Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Gaasterlân-Sleat

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Gaasterlân-Sleat

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Gaasterlân-Sleat
Officiële naam regelingBeleidsregels bijzondere bijstand gemeente Gaasterlân-Sleat
CiteertitelBeleidsregels bijzondere bijstand gemeente Gaasterlân-Sleat
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpwoonkosten, reiskosten, levensonderhoud, medische kosten

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201101-01-2015Nieuwe regeling

12-07-2011

Balkster Courant, 28-07-2011

Collegebesluit, 12-07-2011, nr. 408

Tekst van de regeling

Paragraaf 1 Algemene bepalingen bijzondere bijstandsverlening

Algemeen

Voor bijzondere noodzakelijke bestaanskosten kan bijzondere bijstand worden verleend. Niet de aard van de kosten is bepalend voor de vraag of kosten bijzonder zijn, maar de individuele bijzondere omstandigheden. De WWB regelt de bijzondere bijstand (summier) in artikel 35.

Daarnaast heeft de gemeentezelf regels vastgesteld die van belang zijn voor de verlening van bijzondere bijstand. Deze regels zijn in dit hoofdstuk opgenomen.

Recht op bijzondere bijstand

Indien bij de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand wordt geconcludeerd, dat geen recht op bijstand aanwezig is, dan dient in de rapportage (en beschikking) gemotiveerd aangegeven te worden, waarom tot een afwijzing van de aanvraag wordt gekomen.

Allereerst is het mogelijk, dat de kosten te lang geleden (meer dan een jaar; gemeentelijk beleid) zijn gemaakt. De aanvraag moet dan in principe worden afgewezen op grond van artikel 44 lid 1 en zo nodig 13 lid 1 onderdeel f van de WWB. Verder kan er sprake zijn van een voorliggende voorziening. De afwijzingsgrond is dan artikel 15 lid 1 van de WWB.

Vervolgens kan artikel 35 lid 1 van toepassing zijn. Op grond van een uitspraak van de CRvB van 27 februari 2007 (LJN: BA0163) dient daarbij een rangorde in motivering te worden aangehouden. Het is mogelijk, dat de kosten al (meer dan een jaar geleden) zijn voldaan. Ook is het mogelijk, dat de kosten niet noodzakelijk zijn. Verder is het de vraag, of de kosten bijzonder noodzakelijk zijn en zo ja, of er niet voldoende draagkracht in middelen is. Kortom, welke motivering gaat dan voor.

De Raad overweegt in dit verband, dat bij de toepassing van artikel 35 lid 1 van de WWB eerst beoordeeld dient te worden:

  • a.

    of de kosten, waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, zich voordoen; vervolgens

  • b.

    of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn; daarna

  • c.

    of die kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden; en tenslotte

  • d.

    of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen dan wel het inkomen, voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

Op deze manier rangschikt de Raad de mogelijke motiveringen. De vraag of de kosten zich voordoen gaat dus voor de vraag naar de noodzaak, zoals de vraag over de noodzaak van de kosten voor gaat op de vraag of de kosten ook voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Eén en ander houdt in, dat de laatste vraag (vraag d.) dus alleen speelt, indien de overige vragen met ja moeten worden beantwoord.

Gelet hierop hoeft, als vraag a met nee wordt beantwoord, vraag b (en c en d) niet meer aan de orde te komen, zodat de aanvraag op die grond moet worden afgewezen.

Bijstand op grond van zeer dringende redenen

Artikel 16 lid 1 van de WWB

Aan een belanghebbende die geen recht op bijstand heeft, kan de gemeente gelet op alle omstandigheden van het geval bijstand verlenen op grond van zeer dringende redenen. Deze 'dringende redenen' zijn van een andere orde dan de vaststelling van de noodzaak tot bijstandsverlening.

Of er sprake is van ‘zeer dringende redenen’ hangt af van de omstandigheden van het geval.

Uit jurisprudentie blijkt dat er sprake van zeer dringende redenen is wanneer er een acute noodsituatie aanwezig is en de behoeftige omstandigheden van de betrokkene op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het niet verlenen van bijstand zou leiden tot een levensbedreigende situatie dan wel een kans op blijvend letsel of invaliditeit.

Als het gaat om een voorziening met een medisch karakter wordt de voorwaarde gesteld, dat er een positief medisch advies moet zijn. Redelijke alternatieven moeten ontbreken. Als er

wordt afgeweken van een uitsluiting van het recht op algemene bijstand, wordt de verleende bijstand als algemene bijstand verstrekt. Wordt er afgeweken van een uitsluiting van bijzondere bijstand, dan dient de bijstand als bijzondere bijstand te worden verleend.

