Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Veghel

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Veghel
Officiële naam regelingVerordening voorzieningen huisvesting onderwijs
CiteertitelVerordening voorzieningen huisvesting onderwijs
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Algemene wet bestuursrecht, art. 4:4, 6:2, 6:12 en 6:20

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-03-201101-01-201128-06-2013Nieuwe regeling

03-03-2011

Stadskrant Veghel, 23-03-2011

1420/2011/650

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs

De raad van de gemeente Veghel,

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van datum;

 

gezien het advies van de commissie Publiek en Samenleving d.d.17-02-2011;

 

gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;

 

gelet op de artikelen XIII, XV en XVII van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden;

gelet op artikel 5 van de gemeentewet;

 

gelet op artikelen 4:4, 6:2, 6:12 en 6:20 van de Algemene Wet Bestuursrecht;

 

overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het (speciaal) basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs bij verordening te regelen;

 

overwegende dat ontwikkelingen in het onderwijs het noodzakelijk maken de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs aan te passen;

 

gelet op het gestelde in de beleidsnota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid t.b.v. het PO” zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 17-11-2003;

 

gezien het gevoerde op overeenstemming gericht overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen van de scholen in de gemeente;

 

b e s l u i t

 

  • 1.

    in te trekken de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Veghel zoals vastgesteld d.d.21-06-2007;

  • 2.

    vast te stellen de volgende Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Veghel d.d. 03-03-2011.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen
  • In deze verordening wordt verstaan onder

  • a. minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • b. bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • c. school: school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en school voor voortgezet onderwijs;

  • d. school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

  • 6. school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra; school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs, als bedoeld in artikel 1, 2 en 5 van de Wet op het Voortgezet onderwijs;

  • e. nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het Primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • f. voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

  • g. programma: het programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

  • h. overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

  • i. aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor bekostiging van een voorziening of voor bekostiging van de bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 25 van deze verordening heeft ingediend;

  • j. aanvraag: verzoek om bekostiging van een voorziening of om bekostiging van de bouwvoorbereiding;

  • k. voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 10 jaren of langer noodzakelijk is;

  • l. voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 10 jaren noodzakelijk is;

  • m. permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 40 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • n. noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • o. schoolwoning: gebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen in principe voor ten minste 40 jaren als volwaardige huisvesting voor bewoning kan  kan functioneren maar dat door een specifieke gebouwelijke aanpassing eerst dienst doet als een voor tijdelijk gebruik bestemde huisvestingsvoorziening voor het onderwijs;

  • p. semi-permanent gebouw: een huisvestingsvoorziening die qua aard en constructie het midden houdt tussen een permanent gebouw en een noodlokaal. Ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren, doch die als gevolg van de gekozen ondergrond c.q. vloer van het gebouw niet tot moeilijker verplaatsbaar is. Het semi-permanente gebouw kan worden aangebouwd aan een bestaand permanent schoolgebouw;

  • q. verwijzingsgebied: gebied dat aansluit bij het voedingsgebied van de school en waarbinnen verwezen kan worden ten behoeve van medegebruik voor die school;

  • r. gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

  • s. advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76f  van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • t. verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

  • u. gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • v. beslissing gedeputeerde staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, tweede lid van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u, tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • w. eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • x. raad: gemeenteraad van Veghel;

  • y. college: college van burgemeester en wethouders;

  • z. OOGO: het op overeenstemming gerichte overleg tussen de gemeente Veghel en de bevoegde gezagsorganen binnen de gemeente Veghel.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting
  • Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a. de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

  • nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

  • uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

  • gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

  • verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

  • terrein voor zover nodig voor de realisering van een onder a sub 1° tot en met 4° omschreven voorziening;

  • inrichting met onderwijsleerpakket voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

  • inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

  • medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte;

  • b. aanpassingen aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

  • c. onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

  • d. herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet  zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • e. herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a1° ,a2° en b, kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van de bouwvoorbereiding indien de totale kosten meer bedragen dan €  834.175,-- (prijspeil 2010). Hierop is het bepaalde in hoofdstuk 4 van toepassing.

Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen
  • 1. Bij toekenning van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van de bekostiging van de bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.

  • 2. De genormeerde vergoedingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel A en zijn van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a6°, a7°, a8° (voor wat betreft medegebruik gymnastiekruimte);

  • 3. De vergoedingsbedragen die zijn gebaseerd op de feitelijke kosten worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B en zijn van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a1° tot en met a5°, a8° (met uitzondering van medegebruik gymnastiekruimte), b tot en met e en artikel 3.

Artikel 5 Informatieverstrekking
  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt aan het college alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen aan de gegevensverstrekking.

Hoofdstuk 2 Programma en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma
Artikel 6 Indiening aanvraag
  • 1. Een aanvraag voor opname van een voorziening op het programma wordt vóór 1januari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij het college.

  • 2. Aanvragen ingediend na de datum als genoemd in het eerste lid, neemt het college niet in behandeling. Het college heeft de mogelijkheid hiervan per afzonderlijke aanvraag van af te wijken, maar dient hiervoor instemming te hebben van alle bevoegde gezagsorganen die deelnemen aan het OOGO.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag
  • 1. De aanvraag vermeldt in ieder geval:

  • a. de naam en het adres van de aanvrager;

  • b. de dagtekening;

  • c. de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

  • d. welke voorziening wordt aangevraagd;

  • e. de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

  • f. de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

  • 2. In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

  • a. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a onderdelen 6° tot en met 8° en artikel 2, onder d en e;

  • b. de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1° tot en met 4°;

  • c. een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt, indien het een voorziening betreft bestaande uit:

  • nieuwbouw voor de gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw;

  • onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs of van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, of;

  • herstel van een constructiefout.

  • Bij de rapportage wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier 'Bouwkundige opname'.

  • d. een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is;

  • e. een voor aanbesteding gereed bouwplan en bouwbegroting, indien de aanvraag volgt op een toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 27.

  • 3. Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte van het ontbreken van gegevens, als bedoeld in het eerste of tweede lid. De aanvrager wordt tot 15 maart in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de vereiste gegevens niet voor 15 maart zijn verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.  Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school, waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager het college onverwijld een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijke teldatum staat ingeschreven op de betrokken school. Indien het college het afschrift niet binnen een week na de wettelijke teldatum heeft ontvangen, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien het afschrift niet binnen de termijn als bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende aanvragen en geeft daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht
Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting
  • 1. Het college of de aanvrager kan verzoeken de aanvraag nader toe te lichten.

  • 2. Het college treedt in overleg met de aanvrager, indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting dient te worden aangepast. Het college geeft in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3, onder vermelding van de redenen, aan wanneer er in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag. Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad
  • 1. Voordat het college het programma en overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

  • 4. Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen.

  • 5. Een bevoegd gezag of college dat advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma, in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, maakt dit kenbaar tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid.

  • 6. De bevoegde gezagsorganen en het college worden tijdens het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

  • 7. Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgt het ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg.

  • 8. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen.

    Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg.

    In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

  • 9. Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.3 Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht
Artikel 11 Tijdstip vaststelling
  • 1. Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort of per voorziening.

  • 2. Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december van het jaar  waarin de datum genoemd in artikel 6 valt.

Artikel 12 Inhoud programma
  • 1. De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma.

  • Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:

  • a. de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

  • b. de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

  • c. de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.

    Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.

  • 2. Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10, kan het college de raad verzoeken bij de vaststelling van het programma af te mogen wijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.

  • 3. Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van  toepassing, door het college aangegeven:

  • a. het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

  • b. het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin;

  • c. de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 13 Inhoud overzicht
  • 1. Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen.

  • 2. Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht
  • 1. De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking doet het college schriftelijk mededeling over de besluiten aan de overige bevoegde gezagsorganen.

  • 2. De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma
Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering
  • 1. Binnen vier weken na vaststelling van het programma treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

  • a. het bouwheerschap als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de Expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • b. het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;

  • c. een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

  • d. de wijze waarop het college toepassing geeft aan de toetsing van het bouwplan en de begroting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 16;

  • e. de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen;

  • f. de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt met als uitgangspunt dat op opdrachten onder het Europese drempelbedrag de richtlijnen zoals vastgelegd in het Besluit overheidsaanbestedingen van toepassing zijn.

  • 2. De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, legt het college schriftelijk vast in een verslag, dat het binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis van de aanvrager brengt. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt er, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.

  • 3. Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, neemt het college binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, deelt het college binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes
  • 1. Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, derde lid is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter instemming in bij het college.

  • 2. Binnen zes weken na ontvangst van de stukken beslist het college over de instemming met de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt. Het college kan onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken.

    Het college deelt de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, binnen twee weken na de datum van de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.

  • 3. Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd.

    Bij een naar het oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

  • 4. De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven, als dat naar het oordeel van het college niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.

  • 5. De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin. De beslissing van het college als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Nadat het college met het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin heeft ingestemd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening.

    Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld.

    Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.

Artikel 17 Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid of artikel 16, zesde lid, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt.

De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 18 Vervallen aanspraak bekostiging
  • 1. De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien de aanvrager niet vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht heeft verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst heeft gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan het college is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. Een huur- of erfpachtovereenkomst vermeldt de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst. Een koopovereenkomst vermeldt de datum van aankoop.

  • 2.  De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager vóór 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn, als bedoeld in het eerste lid, bij het college heeft ingediend.

  • 3. Het college beslist vóór 15 september op het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

Hoofdstuk 3 Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag
Artikel 19 Indiening aanvraag

Een aanvraag tot bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college.

Artikel 20 Inhoud aanvraag
  • 1. De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

  • a. een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

  • b. de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

  • c. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 onder a, onderdelen 6° tot en met 8° en artikel 2 onder d en e;

  • d. een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

  • 2. Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit
Artikel 21 Tijdstip beslissing

Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag of binnen twaalf weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college.

Indien een beschikking niet binnen twaalf weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 22 Inhoud beslissing
  • 1. De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is.

    Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:

  • a. de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

  • b. de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

  • c. de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2. De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

  • 3. Het college vermeldt welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin. Bij de beschikking stelt het college vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan het college moet zijn toegezonden. Binnen vier maanden na de datum van de beschikking door het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst zijn gesloten.

Artikel 23 Uitvoering beslissing

Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering. Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, genoemd in artikel 16, tweede lid, eerste volzin, een termijn van drie weken geldt.

Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging
  • 1. Indien niet voor de in artikel 22, derde lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het bepaalde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn.

  • 3. Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat het college op het verzoek beslist.

    Indien het college het verzoek inwilligt, noemt het college een nieuwe datum waarop de aanspraak op bekostiging vervalt. Indien het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen.

Hoofdstuk 4 Bekostiging bouwvoorbereiding

Artikel 25 Aanvraag
  • 1. Het bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag voor bekostiging van de bouwvoorbereiding indienen bij het college. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan het moment van aanbesteding van die voorziening.

  • 2. De aanvraag wordt gedaan vóór 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de vergoeding wordt gewenst.

