Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Middelharnis

Algemene plaatselijke verordening Middelharnis 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Middelharnis
Officiële naam regelingAlgemene plaatselijke verordening Middelharnis 2011
CiteertitelAlgemene plaatselijke verordening Middelharnis 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 149 Gemeentewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-01-201309-01-2013intrekking

02-01-2013

Huis-aan-huiskrant Groot Goeree-Overflakkee, 08-01-2013

Z-13-00345
28-07-201109-01-2013Nieuwe regeling

07-07-2011

Ons Eiland, 21 juli 2011

Z-10-1006/396

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Middelharnis;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 juni 2011

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

b e s l u i t:

vast te stellen de Algemene plaatselijke verordening gemeente Middelharnis 2011.  

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:a. Openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;b. Weg: de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994; c. Openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn.d. Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet.e. Rechthebbende: degene die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;f. Bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1.1 van de bouwverordeningg. Gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;h. Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.i. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.j. Badseizoen: de periode van 1 mei tot 1 oktober.

Artikel 1:2 Beslistermijn

1 Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of onthef-fing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.2 Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.2. Voor een aanvraag om vergunning of ontheffing zoals bedoeld in artikel 2:25 lid 1 en 2:28 lid 1 van deze verordening geldt, in afwijking van de in het eerste lid genoemde termijn, een termijn van 8 weken.3. Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.4. Het eerste en derde lid zijn niet van toepassing indien beslist wordt op een aanvraagom een vergunning als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens de wet of deze verordening anders is bepaald, of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist; c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;e. indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:a. de openbare orde;b. de openbare veiligheid;c. de volksgezondheid;d. de bescherming van het milieu.

Artikel 1:9 Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de volgende artikelen van deze Verordening• artikel 2:9: ontheffing van het verbod tot het optreden als straatartiest;• artikel 5:22: vergunning tot het organiseren van een snuffelmarkt;

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, te vechten, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.2. Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeld-heden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:1a Messen en andere voorwerpen als wapen

1. Het is verboden op de weg, met inbegrip van daaraan gelegen voor publiek toegankelijke gebouwen, messen of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te hebben.2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:a. wapens, behorend tot de categorieën I, II, III en IV van de Wet Wapens en Munitie;b. voorwerpen die zodanig zijn verpakt dat deze niet voor onmiddellijk gebruik kunnen worden aangewend.

Artikel 2:1b Vermomming

Eenieder die zich gemaskerd, vermomd of op andere wijze onherkenbaar gemaakt op of aan de weg bevindt is verplicht zich op eerste vordering van een opsporingsambtenaar als bedoeld in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering herkenbaar te maken.

Afdeling 2 Betoging
Artikel 2:2 Optochten

(Vervallen, opgenomen in artikel 2:25)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.2. De kennisgeving bevat:a. de naam en het adres van degene die de betoging houdt;b. het doel van de betogingc. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;d. de plaats en, voor zover van toepassing, de routen en plaats van beëindiginge. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;f. de maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen, opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen, opgenomen in artikel 2:3)

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2:7 Feest, muziek, wedstrijd e.d.

(Vervallen, opgenomen in artikel 2:24)

Artikel 2:8 Dienstverlening

(vervallen)

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen. 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10 Het plaatsen of geplaatst houden van voorwerpen en/of beplanting op, aan of boven de weg in strijd met de publieke functie ervan

1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:a. het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;b. het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.2. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en-leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.3. Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.4. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.6. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2:10a Winkeluitstallingen

(Vervallen, opgenomen in artikel 2:10)

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van de weg

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.2. De vergunning wordt verleend a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn ver-boden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;b. door het college in de overige gevallen3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.4. Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening Zuid-Holland, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

1. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:a. indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;b. indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.2. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg:a. indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;b. indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;c. indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;d. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.3. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de uitweg4. De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Wegenverordening Zuid-Holland.

Afdeling 6 Veiligheid op de weg
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

(Vervallen)

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

1. De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes direct te verwijderen of te doen verwijderen.2. Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.3. Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg, onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2:14a Verbod rijden met skateboards, skelters, stepjes etc.

Het is verboden op daartoe door het college aangewezen wegen en plaatsen te rijden met skateboards, skelters, stepjes en andere soortgelijke voertuigen.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

(Vervallen)

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brand-kraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen, koekoeken e.d.

(Vervallen)

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

1. Het is verboden te roken in bossen, op heidegronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het college aangewezen periode.2. Het is verboden in bossen, op heidegronden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

(Vervallen)

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

(Vervallen)

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.2. Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:21a Voorzieningen ten behoeve van handhaving van de openbare orde

(Vervallen)

Artikel 2:21b Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting

(Vervallen)

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, op-gaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben. 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat. 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

1. Het is verboden:a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening .

Artikel 2:23a Slaapverblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

Het is verboden tussen zonsondergang en zonsopgang op de weg, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel de gelegenheid daartoe te bieden.

Afdeling 7 Evenementen
Artikel 2:24 Begripsbepaling

1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:a. bioscoopvoorstellingen;b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;d. het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.2. Onder evenement wordt mede verstaan:a. een herdenkingsplechtigheid;b. een braderie;c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;e. een klein evenement.3. De volgende categorieën evenementen worden onderscheiden:a. Klein evenement: een evenement met een laag risico, zoals een straatfeest of buurtbarbecue, dat plaatsvindt op één dag;b. A-evenement: evenement met een laag risico, waarbij sprake is van beperkte impact op de omgeving en het verkeer;c. B-evenement: evenement met gemiddeld risico, waarbij sprake is van een verhoogde impact op de directe omgeving en/of gevolgen voor het verkeer;d. C-evenement: evenement met een hoog risico, waarbij sprake is van grote impact op de omgeving/regio en/of (regionale) gevolgen voor het verkeer.

Artikel 2:25 Evenement

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.2. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:a. het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen;b. het evenement tussen 9.00 en 23.00 uur plaats vindt op een werkdag en op een zon- of feestdag tussen 13:00 en 23:00 uur;c. er geen ander evenement in de nabijheid plaatsvindt;d. geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 23.00 uur en het equivalente geluidsniveau op een afstand van 5 meter van de geluidsbron niet meer bedraagt dan 65 dB(A);e. het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;f. slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van maximaal 10 m2 per object;g. er een organisator is;h. het evenement geen extra inzet van politie of hulpdiensten vergt;i. de organisator binnen 15 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester, door middel van een door de burge-meester vastgesteld meldingsformulier;3. De burgemeester kan binnen 10 dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.4. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.5. De burgemeester kan vrijstelling verlenen voor door hem aan te wijzen evenementen en/of categorieën evenementen.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2:26a Gedrag bij evenementen

(Vervallen)

Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:a. openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin be-drijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden;b. terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.2. De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het geldend bestemmingsplan.3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren indien: a. naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in deomgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;b. de exploitant of beheerder onder curatele staat, ontzet is uit de ouderlijke machtof voogdij of in enig opzicht van slecht levensgedrag is;4. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit; b. een zorginstelling; c. een museum; d. een bedrijfskantine of –restaurant. 5. De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod genoemd in het eerste lid aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet, indien a. zich in de twaalf maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting, dan wel b. de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt, zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of 2:28, tweede of derde lid en er binnen een (proef)periode van 12 maanden zich geen incidenten voordoen zoals bedoeld in het vijfde lid onder a.6. De vrijstelling kan worden ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het vijfde lid onder a.

Artikel 2:28a Inhoud vergunning

(Vervallen)

Artikel 2:28b Leidinggevenden

(Vervallen)

Artikel 2:28c Verplichte aanwezigheid exploitant dan wel leidinggevenden

(Vervallen)

Artikel 2:28d Sluiting van het horecabedrijf

(Vervallen)

Artikel 2:28e Opheffing vergunningplicht

(Vervallen)

Artikel 2:29 Sluitingstijd

1. Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 06.00 uur (sluitingstijd).2. In afwijking van het eerste lid kunnen voor terrassen andere openingstijden worden vastgesteld door middel van het stellen van nadere regels zoals bedoeld in artikel 2:10 lid 2.3. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd. 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd. 5. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel. 6. Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen. 2. Het eerste lid is niet van toepassing in die situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Ordeverstoring

Het is verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren.

Artikel 2:32 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:33 Geldigheidsduur van de vergunning

(Vervallen)

Artikel 2:34 Beëindiging exploitatie

(Vervallen)

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

(Vervallen)

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:39 Speelgelegenheden

1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren. 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op: a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend; b. speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen; c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel l, onder a, van de Wet op de kansspelen te ver-richten. 3. De burgemeester weigert de vergunning: a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; b. indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2:40 Speelautomaten

1. In dit artikel wordt verstaan onder:a. Wet: Wet op de kansspelen;b. Speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;c. Kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;d. Hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;e. Laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet;2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.3. In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Artikel 2:40a Aanwezigheidsvergunning

(Vervallen)

Artikel 2:40b Overname

(Vervallen)

Artikel 2:40c Gokken op/aan de openbare weg

(Vervallen)

Artikel 2:40d Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen

(Vervallen)

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en badadigheid
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.3. Deze verboden gelden niet voor personen van wie aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden. 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is: a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen; b. met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen. 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift. 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor bet aanbrengen van handelsreclame. 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen. 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering direct ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben. 2. Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

(Vervallen)

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

1. Het is verboden:a. op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;b. zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien3. door artikel 424, 426bis of 431 Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wet vW 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

1. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

1. Het is verboden: a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden; b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een dergelijk gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van het gebouw of de portiek; b. daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van een fiets of bromfiets op de markt e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

(Vervallen)

Artikel 2:54 Bedelarij

(Vervallen, verplaatst naar 2:65)

Artikel 2:55 Alarminstallaties

(Vervallen)

Artikel 2:56 Loslopende honden

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.3. De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:57 Verontreiniging door honden

1. De eigenaar of houder van een hond of hij die een hond onder zich heeft, is verplicht de uitwerpselen van de hond terstond te verwijderden indien hij zich met de hond binnen de bebouwde kom op de weg, op een voor het publiek toegankelijke plaats of op een andere door het college aangewezen plaats begeeft.2. De in het eerste lid genoemde verplichting geldt niet op de door het college aangewezen uitlaatplaatsen;3. Het is de eigenaar of houder van een hond of hij die een hond onder zich heeft verboden zich binnen de bebouwde kom met de hond op de weg, op een voor het publiek toegankelijke plaats of op een andere door het college aangewezen plaats te begeven zonder een deugdelijk hulpmiddel voor het opruimen van de uitwerpselen van de hond bij zich te hebben.4. Het in het derde lid bedoelde hulpmiddel dient op de eerste aanvraag van de toezichthoudende ambtenaar direct te worden getoond.5. Het is verboden uitwerpselen al dan niet rechtstreeks te verwijderen via het riool.6. Onder een deugdelijk hulpmiddel als bedoeld in een hulpmiddel dat gezien de vorm en constructie dient tot het opruimen van hondenuitwerpselen en tot dat doel geschikt is. Onder een deugdelijk hulpmiddel wordt in ieder geval verstaan: een plastic of papieren zakje;7. Het college kan van het in het eerste lid gestelde gebod en van het in het derde lid gestelde verbod in zeer bijzondere gevallen ontheffing verlenen.8. Het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid is niet van toepassing op visueel gehandicapten, die geleid worden door een geleidehond of de houder van een hond welke is opgeleid door de Stichting Sociale Honden voor Gehandicapten Nederland of door de Stichting Servicehonden voor Auditief of Motorisch Gehandicapten en aan de houder ter beschikking is gesteld in verband met een motorisch gebrek.

Artikel 2:58 Gevaarlijke honden

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:a. anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.2. In afwijking van artikel 2:56, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.3. In het eerste lid wordt verstaan onder:a. muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevig kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scher-pe delen binnen de korf aanwezig zijn;b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

Artikel 2:59 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

1. Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:a. aanwezig te hebben, of;b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of;c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:60 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:61a Geleiden van paarden

Het is de eigenaar of houder van één of meer paarden verboden dit paard of deze paar-den op de weg te laten berijden of met de hand te laten geleiden door een persoon die niet de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt.

Artikel 2:61b Berijden van paarden

1. Berijders van 12 jaar en ouder van één of meer losse paarden dienen in het bezit te zijn van een geldig ruiterbewijs indien van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg gebruik wordt gemaakt.2. Kinderen tot en met 11 jaar mogen zich alleen op de weg begeven met een of meer-dere paarden indien zij worden vergezeld door iemand met een ruiterbewijs.3. Manegehouders mogen niet meer dan 10 ruiters zonder ruiterbewijs begeleiden.

Artikel 2:61c Verontreiniging door paarden

1. De eigenaar of houder van een paard is verplicht ervoor te zorgen dat dit paard zich niet van uitwerpselen ontdoet op de weg, gelegen binnen de bebouwde kom.2. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van het paard er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2:62 Duiven

(Vervallen)

Artikel 2:63 Bijen

1. Het is verboden bijen te houden: 1. binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven; 2. binnen een afstand van dertig meter van de weg. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen. 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid. 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door Wegenverordening Zuid-Holland.5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:64 Paarden, pony's en honden op het strand

1. Het is de eigenaar, houder of verzorger van een paard of pony verboden deze gedurende het badseizoen op het strand te laten lopen.2. Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond verboden de hond gedurende het badseizoen tussen 09.00 uur en 19.00 uur op het strand te laten verblijven, anders aangelijnd met een middel tot vasthouden niet langer dan 3 meter, waarbij het bepaalde in artikel 2:58 onverminderd van kracht blijft.3. Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:66 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:a. Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrechtb. Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde zaken door de handelaar.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde zaken die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot de zaak;b. de datum van verkoop of overdracht van de zaak;c. een omschrijving van de zaak, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van de zaak;d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van de zaak;e. de naam en het adres van degene die de zaak heeft verkregen.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:a. wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;b. de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;c. aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;d. indien hij in de gelegenheid is enige zaak te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;e. zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;f. wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnendrie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[Reserveren]

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op horecabedrijven) onder artikel 2:32).

Afdeling 13 Vuurwerk
Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats. 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken. 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 14 Drugsoverlast
Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijk plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2:74b Verzameling van personen in verband met drugs

(Vervallen)

Artikel 2:74c Weggooien van spuiten e.d.

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan, zoals naalden, reservoirs, zuigers e.d. of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de openbare weg dan wel in afvalbakken achter te laten met het kennelijke doel om afstand te doen van het voorwerp.

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, Veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2.1a, 2:10, 2:18, 2:26, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 en 5:34 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:76a Verblijfsontzegging

1. De burgemeester kan gebieden aanwijzen waar hij aan personen een verblijfsontzegging kan opleggen.2. De burgemeester gaat alleen over tot aanwijzing van een gebied als bedoeld in het eerste lid, indien naar zijn oordeel sprake is van ernstige verstoring van de openbare orde.3. De burgemeester kan een verblijfsontzegging opleggen aan personen die in het aangewezen gebied de openbare orde verstoren door:a. handelen in strijd met het bepaalde in de artikelen in deze APV betreffende alcoholgebruik, drugshandel en samenscholingverbod;b. het bezit, de handel of het gebruik van in de Opiumwet verboden middelen;c. het bezit van wapens, messen en andere voorwerpen die als steek- of slagwapen kunnen worden gebruikt;d. diefstal, inbraak, heling, vernieling of andere vermogensdelicten;e. geweldpleging en/of bedreiging.4. De burgemeester bepaalt in de verblijfsontzegging de termijn waarvoor deze geldt, hetzij voor een bepaalde periode, die niet langer is dan een jaar. 5. Een verblijfsontzegging kan niet worden opgelegd aan personen die in het aangewezen gebied volgens het bevolkingsregister wonen of in het aangewezen gebied werken.6. De burgemeester kan indien de belanghebbende een aantoonbaar belang heeft om zich binnen het aangewezen gebied te begeven de verblijfsontzegging naar tijd en plaats beperken.7. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegde verblijfsontzegging.

Artikel 2:76b (Voorbereidingshandelingen) zakkenrollen

(Vervallen)

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere openbare plaatsen:• (door de gemeenteraad aan te wijzen)

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsbepalingen
Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;b. prostitué(e): degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;c. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;d. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;e. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;f. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;g. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;h. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:1. de exploitant;2. de beheerder;3. de prostituee;4. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;5. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;6. andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3:4 Seksinrichtingen

1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan. 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld: a. de persoonsgegevens van de exploitant;b. de persoonsgegevens van de beheerder; c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf. 3. Per seksinrichting, escortbedrijf of sekswinkel wordt één aanvraag tegelijk in behandeling genomen.4. De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant en op diens naam gesteld.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

1. De exploitant en de beheerder: a. staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;b. is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; c. heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt. 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet: a. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten; c. binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van: 1. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;2. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;3. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;4. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;5. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;6. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie. 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld: a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf. 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt: a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning; b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning. 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven: a. op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur; b. op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 06.00 uur. 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen. 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn. 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

1. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken: a. op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden; b. gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden. 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen. 3. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen. 4. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid hij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.5. De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is. 6. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college, in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving, aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen: a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen,3. aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden
Artikel 3:12 Beslissingstermijn

1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4 eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangenis.2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien: a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen; b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werk-zaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde. 2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van: a. de openbare orde;b. het voorkomen of beperken van overlast;c. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;d. de veiligheid van personen of goederen;e. de verkeersvrijheid of -veiligheid;f. de gezondheid of zedelijkheid;g. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Artikel 3:13a Geldigheidsduur vergunning

(Vervallen)

Artikel 3:13b Intrekkingsgronden

(Vervallen)

Artikel 3:13c Sluiting van de seksinrichting of het escortbedrijf

(Vervallen)

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd. 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan. 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluid- en lichthinder
Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:a. Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;h. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen van de gemeente. 4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit direct als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 70 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter. 7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid, dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- uiterlijk om 00.00 uur te worden beeindigd.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer liet formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 65 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwen gelaten.8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 01:00 uur beëindigd.9. De geluidsnorm als bedoeld in het zesde lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.10. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele feesten

(Vervallen)

Artikel 4:5 Nieuw Artikel

1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat: a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen; b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;c. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;d. bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.e. Tabel                                                                                                7.00-19.00 uur                        19.00-23.00 uur                           23.00-7.00 uurLAr.LT op de gevel van gevoelige ge-bouwen              50 dB(A)                                   45 dB(A)                                        40 dB(A)LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen      35 dB(A)                                   30 dB(A)                                        25 dB(A)LAmax op de gevel van gevoelige ge-bouwen             70 dB(A)                                   65 dB(A)                                        60 dB(A)LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen     55 dB(A)                                   50 dB(A)                                        45 dB(A)2. Onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen, zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode, is uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.3. Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.3. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Zuid Holland.