Artikel 16 lid 2 van de WWB

Het is niet mogelijk om op grond van artikel 16 van de WWB uitkering te verstrekken aan een vreemdeling die niet voldoet aan artikel 11 lid 2 en 3 van de WWB. Dit geldt zowel voor algemene als bijzondere bijstand. Hierbij kan sprake zijn van strijd met internationaal recht. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB d.d. 24 januari 2006 (LJN: AV0197). Het ging hier om minderjarige kinderen van rechtmatig in Nederland verblijvende ouders die zelf geen recht op bijstand hebben. In het verlengde hiervan deed de CRvB op 9 oktober 2006 (LJN: AY9940) een vergelijkbare uitspraak.

Voorliggende voorzieningen

Artikel 15 van de WWB

Wanneer er een beroep op een voorliggende voorziening gedaan kan worden, die passend en toereikend wordt geacht, kan in beginsel geen bijzondere bijstand worden verleend. Een voorziening is alleen voorliggend indien er daadwerkelijk een beroep op kan worden gedaan.

Er wordt geen bijstand verstrekt voor kosten die uitdrukkelijk buiten de werkingssfeer van de voorliggende voorziening zijn gelaten. Dit kan anders zijn als hieraan budgettaire redenen ten grondslag liggen. In de Memorie van Toelichting bij artikel 15 van de WWB (TK 2002-2003, 28870, nr. 3, pagina 46) staat het volgende:

" Inkomensaanvulling op grond van deze wet is niet aan de orde wanneer binnen een voorliggende voorziening (artikel 5, onderdeel f) een bewuste beslissing is genomen over de noodzakelijkheid van een voorziening in het algemeen of in een specifieke situatie. Budgettaire overwegingen om bepaalde kosten niet in de voorliggende voorziening op te nemen of overwegingen ten aanzien van de vaststelling van de reikwijdte van de voorliggende voorziening, vallen hier dus niet onder. Of een voorziening gezien haar aard en doel, passend en toereikend is, is afhankelijk van de omstandigheden en mogelijkheden van het individuele geval, en wordt mede bepaald door wat naar maatschappelijk inzicht aanvaardbaar wordt geacht".

Indien wijziging (lees beperking) van bijvoorbeeld het zorgverzekeringspakket is doorgevoerd op grond van een bewuste beslissing over de noodzakelijkheid van een voorziening, waarbij de keuze is gemaakt om één of meer kostensoorten niet meer als voorziening op te nemen of niet meer noodzakelijk te achten in een bepaalde situatie, dan dient de gemeentezich bij de bijstandsverlening bij die keuze aan te sluiten. Ten aanzien van die kosten kan dan geen bijstand meer worden verstrekt, tenzij hiervoor (buitenwettelijk) beleid is gemaakt.

Is de keuze om niet meer op grond van bijvoorbeeld de AWBZ of Zvw te vergoeden echter ingegeven om budgettaire redenen, maar zijn de kosten nog wel als (medisch) noodzakelijk aan te merken, dan heeft de gemeentenog wel de mogelijkheid om op grond van artikel 35 lid 1 WWB bijzondere bijstand in die kosten te verlenen. Bekende voorbeelden hiervan zijn: kosten bril en kosten fysiotherapie.

Daarnaast kan bijzondere bijstand worden verleend als er sprake is van zeer dringende redenen. Er dient dan wel rekening te worden gehouden met het betoonde besef van verantwoordelijkheid. Dit kan reden zijn om de (hoogte van de) bijstand af te stemmen.

Een aantal kosten waarvoor bijzondere bijstand kan worden verleend is mogelijk aftrekbaar voor de belastingdienst. Indien de bijstandsgerechtigde bijzondere bijstand heeft ontvangen, kunnen deze kosten niet meer opgevoerd worden als buitengewone uitgavenaftrek. Mocht een bijstandsgerechtigde een belastingteruggave ontvangen in verband met de buitengewone uitgavenaftrek (waarvoor geen bijzondere bijstand is verstrekt) dan wordt dit voor zowel de algemene als de bijzondere bijstand niet als middel aangemerkt. Is daarvoor wel bijzondere bijstand verstrekt, dan biedt artikel 58 lid 1 aanhef en onder f ten tweede van de WWB een terugvorderingsgrond.