  • 3. De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens:

  • a. de naam en het adres van de aanvrager;

  • b. de dagtekening;

  • c. de naam van de school ten behoeve waarvan de bekostiging wordt gewenst;

  • d. de reden, de gewenste omvang en de aanduiding van de gewenste locatie van de voorziening;

  • e. het gewenste tijdstip van realisering van de voorziening;

  • f. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;

  • g. een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak van de vervanging blijkt, indien het nieuwbouw betreft ter vervanging van een bestaand gebouw. Bij de rapportage wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier 'Bouwkundige opname't;

  • h. een begroting van de kosten als bedoeld in het eerste lid, indien de bekostiging van de bouwvoorbereiding is aangemerkt als een voorziening bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

  • 4. Bij het ontbreken  van een of meer gegevens als bedoeld in het derde lid, deelt het college dit vóór 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager en stelt hem in de gelegenheid om vóór 15 maart de gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 7, derde lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag
  • 1. Ten aanzien van het geven van een toelichting op de aanvraag of het overleg over de begroting, als bedoeld in het vorige artikel, is het bepaalde in artikel 9 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Voordat het college een besluit neemt over de aanvraag voor bekostiging van bouwvoorbereiding, treedt het college in overleg met de aanvrager. Dit overleg over de aanvraag vindt plaats tezamen met het overleg als bedoeld in artikel 10, eerste lid.  Artikel 10, tweede, derde en vierde lid, zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27 Beschikking op aanvraag
  • 1. Het college neemt voor het tijdstip, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, een beslissing op de aanvraag.

  • 2. De aanvraag wordt toegewezen indien en voor zover:

  • a. er voldoende middelen voor bekostiging van de bouwvoorbereiding beschikbaar zijn;

  • b. de noodzaak van de gewenste voorziening voldoende vaststaat;

  • c. er een reële mogelijkheid is dat de voorziening in het gewenste jaar van uitvoering voor bekostiging in aanmerking kan worden gebracht.

  • 3. Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt de beschikking tot welk bedrag er bekostiging van de bouwvoorbereiding plaats zal vinden. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aanvrager aan zijn financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft ingeschakeld bij de bouwvoorbereiding, kan voldoen. De aanvrager en het college maken afspraken over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag.

  • 4. Aan een toewijzing als bedoeld in het tweede lid kunnen door de aanvrager geen rechten worden ontleend ten aanzien van de plaatsing van de voorziening op enig toekomstig programma.

Artikel 28 Vervallen aanspraak bekostiging

De aanspraak op bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt, indien de aanvrager niet voor 15 september van het jaar dat volgt op het jaar waarin het besluit is genomen, daadwerkelijk is gestart met de bouwvoorbereiding en niet voor 1 oktober daaropvolgend informatie heeft verstrekt aan het college waaruit dit blijkt.

Hoofdstuk 5 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie
Artikel 29 Aanduiding omstandigheden
  • Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:

  • a. er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

  • b. het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

  • c. er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze;

  • d. er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school, met uitzondering van een school voor voortgezet onderwijs;

  • e. er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

Artikel 30 Omschrijving leegstand
  • 1. Er is sprake van leegstand in een lesgebouw: wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw in vierkante meters bruto vloeroppervlakte zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A, blijkt dat er ten minste een aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte ter grootte van de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

  • 2. Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

  • a. wanneer het een gebouw betreft dat wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs indien de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 40 klokuren;

  • b.wanneer het een gebouw betreft van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B, blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 36 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

  • c. wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs,  voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.

Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen
  • 1. Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

  • 2. Indien de school waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden, haar leegstand reeds gedeeltelijk in gebruik heeft gegeven aan een andere school ten behoeve van het onderwijs, gaat het college niet over tot verdere vordering van de resterende leegstand ten behoeve van medegebruik voor een tweede andere school.

  • 3. Het gestelde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

  • 4. Het college gaat voorts niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik voor een school indien deze school (als instituut) reeds op 2 locaties is gehuisvest. De hoofdlocatie van de school (al dan niet met dislocatie(s) op eigen terrein) wordt hierbij als één locatie aangemerkt.

  • 5. Ten behoeve van het vorderen voor medegebruik van lesgebouwen worden de navolgende uitgangspunten in acht genomen:

  • a. de diverse schoolsoorten (bo, sbo, (v)so)  kunnen alleen onderling naar elkaar verwezen worden;

  • b. bij een noodzaak tot verwijzing wordt een school alleen doorverwezen naar leegstand in schoolgebouwen binnen het verwijzingsgebied van de te verwijzen school;

  • c. binnen dit verwijzingsgebied wordt een school voorts alleen doorverwezen naar leegstand in schoolgebouwen die in gebruik zijn bij een school van het eigen bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt.

  • 6. Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt de leegstand gevorderd in het gebouw dat voldoet aan de voorwaarden voor vordering ten behoeve van medegebruik (zoals gesteld in bijlage III, deel C) en het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.

  • 7. Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarover zijn gehoord, in een individueel geval van de in het tweede, vierde, vijfde en zesde lid opgenomen bepalingen afwijken.

Artikel 32 Overleg en mededeling
  • 1. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2. Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 3. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voert het college daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 4. Binnen een week na het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft  geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 5. De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in het tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

  • a. de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

  • b. een aanduiding van het aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

  • c. een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

  • d. een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;

  • e. de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 33 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg een vergoeding voor het medegebruik vast.

Als het overleg niet tot overeenstemming leidt wordt deze vergoeding gebaseerd op het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen door het ministerie van OCW beschikbaar wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke groepsprogramma’s van eisen, zoals jaarlijks wordt gepubliceerd door het ministerie van OCW.

Paragraaf 5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden
Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering indien er sprake is van leegstand van een lesgebouw of een

gymnastiekruimte zoals bedoeld in artikel 30.

Het college kan voorts overgaan tot vordering indien er sprake is van onderbenutting van een

sportterrein van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportterrein voor het onderwijs gebruiken

Artikel 35 Overleg en mededeling
  • 1. Alvorens over te gaan tot vordering voert het college overleg met het bevoegd gezag.

  • 2. In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

  • a. voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

  • b. of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

  • c. welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

  • d. wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is. Als het overleg niet tot overeenstemming leidt wordt deze vergoeding gebaseerd op de vergoedingsbedragen voor materiële instandhouding gymnastiekruimten volgens de beleidsregel “Bekostiging gymnastiekruimte voor (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs”;

  • e. de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3. Binnen vier weken na afloop van het overleg, als bedoeld in het eerste lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering tot medegebruik aan het bevoegd gezag. Indien het overleg heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over deze punten. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Paragraaf 5.3 Verhuur
Artikel 36 Toestemming van het college
  • 1. Voordat het bevoegd gezag een huurovereenkomst sluit, vraagt het toestemming voor de verhuur aan het college.

  • 2. Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder en de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3. Het college verleent geen toestemming indien:

  • a. de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs

  • b. de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

  • 4. Het college kan aan de toestemming tot verhuur voorwaarden verbinden en kan in verband hiermee van het bevoegd gezag een (gedeeltelijke) doorbetaling van de huuropbrengsten  vorderen als bijdrage in de door de gemeente gedragen stichtings- en exploitatiekosten. Het college hanteert daarbij de uitgangspunten zoals opgenomen in bijlage IV, deel C.

Hoofdstuk 6 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud
  • 1. Nadat  het bevoegd gezag een gebouw of terrein niet meer nodig heeft voor de huisvesting van een school, wordt het gebruik ervan zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 2. Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht plaats vindt, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3. De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag.

  • 4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.

  • 5. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Gebruik gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 38 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik
  • 1. Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks vóór 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:

  • de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren;

  • de aanduiding van de gymnastiekruimte of -ruimten waarin het gebruik wordt gewenst;

  • de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.

  • 2. De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in het eerste lid wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

  • 3. Het college stelt jaarlijks vóór 1 juni voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.

  • 4. Het college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:

  • a. de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

  • b. het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte;

  • c. het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.

  • 5. Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens:

  • a. het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;

  • b. de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;

  • c. een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;

  • d. voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge de beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school.

  • Het college neemt het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.

  • 6. Het voorstel tot inroostering wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen van de scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.

  • 7. Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stelt het college vóór 15 juli volgend op de genoemde datum in het derde lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een of meer in het overleg als bedoeld in het zesde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.

  • 8. Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32, vierde lid.

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 39 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 40 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 41 Citeertitel; inwerkingtreding
  • 1. De verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Veghel.

  • 2. Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 01-01-2011.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering

van  03-03-2011

 

 

De raad voornoemd.                           

De griffier,                                           De voorzitter,

 

 

 

dr.  W. Oosten                                     mr. I.R. Adema

Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opge­somd de nadere voorwaarden waaronder – behoudens de financiële toets – de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

  • deel A: lesgebouwen;

  • deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.

 

 DEEL A            LESGEBOUWEN

 

 1              SCHOOL VOOR BASISONDERWIJS

 

De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2, en 1.9c worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

 

1.1        Nieuwbouw

 

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a          het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt én;

b1        het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

b2        het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk ge­bruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht én

c          het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen het verwijzingsgebied van de school een pas­sende huisvesting voor de school te realiseren.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen.

 

  • 1.

    1.2          Vervangende bouw

 

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a          het in zo’n slechte/zeer matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouw­kundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk re­sultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levens­duurverlenging) én;

b1        het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend ge­bruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

b2        het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht én

c          het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen het verwijzingsgebied van de school  een pas­sende huisvesting voor de school te realiseren.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen.

           

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

a          vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

b          vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

c          vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelij­ke ordening noodzakelijk is.

 

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodza­kelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

 

1.3        Uitbreiding

 

1.3.1     Uitbreiding algemeen

 

De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

a.         het feit dat er ten minste zoveel te huisvesten leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte,

zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt, én

b1.       het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten

minste tien aaneengeslotenjaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of

b2.       het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten

minste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of

b3.       het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er leerlingen

aanwezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en

c.         het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw

alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen het verwijzingsgebied van de school een passende extra huisvesting voor de school te realiseren.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen, terwijl                      

d          evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige bruto vloeroppervlakte en de genormeerde bruto vloeroppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde onderwijsruimten te maken.

 

1.3.2     Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal

 

De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

a          het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten én;

b          het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste tien jaren zal blijven bestaan én

c          het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

d          medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte bin­nen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is én

e          evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feite­lijk aanwezige bruto vloeroppervlakte en de genormeerde bruto vloeroppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal is te maken.

 

1.4        Ingebruikneming van een bestaand gebouw

 

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1         het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2         het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uit­breiding in aanmerking komt, terwijl

b1        de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestem­de voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste ­tien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

b2        de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik be­stemde voorziening de prognose, die voldoet aan de ver­eisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht én

c          er binnen het verwijzingsgebied van de school geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen én

d          er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen én

e          de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

 

1.5          Verplaatsing bestaande noodlokalen

 

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

a          er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen buiten het verwijzingsgebied van de school kunnen voorzien, terwijl

b          er binnen het verwijzingsgebied van de school geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen én

c          de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

 

1.6        Terrein

 

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbrei­ding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestem­ming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effec­tueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

 

 

 

1.7        Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

 

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit

dat  er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is

van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school en voor zo’n uitbreiding

voor 1 januari 2011 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

 

De noodzaak voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een

speellokaal blijkt uit het feit dat een school voor speciaal basisonderwijs uitgebreid wordt met

een speellokaal.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra eerste inrichting met onderwijsleerpakket en

meubilair indien het aantal leerlingen van de school na de fusie groter is dan het totaal van de aan de

fusie deelnemende scholen.

 

1.8        Medegebruik

 

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste zoveel leerlingen aanwezig

zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit

van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage

III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt.

 

1.9        Aanpassing

 

De voorziening aanpassing bestaat uit:

a.  wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het basisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

b.  een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten of om, afgezien van een speellokaal, een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar;

c.  creëren speellokaal binnen het gebouw van een school voor speciaal basisonderwijs;

d.  voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving;

e.  vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties;

f.   het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen;

 

Ad a De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn. Ad b De noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen.