Artikel 4:6a (Geluid)hinder in de openlucht

1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer in de openlucht een geluidsapparaat, een (recreatie)toestel of een (bouw)machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt. 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.3. Het college kan terreinen of wateren aanwijzen, waar het verbod, vervat in het eerste lid, niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, (recreatie)toestellen of (bouw)machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.4. De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen: a. het maximale geluidsniveau;b. de situering van geluidsbronnen;c. de frequentie en tijden van gebruik.

Artikel 4:6b (Geluid)hinder door dieren

Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

Artikel 4:6c (Geluid)hinder door muziekinstallaties

(Vervallen)

Artikel 4:6c (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.

Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.

Artikel 4:6d (Geluid)hinder door vrachtauto's

1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt. 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

Artikel 4:6e Routering

1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer met een vrachtauto, als bedoeld in artikel 4:6d, waarvan het ledig gewicht vermeerderd met het laadvermogen meer bedraagt dan 3.500 kg of die met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2 meter, tussen 23.00 en 07.00 uur op een andere dan door het college bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen weg te rijden. 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

Afdeling 2 Bodem , weg en milieuverontreiniging
Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 4:9a Melding voorvallen gevaarlijke stoffen

(Vervallen)

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:10 Begripsbepalingen

1. In deze afdeling wordt verstaan onder:a. achtererfgebied: het achtererfgebied als bedoeld in artikel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;b. dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;c. hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;d. houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen.2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:a. houtopstand in het achtererfgebied van een woning die op 130 centimeter boven het maaiveld een diameter heeft van 20 centimeter of minder.b. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet geknotte populieren of wilgen;c. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;d. fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;e. kweekgoed;f. houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;g. houtopstand die deel uitmaakt van een als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwonderneming en niet gelegen is binnen een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;h. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van het college.3. De vergunning kan worden geweigerd op grond van:a. de natuurwaarde van de houtopstand;b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.4. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

Artikel 4:11a Intrekking vergunning

Onverminderd het bij of krachtens de wet bepaalde, kan het bevoegd gezag de vergunning geheel of gedeeltelijk intrekken indien gedurende één jaar na de datum van inwerkingtreding geen activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

Artikel 4:11b Bijzondere vergunningsvoorschriften

(Vervallen)

Artikel 4:11c Herplant-/instandhoudingsplicht

(Vervallen)

Artikel 4:11d Schadevergoeding

(Vervallen)

Artikel 4:11e Bestrijding iepziekte

(Vervallen)

Afdeling 4 Bescherming van flora en fauna
Artikel 4:12 Bescherming groenvoorzieningen

Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem-, gras- of heesterperk dan wel aldaar bloemen te plukken.

Artikel 4:12a Voorwerpen aan een houtopstand

(Vervallen)

Afdeling 5 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben: a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 5:6 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;d. Mest, compost, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen. 2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.4. Het college kan op verzoek ontheffing verlening van het in lid 1 onder d gesteld verbod, voor zover het betreft de opslag van vaste mest en compost.5. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door Wet op de Ruimtelijke Ordening, de Wet Milieubeheer, het Besluit landbouw milieubeheer of de Verordening Bescherming landschap en natuur Zuid-Holland.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[Vervallen]

Artikel 4:15 Omgevingsvergunning voor handelsreclame

1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:a. op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats;b. als eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde of gebruiker van een onroerende zaak toe te staan of te gedogen dat op of aan die onroerende zaak handelsreclame wordt gemaakt of gevoerd met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats.2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:a. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;b. opschriften en aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;c. opschriften en aankondigingen, kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter, betreffende:• openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak;• het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op een onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;d. opschriften waarmee wordt aangeduid de naam of aard van een in uitvoering zijnde bouw-, onderhouds- of sloopactiviteit of van degenen die bij de uitvoering van de activiteit betrokken zijn, mits deze opschriften niet verlicht zijn; e. opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;f. opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, mits deze opschriften en aankondigingen niet langer dan 9 weken ter plaatse aanwezig zijn.3. De vergunning kan worden geweigerd:a. indien het uiterlijk of de plaatsing van de handelsreclame, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet;b. in het belang van de verkeersveiligheid; ofc. ter voorkoming van ernstige hinder voor de omgeving.4. Het bepaalde in lid 1 en 2 geldt niet voor zover:a. voor het maken of voeren van de handelsreclame een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht benodigd is; ofb. landelijke of provinciale regelgeving in het onderwerp voorziet.

Artikel 4:15a Aanschrijving

(Vervallen)

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen
Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;b. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan: a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling. 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend: a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon. 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden: a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken. 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren. 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt: a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiter-lijk aanzien van de gemeente;b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de verordening bescherming landschap en natuur Zuid-Holland en de Wegenverordening Zuid- Holland 1997.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.4. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan. 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

(Vervallen)

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.2. Dit verbod is niet van toepassing: a. op de weg;b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd. 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of gedeeltelijk voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Afdeling 3 Venten
Artikel 5:14 Begripsbepaling

1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulan-te handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;2. Onder venten wordt niet verstaan:a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22; c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

1. Het is verboden zonder voorafgaande melding aan het college te venten.2. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.3. Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 20.00 uur en 08.00 uur.4. Het college kan ter uitvoering van lid 1 nadere regels stellen.5. Het verbod als bedoeld in het tweede lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

1. Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste en tweede lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.2. Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:a. op door het college aangewezen openbare plaatsen, of;b. voor bepaalde dagen en uren.3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

Afdeling 4 Standplaatsen
Artikel 5:17 Begripsbepaling

1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.2. Onder standplaats wordt niet verstaan:a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provin-ciaal wegenreglement.2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Afdeling 5 Snuffelmarken e.d.
Artikel 5:21 Begripsbepaling

1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebied of gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan: a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:22 Organiseren van een snuffeltocht

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren. 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

Afdeling 6 Openbaar water
Artikel 5:23 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water. 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiter-lijk twee weken tevoren een melding aan het college.3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover daarin wordt voorzien door het Wet-boek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Telecommunicatiewet, de Telecommunicatieverordening, de Vaarwegenverordening Zuid-Holland en de Verordening watergebieden en pleziervaart Zuid-Holland.

Artikel 5:24 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water. 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water: a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover daarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, Het binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Vaarwegenverordening Zuid-Holland en de Verordening watergebieden en pleziervaart Zuid-Holland.

Artikel 5:25 Aanwijzingen ligplaats

1. Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:24 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het in-nemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen. 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover daarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, De Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Vaarwegenverordening Zuid-Holland, de Verordening watergebieden en pleziervaart Zuid-Holland.

Artikel 5:26 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:25, tweede lid bepaalde.

Artikel 5:27 Beschadigen van waterstaatswerken

1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.2. Het verbod geldt niet voor zover daarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Vaarwegenverordening Zuid-Holland en de Verordening watergebieden en pleziervaart Zuid-Holland.

Artikel 5:28 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:29 Veiligheid op het water

1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.2. Het verbod geldt niet voor zover daarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Vaarwegenverordening Zuid-Holland en de Verordening watergebieden en pleziervaart Zuid-Holland. 

Artikel 5:30 Overlast aan vaartuigen

1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden. 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd- en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5:31 Crossterreinen

1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoel in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben. 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen: a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden; c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoel-de wedstrijden en ritten of van het publiek. 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:32 Beperking verkeer in natuurgebieden

1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoe-nen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard. 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen: a. in het belang van het voorkomen van overlast;b. in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;c. in het belang van de veiligheid van het publiek. 3. Het verbod in het eerst lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en brom-fietsen en voor fietsers of berijders van paarden: a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverlenings diensten;b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen. 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet: a. op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'. 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken
Artikel 5:33 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben. 2. Het verbod geldt niet voor zover het betreft: a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand; c. vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert. 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna. 5. Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.

Artikel 5:33a Verbod vuur te stoken

Het is verboden op 31 december en 1 januari in het openbaar bij zich te hebben of te vervoeren enig materiaal of voorwerp waarmee in de open lucht een vuur is aan te leggen, te stoken of te hebben, tenzij aannemelijk gemaakt kan worden dat materiaal of voorwerp hiervoor niet gebezigd of bestemd is.

Afdeling 9 Gemeentewapen
Artikel 5:34 Bescherming gemeentewapen, -vlag en gemeentelijk logo

1. Het is aan anderen dan daartoe bevoegde personen verboden het gemeentewapen/ gemeentelijk logo te voeren en de gemeentevlag/gemeentelijk logo te gebruiken.2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 10 Verstrooiing van as
Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

1. Incidentele asverstrooiing is verboden op: a. verharde delen van de weg;b. gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen. 2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen en dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen behoudens de zich daarop bevindende strooiveldjes.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van bij of krachtens de in deze verordening bepaalde artikelen en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6:2 Toezichthouders

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: a. opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering;b. de buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst van de gemeente Middelharnis;c. de buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst van het intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee.d. personen die krachtens artikel 5:10 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn aangewezen.2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wij-zen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

1. De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Middelharnis, 2005 wordt ingetrokken 2. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel: "Algemene plaatselijke verordening gemeente Middelharnis 2011".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raadvan de gemeente Middelharnis op 7 juli 2011.

De griffier,                            De voorzitter,

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Publicatiedatum: 21 juli 2011

Inwerkingtreding: 29 juli 2011

Toelichting 1 Algemene Plaatselijke Verordening Middelharnis 2011

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 BegripsbepalingenIn dit artikel wordt een aantal begrippen, dat in de verordening wordt gehanteerd, gedefinieerd. Van een aantal specifieke begrippen zijn in de desbetreffende afdeling definities opgenomen. Ten aanzien van de in artikel 1:1 opgenomen definities kan het volgende worden opgemerkt.a. Openbare plaats: velen van de in deze verordening opgenomen bepalingen hebben betrekking op (verboden) gedragingen ‘op een openbare plaats’ of ‘op of aan de weg’ (voor ‘weg’, zie onder b). De gemeentelijke wetgever is bevoegd ten aanzien van alle feitelijk voor de publiek toegankelijke plaatsen regels vast te stellen - dit ongeacht de eigendomssituatie met betrekking tot deze plaatsen - voor zover dat nodig is in het belang van de gemeentelijke huishouding.b. Weg: de omschrijving van lid 1 Wegenverkeerswet luidt: ‘alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten’. Zie verder hierboven onder b. c. Openbaar water: de omschrijving in het artikel spreekt voor zich. Onder a is meer te lezen over de bevoegdheden van de gemeente t.a.v. openbare gebieden.d. Bebouwde kom: de reikwijdte van een aantal artikelen in deze verordening is (of kan) beperkt (zijn) tot de bebouwde kom. e. Bevoegd gezag: In dit artikel is aangehaakt bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hiermee wordt doorgaans gedoeld op het College van burgemeester en wethouders, ofwel de burgemeester. In een beperkt aantal gevallen berust de beslissingsbevoegdheid binnen de Wabo echter niet bij het college van B&W maar bij het College van gedeputeerde Staten en in enkele gevallen bij de Minister.

Artikel 1:2 BeslistermijnHet merendeel van de aanvragen kan binnen acht weken worden afgewerkt. De meer ingewikkelde aanvragen, zeker die waarvoor de adviezen van meerdere instanties moeten worden ingewonnen, vergen soms meer tijd. De verlenging van de beslistermijn biedt dan uitkomst, ook wanneer een verzoek om vergunning, gelet op het tijdstip van indiening, nog niet op zijn merites kan worden beoordeeld. Ook deze termijn is op acht weken gesteld (lid 2).

Artikel 1:3 Indiening aanvraagSoms wachten burgers met de aanvraag om een vergunning tot het laatste moment. Daarom wordt een termijn van drie weken aangehouden. De ‘kan’ bepaling maakt dat niet elke te laat ingediende aanvraag buiten behandeling hoeft te worden gelaten. Het komt ook voor dat burgers een aanvraag zeer vroeg indienen (soms meer dan een jaar vóór het moment waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing wil gebruiken). De gemeente moet in zo’n situatie belangen afwegen die in een dan nog onduidelijke toekomst zullen spelen. Dit zou tot onzorgvuldige besluiten kunnen leiden. Met lid 3 kunnen dergelijke onzorgvuldigheden voorkomen worden.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingenNiet-nakoming van voorschriften verbonden aan een vergunning/ontheffing, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning/ontheffing of voor toepassing van andere administratieve sancties. In artikel 1:6 is deze intrekkingsbevoegdheid vastgelegd.

In artikel 6:1 wordt de overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Daardoor is ook het overtreden van aan een vergunning/ontheffing verbonden voorschriften met straf bedreigd.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffingPersoonlijk is de vergunning indien de mogelijkheid van verkrijging uitsluitend of in hoge mate afhangt van de persoon van de vergunningaanvrager (diens persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit van een diploma, bewijs van onbesproken levensgedrag etc.). De persoonlijke vergunning is in beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling krachtens welke de vergunning is verleend hiertoe de mogelijkheid biedt.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffingHet hangt van de omstandigheden af of tot intrekking c.q. wijziging wordt overgegaan. Met name het rechtszekerheid- en het vertrouwensbeginsel beperken de bevoegdheid tot wijziging en intrekking. Als het bestuursorgaan overweegt om de vergunning of onthef-fing in te trekken of te wijzigen, dient het de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun bedenkingen in te dienen (artikel 4:8 Awb).

Artikel 1:7 TermijnenHet streven naar lastenvermindering voor burger en overheid en toetsing aan de Europese Dienstenrichtlijn hebben ertoe geleid in artikel 1:7 te bepalen dat de vergunning of ontheffing in beginsel voor onbepaalde tijd geldt.

Artikel 1:8 WeigeringsgrondenDe genoemde gronden voor het weigeren van een vergunning of ontheffing gelden voor alle vergunningen en ontheffingen die in de APV worden genoemd.

Artikel 1:9 Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissenOp vergunningsstelsels waarop de Europese Dienstenrichtlijn van toepassing is, wordt de lex silencio positivo verplicht van toepassing, tenzij er dwingende reden van algemeen belang zijn om dat niet te doen.

 HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1: Bestrijding van ongeregeldheden

In deze afdeling zijn bepalingen opgenomen bedoeld om zowel het gebruik als de bruikbaarheid van de weg in goede banen te geleiden. De diverse functies van de openbare ruimte, onder andere voor demonstraties, optochten, feesten e.d. vraagt om een scheiding dan wel regulering van het gebruik.

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldhedenOnder omstandigheden is het denkbaar dat een samenscholing het karakter heeft van bijvoorbeeld een betoging. Gelet op de Wet openbare manifestaties (WOM) moeten dit soort samenscholingen van de werking van dit artikel uitgezonderd worden. In het vijfde lid is dit dan ook gebeurd. De politieambtenaar mag slechts het in lid 2 bedoelde bevel geven wanneer de in het lid beschreven toestand feitelijk bestaat. Het geen gehoor geven aan het bevel vormt een voorwaarde voor de toepasselijkheid van de strafbepaling.

Artikel 2:1a Messen en andere voorwerpen als wapenSpreekt voor zich.

Artikel 2:1b VermommingSpreekt voor zich.

Afdeling 2: Betoging 

Artikel 2:2 Optochten (Vervallen)Met het oog op het vereenvoudigen van de APV is dit artikel opgenomen onder de evenementenbepaling (artikel 2:24). Zie verder de toelichting bij artikel 2:24.

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsenUit de artikelen 3 en 4 Wet openbare manifestaties (WOM) volgt dat de gemeenteraad moet bepalen of, en zo ja, voor welke activiteiten, een kennisgeving is vereist en daarbij enkele procedurebepalingen moet vaststellen. Artikel 5 WOM kent de burgemeester de bevoegdheid toe om naar aanleiding van een kennisgeving voorschriften en beperkingen te stellen of een verbod te geven. Artikel 6 WOM kent hem een aanwijzingsbevoegdheid toe, terwijl artikel 7 WOM bepaalt, dat hij bevoegd is de organisatoren van de desbetreffende activiteit de opdracht te geven deze te beëindigen en uiteen te gaan. Ten aanzien van vergaderingen en betogingen op andere dan openbare plaatsen kent artikel 8 WOM de burgemeester o.a. de bevoegdheid toe opdracht te geven deze te beëindigen. De artikel 2:3 heeft alleen betrekking op betogingen. Blijkens de jurisprudentie kan van een betoging worden gesproken als:• een aantal personen openlijk en in groepsverband optreedt, al dan niet in bewe-ging, en• de groep er op uit is een mening uit te dragen.De memorie van toelichting bij de WOM geeft aan dat het bij de betoging gaat om het uitdragen van gemeenschappelijk beleefde gedachten of wensen op politiek of maatschappelijk gebied. Drie eisen worden gesteld: meningsuiting (openbaren van gedachten en gevoelens), openheid en groepsverband. Het gezamenlijk optreden moet ook gericht zijn op het uitdragen van een mening. Een betoging is niet noodzakelijkerwijs een optocht en een optocht is niet perse een betoging. Een betoging kan geschieden door middel van een optocht. De Hoge Raad acht voor het aanwezig zijn van een betoging niet een ‘menigte’ nodig(HR 11-05- 1976, NJ 1976, 540). Acht personen worden al voldoende geacht om van een betoging te kunnen spreken. Van een collectieve uiting kan volgens de regering al sprake zijn wanneer daaraan meer dan twee personen deelnemen (TK 1986-1987, 19 427, nr. 5, p. 8). Alleen een vreedzame betoging maakt aanspraak op grondwettelijke bescherming. Het aspect van de meningsuiting moet voorop staan. Als onder het mom van een betoging activiteiten worden ontplooid die strijdig zijn met onze rechtsorde, zal de vraag moeten worden beoordeeld of er nog wel sprake is van een betoging in de zin van het grondwettelijk erkende recht. Bij de parlementaire behandeling van artikel 9 WOM heeft de regering erop gewezen dat de door haar gegeven karakterisering van het begrip ‘betoging’ meebrengt dat acties, waarvan de hoedanigheid van gemeenschappelijke meningsuiting op de achtergrond is geraakt en die het karakter hebben van dwangmaatregelen jegens de overheid of jegens derden, geen betogingen in de zin van artikel 9 WOM zijn. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij blokkades van wegen en waterwegen. Ontbreekt aan een optocht primair het karakter van een gemeenschappelijke meningsuiting, zoals Sinterklaas- en carnavalsoptochten en bloemencorso’s, dan is er geen sprake van een manifestatie in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a WOM. Overigens kan een dergelijke optocht, indien het opiniërende elementen bevat, wel onder de bescherming van artikel 7, derde lid, Grondwet vallen.Voor zover de APV termijnen bevat die in uren worden uitgedrukt, bepaald door terugrekening vanaf een tijdstip of een gebeurtenis, is de Algemene termijnenwet niet van toepassing. Lid 4 bevat daarom een terugrekeningsregeling die voorkomt, dat afhandeling op zaterdag of zondag of op een algemeen erkende feestdag of op een werkdag na 12.00 uur moet plaatsvinden. Dat laatste is gedaan om toch nog over enige uren voor beoordeling en besluitvorming te beschikken.