Alleen meerkosten zijn bijzondere kosten

Alleen de meerkosten komen voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking. Dit betekent dat kosten, die normaal gesproken geacht worden voor rekening te komen van de belanghebbende, afgetrokken worden van de te verstrekken bijstand. Als er bijvoorbeeld bijstand wordt verstrekt voor afwijkend schoeisel, worden de normale kosten van schoenen afgetrokken van de te verlenen bijstand.

Geen noodzaak op grond van wet

Artikel 14 van de WWB

Kosten met betrekking tot de volgende zaken worden niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend:

  • -

    het voldoen aan alimentatieverplichtingen;

  • -

    de betaling van een boete;

  • -

    geleden of toegebrachte schade;

  • -

    vrijwillige premiebetaling in het kader van een publiekrechtelijke verzekering;

  • -

    kosten van ontwikkelingsgeneeskunde.

Vormen van bijzondere bijstand

Artikel 48 van de WWB

Bijzondere bijstand kan in de volgende vormen worden verleend:

  • -

    borgtocht;

  • -

    geldlening;

  • -

    om niet.

De bijstand wordt in ieder geval in de vorm van borgtocht of een geldlening verstrekt als:

  • -

    de bijstandsafhankelijkheid het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, zonder dat er reden is voor bijstand om niet;

  • -

    de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft.

Artikelen 49 en 48 van de WWB

Met betrekking tot schulden geldt het volgende. Uitgangspunt is dat -bijzondere situaties daargelaten- geen bijstand wordt verleend voor schulden. Wordt er wel bijstand verleend, bijvoorbeeld ter gehele of gedeeltelijke aflossing van een schuldenlast dan wordt dat in principe in de vorm van borgtocht of een geldlening gedaan. In zeer bijzondere omstandigheden kan evenwel bijstand om niet worden toegekend. In het algemeen is het zo, dat bij de verlening van bijstand in de vorm van borgtocht of een geldlening eerst bekeken moet worden of een belanghebbende niet bij een normale kredietverlenende instelling een lening kan krijgen. In de volgende paragrafen wordt aangegeven wanneer welke vorm van bijstandsverlening in aanmerking komt.

Beoordeling medisch advies

Een medisch advies is verplicht als de wet dat zegt of als het bestuursorgaan zelf regelgeving heeft opgesteld waarin deze verplichting is opgenomen. Daarnaast kan de zaak waarover een beslissing moet worden genomen een medische deskundigheid vereisen waarover de gemeente zelf niet beschikt. Ook dan is het vragen van medisch advies verplicht en wel op grond van het zorgvuldigheidsvereiste (artikel 3:2 Awb) waaraan de besluitvorming moet voldoen.

Als een beslissing wordt gebaseerd op een medisch advies, dan ligt de verantwoordelijkheid van dat advies bij de gemeente. Kritische controle van dat advies is daarom noodzakelijk. Een ondeugdelijk advies levert per definitie een ondeugdelijke onderbouwing van het besluit op. Dit is reden om het besluit in bezwaar en/of beroep te vernietigen.

De controle betreft de wijze van totstandkoming en de deugdelijkheid van het advies. Als een advies bijvoorbeeld niet aannemelijk is of negatief voor de belanghebbende, dan is er reden het advies grondig te controleren. Er moet worden nagegaan bij wie de adviseur inlichtingen heeft ingewonnen. Soms is het belangrijk, dat de adviseur gegevens uit het dossier raadpleegt, bijvoorbeeld als in het verleden een positief advies is gegeven terwijl er nu negatief wordt geadviseerd.

Uit jurisprudentie blijkt, dat de kwaliteit van een medisch advies kan worden getoetst aan de volgende criteria:

  • 1.

    Is de medische adviseur deskundig, onafhankelijk en objectief?

  • 2.

    Zijn de gegevens uit het medische dossier geraadpleegd? Is betrokkene gezien? Is bij diens huisarts/behandelaar informatie ingewonnen? Zijn de onderzoeksactiviteiten in het advies gemeld?

  • 3.

    Is het advies onderbouwd met informatie, een beoordeling, een redenering en een conclusie?

  • 4.

    Is het advies voorzien van een datum en de handtekening of paraaf van de adviserende arts?

Voor criteria 2 en 3 geldt, dat in ieder geval de onderzoeksactiviteiten en de conclusie in het advies moeten worden vermeld.