De noodzaak voor een integratieverbouwing in een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs blijkt uit het feit dat 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten tot de school, terwijl het gebouw niet geschikt is voor het onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar.

Ad c De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de speciale school voor basisonderwijs niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56 m2 aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school binnen 300 meter mogelijk is. Daarnaast is de noodzaak afhankelijk van het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten. Indien het inpandig creëren van een speellokaal meer kost dan een uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is. Ad d De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven. Ad e De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is. Ad f De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voor zover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose,

die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren voldoende

leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende

aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose

onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen

andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

1.10      Onderhoud

 

De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten:

a          Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten, goten en dakvensters

b          Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging

c          Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders

d          Vervangen brandtrap

e          Vervangen erfscheiding / hekwerken

f           Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein

g          (Algeheel) vervangen binnenkozijnen en binnendeuren inclusief hang- en sluitwerk (renova­tie

activiteit)

h          (Algeheel) vervangen buitenkozijnen en buitendeuren inclusief hang- en sluitwerk (renova­tie

            activiteit)

i           (Algeheel) vervangen radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming

            (renovatie acti­viteit)

j           Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand, goten en dakvensters

k          Vervangen boeiboorden

l           Vervangen loodslabben

 

Het op kleine schaal vernieuwen van onder bovenstaande onderhoud genoemde elementen, zoals het vervangen van enkele dakpannen of een enkele regenpijp, behoort tot het “Programma van Eisen Onderhoud” (klein- en dagelijks (preventief) onderhoud), voor rekening en verantwoording van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag ontvangt hiervoor rechtstreeks van het rijk een genormeerde vergoeding.

 

Het bijbehorend schilderwerk, de vervanging van de vloerbedekking en overige zaken die in het “Programma van Eisen Onderhoud” zijn opgenomen, vallen eveneens buiten de vergoeding voor onderhoud dat voor rekening van de gemeente komt.

 

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraag­de gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het be­voegd gezag niet langer volstaat.

 

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school noodzakelijk is.

 

Noodzakelijk onderhoud aan een noodlokaal komt voor bekosti­ging in aanmerking indien:

a          het noodlokaal op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten, nog ten minste vier jaren voor de school nodig is en

b          voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik binnen het verwijzingsgebied van de school.

 

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

 

1.11      Herstel van constructiefouten

 

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

1.12      Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijs­leerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstan­digheden

 

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

 

2          SCHOOL VOOR (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

 

De voorzieningen genoemd onder 2.2, 2.3.1 en 2.3.2 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouw­aard. De voorziening genoemd onder 2.3.2 wordt niet noodzakelijk geacht voor nevenvestigingen. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoorde­ling van het college.

 

2.1        Nieuwbouw

 

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a          het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt én;

b1        het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minstetien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

b2        het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk ge­bruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht én

c          het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen het verwijzingsgebied van de school een pas­sende huisvesting voor de school te realiseren.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen.        

 

2.2          Vervangende bouw

 

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a          het in zo’n slechte/zeer matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouw­kundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de ver­lenging van de levensduur) én;

b1        het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend ge­bruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

b2        het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht én

c          het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen het verwijzingsgebied van de school een pas­sende huisvesting voor de school te realiseren.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen.        

 

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

a          vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

b          vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

c          vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelij­ke ordening noodzakelijk is.

 

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodza­kelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

 

2.3        Uitbreiding

 

2.3.1     Uitbreiding algemeen

De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

a.         het feit dat er ten minste zoveel te huisvesten leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte,

zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt, en

b1.       het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten

minste tien aaneengesloten jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of

b2.       het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten

minste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of

b3.       het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er leerlingen

aanwezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en

c.         het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw

alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen het verwijzingsgebied van de school een passende extra huisvesting voor de school te realiseren.

d          evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige bruto vloeroppervlakte en de genormeerde bruto vloeroppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde onderwijsruimten te maken.

 

2.3.2     Uitbreiding met een speellokaal

 

De noodzaak van uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

a          het feit dat aan de school of afdeling kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten én

b          het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste tien jaren zal blijven bestaan én

c          het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

d          medegebruik van een speellokaal, gymnastiekruimte of lokaal voor motorische therapie binnen 300 meter hemels­breed niet mogelijk is én

e          evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feite­lijk aanwezige bruto vloeroppervlakte en de genormeerde bruto vloeroppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een speello­kaal te maken.

 

2.4        Ingebruikneming van een bestaand gebouw

 

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1         het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2         het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uit­breiding in aanmerking komt, terwijl

b1        de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestem­de voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste­tien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

b2        de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik be­stemde voorziening de prognose, die voldoet aan de ver­eisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht én

c          er binnen het verwijzingsgebied van de school geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen én

d          er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen én

e          de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

 

2.5        Verplaatsing bestaande noodlokalen

 

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

a          er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen buiten het verwijzingsgebied van de school kunnen voorzien, terwijl

b          er binnen het verwijzingsgebied van de school geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen én

c          de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

 

2.6        Terrein

 

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbrei­ding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestem­ming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effec­tueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

 

2.7        Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

 

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit

dat  er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is

van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school en voor zo’n uitbreiding

voor 1 januari 2011 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

 

De noodzaak voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een

speellokaal blijkt uit het feit dat de school uitgebreid wordt met een speellokaal.

 

2.8        Medegebruik

 

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt.

 

2.9        Aanpassing

 

De voorziening aanpassing bestaat uit:

a.         wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is

voor het (voortgezet) speciaal onderwijs gelet op de eisen als gesteld in bijlage III, delen A en D;

b.         verbouwing om een dislocatie te kunnen afstoten;

c.         verbouwing van een dislocatie tot hoofdgebouw;

d.         functieverandering van vaklokalen als gevolg van de keuze voor een ander vak (alleen

voortgezet speciaal onderwijs);

e.         voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving en

f.                      het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen.

 

Ad a De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn. De noodzaak voor deze activiteit kan ook aanwezig zijn indien een gebouw in gebruik wordt genomen door een andere onderwijssoort. De voorzieningen die dan noodzakelijk zijn, zijn de specifieke voorzieningen voor die onderwijssoort, die nog niet in het gebouw aanwezig zijn. Ad b De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat het aantal leerlingen zodanig terugloopt dat het gebruik van een gebouw moet worden beëindigd omdat binnen het (hoofd)gebouw voldoende ruimte aanwezig is, terwijl dit gebouw niet is ingericht voor het desbetreffende onderwijs. Ad c De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit de aanwezigheid van meer dan 60 leerlingen SO of meer dan 42 leerlingen VSO, terwijl volgens de prognose als vereist volgens bijlage II deze leerlingen ten minste tien jaren aanwezig zullen zijn en de dislocatie voor tien jaren of meer - gelet op de bouwkundige staat - als hoofdgebouw kan dienen. Ad d De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de keuze voor een ander vak op het schoolwerkplan door de onderwijsinspecteur is goedgekeurd. Ad e De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven. Ad f De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voor zover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk gegeven.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de

prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste

tien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden

verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van

het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt

de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk

is.

2.10      Onderhoud

 

De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten:

a          Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten, goten en dakvensters

b          Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging

c          Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders

d          Vervangen brandtrap

e          Vervangen erfscheiding / hekwerken

f           Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein

g          (Algeheel) vervangen binnenkozijnen en binnendeuren inclusief hang- en sluitwerk (renova­tie

activiteit)

h          (Algeheel) vervangen buitenkozijnen en buitendeuren inclusief hang- en sluitwerk (renova­tie

            activiteit)

i           (Algeheel) vervangen radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming

            (renovatie acti­viteit)

j           Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand, goten en dakvensters

k          Vervangen boeiboorden

l           Vervangen loodslabben

 

Het op kleine schaal vernieuwen van onder bovenstaande onderhoud genoemde elementen, zoals het vervangen van enkele dakpannen of een enkele regenpijp, behoort tot het “Programma van Eisen Onderhoud” (klein- en dagelijks (preventief) onderhoud), voor rekening en verantwoording van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag ontvangt hiervoor rechtstreeks van het rijk een genormeerde vergoeding.

 

Het bijbehorend schilderwerk, de vervanging van de vloerbedekking en overige zaken die in het “Programma van Eisen Onderhoud” zijn opgenomen, vallen eveneens buiten de vergoeding voor onderhoud dat voor rekening van de gemeente komt.

 

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraag­de gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het be­voegd gezag niet langer volstaat.

 

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.

 

Noodzakelijk onderhoud aan een noodlokaal komt voor bekostiging in aanmerking indien:

a          het noodlokaal op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, nog ten minste vier jaren voor de school nodig is en

b          voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik binnen het verwijzingsgebied van de school.

 

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

 

2.11      Herstel van constructiefouten

 

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

2.12      Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijs­leerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstan­digheden

 

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

 

3          SCHOOL VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS

 

Dit hoofdstuk heeft betrekking op het voortgezet onderwijs. Aangezien de verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting voor het voortgezet onderwijs (inclusief de afdeling voor praktijkonderwijs) door de gemeente Veghel is doorgedecentraliseerd, kan regelgeving ter zake achterwege blijven.

 

 

  

DEEL B            VOORZIENINGEN VOOR LICHAMELIJKE OEFENING

 

 

1          SCHOOL VOOR BASISONDERWIJS

 

1.1        Nieuwbouw

 

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a          het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

b          het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemels­breed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klok­uren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c          het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste ­tien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

1.2        Vervangende bouw

 

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a          het in zo’n slechte/zeer matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouw­kundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

b          het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemels­breed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klok­uren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c          het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste ­tien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

1.3        Uitbreiding

 

De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:

a          het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m² en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt en

b          het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemels­breed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klok­uren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelij­ke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c          het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste ­tien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

1.4        Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

 

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1         het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2         het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt en

b          het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemels­breed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klok­uren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c          het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste ­tien jaren het door het college vastgestelde aantal klok­uren aanwezig (zullen) zijn en

d          de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

 

1.5        Terrein

 

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

 

1.6        Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

 

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit:

a          het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b          het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

 

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit:

a          het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gym­nastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b          het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke onderwijsleerpakket en meubi­lair is verstrekt.

 

1.7        Medegebruik

 

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door het college vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzake­lijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.

 

1.8        Aanpassing

 

De aanpassingen bestaan uit:

a          het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot mede­gebruik, van de gymnastiekruimte;

b          het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot mede­gebruik, van de gymnastiekruimte;

c          wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

d          voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelge­ving;

e          vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

 Ad a    

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenhe­den zijn.

 Ad b

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

 Ad c

De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

 Ad d    

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeen­komen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

 Ad e

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte condi­tie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

 

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht.

Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

 

1.9        Onderhoud

 

De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten:

a          Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten, goten en dakvensters

b          Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging

c          Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders

d          Vervangen brandtrap

e          Vervangen erfscheiding / hekwerken

f           Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein

g          (Algeheel) vervangen binnenkozijnen en binnendeuren inclusief hang- en sluitwerk (renova­tie

activiteit)

h          (Algeheel) vervangen buitenkozijnen en buitendeuren inclusief hang- en sluitwerk (renova­tie

            activiteit)

i           (Algeheel) vervangen radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming

            (renovatie acti­viteit)

j           Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand, goten en dakvensters

k          Vervangen boeiboorden

l           Vervangen loodslabben

 

Het op kleine schaal vernieuwen van onder bovenstaande onderhoud genoemde elementen, zoals het vervangen van enkele dakpannen of een enkele regenpijp, behoort tot het “Programma van Eisen Onderhoud” (klein- en dagelijks (preventief) onderhoud), voor rekening en verantwoording van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag ontvangt hiervoor rechtstreeks van het rijk een genormeerde vergoeding.