Artikel 2:4 Afwijking termijn (vervallen)Opgenomen in artikel 2:3

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens (vervallen)Opgenomen in artikel 2:3

Afdeling 3: Verspreiden van gedrukte stukken 

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen Folderen en flyeren is toegestaan, behalve op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan. Het tweede lid geeft de mogelijkheid om het verbod voor die wegen nog weer te beperken tot nader aan te geven dagen en uren, waarbij het vierde lid het college de bevoegdheid geeft voor het dan nog resterende verbod een ontheffing te verlenen.  

Afdeling 4: Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d. (vervallen)Met het oog op het vereenvoudigen van de APV is dit artikel opgenomen onder de evenementenbepaling (artikelen 2:24 en 2:25). Zie verder de toelichting bij die artikelen.

Artikel 2:8 Dienstverlening (Vervallen)De VNG heeft het dienstverleningsartikel in 2007 geschrapt vanwege het streven naar vermindering van administratieve lasten voor ondernemers en het bedrijfsleven. De deregulering is ingegeven door de opvatting dat de regeling niet (meer) voldeed aan het noodzaakvereiste zoals verwoord in de Europese Dienstenrichtlijn.

Artikel 2:9 Straatartiest e.d. Het oude artikel 2.1.4.1 (Feest, muziek en wedstrijd) is geschrapt. Feesten en wedstrij-den zijn ondergebracht bij de evenementen. Muziek maken kan ook een evenement zijn, zie onder artikel 2:24. Echter het optreden van een straatmuzikant, bijvoorbeeld een harmonicaspeler, is geen evenement. Daarom is de straatmuzikant onder artikel 2:9 ge-bracht. Hetzelfde geldt voor straatfotografen en de andere categorieën genoemd in artikel 2:9.

Afdeling 5: Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg of op andere openbare plaatsenDit artikel geeft het college de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing van dit artikel moet gedacht worden aan het plaatsen van reclameborden of zuilen, containers en e.d. De gemeente Middelharnis kiest ervoor om als een breed gestelde algemene regel op te nemen in plaats van het voorheen bestaande vergunningsstelsel. De gemeenteraad maakt met het overnemen van dit model een nadrukkelijke keuze voor het bieden van meer ruimte aan burger en bedrijfsleven. De gedachte is dat voor een groot aantal voorwerpen die in de openbare ruimte worden geplaatst een vergunning overbodig is, omdat deze voorwerpen volstrekt geen overlast veroorzaken of zelfs bijdragen aan de leefbaarheid.

WaboHet gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie, als bedoeld in dit artikel, kan onder de Wabo vallen, namelijk wanneer dit gebruik bestaat uit de opslag van roerende zaken. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als op of aan de weg een container wordt geplaatst voor de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen tijdens een verbouwing. In andere gevallen zal het niet altijd op het eerste gezicht duidelijk zijn of het gaat om opslag van roerende zaken als bedoeld in de Wabo. Het onderscheidend criterium is dat het plaatsen van zaken op de weg bij opslag een tijdelijk karakter heeft: het is de bedoeling dat de opgeslagen zaken ooit ergens anders een al dan niet definitieve bestemming krijgen en aldaar een functie gaan vervullen. Als dat aan de orde is valt die activiteit onder artikel 2.2, eerste lid onder j of onder k van de Wabo. Een ontheffing wordt op grond van artikel 2.2, eerste lid, laatste zinsdeel, van de Wabo aangemerkt als een omgevingsgvergunning. Daarom is een nieuw vierde lid ingevoegd, waarin staat dat het bevoegd gezag (ingevolge de definitie in artikel 1 is dat dus het bestuursorgaan als bedoeld in de Wabo) in een dergelijk geval een omgevingsvergunning verleent.

Daarnaast blijft het derde lid gehandhaafd, waarin staat dat het bevoegde bestuursorgaan (i.c. het college of de burgemeester) ontheffing kan verlenen voor gebruik van de weg dat niet valt onder de Wabo, namelijk wanneer het gaat om objecten die bedoeld zijn om ter plaatse blijvend te functioneren. Dat zijn bijvoorbeeld bloembakken, straatmeubilair, terrassen en dergelijke.

Het is niet ondenkbaar dat bij een en hetzelfde project – bijvoorbeeld een grootscheepse restauratie van monumentale panden – zowel de ontheffing van het bevoegd bestuursorgaan (derde lid) als de omgevingsvergunning (vierde lid) nodig is, waarbij dan de situatie kan ontstaan dat er twee bevoegde gezagen zijn. Met het oog op die gevallen kan overwogen worden om met toepassing van artikel 2.2, tweede lid van de Wabo alle activiteiten waarbij voorwerpen op of aan de weg worden geplaatst, onder de Wabo te brengen. Dat heeft als nadeel dat de zwaardere procedure van de Wabo in alle gevallen gevolgd moet worden. Wij verwachten dat deze situatie maar heel zelden zal voorkomen en hebben 2.2, tweede lid van de Wabo in de model-APV dan ook niet toegepast.

Artikel 2:10a Winkeluitstallingen (Vervallen) Opgenomen in artikel 2:10.

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg (vervallen)In het kader van deregulering en vermindering van administratieve lasten is bekeken of de vergunningplicht in deze bepaling zou kunnen worden opgeheven. Wij hebben ervoor gekozen de vergunningplicht te laten bestaan, omdat het in verband met de verkeersveiligheid en de bruikbaarheid van wegen niet gewenst is dat niet-overheden zomaar wegen aanleggen, beschadigen of veranderen. Het stellen van algemene regels in plaats van een vergunningvereiste hebben wij wel overwogen, maar dat is niet goed mogelijk, omdat het hierbij veelal om specifiek maatwerk gaat. Op het aanleggen of veranderen van een weg is artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo van toepassing als de activiteit verboden is in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit. Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de verdagingstermijn zes weken. Let wel: indien er meerdere activiteiten worden aangevraagd en er één onder artikel 3.10 van de Wabo valt, dan is de uitgebreide procedure van toepassing (beslistermijn van 6 maanden met een mogelijkheid tot verdagen van zes weken).

De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). Het gaat dan om de algemene indieningsvereisten uit artikel 1.3 van de Mor. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 1.2 modelAPV. Voor het aanleggen of veranderen van een weg zijn in de Mor geen aanvullende indieningsvereisten opgenomen.

In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in artikel 1.8 van deze verordening.

Indien de activiteit niet is verboden in een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit is de Wabo niet van toepassing en is het college bevoegd. Wanneer het gaat om normaal onderhoud van de weg is er ingevolge het derde lid geen vergun-ning nodig: het college hoeft zichzelf geen vergunning te verlenen.

Artikel 2:12 Maken en veranderen van een uitwegIn het kader van deregulering en vermindering van administratieve lasten is bekeken of de vergunningplicht in deze bepaling zou kunnen worden opgeheven. In veel gevallen kan de aanleg of verandering van een uitweg zonder meer gebeuren zonder dat dit problemen oplevert. Overheidsbemoeienis is dan niet nodig. In andere gevallen is overheidsbemoeienis wel noodzakelijk ter bescherming van het algemeen belang. Er is daarom voor gekozen de vergunningplicht te wijzigen in een meldingsplicht. Het stellen van algemene regels in plaats van een meldingsplicht is wel overwogen, maar is niet goed mogelijk, omdat het hierbij veelal om specifiek maatwerk gaat.De melding van een uitweg valt niet onder de Wabo. Er is immers geen sprake van een vergunning of ontheffing.

Afdeling 6: Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheidIn het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling te-gen het licht gehouden. Naast het feit dat het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet hier al in voorziet, is deze bepaling moeilijk te handhaven. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen

Artikel 2:14 WinkelwagentjesDeze bepaling bestrijdt het “zwerfkarrenprobleem” door winkelbedrijven te verplichten achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen en op deze winkelwagentjes een herkenningsteken aan te brengen. Een andere aanpak van het probleem is via een statiegeldsysteem op het gebruik van winkelwagentjes. De consument kan een wagentje pas gebruiken met bijvoorbeeld een munt van 50 eurocent. Dit leidt niet altijd tot het gewenste resultaat. Om die reden is gekozen om in de APV bepaling een verbod jegens de burger op te nemen.

Artikel 2:14a Verbod rijden met skateboards, skelters, stepjes etcDeze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp (Vervallen)In deze APV is het artikel waarin een vergunningsplicht was opgenomen voor het plaatsen van voorwerpen op de weg in strijd met de bestemming ervan (artikel 2:10.) vervangen door een algemene regel waarin dit wordt verboden wanneer het gevaar of hinder oplevert, of het normale gebruik van de weg hindert. Daarmee vervalt de noodzaak van dit oude artikel.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d. (Vervallen)In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. Het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet voorzien hier al in. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinenHet verbod heeft tot doel bosbranden te voorkomen en beschadiging van eigendommen tegen te gaan. Het verbod gaat niet zover dat het roken in de gebouwen en in de bijbehorende tuinen die in een bos of natuurgebied liggen, niet meer mogelijk is.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp (Vervallen)In deze APV is het artikel waarin een vergunningsplicht was opgenomen voor het plaat-en van voorwerpen op de weg in strijd met de bestemming ervan (artikel 2:10.) vervangen door een algemene regel waarin dit wordt verboden wanneer het gevaar of hinder oplevert, of het normale gebruik van de weg hindert. Daarmee vervalt de noodzaak van dit oude artikel.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen (vervallen)In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. Het artikel voegt weinig toe aan privaatrechtelijke bevoegdheden evenals artikel 2:10 van deze verordening om tegen gevaarzettende situaties op te treden. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen.

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichtingIn beginsel biedt de Belemmeringenwet (privaatrecht) het kader om op het eigendomsrecht van anderen inbreuk te maken. De Belemmeringenwet is echter in haar toepassing bedoeld voor zodanige inbreuken op dat eigendomsrecht waardoor het gebruik van de desbetreffende onroerend zaak al dan niet tijdelijk beperkt wordt. Wanneer daarvan sprake is kan niet een gedoogplicht op grond van dit artikel geconstrueerd worden. Deze gedoogplicht is alleen dan aanwezig wanneer de voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting het gebruiksrecht van de eigenaar niet aantasten.

Artikel 2:21a Voorzieningen ten behoeve van handhaving van de openbare orde(Vervallen)In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. Het artikel voegt weinig toe aan de bevoegdheden genoemd in artikel 2:21. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen.

Artikel 2:21b Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting(Vervallen)In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. Het artikel voegt weinig toe aan de bevoegdheden genoemd in artikel 2:21. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn Voor de aanleg van hoogspanningslijnen wordt in bestemmingsplannen een strook grond als zodanig bestemd en worden gebruiksvoorschriften opgesteld waarmee aantasting van deze bestemming voorkomen moet worden. Ontbreekt een bestemmingsplan dan bevat artikel 2:22 een publiekrechtelijke basis om overtreding van deze bepaling, waardoor een zeer gevaarlijke situatie ontstaat, zo nodig met bestuursdwang recht te kunnen zetten. De Bouwverordening verbiedt het bouwen onder hoogspanningslijnen. Artikel 2:22 vult dit verbod aan voor andere objecten, zoals houtgewas, door te bepalen dat deze niet hoger mogen zijn dan twee meter.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijsHet oorspronkelijke tweede lid van dit artikel (“Eenieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen”) is geschrapt. Reden van schrapping is dat deze formulering ten onrechte aansprakelijkheid van de gemeente kan suggereren bij het door het ijs zakken. Het oude derde lid is vernummerd tot tweede lid.

Afdeling 7. Evenementen 

Artikel 2:24 BegripsomschrijvingIn artikel 2:24 is gekozen voor de zgn. negatieve benaderingsmethode ten aanzien van de definiëring van het begrip evenement. Uitgaande van een algemeen geldend criterium (“namelijk elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak”) wordt vervolgens een aantal evenementen opgesomd dat niet onder de werking van de bepalingen valt. Een klein evenement valt onder het begrip evenement. In het derde lid is het klein evenement gedefinieerd..

Artikel 2:25 EvenementEvenementen vervullen een belangrijke functie in de gemeente. Er worden verschillende evenementen georganiseerd, grootschalig, met uitstraling voor bijv. de hele stad, middelgroot of kleinschalig, bijvoorbeeld beperkt tot de eigen straat. Voor een goed verloop van een evenement moeten verschillende belangen worden afgewogen en duidelijke afspraken met de organisator worden gemaakt. Het oude artikel 2.2.2 ging uit van een algeheel verbod op het organiseren van een evenement zonder vergunning van de burgemeester. Het vervangen van vergunningvoorschriften door het doen van een melding geeft organisatoren van een klein evenement meer vrijheid maar tegelijk ook meer verantwoordelijkheid voor zorgvuldig gebruik van die openbare ruimte. Tevens zijn er categorieën evenementen benoemd. Dit naar aanleiding van de ‘Handreiking publieksveiligheid evenementen’ waarin de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond evenementen indeelt naar risicogroep. Deze indeling, die gebaseerd is op een zogenaamde ‘risicoscan’ zal ook worden gehanteerd bij de beoordeling van de aanvragen om een vergunning

Artikel 2:26 OrdeverstoringDeze bepaling geeft een verbod om de orde bij evenementen te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt.

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 BegripsbepalingenIn plaats van de term “horecabedrijf” wordt nu de term “openbare inrichting” gebruikt. Dit voor de duidelijkheid. In de Drank- en Horecawet wordt namelijk met “horecabedrijf” alleen gedoeld op bedrijven waar bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt voor gebruik ter plaatse, de zogenaamde “natte horeca”. De bepalingen in de APV betreffen juist ook de bedrijven waar geen alcoholhoudende drank wordt verstrekt, de zogenaamde “droge horeca”: tearooms, lunchrooms en dergelijke, maar ook coffeeshops.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichtingArtikel 174 van de Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen. Deze vergunning wordt daarom door de burgemeester verleend. Op grond van het nieuwe artikel 1:7 gelden vergunningen voor onbepaalde tijd. Dit geldt ook voor de horeca-exploitatievergunning. Indien de gemeente niettemin een tijdsduur wil verbinden aan de vergunning van bijvoorbeeld vijf of tien jaar, dan is het alleen op gronden ontleend aan dwingende reden van algemeen belang geoorloofd een termijn te stellen. Krachtens artikel 1:4 van de APV kunnen voorschriften worden verbonden aan de exploitatievergunning. Voorwaarden moeten vallen onder randvoorwaarden van artikel 10 van de Dienstenrichtlijn. De exploitatievergunning is primair een overlastvergunning: zij biedt de mogelijkheid preventief te toetsen, of de exploitatie van een horecabedrijf zich verdraagt met het woon- en leefmilieu ter plaatse. Daarbij is van belang in welke mate van het bedrijf zelf overlast is te duchten, maar ook in welke mate de komst van het bedrijf de leefbaarheid en het karakter van de buurt zullen aantasten. Met welke aspecten de burgemeester rekening moet houden staat om-schreven in het vierde lid. De weigeringsgrond woon- en leefmilieu valt onder de ‘rule of reason’ en mag daarom (bij een horecaondernemer die zich hier vestigt) ook op grond van de Dienstenrichtlijn als weigeringsgrond worden gehanteerd. In het kader van deregulering en vermindering van administratieve lasten bekeken of het horeca-exploitatievergunningstelsel gehandhaafd of geschrapt moet worden. De gemeente Middelharnis heeft gekozen voor het handhaven van de horeca-exploitatievergunning, maar alleen voor inrichtingen die• niet onder de Drank- en Horecawet vallen, dit in verband met de Bibob-toets, en• wel onder de Drank- en Horecawet vallen en die voor ernstige overlast hebben gezorgd. Bedrijven die géén ernstige overlast veroorzaken krijgen een vrijstelling van de vergunningplicht.

Toelichting bij artikel 2:28, vijfde lid:Hier wordt een alternatief geïntroduceerd voor de openbare inrichtingen die onder de Drank- en Horecawet vallen, de zogenaamde “natte horeca”. Indien deze in de afgelopen twaalf maanden geen ernstige overlast gegeven hebben, verleent de burgemeester aan dergelijke bedrijven ambtshalve of op verzoek een vrijstelling. De horeca-exploitatievergunning fungeert in dit systeem dan nog alleen als stok achter de deur voor de “natte” horecabedrijven die ernstige overlast geven. Tegen de verlening van zo’n vrijstelling staat bezwaar en beroep open. De burgemeester kan de vrijstelling ambtshalve verlenen. Daardoor hoeft de vergunninghouder de vrijstelling niet aan te vragen.

Artikel 2:29 SluitingstijdArtikel 2:29 voorziet in een sluitingsregeling. Grondslag voor de in de APV opgenomen sluitingsbepalingen is artikel 149 Gemeentewet. De gemeenteraad kan verplichte sluitingstijden voor horecabedrijven vaststellen in het belang van de openbare orde. Deze bevoegdheid houdt ook in dat een afwijkende sluitingsplicht kan worden vastgesteld. De sluitingsbepalingen betreffen de gedeelten van de inrichting, waarin de eigenlijke horecawerkzaamheden worden uitgeoefend. Ook sportkantines, sociëteiten, clublokalen, verenigingsgebouwen e.d. zijn als inrichting aan te merken. Het besloten karakter van een horecabedrijf kan de veronderstelling wekken dat de in de APV opgenomen sluitingstijden niet van toepassing zijn op dat bedrijf: immers, volgens de jurisprudentie kan een gemeentelijke verordening geen activiteiten betreffen die elk karakter van openbaarheid missen. Dit kan echter niet worden gezegd van activiteiten die een weerslag hebben op een openbaar belang, waarvan ook sprake is bij besloten horecabedrijven. De sluitingsuurbepaling ziet niet op activiteiten binnen het bedrijf, maar op de (nadelige) invloed die daarvan uitgaat op de omgeving: bijvoorbeeld in de vorm van overlast van komende en gaande bezoekers (het aan en afrijden van auto's, het slaan met portieren, claxonneren, menselijk stemgeluid e.d.).