Bij een gebrekkig medisch advies zal de oorspronkelijke adviseur onder opgaaf van de bedenkingen om een aanvullend advies moeten worden gevraagd. Bij gebreken aan een medisch advies moet de zaak niet op eigen gezag worden afgedaan als de medische deskundigheid niet aanwezig is.

Een kopie van het medisch advies wordt als bijlage meegezonden met de beschikking.

Draagkrachtbepalingen

Bijzondere bijstandsverlening geschiedt met toepassing van de zogenaamde draagkrachtbepalingen. Deze bepalingen hebben betrekking op:

  • -

    het voor de vaststelling van de draagkracht in aanmerking te nemen inkomen en/of vermogen;

  • -

    de periode waarover het inkomen in aanmerking wordt genomen;

  • -

    de vaststelling van de ruimte in het inkomen en de mate waarin de beschikbare ruimte moet worden benut.

  • -

    De draagkrachtbepalingen gelden ook voor personen in een inrichting.

Draagkrachtberekening en draagkrachtjaar

Bij de bepaling van de hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand is van belang in hoeverre een betrokkene een inkomen boven bijstandsniveau heeft en over een vermogen beschikt dat groter is dan het vrij te laten vermogen. Indien daar sprake van is, wordt verwacht dat iemand zelf geheel of voor een deel kan bijdragen in de bijzondere kosten. Om de eigen draagkracht vast te stellen is derhalve een draagkrachtberekening noodzakelijk.

Artikelen 31 lid 2, 34 lid 2 en 33 lid 5 van de WWB

Uitgaande van een eenvoudige uitvoering worden de inkomens- en vermogensbestanddelen als genoemd in artikel 31 lid 2, artikel 34 lid 2 en artikel 33 lid 5 van de WWB niet meegeteld bij de draagkrachtvaststelling. Hierbij is afgeweken van het bepaalde in artikel 35 lid 1 van de WWB. Hierop wordt weer een uitzondering gemaakt voor bijstand ten behoeve van duurzame gebruiksgoederen en verhuiskosten (zie verderop bij draagkrachtberekening en vermogen). De inkomsten (inclusief vakantiegeld) worden netto in de berekening betrokken.

Bepaalde kosten, die de belanghebbende maakt, worden van het inkomen afgetrokken bij de draagkrachtberekening voor zover voor deze kosten geen bijstand wordt aangevraagd. Dit zijn de zogenaamde buitengewone uitgaven. Hieronder vallen:

  • -

    noodzakelijke premie voor de particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • -

    alimentatie voor niet in het gezin levende kinderen en/of (ex-)echtgeno(o)t(e). Bij langdurige verstrekking van periodieke bijzondere bijstand kan worden overwogen aan de belanghebbende de verplichting op te leggen een verzoek in te dienen bij de rechtbank om de hoogte van de alimentatie lager vast te laten stellen;

  • -

    de ouderbijdrage op grond van de Wet studiefinanciering 2000, voor zover deze daadwerkelijk wordt betaald;

  • -

    woonlasten, voor zover die hoger liggen dan die welke door een persoon met een min

imuminkomen voor die woning zouden moeten worden betaald.

De draagkracht wordt in principe voor een heel jaar vastgesteld. Het draagkrachtjaar begint te lopen op de eerste dag van de maand waarover de bijzondere bijstand wordt verleend. De draagkracht in het inkomen wordt in beginsel bepaald door het inkomen in de maand waarover de bijzondere bijstand wordt verleend te vermenigvuldigen met 12 en daar de hierboven genoemde buitengewone uitgaven op in mindering te brengen.

Bij zeer sterk wisselende inkomsten kan de draagkracht worden vastgesteld door uit te gaan van in het verleden ontvangen inkomsten (3 maanden, 6 maanden of de laatste 12 maanden).

Ingeval al bij de aanvraag duidelijk is dat binnenkort een grote wijziging zal optreden in het beschikbare inkomen of vermogen kan bij de vaststelling van de draagkracht in het inkomen of vermogen met die wijziging rekening worden gehouden. Daarnaast zijn cliënten verplicht om wijzigingen in inkomen en vermogen door te geven. De draagkracht(-periode) kan vervolgens, hiermee rekening houdend, worden aangepast. Een en ander dient dan wel te worden opgenomen in de toekenningsbeschikking.

Een nieuw draagkrachtjaar hoeft niet aan te sluiten op een vorig draagkrachtjaar. Bij de vaststelling van een nieuw draagkrachtjaar wordt wederom de draagkracht in het inkomen en het vermogen vastgesteld.