 

Het bijbehorend schilderwerk, de vervanging van de vloerbedekking en overige zaken die in het “Programma van Eisen Onderhoud” zijn opgenomen, vallen eveneens buiten de vergoeding voor onderhoud dat voor rekening van de gemeente komt.

 

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraag­de gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het be­voegd gezag niet langer volstaat.

 

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.

 

Noodzakelijk onderhoud aan een noodlokaal komt voor bekostiging in aanmerking indien:

a          het noodlokaal op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, nog ten minste vier jaren voor de school nodig is en

b          voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik binnen het verwijzingsgebied van de school.

 

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

 

1.10      Herstel constructiefouten

 

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

1.11      Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijs­leerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstan­digheden

 

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

 

2          SCHOOL VOOR (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

 

2.1        Nieuwbouw

 

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a          het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

b          het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemels­breed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c          het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste ­tien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

 

2.2        Vervangende bouw

 

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a          het in zo’n slechte/zeer matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouw­kundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder d, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

b          het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemels­breed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c          het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste ­tien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

2.3        Uitbreiding

 

De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

a          het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m² en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en

b          het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemels­breed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c          het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

2.4        Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

 

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1         het feit dat de minister de school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2         het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde in 2.2 onder a, in aanmerking komt en

b          het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemels­breed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c          het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tienjaren het door het college vastgestelde aantal klok­uren aanwezig (zullen) zijn en

d          de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

 

2.5        Terrein

 

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

 

2.6        Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

 

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit:

a          het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

b          het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair is verstrekt.

 

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit:

a          het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gym­nastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

b          het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder het specifiek noodzakelijke onderwijsleerpakket en meubilair is verstrekt.

 

2.7        Medegebruik

 

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door het college vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de huidig in gebruik zijnde gymnastiek­ruimte(s) geen ruimte is.

 

2.8        Aanpassing

 

De aanpassingen bestaan uit:

a          het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot mede­gebruik, van de gymnastiekruimte;

b          het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot mede­gebruik, van de gymnastiekruimte;

c          wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

d          voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelge­ving;

e          vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

 Ad a    

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenhe­den zijn.

 

Ad b    

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

 

Ad c    

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

 Ad d    

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeen­komen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

 Ad e    

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte condi­tie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

 

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht.

Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

 

2.9        Onderhoud

 

De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten:

a          Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten, goten en dakvensters

b          Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging

c          Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders

d          Vervangen brandtrap

e          Vervangen erfscheiding / hekwerken

f           Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein

g          (Algeheel) vervangen binnenkozijnen en binnendeuren inclusief hang- en sluitwerk (renova­tie

Bijlage II Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingenprognoses

De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder a, artikel 20, eerste lid onder c, en artikel 25, derde lid onder f, wordt gemaakt voor een periode van ten minste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging.

 

In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognose-termijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voor­zieningen een lange termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een korte-termijnprognose.

 

De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvesti­ging door in elk geval rekening te houden met:

a          het voedingsgebied of de voedingsgebieden;

b          de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijds­groepen;

c          de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedings­gebied;

d          de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboor­te;

e          de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigin­gen in de woningvoorraad;

f           de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belang­stelling voor de school en

g          het onderwijs dat wordt gegeven.

 

De prognose is niet meer dan twee jaar oud.

 

De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m g voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

 

Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuw­bouwwijken: zal zijn).

Voor een basisschool wordt bij de pro­gnose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voe­dingsgebied op wijkniveau.

Voor een speciale school voor basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs kan, indien het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend.

 

Bij aanlevering van een prognose dienen de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode op papier te zijn afgedrukt.

Bij deze levering worden in elk geval de gebruikte programmatuur en de aannames/assumpties met betrekking tot het gestelde onder d tot en met g waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd.

 

Het college is bevoegd onderscheiden naar onderwijssoort nadere regels te stellen betreffende de criteria waaraan een prognose moet voldoen. Voorafgaand aan de vaststelling door het college vormen de nadere regels onderwerp van overleg aangaande het lokaal onderwijsbeleid als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder b van de ‘Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid gemeente Veghel’.

 

Voor het opstellen en indienen van een prognose voor een huisvestingsvoorziening, wordt het ‘Programma van Eisen leerlingenprognoses’ voorgeschreven, zoals gepubliceerd in de ledenbrief 99/136 van 23 augustus 1999 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Het bedoelde Programma van Eisen is als bijlage bij de verordening gevoegd.

Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

  • deel A: de bepaling van de capaciteit;

  • deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;

  • deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;

  • deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.

 

 

DEEL A            DE BEPALING VAN DE CAPACITEIT

 

 

1          School voor basisonderwijs en speciale school voor basisonderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot (tijdelijke) vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke,  recreatieve en/of commerciële doeleinden. 1.1       Gebouwen van hoofd- en nevenvestigingen (inclusief de TenB-dislocaties) met

een permanente of tijdelijke bouwaard

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'. Basisschool De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw. De capaciteit van het gebouw met een permanente bouwaard en de capaciteit van het gebouw met een tijdelijke bouwaard worden afzonderlijk vastgesteld.

 

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

 

Indien sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in de oppervlakte die sterk afwijkt van sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictieve bruto vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling.

 

Speciale school voor basisonderwijs

Voor een speciale school voor basisonderwijs geldt hetzelfde. Echter, een eventueel aanwezig speellokaal wordt  niet in de capaciteitsbepaling meegenomen. Indien een speellokaal aanwezig is èn de school voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld  in bijlage I, deel A,  paragraaf 1.3.2, wordt op de bruto vloeroppervlakte 90 m2 in mindering gebracht.

 

1.2       Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard en schoolwoningen

Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1.

 

 

1.3       Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven. De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist. 1.4       Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd. 1.5       Inventaris

Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 2011 alle scholen voor (speciaal) basisonderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair.

De basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris is de inventaris geconverteerd naar het aantal m2 bvo per 1 januari 2011 volgens de door het college vastgestelde conversietabel die als bijlage bij deze verordening is opgenomen.

 

1.6       Gymnastiekruimten 1.6.1     Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren. 1.6.2     Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

1.6.3     Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 2011 wordt geacht voldoende te zijn.

 

2          SCHOOL VOOR (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

 

De capaciteit van de gebouwen voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot (tijdelijke) vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke,  recreatieve en/of commerciële doeleinden. 2.1       Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'. De capaciteit van een gebouw voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw. De capaciteit van het gebouw met een permanente bouwaard en de capaciteit van de tijdelijke bouwaard worden afzonderlijk vastgesteld.

Indien een speellokaal aanwezig is èn de school voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld  in bijlage I, deel A, paragraaf 2.3.2 sub a. en sub b, wordt op de bruto vloeroppervlakte 90 m2 in mindering gebracht.

 

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

 

Indien sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in de oppervlakte die sterk afwijkt van sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictieve bruto vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling.

 

2.2       Dislocaties of nevenvestigingen, gebouwen met een permanente of een tijdelijke

bouwaard en schoolwoningen

Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt het gestelde onder 2.1. 2.3       Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw en een of meerdere dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, omdat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat, het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist. 2.4       Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd. 2.5       Inventaris

Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 2011 alle scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair.

De basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris is de inventaris geconverteerd naar het aantal m2 bvo per 1 januari 2011 volgens de door het college vastgestelde conversietabel die als bijlage bij deze verordening is opgenomen.

 

2.6       Gymnastiekruimten

2.6.1     Gymnastiekruimte

 

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 40 klokuren. 2.6.2     Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd. 2.6.3     Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 2011 wordt geacht voldoende te zijn.

 

 

3          SCHOOL VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS

 

Dit hoofdstuk heeft betrekking op het voortgezet onderwijs. Aangezien de verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting voor het voortgezet onderwijs (inclusief de afdeling voor praktijkonderwijs) door de gemeente Veghel is doorgedecentraliseerd, kan regelgeving ter zake achterwege blijven.

 

Op grond van artikel 4.7 van de doordecentralisatieovereenkomst blijft het vorderingsrecht ten aanzien van sportaccommodaties echter in handen van de gemeente. Een en ander conform het bepaalde in artikel 76r van de Wet op het Voortgezet Onderwijs. Dit heeft betrekking op de situatie dat scholen voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs medegebruik willen maken van een gymnastiekruimte van een school voor voortgezet onderwijs.

In verband hiermee dient de capaciteit van een gymnastiekruimte te worden vastgelegd.

 

 

3.1          Gymnastiekruimte

 

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het voortgezet onderwijs bedraagt 40 klokuren per week.

In verband met de vrij-roostering van een aantal lesuren wordt de effectieve maximale capaciteit echter vastgesteld op 36 klokuren per week.

 

DEEL B            WIJZE VAN BEPALEN VAN DE RUIMTEBEHOEFTE

 

 

1          SCHOOL VOOR BASISONDERWIJS

1.1       Lesgebouwen 1.1.1     Basisschool

Voor een basisschool is het aantal leerlingen en de gewichtensom bepalend voor de huisvestings-behoefte. De berekening voor de huisvestingsbehoefte wordt uitgevoerd voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Zo’n nevenvestiging wordt voor de ruimtebehoefteberekening beschouwd als een afzonderlijke school.

Uitzondering hierop vormen obs De Tuimelaar en obs De Uilenbrink. Hoewel beide scholen gezamenlijk één BRIN-nummer hebben, wordt voor elk van deze 2 scholen afzonderlijk de ruimtebehoefte vastgesteld.

 

De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.

 

De basisruimtebehoefte van een basisschool wordt berekend met de formule:

 

B =   200 + (5,03 * L), waarbij

 

B = basisruimtebehoefte in m2 bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters en

L =   het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

 

De toeslag wordt berekend met de formule:

 

T =   1,40 * G, waarbij

 

T =    toeslag in m2 bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters

G =   gecorrigeerde gewichtensom.

 

De gecorrigeerde gewichtensom wordt als volgt bepaald:

  • bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= de optelling van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen);

  • verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een bedrag ter grootte van 6,0 % van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal;

  • als de aldus verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 % van het aantal ingeschreven leerlingen, wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 % van het aantal ingeschreven leerlingen.

 

1.1.2     Speciale school voor basisonderwijs

 

Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal leerlingen bepalend voor de ruimtebehoefte. De berekening voor de huisvestingsbehoefte wordt uitgevoerd voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Zo’n nevenvestiging wordt voor de ruimtebehoefteberekening beschouwd als een afzonderlijke school.

 

De ruimtebehoefte van een speciale school voor basisonderwijs wordt berekend met de formule:

 

       R =  250 + (7,88 * L), waarbij

 

R =  ruimtebehoefte in m2 bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante

   meters

L =   het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose

   betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

 

Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 m2 .

 

1.2        Gymnastiekruimten 1.2.1     Basisschool

Voor een basisschool is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Het aantal gymgroepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen, zoals bepaald in de beleidsregelvoor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs .

Per gymgroep 6-12-jarigen wordt uitgegaan van maximaal 1,5 klokuur gymnastiek per week.