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluitingNet als voor de in artikel 2:29, tweede lid, genoemde bevoegdheid, vormt ook hier artikel 174 van de Gemeentewet de grondslag voor de bevoegdheid om een of meer horecabedrijven tijdelijk afwijkende sluitingsuren op te leggen of tijdelijk te sluiten. Aanleiding voor tijdelijke afwijking of sluiting, moet zijn gelegen in het belang van de openbare orde, veiligheid, of gezondheid, of in bijzondere omstandigheden (zoals, al dan niet lokale, feestdagen). Het betreft een algemene bevoegdheid die anders dan bij de bevoegdheid als bedoeld in artikel 2:29, tweede lid, die een individueel karakter heeft zich niet alleen kan uitstrekken tot een maar ook tot meer of zelfs tot alle in de gemeente aanwezige horecabedrijven. Wel beperkt de bevoegdheid zich - in tegenstelling tot artikel 2:29, tweede lid, waarbij het om een permanente afwijking kan gaan - tot het tijdelijk vaststellen van afwijkende sluitingstijden of tot tijdelijke sluiting.

Artikel 2:31 OrdeverstoringDeze bepaling geeft een verbod om de orde in openbare inrichtingen te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt.

Artikel 2:32 Het college als bevoegd bestuursorgaanHet begrip ‘openbare inrichting’ als omschreven in artikel 2:27 onder a, ziet ook op inrichtingen die niet voor het publiek toegankelijk zijn, zoals besloten sociëteiten en gezelligheidsverenigingen. Gelet op artikel 174 Gemeentewet is in dat geval niet de burgemeester maar college het bevoegde bestuursorgaan.

Artikel 2.33 Geldigheidsduur van de vergunning (Vervallen)Wegens een nieuwe redactie van de exploitatievergunning, namelijk een mogelijkheid voor een vrijstelling, vervalt de noodzaak van dit artikel en kan dus derhalve komen te vervallen.

Artikel 2.34 Beëindiging exploitatie (Vervallen)Wegens een nieuwe redactie van de exploitatievergunning, namelijk een mogelijkheid voor een vrijstelling, vervalt de noodzaak van dit artikel en kan dus derhalve komen te vervallen.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

De artikelen uit deze afdeling zijn aanvullend op artikel 438 Wetboek van Strafrecht. Op grond van de APV moet ieder persoon zijn identiteit kenbaar maken; op grond van het Wetboek van Strafrecht moet alleen het hoofd van een gezin dat. Deze afdeling geeft de burgemeester en de politie een zo volledig mogelijk overzicht van het nachtverblijf.

Artikel 2:35 BegripsbepalingDeze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie 

Artikel 2:36 strekt ertoe, dat de burgemeester een zo volledig mogelijk overzicht heeft van de in de gemeente aanwezig nachtverblijf en kampeerinrichtingen.

Artikel 2:37 Nachtregister (vervallen)In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. Het Wetboek van Strafrecht voorzien hier al in. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen. 

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister 

Artikel 2:38 komt de exploitant van een inrichting tegemoet. Degene die in de inrichting de nacht doorbrengt, is op grond van deze bepaling verplicht de voor registratie vereiste gegevens volledig en naar waarheid aan de exploitant te verstrekken.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

De Wet op de Kansspelen verplicht dat bij verordening wordt aangegeven dat voor hoogdrempelige inrichtingen voor twee kansspelautomaten vergunning kan worden verleend en dat voor laagdrempelige gelegenheden geen vergunning voor kansspelautomaten wordt verleend. Ten slotte moet worden aangegeven voor hoeveel behendigheidsautomaten per inrichting vergunning wordt verleend.

Artikel 2:39 SpeelgelegenhedenHet begrip “speelgelegenheid” als omschreven in het eerste lid, betreft iedere openbare gelegenheid waarin de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren. In de Wet op de Kansspelen is een uitputtende regeling neergelegd ten aanzien van de kansspelen als bedoeld in artikel 1 van die wet, zoals speelcasino’s en speelautomaten. De wet is niet van toepassing op spelen, met uitzondering van behendigheidsautomaten, waarbij de spelers door hun behendigheid de kans om te winnen kunnen vergroten. Voor deze categorie speelgelegenheden is dit artikel bedoeld. Het gaat dus om speelgelegen-heden, waar de Wet op de Kansspelen geen betrekking op heeft.

De vergunningsplicht geldt het (doen) exploiteren van een speelgelegenheid. Artikel 2:39 heeft het beschermen van de openbare orde en het woon en leefklimaat als doel en heeft daarmee een ander motief dan de Wet op de Kansspelen. Oogmerk van de Wet op de Kansspelen is het in goede banen leiden van kansspelen, waarbij de consument beschermd dient te worden tegen gokverslaving en criminaliteit moet worden tegengegaan.De Wet op de Kansspelen geeft de burgemeester noch het college de bevoegdheid om een illegale speelgelegenheid te sluiten. In de praktijk is dit evenwel vanwege de negatieve uitstraling en het illegale karakter van de speelgelegenheid vaak wel wenselijk. Daarom is in dit artikel een vergunningsplicht opgenomen, met in het derde lid de mogelijkheid om de vergunning te weigeren als naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid, dan wel er strijd bestaat met een geldend bestemmingsplan. Als een speelgelegenheid geen vergunning heeft, heeft de burgemeester volgens artikel 125 van de Gemeentewet de bevoegdheid bestuursdwang toe te passen. In artikel 1:6 van de model APV zijn voorwaarden opgenomen waaronder de vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd.

Artikel 2:40 Speelautomaten Zie voor toelichting artikel 2:39

Artikel 2:40a Aanwezigheidsvergunning(Vervallen)In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. Het artikel voegt weinig toe aan de bepalingen in de Wet op de kansspelen en de Algemene wet bestuurrecht. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen

Artikel 2:40b Overname(Vervallen)In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. Het artikel voegt weinig toe aan de bepalingen in de Wet op de kansspelen, de Algemene wet bestuurrecht en artikel 1: 5 van deze verordening. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen.

Artikel 2:40c Gokken op/aan de openbare weg(Vervallen)In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. Het artikel voegt weinig toe aan de hinderbepalingen van deze verordening om op te treden. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen.

Artikel 2:40d Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen (Vervallen)In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. Het artikel voegt weinig toe aan de bepalingen in de Gemeentewet. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen

Afdeling 11: Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaalDe Burgemeester is met toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet bevoegd tot sluiting van woningen van waaruit (drugs)overlast wordt veroorzaakt. Het is nodig om voor de gevallen waarin de woning niet is verzegeld of de verzegeling reeds is verbroken een strafbepaling op te stellen die het verbiedt om een gesloten pand te betreden. Aangezien de situatie kan ontstaan dat personen de woning moeten betreden wegens dringende redenen, is het derde lid toegevoegd.

Artikel 2:42 Plakken en kladdenIn het eerste lid is sprake van een absoluut verbod. In de term ‘bekladden’ ligt reeds besloten dat het daarbij niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR. Het aanbrengen van aanplakbiljetten op onroerend goed kan worden aangemerkt als een middel tot bekendmaking van gedachten en gevoelens dat naast andere middelen zelfstandige betekenis heeft en met het oog op die bekendmaking in een bepaalde behoefte kan voorzien.

Op het in artikel 7 van de Grondwet gewaarborgde grondrecht zou inbreuk worden gemaakt als die bekendmaking in het algemeen zou worden verboden of van een voorafgaand overheidsverlof afhankelijk zou worden gesteld. Artikel 2:42 maakt op dit grondrecht geen inbreuk, aangezien het hierin neergelegde verbod krachtens het tweede lid uitsluitend een beperking van het gebruik van dit middel van bekendmaking meebrengt, voor zover door dat gebruik eens anders recht wordt geschonden. De gemeente kent een aantal zogenaamde ‘vrije’ plakplaatsen; deze vloeien voort uit lid 4.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.Deze bepaling vergroot de effectiviteit van het in het vorige artikel opgenomen aanplakverbod. Het tweede lid van de bepaling dient zo te worden gelezen dat de omstandigheid, dat de in het eerste lid genoemde stoffen en voorwerpen niet waren bestemd of gebezigd voor handelingen die ingevolge de voorgaande bepaling zijn verboden, een rechtvaardi-ingsgrond oplevert.  

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigenDeze verbodsbepaling beoogt het plegen van misdrijven zoals diefstal met braak te be-moeilijken. Een verbodsbepaling inzake het vervoer van inbrekerswerktuigen kan strek-ken tot bescherming van de openbare orde als bedoeld in artikel 149 Gemeentewet.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d. Het artikel spreekt voor zich.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d. (Vervallen)In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. De noodzaak van deze bepaling is niet gebleken alsmede voorziet artikel 4:12 en 5:11 hier al in. Handhaving is eveneens moeilijk. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsenOp basis van dit artikel (en artikel 2:49) kan tegen vormen van onnodige hinder of overlast worden opgetreden. Artikel 424 Wetboek van Strafrecht stelt ‘straatschenderij’ strafbaar, terwijl artikel 426bis het belemmeren van anderen op de openbare weg met straf bedreigt.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruikIn dit artikel is een verbod opgenomen om in een bepaald door het college aan te wijzen gebied alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben. Het gaat uitdrukkelijk om een excesbepaling: oogmerk is het voorkomen c.q. tegengaan van hinderlijk gedrag als gevolg van drankgebruik. Dit is bij een buurtbarbeque c.q. feest of een festival op de openbare weg in principe niet het geval. Ontwikkelt een dergelijk gebeuren zich gaandeweg toch tot een overlastsituatie dan is er grond voor toepassing van dit artikel.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwenVoor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2:47

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimtenDeze bepaling is opgesteld om het misbruik van bepaalde, voor het publiek toegankelijke ruimten zoals parkeergarages, telefooncellen en wachtlokalen voor een openbaar vervoermiddel tegen te gaan. In deze bepaling wordt het woord ‘ruimte’ gebruikt ter onderscheiding van het in de APV voorkomende begrip ‘weg’ of ‘openbare plaats’. Om een indicatie te geven bij het beantwoorden van de vraag op welke voor het publiek toegankelijke ruimten de bepaling het oog heeft, is bij wijze van voorbeeld een aantal ruimten concreet genoemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d. Het plaatsen van voertuigen is op verschillende plaatsen geregeld, steeds met een wisselende bedoeling: de instandhouding van het plantsoen, het tegengaan van diefstal of verkeersbelangen. In dit artikel gaat het om de voorkoming van overlast. Het neerzetten van fietsen en bromfietsen tegen panden die niet door de eigenaren van de voertuigen worden bezocht of op plaatsen waar deze voertuigen hinder of schade kunnen veroorzaken, geeft vaak aanleiding tot klachten. Artikel 2:51 geeft de mogelijkheid hiertegen op te treden.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt e.d.Hier is een verbod opgenomen om de fiets of de bromfiets mee te voeren op terreinen, waar onder meer markt wordt gehouden, als dat marktterrein door het college is aangewezen als een voor fietsen en bromfietsen verboden terrein gedurende die tijd. In de mensenmenigte is een fiets hinderlijk. Regenjassen worden besmeurd, nylonkousen sneuvelen. Het verbod moet wel aan de bezoekers van het terrein worden kenbaar gemaakt. 

Artikel 2:53 Bespieden van personen (Vervallen)In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. Deze bepaling is vooralsnog nooit toegepast en is alleen gericht op excessieve situaties. In die gevallen biedt het strafrecht al het handvat om op te treden. Het artikel voegt dus weinig toe aan het Wetboek van Strafrecht. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen.

Artikel 2:54 bedelarijIn het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. Omwille van de logica is dit artikel verplaatst naar artikel 2:65.

Artikel 2:55 Alarminstallaties (Vervallen)Op nieuwe, gecertificeerde alarminstallaties gelden eisen op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus en de kwaliteitseisen van de Regeling BORG 1.1. Daarnaast is de handhaving van dit artikel een bijzondere zware last voor burgers, welke niet in verhouding staan tot het te dienen doel. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen.Op een vergunning- of ontheffingsstelsel voor alarminstallaties is de Wabo van toepassing. Omdat het artikel nu vervalt is hier geen regeling opgenomen

Artikel 2:56 Loslopende hondenAan dit artikel ligt het motief van de voorkoming en bestrijding van overlast ten grondslag. In het bijzonder heeft dit artikel de volgende bedoelingen:• de bescherming van de verkeersveiligheid, die door loslopende honden in gevaar kan worden gebracht;• het voorkomen van beschadiging aan eigendommen van derden;• het voorkomen van hinder voor voetgangers;• het bestrijden van verontreiniging (bijvoorbeeld van speelweiden, zandbakken, e.d.);• het voorkomen van schade en dierenleed, die worden veroorzaakt doordat loslopende honden andere dieren en wel met name schapen en kippen naar het leven staan.Artikel 2:57 kent geen ontheffingsmogelijkheid. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin de belangen van de hondenbezitter zich tegen een strikte toepassing van het aanlijngebod verzetten. Daarbij kan artikel 4 Wet op de dierenbescherming analoog worden toegepast.

Artikel 2:57 Verontreiniging door hondenStraatverontreiniging kan grote gevaren opleveren voor de volksgezondheid. Ook wordt via hondenuitwerpselen die op straat, in parken en plantsoenen blijven liggen, het voor honden dodelijke canine parvo virus verspreid. De strafbaarheid wordt opgeheven als de uitwerpselen direct worden verwijderd. Overtreding van het verontreinigingsverbod door hondenuitwerpselen behoort tot de zogenaamde verontreinigingsdelicten, die vatbaar zijn voor transactie door de politie.

Artikel 2:58 Gevaarlijke hondenVoor de vaststelling van het gevaarlijk of hinderlijk zijn van een hond is politierapportage daarover een goed uitgangspunt. Voor zover het gevaar van een hond voortvloeit uit een besmettelijke dierziekte zoals hondsdolheid, dient de burgemeester op grond van artikel 21 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren de maatregelen te nemen die hem door of vanwege het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij worden opgedragen ter voorkoming van – verdere – besmetting. Artikel 27 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren geeft de burgemeester de bevoegdheid een bevel uit te vaardigen dat de door hem aangewezen dieren moeten worden vastgelegd of opgesloten ter bestrijding van besmettelijke dierziekten.

Artikel 2:59 Houden van hinderlijke of schadelijke dierenHet kan voor de omgeving hinderlijk zijn, als iemand dieren houdt. Er moet kunnen worden ingegrepen als overlast of schade voor de openbare gezondheid dreigt. Dan moeten belangen worden afgewogen. Daarom is gekozen voor de constructie dat het college bevoegd wordt verklaard om de plaatsen aan te wijzen waar naar zijn oordeel het houden van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt.

Voor zover het college bij een aanwijzing die betrekking heeft op gedeelten van de gemeente bevoegd is verklaard daarbij nadere regels te geven inzake het houden van dieren, is er sprake van delegatie van verordenende bevoegdheid als bedoeld in artikel 156 Gemeentewet. Tevens wordt in dit verband nog gewezen worden op de Flora en Fauna-wet, waarin regels worden gegevens ter bescherming van dieren.

Artikel 2:60 Loslopend veeDit verbod dient mede de verkeersveiligheid. Herhaaldelijk gebeuren er verkeersongelukken doordat een paard, een koe of een ander dier uit het weiland is gebroken en zich op de weg bevindt. De verplichting om dit zoveel mogelijk te voorkomen is daarom op haar plaats. Een verbod tot het los laten lopen van honden, dat mede de verkeersveiligheid dient, is opgenomen in artikel 2:57.

Artikel 2:61a Geleiden van paardenHet artikel spreekt voor zich.

Artikel 2:61b Berijden van paardenHet artikel spreekt voor zich.

Artikel 2:61c Verontreiniging door paardenHet artikel spreekt voor zich.

Artikel 2:62 Duiven (Vervallen)In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. De noodzaak van deze bepaling is niet gebleken. Daarnaast wordt door de gemeente hierop niet gehandhaafd. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen.

Artikel 2:63 Bijen Het vliegen van bijen kan, als de kasten of korven dicht aan de weg geplaatst zijn en op zodanige wijze dat de “aanvliegbanen” hiervan over de weg lopen, gevaar voor de veilig-heid van de weg opleveren. Dit gevaar kan meestal met eenvoudige middelen, zoals het verleggen van de aanvliegroute door het plaatsen van een afscheiding, worden terugge-bracht. Het zal echter vaker voorkomen dat omwonenden op hun erf of zelfs in huis van de bijen overmatige overlast ondervinden, waartegen minder gemakkelijk maatregelen zijn te treffen. Vooral in de bebouwde kom kan in sommige gevallen het houden van bij-en daarom onaanvaardbaar zijn.Hoewel in dit geval geen gedraging of toestand “op de openbare weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats” valt aan te wijzen, kan men toch van oordeel zijn dat de gewraakte situatie haar terugslag kan hebben op “openbare belangen”.

Artikel 2:64 Paarden, pony's en honden op het strandHet artikel spreekt voor zich.

Artikel 2:65 Bedelarij Het artikel spreekt voor zich.

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving zijn deze bepalingen tegen het licht gehouden. Het Wetboek van strafrecht (WvSr.). bevat genoeg bepalin-gen die de bestrijding van heling op het oog hebben. Dat zijn artikel 416, 417, 417bis, 417ter, 437, 437bis, 437ter en 437quater. Daarom is gekozen om deze bepalingen te laten vervallen.

Artikel 2:66 Begripsbepaling Bepaling spreekt voor zich.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister Bepaling spreekt voor zich.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht Bepaling spreekt voor zich.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen (Vervallen)

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijvenDit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op horecabedrijven) onder artikel 2:32.

