renovatie sportvelden/banen 15 jaar

Aanleg toplaag kunstgrasveld 20 jaar

Aanleg/uitbreiding begraafplaatsen (exclusief grond) 50 jaar

Renovatie begraafplaatsen (alleen bij creëren nieuwe begraafruimte) 25 jaar

Aanleg/uitbreiding woonwagencentra 25 jaar

Renovatie woonwagencentra 15 jaar

Fietspaden 15 jaar

Voetpaden 15 jaar

Beschoeiing 15 jaar

Kademuur 50 jaar

Bruggen (beton) 50 jaar

Bruggen (hout) 25 jaar

Wegen 15 jaar

Plantsoenen / openbaar groen 25 jaar

Parkeervoorzieningen 15 jaar

Straatmeubilair 10 jaar

Openbare verlichting 15 jaar

Woonruimten, bedrijfsgebouwen, scholen en sport- en culturele gebouwen

Nieuwbouw permanent 60 jaar

Nieuwbouw semi-permanent 40 jaar

Brandweergarage 50 jaar

Noodlokalen 15 jaar

Renovatie/verbouwen/bouwkundige aanpassingen 40 jaar

Aankoop bestaande gebouwen 40 jaar

Aanschaf woonwagens 25 jaar

Fundering kerktoren 40 jaar

Restauratie toren 40 jaar

Gebouwen maatschappelijke functie (scholen/ bibliotheken/ gemalen) 40 jaar

Gemeentelijke bijkantoren 40 jaar

Speeltoestellen 15 jaar

Zwembaden` 60 jaar

Riolering

Vrijvalriolering, putten en kolken 40 jaar

Persleiding 40 jaar

Gemalen mechanisch/elektrisch 15 jaar

Gemalen/drukriolering bouwkundig 40 jaar

Drukriolering mechanisch/elektrisch 15 jaar

Randvoorzieningen 40 jaar

Inventaris

Eerste inrichting en onderwijsleerpakket scholen 15 jaar

Inrichting (meubels, stoffering enz.) overige gemeentelijke gebouwen 15 jaar

Machines, apparaten en technische installaties

Technische installaties (centrale verwarming, klimaatbeheersing, liften enz.) 20 jaar

Lichtinstallaties sportcomplexen 15 jaar

Telefooncentrale, automatiseringsnetwerken enz. 15 jaar

Automatisering hardware 5 jaar

Automatisering software 5 jaar

Servers t.b.v. netwerk 5 jaar

Bekabeling 15 jaar

Licenties 5 jaar

Machines (stemmachines enz.) 15 jaar

Kantoor- en huishoudelijke apparatuur (foto, repro, kasregisters enz.) 10 jaar

Vervoermiddelen, tractie en aanverwant materieel

Tankautospuit/hulpverlenings-/watercalamiteiten-/

manschappen-/materieelvoertuig 15 jaar Dienstvoertuig brandweer 7 jaar Motorspuitaanhanger 15 jaar

Boot en trailer brandweer 15 jaar Volgelaatmaskers duikers brandweer 12 jaar Hydr. redgereedschap/ademluchtcompressor 10 jaar Brandweerhelmen 10 jaar

(Uitruk)kleding en laarzen 10 jaar

Vrachtwagens/pick ups/bestelwagens 10 jaar

Tractoren/heftrucks 15 jaar

Aanhangwagens 10 jaar

Schaftwagens 20 jaar

Veegmachines/rolbezems 15 jaar

Hoogwerkers 10 jaar

Zoutmenginstallaties 12 jaar

Zoutstrooiers 15 jaar

Grondfrezen 15 jaar

Houtversnipperaar 10 jaar

Klepelmaaiers 10 jaar

Compressors/drainagespuiten 15 jaar

Containers 20 jaar

Gereedschappen 10 jaar

Wegwijzers 10 jaar

Verkeersborden 10 jaar

Verkeersveiligheidsmaatregelen 10 jaar

C2000 apparatuur 7 jaar

Overige

Kunstwerken 10 jaar

Bestemmingsplannen 10 jaar

Bodemsanering 15 jaar

Voorbereidingskosten bij niet doorgaan van een investering 1 jaar

In die gevallen waarin deze tabel geen uitsluitsel geeft, geldt de verwachte levensduur als norm voor de afschrijving.

Bijlage 2: Begrippenlijst

Begrippen (alfabetische volgorde)

Activeren:Het opnemen van een investering op de balans en het waarderen volgens een bepaalde waarde.

Afschrijving: De jaarlijkse waardevermindering van een investering (actief) die in een verslagjaar als kosten ten laste van het exploitatieresultaat komt.

Annuïteit: Jaarlijks gelijkblijvend totaalbedrag van rente en afschrijving.

Boekwaarde:De waarde van een actief op een bepaald moment. Deze wordt berekend door de aanschafwaarde te verminderen met de reeds gedane afschrijvingen.

Bruto-methode:Zowel de investering als de daar tegenover staande bestemmingsreserve worden afzonderlijk op de balans verantwoord.

Compensabele BTW:BTW die in het kader van het BTW compensatiefonds kan worden teruggevorderd.

Econ. Levensduur De periode waarin op grond van kosten- en opbrengstverhoudingen gebruik zal worden gemaakt van een bepaalde investering.

Economisch nut:Investeringen hebben een economisch nut indien ze verhandelbaar zijn en/of indien ze bijdragen aan het genereren van middelen.

Investeringen(activa)Aanschaffingen van of in eigen beheer geproduceerde goederen met een meerjarige nuttigheid.

Kapitaallasten:De jaarlijkse rente- en afschrijvingslasten voortvloeiend uit een investering.

Lineair:Jaarlijks gelijkblijvend bedrag van de afschrijving gebaseerd op de levensduur van de investering.

Maatschappelijk nut:Investeringen in de openbare ruimte, zoals wegen, bruggen en openbaar groen, die niet verhandelbaar zijn en geen middelen genereren.

Netto-methode:De investeringen worden netto verantwoord op de balans. Hierbij worden de investeringsbedragen verminderd met bijdragen van derden en/of bestemmingsreserves.

Nuttigheidscriterium:Het nut van een investering spreidt zich over meerdere jaren uit.

Waarderen:Het opnemen van investeringen op de balans tegen een bepaalde waarde.