 

In geval van het ontbreken van een (tweede) speellokaal bij de school wordt ten behoeve van de vaststelling van het maximaal toegestane aantal klokuren spelen in een gymzaal ten behoeve van de kleuters (4-5 jarigen) uitgegaan van het aantal speelklokuren dat een school ter beschikking zou staan indien zij wél over een speellokaal zou beschikken en deze zou moeten verdelen over 4 groepen kleuters. Dit is per groep per week 5 ¾ klokuur (5 ochtenden x ¾ klokuur en 4 middagen x ½ klokuur).

Voor de bepaling van het aantal groepen 4-5 jarigen dienen deze groepen minimaal 20 leerlingen groot te zijn.

 

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt  het aantal gymgroepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

 

1.2.2     Speciale school voor basisonderwijs

Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per gymgroep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 5,75 klokuur gymnastiek indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per gymgroep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek. Het aantal gymgroepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de 'N-factor'. De 'N-factor' is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 14. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

 

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymaccommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt het aantal gymgroepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.

 

 

2          SCHOOL VOOR (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

 

2.1        Lesgebouwen

 

Voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs is de onderwijssoort, de categorie (speciaal of voortgezet speciaal), het type vestiging en het aantal leerlingen bepalend voor de huisvestingsbehoefte.

 

De ruimtebehoefte van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt berekend met de formule:

 

R =  V + (f * L), waarbij

 

R =  ruimtebehoefte in m2 bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters

V =  vaste voet in m2 bruto vloeroppervlakte.

Voor hoofdvestigingen voor alle onderwijssoorten is de vaste voet 370 m2, behalve voor VSO-ZMLK.

Voor VSO-ZMLK is de vaste voet 250 m2 .

Voor nevenvestigingen is de vaste voet niet van toepassing.

f =   factor (m2 bruto vloeroppervlakte per leerling) volgens onderstaande tabel

L =  het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

 

De onderstaande tabel 1 geeft een overzicht van f (m2 bruto vloeroppervlakte per leerling), per onderwijssoort.

 

Tabel 1        Berekening van de ruimtebehoefte voor (voortgezet) speciaal onderwijs

 

OnderwijssoortSOVSO
§  Meervoudig gehandicapte kinderen (MG)*13,815,5
§  Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)8,89,2

 

* tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de N-factor anders dan 7 is vastgesteld.

Voor SO-MG met N = 2 geldt 56,75

Voor VSO-MG met N = 2 geldt 57,5

Voor SO-MG met N = 3 geldt 56,75

Voor VSO-MG met N = 3 geldt 57,5.

 

Voor een school met zowel SO als VSO binnen één onderwijssoort , is de vaste voet slechts eenmaal van toepassing. Hierbij wordt uitgegaan van de grootste vaste voet.

 

Indien een SOVSO-school of een SO-school ook aan een of meerdere andere onderwijssoort (en) onderdak biedt, geldt voor elke  andere onderwijssoort afzonderlijk een aanvullende vaste voet van 115 m2.

Voor een school met zowel SO als VSO binnen deze andere onderwijssoort , is de aanvullende vaste voet slechts eenmaal  van toepassing.

 

De bepaling van de ruimtebehoefte van een SOVSO-school of een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende onderwijssoorten afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd.

Hierbij wordt echter slechts één keer een vaste voet toegekend van 370 m2 en voor elke onderwijssoort afzonderlijk een aanvullende vaste voet van 115 m2.

Toekenning van een eventueel speellokaal geeft een additionele ruimtebehoefte van 90 m2 .

2.2            Gymnastiekruimten

Het aantal gymgroepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Het aantal gymgroepen wordt bepaald op basis van de beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs.

Per gymgroep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 5,75 klokuur gymnastiek per week  indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per gymgroep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek per week.

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymaccommodatie wordt het aantal gymgroepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal gymgroepen van een SOVSO-school of een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats.

  3          SCHOOL VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS

 

Dit hoofdstuk heeft betrekking op het voortgezet onderwijs. Aangezien de verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting voor het voortgezet onderwijs (inclusief de afdeling voor praktijkonderwijs) door de gemeente Veghel is doorgedecentraliseerd, kan regelgeving ter zake achterwege blijven.

 

Op grond van artikel 4.7 van de doordecentralisatieovereenkomst blijft het vorderingsrecht ten aanzien van sportaccommodaties echter in handen van de gemeente. Een en ander conform het bepaalde in artikel 76r van de Wet op het Voortgezet Onderwijs. Dit heeft betrekking op de situatie dat scholen voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs medegebruik willen maken van een gymnastiekruimte van een school voor voortgezet onderwijs.

In verband hiermee dient de wijze van bepalen van de ruimtebehoefte voor de gymnastiekruimten te worden vastgelegd.

 

3.1          Gymnastiekruimten

 

Teneinde scholen voor zowel het primair- als het voortgezet onderwijs voor het gymonderwijs te kunnen verwijzen naar leegstand in elkaars gymnastiekruimten is het van belang voor een gymnastiekruimte van een school voor voortgezet onderwijs de leegstand te kunnen bepalen. Derhalve wordt hiertoe onderstaand een tabel opgenomen.

 

De in onderstaande tabel 2 ‘Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs’ vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van het gymnastiekonderwijs.

 

Tabel 2.  Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs

 

OnderwijssoortLeerwegBVO / leerling
Onderbouw (= leerjaren 1 en 2) 1,66
Bovenbouw AVO / VWO 0,78
Bovenbouw theoretische leerwegTLW1,11
 LWOO1,26
Bovenbouw techniekGLW1,11
 BLW1,38
 LWOO1,57
Bovenbouw economieGLW1,11
 BLW1,38
 LWOO1,57
Bovenbouw zorg / welzijnGLW1,11
 BLW1,38
 LWOO1,57
Bovenbouw landbouwGLW1,11
 BLW1,38
 LWOO1,57
(Afdeling) praktijkonderwijs 1,99

 

Legenda:

TLW                  = Theoretische leerweg

LWOO              = Leerwegondersteunend onderwijs

GLW                 = Gemengde leerweg

BLW                 = Beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

 

DEEL C            DE BEPALING VAN DE OMVANG VAN DE TOEKENNING

 

 

De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.

 

1          School voor (speciaal) basisonderwijs 1.1       Voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:

  • nieuwbouw, dan wel

  • vervangende nieuwbouw

wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen waarvoor huisvesting noodzakelijk is.  Het bijbehorend aantal vierkante meter brutovloeroppervlakte wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

 

Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de hierboven genoemde ruimtebehoefte gedurende tenminste tien jaar zal blijven bestaan.

Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als de hierboven ruimtebehoefte tenminste vier jaar en korter dan tien jaar zal blijven bestaan.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:

  • uitbreiding, dan wel

  • uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, dan wel

  • ingebruikneming dan wel

  • medegebruik

wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de capaciteit, zoals beschreven in deel A van deze bijlage en de ruimtebehoefte, zoals beschreven in deel B van deze bijlage. 

Het verschil moet tenminste bedragen:

  • 115 m2  bruto vloeroppervlakte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een school voor basisonderwijs;

  • 80 m2  bruto vloeroppervlakte voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een school voor basisonderwijs;

  • 105 m2  bruto vloeroppervlakte voor een voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een school voor speciaal basisonderwijs.

 

Aan het medegebruik zijn bepaalde minimum- en maximumvoorwaarden verbonden.:

  • 1.

    het minimaal aantal te verwijzen  leerlingen voor een school wordt gesteld op een aantal van 48 leerlingen;

  • 2.

    het maximaal door te verwijzen leerlingen voor een school wordt gerelateerd aan een tweetal factoren:

    • 1.

      relateren aan de school waarin het medegebruik plaatsvindt

De inwoning door de medegebruiker mag in aantal leerlingen maximaal de helft bedragen van het aantal leerlingen van de school waarin het medegebruik plaatsvindt.

  • relateren aan de school die zelf verwezen wordt.

  • als verwezen wordt binnen het verwijzingsgebied van de school  mag maximaal 25% van het aantal leerlingen van het instituut worden doorverwezen;

  • bij verwijzing naar een eigenstandige dislocatie buiten het verwijzingsgebied van de school, kan ongelimiteerd worden doorverwezen.

  • de duur van het medegebruik wordt niet gelimiteerd.

 

Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als het hierboven genoemde verschil gedurende ten minste tien jaar zal blijven bestaan.

Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als het hierboven genoemde verschil tenminste vier jaar en korter dan tien jaar zal blijven bestaan.

Voor een school voor speciaal basisonderwijs bedraagt de bruto vloeroppervlakte van een speellokaal 90 m2 bvo. 1.2       Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair bepaald door de omvang in m2 bruto vloeroppervlakte van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of medegebruik, rekening houdend met  de omvang van de aanwezige inventaris  van de school volgens de door het college vastgestelde conversietabel 1e inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair per 01 januari 2011.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw,  het onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. 1.3       Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde , dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

Bijlage IV Financiële normering

De financiële normering valt uiteen in drie delen:

  • deel A: vergoeding op basis van normbedragen

  • deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten

  • deel C: bepaling medegebruikstarief en huurtarief

 

 

DEEL A             VERGOEDING OP BASIS VAN NORMBEDRAGEN

 

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen voor het jaar 2010 zijn aangepast conform de systematiek van prijsbijstelling en indexering die is opgenomen in bijlage IV, deel A, hoofdstuk 4.

Alle in deze bijlage genoemde bedragen zijn inclusief BTW.  1          SCHOOL VOOR BASISONDERWIJS

 

In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

-           eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 1.1);

-           eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair gymnastiek (paragraaf 1.2).

 

1.1       Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair 1.1.1     Basisschool

Het bedrag voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair tezamen bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m2. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal m2.

Bij uitbreiding, ingebruikneming en medegebruik wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding en rekening houdend met de aanwezige geconverteerde inventaris naar het aantal m2 bvo per 01-01-2011, volgens de door het college vastgestelde conversietabel die  als bijlage bij deze verordening  is opgenomen.

 

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

 

Basisbedrag € 35.221,62
Naast het basisbedrag voor elke m2  bvo€ 123,21

 

 

 

 

 

 

1.1.2       Speciale school voor basisonderwijs

 

Het bedrag voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair tezamen bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m2. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal m2.

Bij uitbreiding, ingebruikneming en medegebruik wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding en rekening houdend met de aanwezige geconverteerde inventaris naar het aantal m2 bvo per 01-01-2011, volgens de door het college vastgestelde conversietabel die  als bijlage bij deze verordening  is opgenomen.

 

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen in euro):

 

Basisbedrag€ 74.727,64
Naast het basisbedrag voor elke m2  bvo€ 127,47

 

De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair  van een speellokaal  van een school voor speciaal basisonderwijs bedraagt € 6.819,23.

1.2          Eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair gymnastiek

 

De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair voor een gymnastiekzaal bedraagt voor zowel een basisschool als voor een speciale school voor basisonderwijs € 47.186,03

 

 2          SCHOOL VOOR (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

 

In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

-           eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 2.1) en

-           eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair gymnastiek (paragraaf 2.2).

 

2.1           Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

Het bedrag voor eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair tezamen bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m2. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal m2.

Bij uitbreiding, ingebruikneming en medegebruik  wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding en rekening houdend met de aanwezige geconverteerde inventaris naar het aantal m2 bvo per 01-01-2011, volgens de door het college vastgestelde conversietabel die  als bijlage bij deze verordening  is opgenomen.