Afdeling 13: Vuurwerk

Artikel 2:71 BegripsbepalingenDeze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagenDit artikel beoogt het aantal verkooppunten te reguleren in het belang van de handha-ving van de openbare orde. Artikel 2:72 is gebaseerd op artikel 149 Gemeentewet. Naast een vergunning op basis van de APV is voor de opslag van vuurwerk in beginsel ook een milieuvergunning vereist.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisselingIn het Vuurwerkbesluit is bepaald dat het verboden is om consumentenvuurwerk af te steken op een ander tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar. Het afsteken van consumentenvuurwerk wordt op dit tijdstip toelaatbaar geacht vanwege de koppeling van het vuurwerkgebruik aan de feestelijkheden rond de jaarwisseling en de inbedding daarvan in de Nederlandse volkscultuur. Toch kunnen er, ondanks dat dit alleen op oudejaarsdag is toegelaten, plaatsen zijn waar het afsteken van consumentenvuurwerk te allen tijde niet toelaatbaar moet worden geacht (bijvoorbeeld bij ziekenhuizen, bejaardentehuizen, huizen met rieten daken, in winkelstraten, bij dierenasiels enz.). Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar het afsteken van consumentenvuurwerk altijd verboden is. Het tweede lid maakt het mogelijk om op te treden tegen het bezigen van consumentenvuurwerk in bijvoorbeeld een promenade, een passage, een portiek of een volksverzameling.

Afdeling 14: Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straatDeze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruikDeze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 2:74b Verzameling van personen in verband met drugs (Vervallen).In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. Het artikel 2.1 van deze verordening hier al in. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen.

Artikel 2:74c Weggooien van spuiten e.d.Deze bepaling spreekt voor zich.

Afdeling 15: Bestuurlijke ophouding veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophoudingArtikel 2:75 is gebaseerd op - een uitwerking van - artikel 154a van de Gemeentewet. Dit artikel voorziet in de bevoegdheid van de burgemeester om bij grootschalige ordeverstoringen groepen ordeverstoorders maximaal 12 uur op te houden op een door de bur-gemeester aangewezen plaats. Het vervoer naar de plaats van ophouding is hieronder begrepen. Bij grootschalige ordeverstoringen moet gedacht worden aan situaties als risicowedstrijden in het betaald voetbal, uit de hand lopende demonstraties en krakersrellen. De toepassing van het bestuursrechtelijke instrument bestuurlijke ophouding vereist (een bepaling in) een verordening waarin de raad de burgemeester de bevoegdheid geeft om bij groepsgewijze niet-naleving van specifieke voorschriften bestuurlijk op te houden. Artikel 2:75 voorziet hierin. De voorwaarden waaronder bestuurlijke ophouding kan worden toegepast, zijn vastgelegd in artikel 154a van de Gemeentewet. De zinsnede “overeenkomstig 154a van de Gemeentewet” impliceert dan ook dat aan alle voorwaarden moet worden voldaan voordat een besluit tot bestuurlijke ophouding kan worden genomen. Deze voorwaarden zijn hiervoor beschreven.

Artikel 2:76 VeiligheidsrisicogebiedenOp grond van artikel 151b Gemeentewet kan de raad aan de burgemeester bij verordening de bevoegdheid verlenen om gebieden aan te wijzen, waarin de officier van justitie de controlebevoegdheden die genoemd worden in artikel 50, 51 en 52 Wet wapens en munitie, kan uitoefenen. Het gaat om de controlebevoegdheden om binnen het aangewezen gebied:• vervoermiddelen te onderzoeken;• een ieders kleding te onderzoeken;• te vorderen dat verpakkingen die men bij zich draagt, worden geopend.

De burgemeester kan een gebied aanwijzen als uit feiten of omstandigheden blijkt dat er sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. De aanwijzing als veiligheidsrisicogebied wordt gegeven voor een bepaalde duur die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dan strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde. Voordat de burgemeester een gebied aanwijst, overlegt hij hierover in de lokale gezagsdriehoek met de officier van justitie en de korpschef. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:• feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat er sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan;• zorgvuldige afweging van het objectieve en subjectieve veiligheidsbelang en het individuele belang van de burgers (privacy);• subsidiariteit en proportionaliteit;• breder handhavingsbeleid in het beoogd gebied ter vergroting van leefbaarheid en veiligheid. 

Artikel 2:76a. VerblijfsontzeggingDeze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 2:76b (Voorbereidingshandelingen) zakkenrollen (Vervallen)In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling te-gen het licht gehouden. Handhaving van deze bepaling is bijzonder moeilijk. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsenOp grond van artikel 151c van de Gemeentewet kan de gemeenteraad aan de burgemeester bij verordening de bevoegdheid verlenen tot het uitvoeren van cameratoezicht op openbare plaatsen in het belang van de handhaving van de openbare orde. De gemeenteraad kan daarbij bepalen tot welke openbare plaatsen de bevoegdheid zich uit-strekt en voor welke duur de plaatsing van camera’s ten hoogste mag geschieden. Volgens de wetgever is hierdoor de toekenning van de bevoegdheid tot het plaatsen van camera’s met democratische waarborgen omkleed.De gemeenteraad kan de bevoegdheid van de burgemeester inperken. De volgende varianten zijn bijvoorbeeld denkbaar:• De gemeenteraad besluit expliciet/impliciet om binnen de gemeente geen camera toezicht toe te passen.• De gemeenteraad bepaalt bij verordening dat de burgemeester mag besluiten tot het toepassen van cameratoezicht op specifieke plaatsen, bijvoorbeeld in de binnenstad, en geeft daarbij aan voor welke duur de plaatsing van camera’s ten hoogste mag geschieden.• De gemeenteraad verleent bij verordening zonder beperkingen de bevoegdheid aan de burgemeester tot plaatsing van camera’s ten behoeve van de handhaving van de openbare orde op openbare plaatsen.

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Afdeling 1: Begripsbepalingen

Volgens artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht is het exploiteren van prostitutie niet langer in algemene zin, maar nog slechts in bepaalde omstandigheden strafbaar. Over de vormen van exploitatie van prostitutie die niet langer strafbaar zijn, is geen nadere formele wetgeving vastgesteld. De enige manier om de exploitatie van prostitutie te reguleren is dus via de APV. De gemeentelijke bevoegdheid om bij verordening regels te stellen, heeft daardoor een autonoom karakter: bij gebrek aan nadere formele regelgeving, zijn gemeenten immers niet verplicht om ter uitvoering daarvan bij (medebewinds-)verordening regels vast te stellen. Hoewel autonoom, de verordenende bevoegdheid mag uitsluitend worden aangewend “ter regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente”: blijkens artikel 108, eerste lid, van de Gemeentewet moeten gemeenten zich daarbij namelijk beperken tot de behartiging van belangen die zijn aan te merken als gemeentelijke belangen. Dit hoofdstuk van de APV is niet uitsluitend gebaseerd op artikel 149 Gemeentewet, maar - voor zover het betrekking heeft op prostitutie - tevens op artikel 151a Gemeentewet.

Artikel 3:1 BegripsbepalingenDe omschrijving van het begrip prostitutie en prostituee is afgeleid van de definitie in artikel 250a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De term ‘besloten ruimte’ van lid c omvat meer dan het begrip ‘gebouw’: daaronder wordt ook begrepen een vaar- of een voertuig. Een escortbedrijf is geen inrichting. Het kan een kantoortje zijn, maar ook een telefooncentrale, of zelfs een website op Internet. De plaats van de bedrijfsruimte bepaalt de vergunningplicht. Een escortbedrijf biedt de services actief aan door middel van advertenties en andere reclameuitingen.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaanVolgens artikel 162 is het college belast met de uitvoering van raadsbesluiten tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester daarmee is belast. Artikel 174 belast de burgemeester met ‘het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden, alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven’ en met ‘de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht’. In veruit de meeste gevallen is de burgemeester het bevoegde bestuursorgaan. In de definitie van seksinrichtingen is het ruimere begrip ‘ruimte’ opgenomen. Dat betekent dat het college bevoegd is als het gaat om met name de vaar- en voertuigen evenals bij escortbedrijven. Om deze afbakening – waar aan de orde – niet steeds opnieuw volledig te moeten weergeven, is in hoofdstuk 3 het begrip ‘bevoegd bestuursorgaan’ gehanteerd en is dat in artikel 3:2 eenmalig gedefinieerd.

Artikel 3:3 Nadere regelsVergunningsvoorschriften die voor de exploitatie van alle (of bepaalde categorieën van) seksinrichtingen zouden moeten gelden, kunnen krachtens dit artikel door het college worden vastgesteld als algemeen verbindende voorschriften. Artikel 3:3 ziet dus op delegatie van regelgevende bevoegdheid als bedoeld in artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet. Vanzelfsprekend zijn de regels over de bekendmaking van algemeen verbindende voorschriften hierbij van overeenkomstige toepassing. Ook kan het bevoegde bestuursorgaan zelf (nogmaals: meestal de burgemeester) over zijn bevoegdheid beleidsregels vaststellen als bedoeld in artikel 4:81 van de Aw

Afdeling 2: Seksinrichtingen, straat prostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 SeksinrichtingenDe exploitatie van seksinrichtingen en escortbedrijven wordt gereguleerd door middel van een vergunning. Het wijzigen van de seksinrichting valt ook onder de vergunningplicht om te voorkomen dat de vergunning uit de pas loopt met de feitelijke situatie. Gekozen is voor een eenduidige systematiek om escortbedrijven aan dezelfde vergunningplicht als seksinrichtingen te onderwerpen. De vergunning voor escortbedrijven zal veel minder omvattend zijn. De activiteiten van een escortbedrijf vinden niet in een inrichting plaats. De toetsing van de vergunningaanvraag zal zich beperken tot de toetsing van de antecedenten van de exploitant en beheerder. Wie de inrichting exploiteert en beheert is relevant, omdat deze personen niet van slecht levensgedrag mogen zijn en dienen te voldoen aan de eisen van zedelijk gedrag, zoals gesteld in artikel 3:5. De vergunningverlening is bovendien persoonsgebonden en niet overdraagbaar.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerderDe opheffing van het algemeen bordeelverbod is onder meer gericht op het ‘decriminaliseren’ van de niet langer strafbare vormen van (exploitatie van) prostitutie. Daarom is het van belang dat bij de besluitvorming over een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting rekening gehouden kan worden met de antecedenten van de exploitant en de beheerder(s). Daartoe is het Besluit inlichtingen justitiële documentatie gewijzigd. In artikel 3:5 wordt zoveel mogelijk dezelfde terminologie gehanteerd en worden nagenoeg dezelfde eisen gesteld als in artikel 5 van de Drank- en Hore-awet en het daarop gebaseerde Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet. Lid 2 tot en met 5 geven aan wanneer in elk geval sprake is van ‘in enig opzicht slecht levensgedrag’. Het is geen limitatieve opsomming. Bij de beoordeling van deze zedelijkheidseisen, de verkregen gegevens uit de justitiële documentatie en de toetsing ervan aan het besluit, kan worden aangesloten bij de daarover bestaande jurisprudentie.

Artikel 3:6 SluitingstijdenEr is voor gekozen het hier bedoelde sluitingsuur uit te breiden naar a. op maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 8.00 uur;b. op zaterdag en zondag tussen 0.00. en 12.00 uur.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluitingTen opzichte van artikel 3:6 biedt artikel 3:7 de mogelijkheid om daarvan al dan niet tijdelijk af te wijken. Aan zo’n tijdelijke afwijking moeten een of meer van de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen ten grondslag liggen. Het bevoegd bestuursorgaan kan daartoe overgaan indien het dat noodzakelijk acht in het belang van de openbare orde, de woon- en leefomgeving, de voorkoming of beperking van overlast en dergelijke.

De sluitingsbevoegdheid kan bijvoorbeeld worden toegepast in gevallen waarin openbare inrichtingen het decor vormen voor allerlei vormen van criminaliteit die strafbaar zijn gesteld in het Wetboek van Strafrecht, de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Het naar aanleiding daarvan toepassen van de sluitingsbevoegdheid als hier bedoeld, is niet in strijd met deze formeel wettelijke regelingen omdat daaraan een afwijkend oogmerk ten grondslag ligt. Voor toepassing van de sluitingsbevoegdheid is wel vereist, dat de hier bedoelde overtredingen een meer dan incidenteel karakter hebben.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerderOm effectiever te kunnen optreden tegen schijnbeheer, is in het eerste lid de verplichte aanwezigheid van de exploitant of beheerder opgenomen. Dit is van belang in verband met het door hem uit te oefenen toezicht, zoals verwoord in het tweede lid. Dit artikel schept voor de exploitant(en) en de beheerder(s) een algemene verplichting tot het uitoefenen van toezicht ter handhaving van de orde in de inrichting. De exploitant is – uiteraard binnen redelijke grenzen – verantwoordelijk voor de gang van zaken in de inrichting. Deze toezichtverplichting geldt ook voor de beheerder(s). Indien zich in de inrichting strafbare feiten voordoen, biedt dit artikel aanknopingspunten om daar in bestuursrechtelijke zin tegen op te treden.

Artikel 3:9 StraatprostitutieDe wetswijziging tot opheffing van het bordeelverbod heeft geen gevolgen voor de straatprostitutie. Het is echter bij uitstek een vorm van prostitutie die nadere regulering behoeft. Volgens het eerste lid is straatprostitutie verboden, tenzij het plaatsvindt op de wegen/gebieden en gedurende de tijden die het college daartoe heeft aangewezen. Bij aanwijzing als hier bedoeld zal rekening moeten worden gehouden met de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid. Aan de hand van de omstandigheden ter plaatse zal moeten worden beoordeeld of tot aanwijzing van een tippelzone kan of moet worden besloten (bijvoorbeeld in het belang van de woon- en leefomgeving of de openbare orde in andere delen van de gemeente) of juist niet (bijvoorbeeld in het belang van de woon- en leefomgeving of de openbare orde in het gebied waarvan de tippelzone onderdeel zou uitmaken).

Artikel 3:10 SekswinkelsZoals aangegeven in de toelichting bij artikel 3:1, onder e, is ervoor gekozen sekswinkels niet onder het “seksinrichting”-begrip (en daarmee de vergunningplicht) te brengen. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag dat de vestiging van sekswinkels doorgaans afdoende zal kunnen worden gereguleerd langs de weg van het bestemmingsplan en dat het - ter bescherming van de openbare orde of de woon- en leefomgeving - niet nodig is deze bedrijven als regel aan voorafgaand toezicht te onderwerpen.

Artikel 3;10 is opgenomen, zodat gebieden of delen van de gemeente kunnen worden aangewezen waarin het in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving niet is toegestaan een sekswinkel te (doen) exploiteren

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijkeDit artikel heeft een repressief karakter. Het schept niet zonder meer een verbod, maar slechts voor zover het bevoegd bestuursorgaan daaromtrent nader heeft besloten.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn De voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting kan complex van aard zijn. Daarom is een langere beslissingstermijn dan die in artikel 1:2 opgenomen. Het is een termijn van orde. Overschrijding ervan doet niet af aan de bevoegdheid te beslissen over een ingediende aanvraag, maar leidt wel tot een fictieve weigering waartegen belanghebbenden bezwaar kunnen aantekenen.

Artikel 3:13 WeigeringsgrondenDe hier genoemde belangen vormen tezamen de ‘huishouding’, tot het regelen en besturen waarvan gemeenten bevoegd zijn. Deze belangen vormen de grondslag voor de uit-efening van de bevoegdheden die het gemeentebestuur ter zake toekomen. Eerste lid, onder b: bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordeningHet kan voorkomen dat er geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in het tweede lid, maar dat het geldende bestemmingsplan vestiging van een seksinrichting of escortbedrijf ter plaatse niet toelaat. Het is onduidelijk als er vergunning wordt verleend, maar tegelijkertijd moet worden uitgelegd dat daar geen gebruik van kan worden gemaakt. Daarom is strijdigheid met het bestemmingsplan, alsmede met een eventueel stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening als weigeringsgrond opgenomen. Dit is aanvaardbaar omdat een dergelijke bepaling geen zelfstandige planologische regeling bevat.

Eerste lid, onder c: minderjarig, onvrijwillig, illegaalDeze weigeringsgrond is feitelijk een bijzondere invulling van de vaker voorkomende weigeringsgrond: vrees voor ernstige verstoring van de openbare orde. Als er aanwijzingen zijn, bijvoorbeeld op basis van politierapportages, dat de voorgenomen exploitatie in strijd is met artikel 250a WvSr is vergunningverlening uitgesloten. Voorkomen moet worden dat de exploitant prostituees onder dwang arbeid laat verrichten of minderjarigen laat werken. Onderdanen van de EU-lidstaten kunnen in Nederland op legale wijze arbeid verrichten, ook in de prostitutie, onder de voorwaarde dat de verworven inkomsten niet marginaal en bijkomstig zijn. Voor onderdanen van niet-EU-lidstaten geldt dat niet. Zij dienen, als zij in Nederland arbeid in loondienst willen verrichten, te beschikken over een vergunning tot verblijf die het verrichten van arbeid in loondienst toestaat. Houders van een vergunning tot vestiging, houders van de vluchtelingenstatus, houders van een vergunning tot verblijf om humanitaire redenen en houders van een vergunning tot verblijf bij (huwelijks)partner (indien het deze partner is toegestaan zonder nadere voorwaarden te werken) hebben in principe zo’n vergunning. Zij hebben vrije toegang tot de arbeidsmarkt en mogen dus ook in een seksinrichting werkzaam zijn. De werkgever behoeft in die gevallen niet te voldoen aan de verplichting een tewerkstellingsvergunning voor de desbetreffende werknemer aan te vragen.

Tweede lid, onder c: woon- en leefklimaatHet belang van de openbare orde en dat van de woon- en leefomgeving zijn nauw met elkaar verweven. Waar een maximumbeleid kan worden geacht te zijn ontleend aan het belang van de openbare orde, kan een concentratiebeleid worden beschouwd als met name gericht op de bescherming van de woon- en leefomgeving in bepaalde delen van de gemeente. Gelet op eerdergenoemde verwevenheid, wordt een maximumbeleid en een concentratiebeleid ter onderlinge versterking in combinatie toegepast.Een aspect van bescherming van de woon- en leefomgeving is de omvang van de inrichting. In een vergunningvoorschrift, dat overigens tevens betrekking heeft op de hierna te noemen grond veiligheid van personen, kan het maximale aantal werkzame prostituees worden vastgesteld.