 

De vergoeding voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

 

 BasisbedragNaast het basisbedrag voor elke m2  bvo
SO/VSO-zmlk€ 94.958,34€ 112,99
SO/VSO-mg€ 114.975,89€ 115,22
Sg SO/VSO-zmlk/mg€ 104.967,12€ 114,10

 

De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal bedraagt € 6.819,23

2.2       Eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair gymnastiek De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair voor een gymnastiekzaal voor (voortgezet) speciaal onderwijs ziet er als volgt uit:

 

SchoolsoortBedrag in euro
SO-lg/mg€ 49.607,70
SO-zmlk€ 35.581,59
VSO-lg/mg€ 55.246,25
VSO-zmlk€ 43.477,06
SOVSO-lg/mg€ 56.749,97
SOVSO-zmlk€ 47.182,79

 

 

 3          SCHOOL VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS

 

Dit hoofdstuk heeft betrekking op het voortgezet onderwijs. Aangezien de verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting voor het voortgezet onderwijs (incl. de afdeling voor praktijkonderwijs) door de gemeente Veghel is doorgedecentraliseerd, kan regelgeving ter zake achterwege blijven.

 

Op grond van artikel 4.7 van de doordecentralisatieovereenkomst blijft het vorderingsrecht ten aanzien van sportaccommodaties in handen van de gemeente. Een en ander conform het bepaalde in artikel 76r van de Wet op het Voortgezet Onderwijs. Dit heeft betrekking op de situatie dat scholen voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs medegebruik willen maken van een gymnastiekruimte van een school voor voortgezet onderwijs.

De vergoeding hiervoor is geregeld in de “Beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs”.

 

3.1        Gymnastiek voortgezet onderwijs

 

3.1.1     Medegebruik/huur van een gymnastiekvoorziening

 

Enerzijds is het mogelijk dat  een school voor (speciaal) basisonderwijs dan wel een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs een gymnastiekaccommodatie van een school voor voortgezet onderwijs in medegebruik heeft.

Anderzijds is het mogelijk dat een school voor voortgezet onderwijs een gemeentelijke gymnastiekaccommodatie huurt dan wel een gymnastiekaccommodatie van een school voor (speciaal) basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs in medegebruik heeft.

Afhankelijk van de huur en/of medegebruikssituatie bestaat er recht op of plicht tot het ontvangen c.q. betalen van een huur of medegebruiksvergoeding.

 

  • 1.

    Indien een school voor voortgezet onderwijs een gemeentelijke gymnastiekaccommodatie huurt, is het bevoegd gezag van deze school voor het gehuurde aantal lesuren een huurvergoeding aan de gemeente verschuldigd. Voor de hoogte van deze vergoeding wordt aangesloten bij het gemeentelijke uurtarief voor de huur van sportaccommodaties;

  • 2.

    Indien een school voor voortgezet onderwijs een gymnastiekaccommodatie van een school voor (speciaal) basisonderwijs dan wel een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs in medegebruik heeft, is het bevoegd gezag voor het aantal lesuren medegebruik een medegebruiksvergoeding  verschuldigd het bevoegd gezag van de school waar het medegebruik plaatsvindt. Voor de hoogte van de  vergoeding aan het bevoegd gezag van de school waar het medegebruik plaatsvindt wordt aangesloten bij de vergoeding (vast bedrag en variabel bedrag per klokuur) in het primair onderwijs. Een en ander zoals opgenomen in de “Beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs”;

  • 3.

    Indien een school voor (speciaal) basisonderwijs dan wel een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs een gymnastiekaccommodatie van een school voor voortgezet onderwijs in medegebruik heeft, is de gemeente voor het aantal lesuren medegebruik een medegebruiks-vergoeding verschuldigd aan het bevoegd gezag van de school voor voortgezet onderwijs. Voor de hoogte van deze vergoeding wordt aangesloten bij de vergoeding (vast bedrag en variabel bedrag per klokuur) in het primair onderwijs zoals opgenomen in de “Beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs”.

 

3.1.2.    Huur sportterrein

 

Gedurende maximaal 16 weken per jaar kan een school voor voortgezet onderwijs een gemeentelijk sportterrein huren.

Hiervoor is het bevoegd gezag van de betreffende school een vergoeding aan de gemeente verschuldigd, te weten

-  een bedrag van € 21,35 per wekelijks lesuur als vergoeding van de stichtingskostencomponent én

-  een bedrag van € 10,69 per wekelijks lesuur als vergoeding van de gebruikskostencomponent.

 

 

4          INDEXERING

 

De in deze bijlage genoemde normbedragen zijn afgeleid van het prijspeil van 1 juli 1999. Jaarlijks maakt het college de werkelijke prijsontwikkeling in het afgelopen jaar en de verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van de vergoeding in het jaar van uitvoering van het programma bekend.

 

Werkelijke prijsontwikkeling

Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt.

 

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer ‘Nieuwbouwwoningen; outputindex 2005=100 (inclusief BTW)’, gepubliceerd in de ‘Maandstatistiek bouwnijverheid’ van het CBS over het tweede kwartaal van het lopende jaar en het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar.

Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer ‘Consumentenindex van alle huishoudens’ (NR-reeks), gepubliceerd in de ‘Maandstatistiek van de prijzen’ van het CBS over de maand juli van het lopende jaar en de maand juli van het daaraan voorafgaande jaar.

Indien de CBS-indexcijfers ‘Nieuwbouwwoningen; outputindex 2005=100’ over het tweede kwartaal van het lopend jaar niet (tijdig) beschikbaar zijn, worden de CBS-cijfers over het eerste kwartaal van het lopende én het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar gehanteerd.

 

Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programma

Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het programma en het moment van vergoeding vast te stellen.

 

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenningen) ‘bruto investeringen door bedrijven in woningen’, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer ‘prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie’, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

 

DEEL B                       VERGOEDING OP BASIS VAN FEITELIJKE KOSTEN                        

 

 

1          INLEIDING

 

In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten.

Indien goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, derde lid laatste volzin, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, dient aan de in dit deel van bijlage IV opgenomen aanbestedingsregels te worden voldaan.

 

1.1       Europese aanbesteding

 

Indien de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald bedrag uitkomt, worden ingevolge het Besluit overheidsaanbestedingen de richtlijnen van de Europese Unie (2004/18/EG) toegepast. Deze richtlijnen gelden vanaf de volgende bedragen:

  • € 193.000,-- (exclusief BTW – prijspeil 2010) voor leveringen en diensten;

  • € 4.845.000,-- (exclusief BTW – prijspeil 2010) voor werken.

 

Bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke, vallen onder de definitie ‘werken’. Aankoop van bijvoorbeeld meubilair of onderwijsleerpakket valt onder ‘leveringen’.

Onderhouds- en reparatiediensten vallen onder de definitie ‘diensten’.

Bij aankoop van gebouwen en terreinen is de richtlijn uiteraard niet van toepassing.

 

1.2       Opdrachten onder het Europees drempelbedrag

 

Op opdrachten in het kader van deze verordening, onder het Europees drempelbedrag, zijn de richtlijnen, zoals vastgelegd in het Besluit overheidsaanbestedingen (Wet BaO), van toepassing.

 

Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. Als uitgangspunt hierbij geldt dat op basis van het vastgestelde gemeentelijk beleid bepaald wordt op welke wijze een opdracht wordt aanbesteed, tenzij het college na overleg anders beslist.

In dezen is de gemeentelijke beleidsnota “Inkoop van leveringen en diensten” van toepassing.

Deze richtlijnen luiden als volgt:

  • voor huisvestingsvoorzieningen die worden begroot op minder dan € 10.000,-- excl. BTW kan de huisaannemer van de school worden benaderd. Deze dient wel een offerte uit te brengen die vooraf ter goedkeuring aan het college van BenW dient te worden overgelegd;

  • Voor huisvestingsvoorzieningen die worden begroot tussen de € 10.000,-- en € 100.000,-- excl. BTW dienen, tenzij het college van BenW na overleg anders beslist, minstens 3 offertes te worden overgelegd;

  • Bij begrootte investeringsbedragen boven de € 100.000,-- excl. BTW en lager dan het Europees aanbestedingsbedrag (zie hierboven) dienen, tenzij het college van BenW na overleg anders beslist, minstens 5 offertes te worden overgelegd;

In alle gevallen houdt het college van BenW zich het recht voor om een extra offerte op te vragen. De laagste prijsstelling, in relatie tot de te leveren kwaliteit (te boordelen op basis van objectieve leveringscriteria), is als dan bindend / maatgevend voor de vaststelling van de hoogte van de noodzakelijke kosten.

 

1.3        Vergoeding kosten bouwvoorbereiding

 

Op grond van artikel 3 van de “Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs” kan voor de voorzieningen “nieuwbouw”, “uitbreiding” en “aanpassingen aan gebouwen” een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van de bouwvoorbereiding. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan de aanvraag van de voorziening en is bedoeld om de weg te plaveien naar de indiening van de aanvraag. Het gaat om huisvestingsvoorzieningen die als omvangrijk moeten worden gekwalificeerd en die zich al enkele jaren van tevoren aankondigen.

Een bouwvoorbereidingskrediet is bedoeld voor de bestrijding van salariskosten, die zijn gemoeid met de voorbereiding van een bouwproject. Onder bouwvoorbereiding worden de werkzaamheden verstaan tot aan het moment van aanbesteding. Het kan daarbij gaan om kosten van de architect en adviseurs (ten aanzien van constructie, werktuigbouwkundige installatie, elektrotechnische installatie, programma van eisen, projectmanagement, kostenbeheersing en bouwfysica).

 

De vergoeding voor bouwvoorbereiding zoals bedoeld in artikel 3 van de “Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs” omvat:

  • maximaal 8% van de geraamde bouw-, uitbreidings- dan wel aanpassingskosten, bij projecten tot een bruto vloeroppervlakte van 2.500 m2 en

  • maximaal 5% van de geraamde bouw-, uitbreidings- dan wel aanpassingskosten, bij projecten met een bruto vloeroppervlakte groter dan 2.500 m2.

Bij de uiteindelijke totale vergoeding van een op het Programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw, uitbreiding of aanpassing, wordt de toegekende vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding daar op in mindering gebracht.

           

1.4        Kosten bouwbegeleiding, bouwtoezicht, onderhoudsbeheer en onderhoudsplanning

 

1.4.1     Kosten van onderhoudsbeheer en onderhoudsplanning

           

Voorafgaand aan een aanvraag maakt een bevoegd gezag kosten voor de planning van het onderhoud en voor overige beheersactiviteiten. Daaronder vallen ook de kosten die een bevoegd gezag maakt om een aanvraag bij de gemeente in te dienen. De planning van het buitenonderhoud valt ook onder deze kosten.

De kosten moeten door het bevoegd gezag worden bestreden uit de vergoeding voor de materiële instandhouding die het bevoegd gezag rechtstreeks van de rijksoverheid ontvangt op basis van het Programma van Eisen “administratie, beheer en bestuur”. Dit geldt ook als het bevoegd gezag de uitvoering van deze activiteiten aan een extern bureau heeft uitbesteed.

 

1.4.2     Kosten van bouwtoezicht en bouwbegeleiding

 

Bij diverse huisvestingsvoorzieningen, zoals uitbreiding, (vervangende) nieuwbouw, aanpassingen gebouw en onderhoud, bestaat een deel van de bouwkosten uit de kosten van toezicht op de bouw en de bouwbegeleiding.

Deze voorzieningen worden op basis van artikel 4 van de “Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs” vergoed op basis van de werkelijke kosten. De kosten van bouwbegeleiding en bouwtoezicht moeten dan worden beschouwd als activiteiten die “minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs”.

Dit geldt ook als het bevoegd gezag de uitvoering van deze activiteiten heeft uitbesteed aan een extern bureau.

 

De te honoreren kosten van bouwbegeleiding en bouwtoezicht betreft een vergoeding voor begeleidings- en toezichtskosten, die gemaakt worden tijdens de voorbereiding én uitvoering van de op het Programma opgenomen voorziening (vervangende) nieuwbouw, uitbreiding, aanpassingen gebouw dan wel onderhoud (d.w.z. goedgekeurd en voor bekostiging in aanmerking gebracht).

 

Met de bouwbegeleiding kan pas een aanvang worden gemaakt zodra een voorziening op het Programma is opgenomen en op grond van de bepalingen in de “Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs” ten uitvoer kan worden gebracht.

Dit betekent dat de kosten van onderzoek e.d. die worden gemaakt vóór dat de voorziening op het Programma staat en de kosten die in aanvang worden gemaakt om de noodzaak van de voorziening aan te kunnen tonen, niet voor gemeentelijke vergoeding in aanmerking komen.

 

(Vervangende) nieuwbouw, uitbreiding en aanpassing gebouwen

In geval van (vervangende) nieuwbouw, uitbreiding dan wel aanpassingen gebouwen maken de kosten van bouwbegeleiding en toezicht deel uit van de bouwvoorbereidingskosten c.q. algehele advieskosten, zoals bv. honorarium architect dan wel constructeur.

Het voor deze voorzieningen beschikbaar te stellen bouwvoorbereidingskrediet (als onderdeel van het totale bouwkrediet) zal van geval tot geval op basis van over te leggen offertes beoordeeld moeten worden, met dien verstande dat de totale  bouwvoorbereidingskosten c.q. algehele advieskosten (incl. bouwbegeleiding en toezicht) maximaal 13% bedragen van de feitelijke, goedgekeurde nieuwbouw-, uitbreidings- dan wel aanpassingskosten.

Bij de uiteindelijke vergoeding van de op het Programma geplaatste voorziening wordt de eventueel verstrekte bijdrage in de bekostiging van de bouwvoorbereiding (zoals bedoeld in artikel 3 van de “Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs”) op dit percentage in mindering gebracht.

 

Onderhoud gebouwen

De vergoeding voor bouwbegeleiding en toezicht van onderhoudsactiviteiten wordt eveneens gebaseerd op feitelijke kosten, met dien verstande dat:

  • de maximale vergoeding 8% bedraagt van de feitelijke, goedgekeurde kosten van de voor vergoeding in aanmerking komende onderhoudsactiviteit;

  • een dergelijke vergoeding slechts wordt toegekend voor díe onderhoudsactiviteiten, waarvan de feitelijke kosten € 12.732,-- (prijspeil 2010) of meer bedragen. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens de regels in hoofdstuk 4, bijlage IV, deel A.

Achterliggende gedachte hierbij is dat er van uit wordt gegaan dat bij activiteiten van een

dergelijke geringe (financiële) omvang geen bouwbegeleiding noodzakelijk is.

 

 2          SCHOOL VOOR BASISONDERWIJS

 

2.1       Nieuwbouw (permanente bouwaard)

 

Voor de nieuwbouwactiviteiten kan een aanvraag voor vergoeding worden ingediend bij de gemeente. Gekozen is voor een vergoeding op basis van feitelijke kosten (zie artikel 4 van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs).

 

De kosten voor nieuwbouw vallen uiteen in een viertal kostencomponenten, te weten:

–     kosten voor terrein;

–     bouwkosten;

–     toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal (alleen bij een speciale school voor basisonderwijs;

–     toeslag voor het herstel van terreinen en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats.

 

Kosten voor terreinen

De gemeente stelt het bouwrijpe terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) en draagt het juridisch eigendom over aan het bevoegd gezag. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken.

Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

In geval van vervangende nieuwbouw (op dezelfde plaats als het oude schoolgebouw) behoren de kosten voor het slopen van het oude schoolgebouw tot de kosten van terreinen.

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. Met het vergoedingsbedrag dient de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte te kunnen worden gerealiseerd.

De kosten van bouwvoorbereiding maken deel uit van de totale bouwkosten. De eventueel hiervoor toegekende vergoeding op basis van artikel 3 van de verordening worden op de totale kosten in mindering gebracht.

 

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal ten behoeve van een speciale school voor basisonderwijs

Bij nieuwbouw van een speciale school voor basisonderwijs dient rekening te worden gehouden met de toewijzing van een speellokaal. Met de toeslag dient 90 m² extra ruimte gerealiseerd te kunnen worden.

 

Toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats

Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt op dezelfde plaats moet het desbetreffende terrein daarna worden hersteld.

Ook dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie.

Voor deze kosten wordt een toeslag toegekend.

 

2.2        Uitbreiding (permanente bouwaard)

 

Voor de uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard kan een aanvraag voor vergoeding worden ingediend bij de gemeente. Gekozen is voor een vergoeding op basis van feitelijke kosten (zie artikel 4 van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs).

 Kosten voor terrein

Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

 

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van de uitbreiding van het gebouw alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. Met het vergoedingsbedrag dient de in bijlage III, deel C, aangegeven bruto vloeroppervlakte te kunnen worden gerealiseerd.

De kosten van bouwvoorbereiding maken deel uit van de totale bouwkosten. De eventueel hiervoor toegekende vergoeding op basis van artikel 3 van de verordening worden op de totale kosten in mindering gebracht.

 

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal ten behoeve van een speciale school voor basisonderwijs

Zo nodig dient rekening te worden gehouden met de toewijzing van een afzonderlijk speellokaal. Met de toeslag dient 90 m² extra ruimte gerealiseerd te kunnen worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van ten minste 105 m2 bruto vloeroppervlakte plaatsvindt.

 

Toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij uitbreiding

Indien uitbreiding plaats vindt bestaat de mogelijkheid dat het terrein daarna moet worden hersteld.

Ook bestaat de mogelijkheid dat (een deel van) de leerlingen moet verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie, indien de leerlingen niet tijdelijk intern kunnen worden gehuisvest.

Voor deze noodzakelijke kosten wordt een toeslag toegekend.

 

 

 

2.3        Tijdelijke voorziening

 

Voor een tijdelijke voorziening kan een aanvraag voor vergoeding worden ingediend bij de gemeente. Gekozen is voor een vergoeding op basis van feitelijke kosten (zie artikel 4 van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs).

 

Voor de voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen is onderscheid gemaakt tussen:

  • nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie;

  • uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw;

  • uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met één of meerdere semi-permanente lokalen (al dan niet aangebouwd);

  • realisatie schoolwoning(en) met een permanente bouwaard dienend als een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening;

  • realisatie van andersoortige onderwijshuisvestingsvoorzieningen met een permanente bouwaard dienend als een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening;

  • uitbreiding van reeds gerealiseerde (bestaande) voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen en

  • huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw.

 

Bij de afweging tussen aankoop en huur van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening kunnen aspecten als de verwachte gebruiksduur, verwerving van eigendom en multifunctioneel gebruik een rol spelen.

 

Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van een terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

 

Nieuwbouw als hoofdlocatie / uitbreiding van (permanente) hoofdlocatie / realisatie van schoolwoningen of andersoortige onderwijshuisvestingsvoorzieningen met een permanente bouwaard, dienend als een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van de realisatie van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening alsmede de eventueel benodigde aanleg en inrichting van het schoolterrein en de eenmalige aansluitkosten op de nutsvoorzieningen .

 

Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). 

 

Hiernaast dienen de voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, die als hoofdgebouw gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter ook in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (directieruimte, lerarenkamer, conciërgeruimte, administratieruimte en dergelijke).

 

Met het vergoedingsbedrag dient de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte te kunnen worden gerealiseerd.

 

Voor de sloopkosten van een eventueel aanwezig oud schoolgebouw, de kosten van herstel en inrichting van terreinen alsmede de kosten voor een eventuele tijdelijke verhuizing van de leerlingen wordt een aanvullende vergoeding verstrekt.

 Uitbreiding van reeds gerealiseerde (bestaande) voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van de uitbreiding van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen alsmede de eventueel benodigde extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein.

 

Met het vergoedingsbedrag dient de in bijlage III, deel C, aangegeven bruto vloeroppervlakte te kunnen worden gerealiseerd.

 

Voor de sloopkosten van een eventueel aanwezig oud schoolgebouw, de kosten van herstel en inrichting van terreinen alsmede de kosten voor een eventuele tijdelijke verhuizing van de leerlingen wordt een aanvullende vergoeding verstrekt.

 

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk, te weten

  • huur van een noodlokaal en

  • huur van een bestaand (permanent) gebouw.

Beide soorten huur worden vergoed op basis van de werkelijke (feitelijke) kosten .

 

2.4          Aanpassing

 

Alle aanpassingen worden vergoed op basis van de werkelijke kosten.

 

2.5          Onderhoud

 

Alle activiteiten behorend tot de voorziening onderhoud worden vergoed op basis van de werkelijke kosten.

 

2.6          Gymnastiek

 

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

 

Nieuwbouw

Voor de nieuwbouwactiviteiten van een gymnastiekzaal kan een aanvraag voor vergoeding worden ingediend bij de gemeente. Gekozen is voor een vergoeding op basis van feitelijke kosten (zie artikel 4 van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs).

 

De bouwkosten van een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs omvatten de bouwkosten van het gebouw alsmede aanleg en inrichting van het terrein.

 

Met het vergoedingsbedrag dient een brutovloeroppervlakte van 455 m2 te kunnen worden gerealiseerd.

 

Voor grondkosten geldt hetzelfde als het gesteld in paragraaf 2.1.

 

Uitbreiding

Bij uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij het gestelde ten aanzien van de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een brutovloeroppervlakte van 455 m².

Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m² of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m².

 

 

 

 

 

 

 3          SCHOOL VOOR (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

 

3.1        Nieuwbouw (permanente bouwaard)

 

Voor de nieuwbouwactiviteiten kan een aanvraag voor vergoeding worden ingediend bij de gemeente. Gekozen is voor een vergoeding op basis van feitelijke kosten (zie artikel 4 van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs).

 

De kosten voor nieuwbouw vallen uiteen in een vijftal kostencomponenten, te weten:

–     kosten voor terrein;

–     bouwkosten;

  • toeslag voor het realiseren van een (afzonderlijk) speellokaal;

  • toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie;

  • toeslag voor het herstel van terreinen en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats.

 

Bij toekenning van nieuwbouw of uitbreiding van een nevenvestiging kan vergoeding van één of meerdere van bovenstaande componenten achterwege blijven.

 

Kosten voor terreinen

De gemeente stelt het bouwrijpe terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) en draagt het juridisch eigendom over aan het bevoegd gezag. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken.

Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

In geval van vervangende nieuwbouw (op dezelfde plaats als het oude schoolgebouw) behoren de kosten voor het slopen van het oude schoolgebouw tot de kosten voor terreinen.

 

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw alsmede de aanleg en inrichting van het schoolterrein. Met het vergoedingsbedrag dient de in bijlage III aangegeven brutovloeroppervlakte te kunnen worden gerealiseerd.

De kosten van bouwvoorbereiding maken deel uit van de totale bouwkosten. De eventueel hiervoor toegekende vergoeding op basis van artikel 3 van de verordening worden op de totale kosten in mindering gebracht.

 

Toeslag voor een speellokaal

Bij nieuwbouw dient rekening te worden gehouden met de toewijzing van een speellokaal. Met de toeslag dient 90 m² extra ruimte gerealiseerd te kunnen worden.