Tweede lid, onder d: veiligheid personen of goederenBij de exploitatie van openbare (en daarmee seks)inrichtingen, is het van groot belang de brandveiligheid te waarborgen. Voor wat betreft de inrichtingen die zijn aan te merken als bouwwerk in de zin van de Woningwet is het Bouwbesluit daarop van toepassing met het oog op de brandveiligheid van de inrichting zelf; en biedt de Bouwverordening daarvoor de grondslag voor zover het gaat om het gebruik van de inrichting. Gaat het om inrichtingen die niet zijn aan te merken als bouwwerk in de zin van de Woningwet (bijvoorbeeld vaartuigen), dan wordt het gebruik van de inrichting bestreken door de Brandbeveiligingsverordening.

Afdeling 4. beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatieOnder beëindiging wordt ook verstaan wijziging van de naam van de exploitant of van een of meerdere namen van de exploitanten.

Artikel 3:15 Wijziging beheerAnders dan bij beëindiging van de exploitatie, leidt het vertrek van een beheerder niet tot het van rechtswege vervallen van de vergunning. Ten aanzien van de nieuwe beheerder(s) dient een antecedentenonderzoek plaats te vinden. De nieuwe beheerder kan aan de slag vanaf het moment dat de aanvraag is ingediend. Wijziging van beheer is doorgaans vaker aan de orde dan de wijziging van de exploitatie.

Afdeling 5: Overgangsbepaling 

Artikel 3:16 OvergangsbepalingDeze bepaling spreekt voor zich

 HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1. Geluidhinder

Artikel 4:1 BegripsbepalingenDeze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten De bevoegdheid om te bepalen dat de in dit lid genoemde geluidsnormen niet gelden bij collectieve festiviteiten komt voort uit artikel 2.21, eerste lid, onder a, van het Besluit. Evenals in het oude besluit voorziet dit artikel van het Besluit erin dat op deze dagen overmatige geluidhinder zo veel mogelijk moet worden voorkomen: De voorschriften gelden niet “voor zover de naleving van deze voorschriften redelijkerwijs niet kan worden gevergd”. Voorbeelden van collectieve festiviteiten zijn carnaval, kermis of culturele-, sport- en recreatieve manifestaties.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteitenDe bevoegdheid voor het vaststellen van het aantal incidentele festiviteiten voor inrichtingen in een gemeentelijke verordening staat in de artikelen 2.21 en 4.113 van het Besluit. Volgens artikel 2.21, eerste lid, onderdeel b kan de gemeenteraad bij verordening het aantal dagen of dagdelen aanwijzen waarop individuele inrichtingen voor incidentele festiviteiten vrijstelling kunnen verkrijgen van de geluidsnormen.

Derde en vierde lidHet college dient minimaal twee weken voor de aanvang van de festiviteit met een kennisgevingsformulier op de hoogte gesteld te worden van de festiviteit. Uit de formulering van het eerste en tweede lid volgt dat wanneer de houder van de inrichting geen kennisgeving heeft gedaan en desondanks een festiviteit houdt, deze niet kan worden beschouwd als een incidentele festiviteit op grond van het besluit. Omdat er dan geen sprake is van een incidentele festiviteit dient voldaan te worden aan alle in het Besluit horeca , sport en recreatie inrichtingen milieubeheer (Besluit) gestelde voorschriften. Niet naleving van die voorschriften kan ertoe leiden dat op grond van artikel 18.2 van de Wet milieubeheer (Wm) bestuursrechtelijk of op grond van artikel 18.18 van de Wm strafrechtelijk wordt opgetreden. De termijn voor het indienen van een kennisgeving stelt het college in staat te beoordelen op welke wijze de houder van de inrichting zoveel mogelijk overmatige geluidshinder dan wel lichthinder tracht te voorkomen.

Vijfde lidVindt in een inrichting een festiviteit plaats die redelijkerwijs niet te voorzien was, bijvoorbeeld wanneer iemand in de lotto ‘de honderdduizend’ gewonnen heeft, kan het college dit feest terstond aanwijzen als incidentele festiviteit zodat de voorschriften van het besluit, zonder dat daartoe een kennisgeving is gedaan, niet van toepassing zijn.

Zesde, zevende en achtste lid.Deze leden zijn toegevoegd naar aanleiding van een advies vanuit het ISGO en zal eilandelijk worden overgenomen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten (vervallen)De burgemeester heeft deze (autonome) bevoegdheid op grond van artikel 174 van de Gemeentewet, waarbij is bepaald dat de burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht op de voor publiek openstaande gebouwen en andere openbare vermakelijkheden. Die bevoegdheid van de burgemeester hoeft in de verordening niet te worden herhaald.

Artikel 4:5 Onversterkte muziek (Vervallen)

Artikel 4:6 Overige geluidhinder e.v.Door in het eerste lid de zinsnede “een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit” op te nemen wordt de afbakening direct vastgelegd. Een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer heeft ofwel een milieuvergunning nodig (waarin geluidsvoorschriften zijn opgenomen) ofwel zijn algemene regels op grond van het Besluit van toepassing. In deze algemene regels zijn ook geluidsvoorschriften opgenomen. 

Artikel 4:6 heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen niet voorzien. Onder andere valt te denken aan:• een niet permanente activiteit in een niet besloten ruimte, zoals een kermis, een heidefeest, een braderie, een rally, enz.;• het door middel van luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of mededelingen doen;• het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten;• het gebruik van diverse geluidproducerende recreatietoestellen;• het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, trilhamers en heistellingen;• het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen, enz., enz.• overige handelingen waardoor geluidoverlast ontstaat;• het houden van dieren.

Voorts kunnen onder artikel 4:6 vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van “lawaaiige” hobby’s, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro-akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz. Met name voor deze vormen van geluidhinder ontbreken algemeen geldende criteria of normen. Dit behoeft ook niemand te verwonderen: de bron van geluidhinder is niet een bepaalde, aanwijsbare inrichting of gedraging. In beginsel kan het elke gedraging betreffen. Van geval tot geval zal daarom moeten worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidhinder, en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als zijnde onvermijdelijk zal moeten worden aanvaard. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen, zo nodig met voorschriften. Wegens regelmatige overlast situaties is gekozen om een geluidsbepaling op te nemen met betrekking tot dieren. Dit biedt namelijk betere handhavingmogelijkheden.

Afdeling 2: Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen Dit artikel bevat een verkeersbeperkende bepaling. Een dergelijke bepaling moet, gezien het verschil in motief, mogelijk worden geacht naast de wegenverkeerswetgeving. Artikel 2a Wegenverkeerswet 1994 handhaaft uitdrukkelijk de bevoegdheid tot het maken van aanvullende gemeentelijke verordeningen ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet, voor zover deze verordeningen niet in strijd zijn met deze wet. Artikel 4:7 beoogt niet een verkeersbelang te dienen, maar heeft een milieumotief. In het bijzonder strekt het ter voorkoming van overlast voor de reinigingsdienst. Bovendien heeft het daarin vervatte verbod slechts betrekking op bepaalde, aangewezen weggedeelten en geldt slechts gedurende bepaalde aangeduide dagen en uren.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doenDeze bepaling staat al sinds jaar en dag in de APV. Er wordt op deze bepaling strikt gehandhaafd.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwenDit artikel betreft een samenvoeging van de in Bouwverordening geschrapte artikelen 334 en 336. Dit zijn bepalingen die niet direct het bouwwerk maar meer de omgeving betreffen en dus beter in de APV thuis horen.

Afdeling 3: Bodem-, weg- en milieuverontreinigingArtikel 4:10 BegripsbepalingenEr bestaat behoefte aan een regeling die uitsluitend betrekking heeft op een de bescher-ming van bomen. Gekozen is voor een vergunningsstelsel conform het vastgestelde beleid.

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstandenArtikel is opgesteld conform vastgesteld beleid. De vergunning voor het vellen van houtopstanden is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wabo. Vaak zal naast de vergunning nog een vergunning, ontheffing of vrijstelling op grond van de Natuurbe-schermingswet of de Flora- en Faunawet nodig zijn in verband met de bescherming van vogels en hun nesten in de bomen. De Natuurbeschermingswet en Flora- en Faunawet haken aan bij de Wabo. Er wordt dan dus één omgevingsvergunning verleend of gewei-gerd. De Boswet haakt echter niet aan bij de Wabo. Indien die van toepassing is, blijft dus een aparte vergunning vereist.

In de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor, Staatscourant 2010-5162) zijn indie-ningsvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning opgenomen. Naast een aantal algemene indieningsvereisten (zie daarvoor de toelichting bij artikel 1:2 van de model-APV) zijn er in artikel 7.3 van de Mor nog een aantal speciale indieningsvereisten voor het vellen van houtopstanden opgenomen. Dit artikel 7:3 luidt als volgt:1. In of bij de aanvraag om een vergunning voor een activiteit, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de wet, identificeert de aanvrager op de aanduiding als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, van deze regeling iedere houtopstand waarop de aanvraag betrekking heeft met een nummer.2. In of bij de aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, vermeldt de aanvrager per genummerde houtopstand:a. de soort houtopstand;b. de locatie van de houtopstand op het voor-, zij- dan wel achtererf;c. de diameter in centimeters, gemeten op 1,30 meter vanaf het maaiveld;d. de mogelijkheid tot herbeplanten, alsmede het eventuele voornemen om op een daarbij te vermelden locatie tot herbeplanten van een daarbij te vermelden aantal soorten over te gaan.

Artikel 4:11 a Intrekking vergunning Zie motivering onder 4:10 en 4:11

Artikel 4:11b Bijzondere vergunningsvoorschriften (Vervallen)Artikel 4:11c Herplant-/instandhoudingsplicht (Vervallen)Artikel 4:11d Schadevergoeding (Vervallen)Artikel 4:11 e Bestrijding iepziekte (Vervallen)

Artikel 4:12 Bescherming groenvoorzieningenBepaling spreekt voor zich.

Afdeling 4: Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.Deze bepaling verschaft een basis voor het treffen van maatregelen tegen ontoelaatbare opslag van bromfietsen en caravans e.d. en landbouwproducten en afval. Ze ziet niet op handelingen die plaatsvinden op de ‘weg’ in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Deze afbakening is aangebracht omdat voor zover de in deze bepaling genoemde activiteiten plaatsvinden op de ‘weg’ daartegen kan worden opgetreden op basis van andere in deze verordening opgenomen voorschriften. Voor zover de Wet Milieubeheer (Wm) deze activiteiten niet regelt kunnen de hinderlijke effecten ervan met diverse bepalingen uit de APV worden bestreden.Voldoet een autowrak aan de omschrijving in het Besluit nadere omschrijving begrip autowrakken dan is de opslag daarvan ingevolge artikel 10.17 van de Wm verboden. Verkeert de auto rijtechnisch wel in onvoldoende staat van onderhoud, maar is voorzien van een geldig kenteken dan is de opslag daarvan niet ingevolge artikel 10.17 van de Wm verboden. Wel kan hier iets tegen gedaan worden op grond van artikel 4:13 van de APV. Voor autowrakken die op de weg zijn geplaatst zie artikel 5:5.

Artikel 4:14. Stankoverlast door gebruik van meststoffen (vervallen)Vanuit dereguleringsoogpunt heeft de VNG dit artikel in 2008 geschrapt. Via de Meststoffenwet wordt veel geregeld. Op zandgronden mag maar zeer beperkt mest wordt uitgereden (ca 6 maanden per jaar). Veel mest wordt bovendien al emissiearm aangewend, dus dan geldt het artikel niet.

Artikel 4:15 Omgevingsvergunning voor handelsreclameBepaling spreekt voor zich. Op een vergunnings- en ontheffingsstelsel voor handelsreclame aan gebouwen is de Wabo van toepassing.

HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 2a WVW 1994 geeft aan dat de gemeente bevoegd is parkeerexcessenbepalingen vast te stellen. De grondslag voor dergelijke bepalingen is artikel 149 Gemeentewet. Uit de jurisprudentie volgt dat in de eerste plaats van een parkeerexces sprake is als het gaat om excessief gebruik van de weg, strijdig met de bestemming die de weg heeft. Wegen zijn - in de eerste plaats bestemd om zich daarover te kunnen verplaatsen en daarop tijdelijk een voertuig te kunnen laten staan. Voor bepaalde (categorieën van) voertuigen, die de weg in strijd met deze bestemming gebruiken, is het bestuur gerechtigd strengere eisen te stellen en scherpere grenzen te trekken. Daarbij mag het niet te diep ingrijpen in het ‘normale’ verkeer, en dus ook niet in het ‘normale’ parkeren. In het ‘normale’ verkeer voorziet de geldende wettelijke verkeersregeling exclusief. Verder is sprake van een parkeerexces als het parkeren op de weg gepaard gaat met ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente, beneming van uitzicht, stankoverlast of gevaar voor de veiligheid van personen. Plaatsing in hoofdstuk 5 is gedaan, omdat aan deze bepalingen meerdere motieven ten grondslag liggen. Complementair aan de vaststelling van parkeerexcesbepalingen is- in het bijzonder voor vrachtwagens - de aanwezigheid van vervangende parkeergelegenheid geregeld.

Artikel 5:1 BegripsbepalingenVan het begrip voertuigen is een aantal categorieën uitgezonderd, zoals treinen en trams, tweewielige fietsen en bromfietsen, invalidenvoertuigen en andere kleine voertuigen, zoals kruiwagens, kinderwagens, rolstoelen e.d. omdat anders sommige bepalingen een te ruime strekking krijgen. Het onmiddellijk in- en uitstappen van personen en het onmiddellijk laden en lossen van goederen zijn activiteiten die door deze bepalingen niet worden bestreken. De bepalingen van afdeling 5.1 van de APV richten zich ook tot niet-bestuurders die anderszins belanghebbend zijn bij een voertuig (de eigenaar, huurder, opdrachtgever etc.).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.Eerste lidDeze bepaling maakt optreden mogelijk tegen autohandelaren en exploitanten van garage-, herstel- en autoverhuurbedrijven die de weg voortdurend gebruiken als stallingsruimte voor auto’s die hen toebehoren en/of zijn toevertrouwd. Het betreffen situaties waarin het gebruik van parkeerruimte op buitensporige wijze plaats heeft en daarom niet toelaatbaar is.

Eerste lid, onder bReparatie- en sloopwerkzaamheden aan op een openbare plaats geparkeerde voertuigen in het kader van de uitoefening van een (neven)bedrijf geven veelal klachten inzake geluidsoverlast en verontreiniging van de weg. Daarom is het wenselijk de strafbaarheid van het herstellen of slopen op een openbare plaats niet te relateren aan de omstandigheid dat er sprake moet zijn van drie of meer voertuigen. Indien het slopen of herstellen van een voertuig bij herhaling geschiedt, moet - met het oog op de vorengenoemde bezwaren - hiertegen kunnen worden opgetreden, daargelaten of zich in de onmiddellijke omgeving meer auto’s bevinden die betrokkene ‘toebehoren of zijn toevertrouwd’. Alleen degene, die bij herhaling de weg als werkplaats voor reparatie- en/of sloopdoeleinden gebruikt is strafbaar. Het vierde lid opent de mogelijkheid aan de door hem gebruikte auto kleine reparatiewerkzaamheden te verrichten.

Tweede lidDe afdeling rechtspraak van de Raad van State besliste dat het bij elkaar parkeren van drie of meer taxi’s door een exploitant van een taxibedrijf niet onder de werking van deze bepaling valt. De rijschoolhouder die een aantal voertuigen bij elkaar parkeert, viel volgens deze uitspraak eveneens niet onder de werking van dit artikel. Omdat het parkeren van voertuigen van rijschoolhouders en taxiondernemers excessieve vormen kan aannemen, is in het tweede lid daarom expliciet bepaald dat onder ‘verhuren’ mede wordt verstaan het gebruiken van voertuigen voor het geven van rijlessen of voor het vervoeren van personen tegen betaling.

Derde lidOnder a is het woord ‘vergen’ gebruikt om twijfel over de vraag of met een bepaalde herstel- of onderhoudswerkzaamheid meer dan een uur gemoeid is, zoveel mogelijk uit te sluiten. De in het derde lid gestelde verbodsbepaling geldt niet voor het normaal parkeren van de voor persoonlijk gebruik gebezigde auto(‘s) van de exploitant.

Vierde lidHet verlenen van een ontheffing zal in het algemeen alleen op zijn plaats zijn in geval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs moet worden aanvaard dat de exploitant geen andere mogelijkheden ten dienste staan dan de hem toebehorende of toevertrouwde auto’s op de weg of een andere openbare plaats te parkeren.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigenVan aantasting van het uiterlijk aanzien van de omgeving is bij het te koop aanbieden van een enkel voertuig niet of nauwelijks sprake, de overlast voor de omwonenden blijft beperkt en het gebruik van de beschikbare parkeerruimte kan niet excessief genoemd worden. Anders ligt het wanneer de voertuigen met grote aantallen tegelijk aangeboden worden. Behalve dat het uiterlijk aanzien wordt aangetast, brengt het voor de omwonenden overlast met zich mee. Een dergelijke uitstalling van voertuigen trekt kooplustigen aan. Ook wordt een aanmerkelijk beslag op de beschikbare parkeerruimte gelegd. Het college heeft de bevoegdheid gebieden aan te wijzen waar het verbod van kracht is. Aan de hand van de plaatselijke omstandigheden moet beoordeeld worden of het verbod nodig is. Het begrip ‘parkeren’ wordt zo uitgelegd, dat het verbod in dit artikel zich niet alleen richt op de bestuurder van een voertuig maar ook op de andere belanghebbenden bij het voertuig.

Artikel 5:4 Defecte voertuigenHet excessieve is in het bijzonder gelegen in het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Daarnaast kan het hier bedoelde parkeren een ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente meebrengen en om die reden excessief zijn. Deze bepaling ziet slechts op ‘eigenlijke’ parkeerexcessen, dat wil zeggen op het plaatsen en hebben van defecte voertuigen op de weg (in de zin van de WVW 1994). Het zou te ver gaan deze gedragingen ook buiten de weg te verbieden.