 Toeslag voor liftinstallatie

Indien bij nieuwbouw van een school een liftinstallatie wordt aangebracht, kan hiervoor aanspraak worden gemaakt op een vergoedingsbedrag.

 

Toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats

Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt op dezelfde plaats moet het desbetreffende terrein daarna worden hersteld.

Ook dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie.

Voor deze kosten wordt een toeslag toegekend..

 

 

 

3.2        Uitbreiding (permanente bouwaard)

 

Voor de uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard kan een aanvraag voor vergoeding worden ingediend bij de gemeente. Gekozen is voor een vergoeding op basis van feitelijke kosten (zie artikel 4 van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs).

 Kosten voor terrein

Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 3.1).

 

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van de uitbreiding van het gebouw  alsmede (extra) aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. Met het vergoedingsbedrag dient de in bijlage III, deel C aangegeven bruto vloeroppervlakte te kunnen worden gerealiseerd.

De kosten van bouwvoorbereiding maken deel uit van de totale bouwkosten. De eventueel hiervoor toegekende vergoeding op basis van artikel 3 van de verordening worden op de totale kosten in mindering gebracht.

 Toeslag liftinstallatie

Indien bij uitbreiding van het gebouw tevens een liftinstallatie wordt aangebracht kan hiervoor aanspraak worden gemaakt op een vergoeding.

 

Toeslag voor een speellokaal

Zo nodig dient rekening te worden gehouden met de toewijzing van een afzonderlijk speellokaal. Met de toeslag dient 90 m² extra ruimte gerealiseerd te kunnen worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van ten minste 105 m2 bruto vloeroppervlakte plaatsvindt.

 

Toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij uitbreiding

Indien uitbreiding plaatsvindt bestaat de mogelijkheid dat het terrein daarna moet worden hersteld.

Ook bestaat de mogelijkheid dat (een deel van) de leerlingen moet verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie, indien de leerlingen niet tijdelijk intern kunnen worden gehuisvest.

Voor deze noodzakelijke kosten wordt een toeslag toegekend.

 

3.3       Tijdelijke voorziening

 

Voor een tijdelijke voorziening kan een aanvraag voor vergoeding worden ingediend bij de gemeente. Gekozen is voor een vergoeding op basis van feitelijke kosten (zie artikel 4 van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs).

 

Voor de voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen is onderscheid gemaakt tussen:

  • nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie;

  • uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw;

  • uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met één of meerdere semi-permanente lokalen (al dan niet aangebouwd);

  • realisatie schoolwoning(en) met een permanente bouwaard dienend als een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening;

  • realisatie van andersoortige onderwijshuisvestingsvoorzieningen met een permanente bouwaard dienend als een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening;

  • uitbreiding van reeds gerealiseerde (bestaande) voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen en

  • huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw.

 

Bij de afweging tussen aankoop en huur van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening kunnen aspecten als de verwachte gebruiksduur, verwerving van eigendom en multifunctioneel gebruik een rol spelen.

 

Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van een terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 3.1).

 

Nieuwbouw als hoofdlocatie / uitbreiding van (permanente) hoofdlocatie / realisatie van schoolwoningen of andersoortige onderwijshuisvestingsvoorzieningen met een permanente bouwaard, dienend als een voor tijdelijk gebuik bestemde voorziening

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van de realisatie van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening alsmede de eventueel benodigde aanleg en inrichting van het schoolterrein en de eenmalige aansluitkosten op de nutsvoorzieningen .

 

Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). 

 

Hiernaast dienen de voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, die als hoofdgebouw gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter ook in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (directieruimte, lerarenkamer, conciërgeruimte, administratieruimte en dergelijke).

 

Met het vergoedingsbedrag dient de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte te kunnen worden gerealiseerd.

 

Voor de sloopkosten van een eventueel aanwezig oud schoolgebouw, de kosten van herstel en inrichting van terreinen alsmede voor een eventuele tijdelijke verhuizing van de leerlingen wordt een aanvullende vergoeding verstrekt.

 Uitbreiding van reeds gerealiseerde (bestaande) voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van de uitbreiding van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen alsmede de eventueel benodigde extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein.

 

Met het vergoedingsbedrag dient de in bijlage III, deel C, aangegeven bruto vloeroppervlakte te kunnen worden gerealiseerd.

 

Voor de sloopkosten van een eventueel aanwezig oud schoolgebouw, de kosten van herstel en inrichting van terreinen alsmede de kosten voor een eventuele tijdelijke verhuizing van de leerlingen wordt een aanvullende vergoeding verstrekt.

 

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk, te weten

  • huur van een noodlokaal en

  • huur van een bestaand (permanent) gebouw.

Beide soorten huur worden vergoed op basis van de werkelijke (feitelijke) kosten.

 

  • 3.4          Aanpassing

 

Alle aanpassingen worden vergoed op basis van de werkelijke kosten.

 

 

  • 3.5          Onderhoud

 

Alle activiteiten behorend tot de voorziening onderhoud worden vergoed op basis van de werkelijke kosten.

 

  • 3.6          Gymnastiek

 

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

 

Bijlage V Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen

1          Volgorde van hoofdprioriteiten

 

Huisvestingsvoorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prio­riteit.

 

Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit:

1          voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen;

2          voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsni­veau te handhaven i.c. onderhoud van gebouwen voor pri­mair onderwijs;

3          voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of kra­chtens de wet gestelde verplichtingen bestaande uit aan­passingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding inhouden;

4          voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs.

 

Ad 1

Hieronder vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing noodlokalen, medegebruik en het inpandig of deels inpandig creëren van lesruimten, inclusief (voor zover van toepassing) het daarbij horende terrein en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening bijvoorbeeld door nieuwbouw van een gymnastiekruimte behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw en inge­bruikneming van een gebouw inclusief de noodzakelijke aanpas­singen vallen slechts in deze hoofdprioriteit, indien zij dienen om een tekort aan capaciteit op te heffen.

 

Ad 2

Vervangende bouw, ingebruikneming van een gebouw ter vervan­ging van een ander gebouw inclusief de noodzakelijke aanpas­singen, onderhoud in het primair onderwijs, herstel van con­structiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden en de aanpassing 'vervanging van een oliege­stookte verwarmingsinstallatie' in het primair onderwijs vormen de tweede hoofdprioriteit.

 

Ad 3

Aanpassingen van gebouwen voor primair onder­wijs met uitzondering van het (deels) inpandig creëren van lesruimten en vervanging van een oliegestookte verwarming vallen onder hoofdprioriteit 3.

 

Ad 4

Invulling van hoofdprioriteit 4 zal afhangen van de gevolgen van nieuwe onderwijskundige inzichten voor gebouwen. Daarnaast vallen hieronder de activiteiten van aanpassingen van meer algemene aard en herstel of vervanging van schade in bijzonde­re omstandigheden voor zover dit niet spoedeisend is.

 

2          Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subpriori­teiten

 

Vervolgens wordt binnen elke hoofdprioriteit op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald. Daarbij wordt voor enige hoofdprioriteiten, namelijk de hoofdprioriteiten 2, 3 en 4, de subprioriteit bepaald afhankelijk van de functie die een ruimte heeft.

Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subprioriteiten steeds per voorziening opnieuw toegepast.

Onder lesruimten vallen: theorielokalen/leslokalen, vakloka­len/speellokalen en gymnastiekruimten.

Onder niet-lesruimten vallen: kabinetten, personeelsruimten en overige nevenruimten binnen het gebouw.

Onder het begrip overige ruimte vallen: bergingen, fietsen­stallingen en voorzieningen aan het terrein.

 

2.1        Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen om capaciteitste­korten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

 

a          als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

b          vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen en

c          vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan gymnastiekruimten opheft.

 

2.2        Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven' komt voor plaat­sing op het programma in aanmerking:

 

a          als eerste die voorziening aan een gebouw waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

b          vervolgens die voorziening aan een theorielokaal/leslo­kaal waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals be­doeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

c          vervolgens die voorziening aan een vaklokaal/speel­lokaal/gymnastiekruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

d          vervolgens die voorziening aan een niet-lesruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

e          vervolgens die voorziening aan een overige ruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend.

 

2.3          Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen waaronder aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuit­breiding betreffen' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

 

a          als eerste de voorziening aan een gebouw dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

b          vervolgens de voorziening aan een theorielokaal/leslokaal dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

c          vervolgens de voorziening aan een vaklokaal/speel­lokaal/gymnastiekruimte dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

d          vervolgens de voorziening aan een niet-lesruimte die niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkun­dige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in arti­kel 7, lid 2 onder c, de minste is; en

e          vervolgens de voorziening aan een overige ruimte die niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkun­dige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in arti­kel 7, lid 2 onder c, de minste is.

 

2.4          Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs' komt voor plaat­sing op het programma in aanmerking:

 

a          als eerste de voorziening aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen aan

            een gebouw dat aangepast wordt waarbij het aantal groepen leerlingen het hoogst is;

b          vervolgens de voorziening voor theorielokalen/leslokalen waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

c          vervolgens de voorziening voor vaklokalen/speel­lokalen/gymnastiekruimten waarbij het percentage leerlin­gen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

d          vervolgens de voorziening aan een niet-lesruimte die als lesruimte in gebruik wordt genomen waarbij het percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt het hoogst is;

e          vervolgens herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden, waarbij de ernst van de schade het hoogst is;

f           vervolgens de activiteit ten behoeve van aanpassingen van meer algemene aard, waarbij de ouderdom van het niet aangepaste gebouw het hoogste is.

 

 Samenvatting urgentiecriteria:

 

Hoofdprioriteiten                       Subprioriteiten                         Rangorde bepaling door:

 

  • 1.

    capaciteitstekorten              a met herschikking                   percentage capaciteitstekort

                                                b zonder herschikking              percentage capaciteitstekort

                                                c bij gymnastiekruimten           percentage capaciteitstekort

 

  • adequaat                            a gebouw                                score bouwkundige kwaliteit

onderhoudsniveau               b theorie-/leslokaal                  score bouwkundige kwaliteit

                                                c vak-/speellokaal/                   score bouwkundige kwaliteit

                                                  gymnastiekruimte

                                                d niet-lesruimte                        score bouwkundige kwaliteit

                                                e overige ruimte                                  score bouwkundige kwaliteit

 

  • voldoen aan wettelijke          a gebouw                                score bouwkundige kwaliteit

verplichtingen                      b theorie-/leslokaal                  score bouwkundige kwaliteit

                                                c vak-/speellokaal/                   score bouwkundige kwaliteit

                                                  gymnastiekruimte

                                                d niet-lesruimte                        score bouwkundige kwaliteit

                                                e overige ruimte                                    score bouwkundige kwaliteit   

 

  • nieuwe onderwijskundige      a voor theorie-/leslokalen         percentage leerlingen waarvoor

inzichten c.a.                                                                     nieuw onderwijskundig beleid geldt

                                                b voor vak-/speellokalen/         percentage leerlingen waarvoor

                                                   gymnastiekruimten                nieuw onderwijskundig beleid geldt

                                                c overige (toekomstige)           percentage leerlingen waarvoor

                                                   onderwijsruimten                  nieuw onderwijskundig beleid geldt

                                                d herstel/vervanging                mate van ernst van de schade

                                                  schade in bijz. omstandigh.,

                                                  voor zover niet spoedeisend

                                                e overige activiteiten                ouderdom van het gebouw