Artikel 5:5 VoertuigwrakkenDe onderhavige bepaling heeft betrekking op het plaatsen en hebben van wrakken op de weg (in de zin van de WVW 1994). Het elders in de openlucht opslaan van wrakken vindt reeds regeling in artikel 4.7.1 en tevens in artikel 10.17 van de Wet milieubeheer. De de-lictsomschrijving bevat daarom niet het bestanddeel ‘van de weg af zichtbaar’. Het verbod in dit artikel richt zich op degene die het voertuigwrak op de weg plaatst of heeft. Dat is op zich al een ruimere kring van subjecten dan alleen de bestuurder; ook andere belanghebbenden bij het voertuig vallen onder deze bepaling.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.Het artikel richt zich tegen het langer dan nodig parkeren van caravans, campers, kampeerwagens e.d. op de weg. Het excessieve van het hier bedoelde parkeren is gelegen in het buitensporige gebruik van parkeerruimte dat daarmee gepaard gaat. Tevens dient aantasting van het uiterlijk aanzien van de gemeente te worden voorkomen. In sub a is drie dagen aangehouden opdat betrokkenen de gelegenheid zal hebben zijn kampeerwagen of caravan voor een te ondernemen reis gereed te maken respectievelijk na de reis op te ruimen. Met het gebruik van de woorden ‘drie achtereenvolgende dagen’ is beoogd aan te geven dat niet hoeft te worden bewezen dat het betrokken voertuig (of aanhanger) drie dagen onafgebroken op dezelfde plaats heeft gestaan en dus niet- al was het maar één meter- is verplaatst. Volstaan kan worden met aan te tonen dat het voertuig (of de aanhanger) op enig tijdstip (op drie achtereenvolgende dagen) op de weg geparkeerd heeft gestaan. Dat behoeft niet dezelfde plaats te zijn.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigenHet excessieve is primair gelegen in het in relatie tussen het tekort aan parkeerruimte en het niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Verder kan het excessieve gelegen zijn in het motief van het tegengaan van ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigenIn gemeentelijke kring wordt het meer en meer als noodzakelijk ervaren dat het parkeren van grote voertuigen - in het bijzonder vrachtwagens - op wegen in de stadscentra en in de woonwijken zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Maatschappelijk gezien is er een tendens waarneembaar dat dit parkeren wordt ervaren als misbruik van de weg. De gevaren en inconveniënten die deze parkeergedragingen kunnen opleveren, zijn velerlei: onvoldoende opvallen bij schemer en duisternis van geparkeerde vrachtwagens, onvoldoende zichtbaarheid van tussen of achter deze voertuigen spelende kinderen, buitensporige inbeslagneming van de schaarse parkeerruimte, belemmering van het uitzicht vanuit de woning, afbreuk aan het uiterlijk aanzien der gemeente enz. Op den duur zal het parkeren van grote voertuigen dan ook niet meer dienen te geschieden op wegen binnen de bebouwde kom, althans niet op die wegen binnen de bebouwde kom, welke gelegen zijn in het centrum of in de woonwijken. Uit de jurisprudentie kan worden opgemaakt, dat ook volgens de Hoge Raad het parkeren van vrachtwagens in woonwijken enz., bezien tegen de achtergrond van de recente verkeersomstandigheden en maatschappelijke inzichten, niet (meer) redelijkerwijze als “normaal” verkeer kan worden beschouwd. De artikelen 5:8 en 5:9 bevatten regels waarmee het parkeren van grote voertuigen, voor zover dit excessief is, kan worden tegengegaan.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigenDe in lid twee opgenomen uitzondering ziet bijvoorbeeld op (het parkeren van) ‘hoog-werkers’, meetwagens e.d..

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen (vervallen)In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. De noodzaak van deze bepaling is niet gebleken. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigenBepaling spreekt voor zich.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfietsBepaling spreekt voor zich.

Afdeling 2: Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederenAangegeven is dat, indien bij een inzameling geschreven of gedrukte stukken worden aangeboden, dit niet meebrengt dat voor het houden van de inzameling geen vergunning vereist is. Het collecteren en het daarbij aanbieden van geschreven of gedrukte stukken –is bewust van elkaar gescheiden. Uit jurisprudentie blijkt dat door genoemde collectebepalingen wel - op geoorloofde wijze - het inzamelen van gelden, doch niet het daarbij aanbieden van geschreven of gedrukte stukken in het algemeen verboden of van een vergunning afhankelijk gesteld wordt. Het houden van openbare inzamelingen is vergunningplichtig, niet het daarbij aanbieden of verspreiden van geschreven of gedrukte stukken. De bepaling laat het aanbieden van geschreven of gedrukte stukken onverlet. Wordt een aanvraag om een collectevergunning geweigerd en was de aanvrager voornemens om bij de geldinzameling gedrukte stukken aan te bieden, dan blijft het recht om deze stukken aan te bieden zonder meer bestaan.Venten of colporteren met gedrukte stukken valt onder de werking van artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Het venten of colporteren beoogt vooral het dekken van de kosten van verspreiding (het drukken en redigeren daaronder begrepen) van gedrukte stukken. Het aanvaarden van geld is dus duidelijk dienstbaar aan de verspreiding. Van venten of colporteren met gedrukte stukken is sprake, wanneer voor deze stukken een reële contraprestatie in de vorm van een vast bedrag wordt ontvangen. Omdat het aanbieden van gedrukte stukken en het ontvangen van een geldelijke vergoeding ‘gekoppeld’ en niet te scheiden zijn, is artikel 5:13 niet van toepassing op het te koop aanbieden, verkopen en afleveren van gedrukte stukken (waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard). Bij het collecteren onder gelijktijdige aanbieding van gedrukte stukken is deze koppeling niet aanwezig. Verkrijgt men een of ander drukwerk door een willekeurig bedrag of een weliswaar vast, maar niet meer als reële contraprestatie aan te merken, bedrag aan geld in een bus te werpen of te overhandigen als bijdrage voor een duidelijk kenbaar liefdadig of ideëel doel, is er sprake van een collecte. De gedrukte stukken worden daarbij ter ondersteuning van die actie uitgereikt en zijn niet elementair voor het verschijnsel collecte.

Derde lidHet begrip ‘besloten kring’ veronderstelt een nauwere band dan alleen het gemeenschappelijk lidmaatschap. Men zal tevens moeten aangeven dat er ook een zekere gemeenschappelijke bekendheid met elkaar is.

Afdeling 3: Venten

Artikel 5:14 BegripsbepalingVan venten is sprake als de venter zijn waren voortdurend vanaf een andere plaats aanbiedt, tenzij hij zijn clientèle aan het bedienen is. Er geldt een verbod tot het aanbieden vanaf een vaste plaats. Het tijdelijk stilstaan in afwachting van klanten is in strijd met de verleende ventvergunning.

Tweede lid Het stellen van beperkingen aan het venten met gedrukte stukken is onder de volgende criteria toegestaan:• de beperking mag geen betrekking hebben op de inhoud van de gedrukte stukken;• er dient gebruik van enige betekenis te resteren; de beperking mag niet resulteren in een algeheel verbod.

Het onderscheid tussen venten en het innemen van een standplaats, betreft de periode waarin goederen vanaf dezelfde plaats (gebruikmakend van fysieke hulpmiddelen als een kraam of een aanhangwagen) in de openbare ruimte worden aangeboden aan willekeurige voorbijgangers. Het tien minuten standplaats innemen vereist een standplaatsvergunning en geen ventvergunning.Omdat tussen het venten met goederen en het aanbieden van goederen vanaf een standplaats een onderscheid wordt gemaakt, is het noodzakelijk dat in de APV bepaling waarin het venten met goederen wordt geregeld, een uitzondering wordt gemaakt voor het aanbieden van goederen vanaf een standplaats.

Afdeling 4: Standplaatsen

Zie voor het onderscheid tussen venten en het innemen van een standplaats hierboven onder ‘venten’.

Afdeling 5: Snuffelmarkten

Er zijn verschillende soorten markten, elk met een eigen juridisch regime. Te onderscheiden zijn: I De weekmarkt en de jaarmarkt in de zin van artikel 151 van de Gemeentewet.Het begrip ‘markt’ is niet nader omschreven in de Gemeentewet. De omvang van een markt zal mede afhangen van plaatselijke omstandigheden. In de regel worden op een weekmarkt ‘geregelde’ waren verkocht. Het artikel ziet niet deze markten. De gemeente kent een weekmarkt waarvoor een Marktverordening van kracht is. II ‘Vlooienmarkt’, ‘zwarte markt’,’vrije markt’, ‘snuffel- of rommelmarkt’. Deze categorie markten kan commercieel of niet-commercieel van aard zijn. Voor zover deze markten uitsluitend verkoop door particulieren betreft en die hun tweedehands spullen aan de man willen brengen, bestaat daartegen in principe geen bezwaar. Is sprake van een meer commerciële markt dan wordt van de zijde van de reguliere handel gesproken over oneerlijke concurrentie, in verband met het overtreden van de vestigingswetgeving en van de Wet op de omzetbelasting. Afdeling 5 richt zich niet tot degene die standplaats wil innemen, maar tot de organisator van de markt en de rechthebbende op het gebouw waarin deze markt wordt gehouden De Winkeltijdenwet is op het houden van een ‘vrije markt’ van toepassing als de markt een bedrijfsmatig karakter heeft. Dit zal afhankelijk zijn van de aard van de op deze markt ontplooide activiteiten, geregelde of ongeregelde goederen, en de frequentie waarmee deze markt gehouden wordt.III Markten niet in een gebouw of op een plaats en niet zijnde een week- of een jaarmarkt in de zin van artikel 151 van de GemeentewetDe markten waarvoor afdeling 5 is geschreven, worden gehouden in een gebouw of plaats. Indien eenmalig vergunning wordt verleend voor het houden van een markt op of aan de openbare weg, bijvoorbeeld een braderie in een winkelstraat, dan is afdeling 5 niet van toepassing maar zou kunnen worden volstaan met het verlenen van een evenementenvergunning op basis van artikel 2:25.

Afdeling 6. Openbaar water

Het beheer van het openbaar (vaar)water is in Nederland aan diverse overheden opgedragen. Zo is voor het beheer van de belangrijkste rivieren en rijkskanalen de centrale overheid verantwoordelijk. Het beheer van de overige wateren is verdeeld tussen de provincies, gemeenten en waterschappen c.a.

De gemeentelijke overheid kan krachtens artikel 149 van de Gemeentewet regels stellen met betrekking tot het bij haar in beheer zijnde openbare vaarwater.

Artikel 5:23 Voorwerpen op, in of boven openbaar waterDit artikel is, ter aanvulling van een aantal andere regelingen, bedoeld om de overige openbare wateren te vrijwaren van activiteiten die het gebruik op enigerlei wijze nadelig zouden kunnen beïnvloeden. De veiligheid op het water heeft reeds een afdoende regeling gevonden in een aantal bepalingen van het Wetboek van Strafrecht, te weten de artikelen 162, 163 en 427, sub 6, en het Binnenvaartpolitiereglement (zie bij voorbeeld artikel 1.15 van dit reglement).

Dit artikel is in een aantal opzichten vergelijkbaar met artikel 2:10. van deze verordening, het plaatsen van voorwerpen op de weg. Ook bij dit artikel is een vergunning vervangen door een breed gestelde algemene regel. Daarmee legt de overheid nadrukkelijk een deel van de verantwoordelijkheid bij de burger. In eerste instantie moet deze zelf de afweging maken of een steiger of een meerpaal gevaar of hinder oplevert voor het vaarverkeer, of een probleem voor het beheer en onderhoud. Omdat er hierbij, eerder dan in artikel 2:10, waar het veelal gaat om tijdelijke en verplaatsbare objecten, gaat om permanent bedoelde zaken, is aan dit artikel anders dan bij artikel 2:10 een meldingsplicht verbonden. Op die manier kan de gemeente vooraf toetsen en met de melder overleggen of bijvoorbeeld het onderhoud van de oevers niet in het geding is. Zo kan worden voorkomen dat een al geplaatst object weer moet worden verwijderd, met alle financiële gevolgen van dien.

Artikel 5:24 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigenArtikel 31, tweede lid, van de Wet op Woonwagens en Woonschepen bepaalde dat de gemeenteraad bevoegd is regels te stellen onder andere betreffende de plaats die woonschepen mogen innemen bij verblijf binnen de gemeente. Uit jurisprudentie bleek dat in beginsel in iedere gemeente met openbaar water mogelijk moet zijn om met een woonschip ligplaats in te nemen. Op 1 maart 1999 is de Wet op Woonwagens en Woonschepen ingetrokken. De jurisprudentie is echter opgenomen in de Huisvestingswet. Artikel 88 bepaalt namelijk dat de gemeenteraad geen regels stelt die leiden tot een algeheel verbod van het in gebruik nemen of geven van een woonschip op een ligplaats. Een algemeen verbod komt in strijd met bovengenoemde wet. Een verbod met een ontheffingen- of vergunningenstelsel is wel toegestaan.

Artikel 5:25 Aanwijzingen ligplaatsNaast de algemene regels die krachtens artikel 5:24, tweede lid, kunnen worden uitgevaardigd kan het wenselijk zijn, gelet op de omstandigheden, om aan een individuele booteigenaar nog nadere aanwijzingen te geven. Dit artikel biedt daarvoor de grondslag.

Artikel 5:26 Verbod innemen ligplaatsBepaling spreekt voor zich.

Artikel 5:27 Beschadigen van waterstaatswerkenProvinciale vaarwegenverordeningen kennen veelal ook een dergelijke bepaling voor waterstaatswerken die bij hen in beheer zijn. De bepaling heeft alleen betrekking op waterstaatswerken die in beheer zijn bij de gemeenten. Artikel 1.14 van het Binnenvaartpoli-tiereglement legt aan degene die een kunstwerk beschadigt bovendien nog een meldingsplicht op.

Artikel 5:28 ReddingsmiddelenOm te waarborgen dat deze middelen aanwezig zijn en gebruikt kunnen worden voor het redden van personen is andersoortig gebruik of het voor gebruik onklaar maken van reddingsmiddelen strafbaar gesteld.

Artikel 5:29 Veiligheid op het waterHet Binnenvaartpolitiereglement bepaalt aan welke verkeersregels de schippers van vaartuigen zich hebben te houden. Zij is dus uitsluitend gericht op de gebruikers van vaartuigen en niet op de overige gebruikers van het openbaar water.

Artikel 5:30 Overlast aan vaartuigenBepaling spreekt voor zich.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:30 CrossterreinenIndien een auto- of motorsportactiviteit, crossen e.d. op de weg, als bedoeld in de WVW 1994, plaatsvindt en een wedstrijdkarakter heeft, is artikel 10 van de WVW 1994 van toepassing. Artikel 5:32 ziet op het gebruik van motorvoertuigen of een bromfiets als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) in het kader van een wedstrijd op speciaal daarvoor aangewezen terreinen door het college. Kenmerkend voor het wedstrijdkarakter is dat er een beloning in de vorm van prijzen o.i.d. in het vooruitzicht wordt gesteld. Is artikel 5:32 van toepassing dan is een vergunning op basis van artikel 2:25 niet meer van toepassing.Voor het organiseren van evenementen zijn in principe de bepalingen van hoofdstuk 2, afdeling 7 van toepassing. ‘Deze bepalingen zijn ook van toepassing op auto- en motorsportevenementen, die geen wedstrijdkarakter hebben, zoals toertochten, oldtimerritten e.d.

Bij het reguleren van auto- en motorsportactiviteiten, crossen e.d. buiten de weg moet onderscheid worden gemaakt tussen speciaal daarvoor ingerichte terreinen, zoals circuits, en overige terreinen, zoals natuurgebieden, parken, plantsoenen of andere voor recreatief gebruik beschikbare terreinen. De eerst bedoelde terreinen vallen doorgaans onder de Wet milieubeheer; voor de overige terreinen kan een gemeente zelf regels stellen, zoals in de artikelen 5:32 en 5:33. Hier kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een terrein dat niet is ingericht voor motorwedstrijden en -activiteiten en terreinen die hiervoor slechts eenmalig of zeer incidenteel worden gebruikt.

Artikel 5:31 Beperking verkeer in natuurgebiedenTer bescherming van de natuur of voorkoming van geluidsoverlast is het verboden te crossen met fiets, motor of auto dan wel paard te rijden in de genoemde plaatsen. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet geldt.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken 

Artikel 5:32 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stokenBestaande doorlopende ontheffingen op basis van de APV, blijven van kracht, met dien verstande dat sinds 2003 naast deze ontheffing een ontheffing noodzakelijk is op basis van de Wet Milieubeheer.

Artikel 5:34 bescherming gemeentewapen, -vlag en gemeentelijk logoingenBepaling spreekt voor zich.

Afdeling 10. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 BegripsomschrijvingBepaling spreekt voor zich.

Artikel 5:36 Verboden plaatsenAsverstrooiing is om uiteenlopende redenen niet op alle plaatsen even wenselijk. Dit geldt zeker voor plaatsen waar de as niet of nauwelijks in de bodem kan worden opge-nomen en door de wind kan gaan dwarrelen. Dit speelt met name een rol op stoepen, straten, pleinen en dergelijke. Daarom is er een verbod opgenomen voor het verstrooien van as op de verharde delen van de weg. Gezien de mogelijke overlast die asverstrooiing op straten en dergelijke op kan leveren voor derden en de kans op het snelle verwaaien van de as, is het overigens niet waarschijnlijk dat nabestaanden de verharde delen van de weg zullen uitkiezen als plaats om de as te verstrooien. Het verbod zal dus naar ver-wachting geen wezenlijke beperking opleveren voor nabestaanden.

Artikel 5:37 Hinder of overlastHet verstrooien van as is een emotionele gebeurtenis. Zowel voor nabestaanden als voor omstanders die ermee worden geconfronteerd. Het is daarom van belang dat omstanders geen hinder ondervinden van de activiteit op zich en van de as die na de activiteit wordt achtergelaten. 

HOOFDSTUK 6. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 StrafbepalingOp grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen. Deze straf mag niet zwaarder zijn dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met open-baarmaking van de rechterlijke uitspraak. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) zijn de maxima van de zes boetecategorieën opgenomen. Het maximum van een boete van de tweede categorie bedraagt € 2.250. Op grond van artikel 91 jo artikel 51 WvSr vallen ook rechtspersonen onder de werking van gemeentelijke strafbepalingen. In een aantal bepalingen wordt het college de bevoegdheid gedelegeerd nadere regels te stellen. Ook de overtreding hiervan levert een strafbaar feit op. Dit geldt ook voor de overtreding van krachtens artikel 1:4 gegeven beperkingen en voorschriften bij een vergunning of een ontheffing.

Artikel 6:2 ToezichthoudersIn dit artikel worden de toezichthouders aangewezen. De basis voor deze bevoegdheid wordt gevonden in hoofdstuk 5 van de Awb. In dit hoofdstuk zijn algemene regels gegeven voor de bestuursrechtelijke handhaving van algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften. Afdeling 1 van dit hoofdstuk geeft regels voor het toe-zicht. Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften (artikel 5:11 van de Awb). De aanwijzing van toezichthouders kan in de APV plaatsvinden. Een deel van de toezichthouders wordt in de APV zelf aangewezen. Hiernaast kunnen toezichthouders door het college dan wel de burgemeester worden aangewezen. Deze bevoegdheid vloeit voort uit de artikelen 162 en 174 van de Gemeentewet waarin het college respectievelijk de burgemeester belast zijn met de uitvoering van gemeentelijke verordeningen. Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. Bij een individuele aanwijzing worden personen met toezicht belast door hen met name te noemen of door aanduiding van hun functie. Bij een categorale aanwijzing wordt in het aanwijzingsbesluit veelal de dienst genoemd waartoe de met toezicht belaste personen behoren. Een toezichthouder dient zich, indien gevraagd, te kunnen legitimeren. Het legitimatiebewijs wordt uitgegeven door het bestuursorgaan onder verantwoordelijkheid waarvan de toezichthouder werkzaam is.

Artikel 6:3 Binnentreden woningenHet is soms noodzakelijk dat personen die belast zijn met het toezicht op de naleving dan wel de opsporing van overtredingen van de APV bepaalde plaatsen kunnen betreden. In artikel 5:15 van de Awb is toezichthouders deze bevoegdheid reeds toegekend voor alle plaatsen met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoners. De woning geniet extra bescherming op basis van artikel 12 van de Grondwet, dat het ‘huisrecht’ regelt. Het betreden van de woning zonder toestemming van de bewoner is daarom met veel waarborgen omkleed. Op het betreden van een woning met toestemming van de bewoner zijn deze waarborgen niet van toepassing, al gelden daar wel, zij het wat beperktere, vormvoorschriften. De bevoegdheid voor het binnentreden zonder toestemming van de bewoner kent drie elementen:– de bevoegdheid tot binnentreden dient bij of krachtens de wet te zijn verleend;– de personen aan wie de bevoegdheid is verleend dienen bij of krachtens de wet te worden aangewezen;– er dienen bepaalde vormvoorschriften in acht te worden genomen.

Zowel het verlenen van de bevoegdheid tot het binnentreden als het aanwijzen van de personen die mogen binnentreden dient bij of krachtens de wet te gebeuren. In vele wetten zijn dan ook binnentredingsbevoegdheden opgenomen, zoals in artikel 100 van de Woningwet. Deze bevoegdheden zijn vooral toegekend aan ambtenaren of personen belast met een opsporings of toezichthoudende taak in het kader van de wetshandhaving. Voorts bestaan bevoegdheden tot binnentreden voor de uitvoering van rechterlijke taken en bevelen, de uitoefening van bestuursdwang, de handhaving van de openbare orde, ter bescherming van de volksgezondheid en ter uitvoering van noodwetgeving.

Artikel 149a van de Gemeentewet geeft de gemeenteraad de bevoegdheid om bij verordening personen aan te wijzen die woningen mogen binnentreden zonder toestemming van de bewoner. Het moet dan gaan om personen die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van de overtreding van bij verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen. In artikel 6:3 is gebruikgemaakt van deze bevoegdheid. Voor een aantal bepalingen in de APV wordt de bevoegdheid een woning zonder toestemming van de bewoner te betreden rechtstreeks ontleend aan een bijzondere wet. Het betreft de volgende artikelen. a. artikel 2:3 inzake betogingen, dat steunt op artikel 4 van de Wet openbare manifestaties (WOM). In artikel 8 van de WOM wordt de bevoegdheid tot het binnentreden van woningen en andere plaatsen geregeld.b. de artikelen 2:66 tot en met 2:70, de op de artikelen 437 en 437ter van het WvSr gebaseerde gemeentelijke helingsvoorschriften. Artikel 552 van het WvSv bepaalt dat de in artikel 141 bedoelde opsporingsambtenaren (dus niet de buitengewone opsporingsambtenaren) toegang tot elke plaats hebben waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat zij door een van de daar genoemde ondernemers wor-den gebruikt. Dit geldt zowel voor toezicht als opsporing.c. De artikelen die gebaseerd zijn op artikel 10.10 van de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 18.5 van de Wm geeft aan in welke situaties een toezichthouder bij zijn toezichthoudende taak een woning kan binnentreden.

In de Algemene wet op het Binnentreden (Awbi) zijn de vormvoorschriften opgenomen die een persoon die een woning wil betreden met of zonder toestemming van de bewoner in acht moet nemen. Een ambtenaar die zonder dat hij de bevoegdheid daartoe heeft of zonder dat hij de vormvoorschriften in acht neemt, een woning, lokaal of erf betreedt, dient zich op vordering van de rechthebbende direct te verwijderen. Het niet opvolgen van deze vordering levert het ambtsmisdrijf van artikel 370 WvSr op.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordeningEen besluit van het gemeentebestuur op overtreding waarvan straf is gesteld, wordt op dezelfde wijze bekendgemaakt als alle overige besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden. Na de bekendmaking wordt dit besluit meegedeeld aan het parket van het arrondissement waarin de gemeente is gelegen. Ingevolge artikel 142 van de Gemeentewet treden (straf)verordeningen in werking op de achtste dag na die, waarop zij zijn afgekondigd.

ALFABETISCH REGISTERA.

Aanbieden (van geschreven of gedrukte stukken) 2:6Aanbrengen van voorwerpen enz. op de weg. 2:10Aanhanger (verbod tot parkeren). 5:6Aanleggen van een weg.... 2: 11Aanlijngebod voor honden. 2:57Aanplakregeling.............................................. 2:42Aanvraag (te laat ingediend) 1:2/1:3Aanvullen voorschriften en beperkingen. 1:4Aanwijzing gemeenteambtenaren. 6:2Aanwezigheid exploitant/beheerder seksinrichting 3:8Afsteken vuurwerk.......................................... 2:73Afval opslag……………. 4:13Afvalstoffen opslag ................................................ 4:13Afwijking sluitingstijd ................................... 2:30; 3:7Algemene Plaatselijke Verordening......................... .6:6Algemene termijnenwet...................................... 1:7Ambtenaren (belast met toezicht op). 6:2Autohandelaar (parkeren door). .5:3

B.

Bebouwde kom............................................... 1:1Beëindiging seksinrichting (of wijzigingen). 3:14Begripsbepalingen............................. ....1:1; 2:24; 2:27; 2:71; 3:1; 4:1; 5:1Beheer (wijziging seksinrichting) 3:15Beperking verkeer……………………… 5:31Beperkingen................................................ 1:4Beschadigen van een wegdek. 2:11Beslissingstermijn......................................... 1:2; 3:12Bestuursorgaan………………… .1:2; 1:3; 2:34; 3:2Betoging....................................................... 2:3Betreden gebouwen en terreinen. 2:41; 6:3Binnentreden van woningen, gebouwen, terrein enz. 6:3Borden (gedoogplicht)...................................... 2:21Bromfiets…………......... 4:13; 5:11; 5:30Bij zich hebben van vuurwerk. 2:73

C.

Caravan (verbod tot parkeren).............................. 5:6Caravan (verbod tot opslag)………………………. 4:13Categorie (aangewezen geluidsapparaten).............. .4:6Citeertitel………………………………………. 6:6Collecteren................................................ 5:12Commerciële reclame voertuigen i.v.m. parkeren............. 5:7Crossen.................................................… 5:30Crossterrein………………………………. 5:30

D.

Deelnemen (aan verboden optocht)........................... 2:3Dieren (gevaarlijke)....................................... 2:59;2:60Doelloos rondhangen........................................ 2:47;2:49Drank- en horecabedrijf................................ 2:27Drank- en horecawet…………………………………. 2:24; 2:48; 3:5Drankgebruik…………………………. 2:48Dronkenschap............................................... 2:48Drugs...................................................... 2:74

E.

Erotisch-pornografische goederen e.d.… 3:11Escortbedrijf (omschrijving)…………………… 3:1Escortbedrijf (verbod exploitatie van)…………… 3:4Evenement.................................................. 2:24; 2:25Exploitatie seksinrichting……………………… 3:4Exploitatie seksinrichting (beëindiging)……… 3:14

F.

Feest...................................................... 2:24Fiets……………………………………………. 2:51; 2:52; 4:13; 5:31Fotograaf (op of aan de weg)............................... 2:9

G.

Gebruik vuurwerk.............................. 2:73Gedrag (hinderlijk)........................................ 2:47; 2:49Gedragseisen(exploitant/beheerder seksinrichting)…… 3:5Gedoogplicht borden voor openbaar verkeer.................. 2:21Geluidshinder (overige)…………..................................... 4:6Geluidsapparaat…………………....................... 4:6Gemeenteambtenaren...................... 6:2Gevaar door vee............................................ 2:62Gebruik vuurwerk.................................... 2:73Gegevens (te verstrekken)………………………… 2:3Gesloten woning (betreden van)……………… 2:41Gevaarlijke dieren........................................ 2:60Gevaarlijke honden……………………………… 2:59Grote voertuigen (verbod parkeren van)………………….. 5:8; 5:9

H.

Handel in horecabedrijf………………………………………… 2:32Handelen zonder vergunning of ontheffing................... 6:1Hinder door rondhangen..................................... 2:47 t/m 2:49Hinderlijk gedrag.......................................... 2:47 t/m 2:49Hinderlijk parkeren door vrachtwagens...................... 5:8Honden..................................................... 2:58; 2:59Honden (gevaarlijk)…………………………. .2:59Honden (aanlijngebod)...................................... 2:57Hondenpoep.................................................. 2:58Hoogspanningslijn…………………………… 2:22Horecabedrijf............... ..................….. 2:27; 2:28; 2:32; 2:48;Houder vergunning of ontheffing........................... .1:5; 1:6

I.

Identificatiekenmerk……………………………….. 2:59Inbrekerswerktuigen (vervoer).............................. 2:44Incidentele festiviteit (twaalfdagenregeling)……….. 4:3Intrekking vergunning/ontheffing........................... 1:6; 3:5;Inwerkingtreding overgangsmaatregel........................ 6:4; 6:5Inzage vergunning.......................................... 2:42Inzameling van geld of goed.......................... 5:12

J.

K.

Kampeerwagen (verbod tot parkeren)......................... 4:13; 5:6Kansspelen (Wet op de)………………………………… 2:39; 2:40Kennisgeving................................... 2:3; 4:3Kladden……………………………………………. 2:42Kom (bebouwde)............................................ . 1:1

L.

Laden................................... 2:10; 5:1Landbouwproducten(ingekuild)……………………… 4:13Loslopende honden.......................................... 2:57Loslopend vee.............................................. 2:62Lossen................................. .2:10; 5:9

M.

Materialen (opslag van oude)............................... 2:43; 4:13Muilkorven van honden...................................... 2:59

N.

Nadere regels.............................................. 2:42; 3:3; 2:59Naleving verordening....................................... 3:9; 6:1; 6:2; 6:3Natuurgebied…………………………………….. 2:18; 5:33Natuurlijke behoefte doen (verbod op)………………………….. 4:8Niet rijklare voertuigen op de weg (parkeren).............. 5:5Nutsvoorzieningen (gedoogplicht voorwerpen t.b.v.)......... 2:21;

O.

Onbetamelijk gedrag bij bijeenkomsten...................... 2:33; 2:47Ongeregeldheden…………………………………. 2:1Ontheffing (sluitingsuur).................................. 2:29; 3:6Ontsiering…………………………………………. 4:13Openbare dronkenschap...................................... 2:47; 2:48Openbare plaats……………………………… 1:1; 2.1; 2.3Openbare manifestaties (wet)…………………… 2:3; 2:24Openbare plaats (kennisgeving betoging).................... 2:3Openbare vermakelijkheid.................................. 2:24; 2:25Openbare vertoning......................................... 2:24; 2:25Openbaren (gedachten/gevoelens)……………… 2:10; 3:11; 5:14; 5:15; Opslag oude materialen..................................... 4:13Opiumwet……………………………………….. 2:41; 2:74Optocht (verbod)..................................... 2:25Ordeverstoring............................................. 2:26; 2:33Ordeverstoring bij bijeenkomsten........................... 2:26; 2:33Orgaan (bevoegd)........................................... 1:2; 1:3; 2:34; 3:2Overgangsmaatregel........................ 6:4; 6:5Overlast van (brom)fiets………………………………….. 2:52; 5:11Overlast door rondhangen................................... 2:47; 2:49Overlast door vee.......................................... 2:62Overlast door vuurwerk...................................… 2:73Overgangsbepaling (bestaande seksinrichting)…………….. 3:16; 6:5

P.

Paarden (verbod ruiters zich te bevinden op bepaalde plaatsen)....... 5:31Parkeren (begripsomschrijving)...........................… 5:1Parkeren (door autohandelaren etc.)......................… 5:2Parkeren grote voertuigen................................… 5:8Parkeren (uitzicht belemmerend)............................ 5:9Parkeren niet rijklare voertuigen........................… 5:5Parkeren reclamevoertuigen...............................… 5:7Parkeren recreatievoertuigen.............................… 5:6Persoonlijk karakter (vergunning/ontheffing)………… ..1:5; 1:6Plakken………………………………………………… 2:42Plakmiddelen (vervoer)...................................… 2:43Plantsoenen (rijden of parkeren in, betreden)......................…. 5:11; 5:33Pluimvee……………………………………………………… 2:62

R.Raamprostitutie (verbod op)…………….. 3:9Rechthebbende.............................................. 2:21; 2:62; 3:11; 5:18Reclamevoertuig (parkeren)............................... .5:7Recreatievoertuigen (parkeren)............................ .5:6Riool……………………………………… .4:9Rondhangen (doelloos).................................... ..2:47Rookverbod……………………………………….. 2:18

S.

Samenkomsten.............................................. 2:1; 2:24Samenscholing (verbod)………………………. .2:1Samenscholing (verwijderen)................................ 2:1Schriftelijk............................................... 2:3; 2:42; 3:14; 3:15Seksinrichting (omschrijving)……………………………… 3:1Seksinrichting (verbod exploitatie zonder vergunning)………… 3:4Sloot……………………………………………… 4:9Sluiting horecabedrijf (tijdelijk)……………………………….. 2:30Sluitingsuur (horecabedrijf; seksinrichting).............. 2:29; 3:6; 3:7Snuffelmarkt………………………………………….. 5:20; 5:21Speelautomatenbeleid………………………………… 2:40Sportwedstrijd.........................................…. 2:24; 5:30Speelautomaat………………………… ….2:40Stalling van auto's op de openbare weg......... ............5:2: 5:6Standplaatsen........................................... ...2:10; 5:14; 5:15; 5:16 t/m 5:19Storten van afval........................................ ..4:13Straatartiest………………………… ……2:9Straatprostitutie (tippelverbod)…… …….3:9Strafbepaling.................................... ..........6:1

T.

Tekenaar (op of aan de weg).................... ............2:9Tentoonstelling....................................... .....2:24Termijnen.................................. .1:7; 3:12; 3:16; 6:5Tippelverbod……………………… …..3:9Toestel......................................... ...........4:6; 5:31Toezichthouders…………………… ……………..6:2Toezicht op vee.............................. 2:62Twaalfdagenregeling ……………………… ….4:3Twaalfdagenregeling (kennisgeving incidentele festiviteit)… .4:3

U.

Uitstalling………………………………………… …2:10; 5:17; 5:18Uitweg (maken/veranderen)…………………… …..2:12Uitwerpselen van honden................................... .2:58Uitzichtbelemmerend parkeren............................ ...5:9Urineren............................................... ....4:8

V.

Vee........................................................ 2:62Vee (toezicht op)....................................... ...2:62Veldloop.................................................. .2:24Venten................................................... ..5:13; 5:14Verbod tot deelname aan optochten e.d........ ..............2:24Verbod (evenement)................................... ....…2:24Verboden drankgebruik………………………. 2:48Verdovende middelen (verhandelen op de weg)............. .............2:74Verfgereedschap........................................ ....2:42Vergadering (ordeverstoring)...................... .........2:33Vergunning/vergunningaanvraag.................. ............1:2; 1:3; 1:4; 1:5; 1:6Vergunningsplicht (opheffing)……………… ………..1:3Verhandelen (van drugs)op de weg................... ................2:74Verhandelen van goederen…………………… .5:12 t/m 5: 21Vermakelijkheid......................................... ...2:24; 2:25Verontreiniging door honden………………… ……2:58Verstoring van de openbare orde......................... ...2:26; 2:33Verstoring van de orde bij bijeenkomsten............. ......2:33Vervallen verordening................................... ...6:4Vervoer plakgereedschap e.d.......................... ......2:43Vervoer inbrekerswerktuigen.......................... ......2:44Verwijderen afvalstoffen................................ ...4:13Verwijderen uit samenscholing e.d..................... .....2:1Voertuig(en).......................... .2:47; 2:60; 2:74; 4:13; 4:17; H5 Afd. 1; 5:30; 5:31Voertuigen (parkeren grote)............ ....................5:8Voertuigen (parkeren niet rijklare)...... ..................5:4Voertuigwrak (begripsomschrijving)...... ...................5:5Voorschriften aan een vergunning/ontheffing..... ...........1:4Voorwerpen op, in, over of aan de weg.................... ..2:10Voorzieningen voor het openbaar verkeer.... .2:21Vorm vergunning of ontheffing............................. .1:5Vrachtwagens (verbod tot parkeren)...................... ...5:8; 5:9Vrijheid van meningsuiting............................... ..2:42; 5:15Vuurwerk (afleveren van)…………………… …2:72Vuurwerk.................................. ..2:72; 2:73Vuilnis (zich ontdoen van).......................... ....... 4:13

W.

Wanordelijkheden..................................... ......2:1Water...................................................... 1:1;4:9Water (verontreiniging van)..................... .........…4:9Weg....................................................... .1:1Weg (voorwerpen op, in, over of boven).... .................2:10Weg (bekladden openbare)............................ .......2:42Weg (vervuiling van)................................... ....2:42Weigeringsgronden (afgifte vergunning seksinrichting) …1:8; 3:13Welstand……………………...................... ....2:10Werkzaamheden (verontreiniging van de weg)...... ........4:12; 5:2; 5:9; 5.11Wijziging beheer (seksinrichting)………………… ……………….3:15Wijzigen vergunning of ontheffing.................. ........1:6Wildplassen……………………………………… ……..4:8

IJ.

IJs (veiligheid op het ijs)……… …………..2:23

Z.

Zich ontdoen van afval..................... ................ 4:13Zonneschermen................................... ...........2:10