De Wajonguitkering en de draagkracht

Een Wajonguitkering bedraagt 75% van het wettelijk minimum loon. Dit is soms hoger dan de bijstandsuitkering.

Alleenstaande                     :  60% (woningdeler) of 70% van de bijstandnorm

Alleenstaande ouder            :  90% Wajong vult d.m.v. een toeslag aan tot 90% (tevens                                              wordt de alleenstaande ouderkorting niet gekort op de                                              Wajonguitkering).

21 – 23 jaar                         :  60%

18 – 21 jaar                         :  Kinderbijslagnorm

Tevens kan de Wajonger nog een aanvraag doen voor een toeslag. Deze toeslag moet men apart aanvragen en is bedoeld voor de extra kosten die men maakt als gevolg van de handicap (doeluitkering). Voor de draagkracht wordt deze toeslag te allen tijde buiten de beschouwing gelaten.

Omdat het in deze om een kwetsbare groep gaat is er voor gekozen om alleen een draagkrachtberekening te maken voor de groep 18-21 jaar. In deze groep is het verschil in Wajongnorm en Wwb-norm namelijk erg hoog. Bovendien kan een kind tot 21 jaar een beroep doen op de ouderlijke onderhoudsplicht.

Echter indien een 18-21-jarige zelfstandig woont dient, indien de noodzaak daarvan vaststaat (zie paragraaf 11.18), geen rekening te worden gehouden met de draagkracht. Hierbij is overwogen dat in deze gevallen de Wwb-norm wordt aangevuld tot de norm van een 21-jarige.

Draagkrachtpercentage

Niet de gehele draagkrachtruimte hoeft als draagkracht te worden aangewend om voor bijstand in aanmerking te komen. Indien het inkomen hoger is dan de relevante bijstandsnorm, dient van het meerdere 35% als draagkracht in aanmerking te worden genomen. Bij bijstand voor de volgende kosten geldt een draagkrachtpercentage van 100:

  • -

    woonkosten;

  • -

    verwervingskosten;

  • -

    bewindvoering.

Draagkrachtberekening en vermogen

In principe wordt alleen oververmogen, dus niet het vrij te laten bescheiden vermogen, als draagkracht meegenomen. Het oververmogen wordt voor 100% in aanmerking genomen.

Dus ook het gespaarde oververmogen tijdens de uitkeringsperiode. Voor bijzondere bijstand voor een aantal kosten geldt tevens dat rekening kan worden gehouden met een deel van het vrijgelaten bescheiden vermogen. Het vermogen boven het bedrag van tweemaal de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt in de volgende gevallen eveneens voor 100% in aanmerking genomen:

  • -

    duurzame gebruiksgoederen;

  • -

    verhuiskosten;

  • -

    doorbetaling vaste lasten bij detentie (zie paragraaf 5.3)

  • -

    bewindvoering.

Deze kosten behoren in beginsel tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan waarvoor de belanghebbende dient te reserveren uit de periodieke uitkering. Via de algemene normbijstand wordt hiervoor dus al bijstand verstrekt. Het hebben van een spaartegoed is een indicatie dat de belanghebbende heeft kunnen reserveren, dan wel kan aflossen op een banklening. Ook met het vermogen in de woning wordt rekening gehouden.

Draagkracht en WSNP / beslag

De Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) maakt het mogelijk dat schuldeisers verplicht kunnen worden mee te werken aan een schuldsanering. Voor de schuldenaar betekent dit dat een surplus in het inkomen voor het saneringsplan wordt gebruikt. Hierdoor komt het netto besteedbaar inkomen van de schuldenaar op (of beneden) bijstandsniveau. Bij aanvragen om bijzondere bijstand moet bij berekening van de draagkracht in beginsel worden uitgegaan van het inkomen vóór aftrek van de door de bewindvoerder opgelegde bijdrage in de sanering, tenzij bij het saneringsplan geen of onvoldoende rekening is gehouden met deze bijzondere kosten.

Bij de berekening van de draagkracht in het kader van de bijzondere bijstand kan alleen maar rekening worden gehouden met het inkomen waarover een belanghebbende daadwerkelijk, dan wel redelijkerwijs, kan beschikken (zie CRvB d.d. 1 februari 2005; LJN: AS7070). Onder inkomen in het kader van de beoordeling op grond van artikel 35 lid 1 van de WWB dient dan te worden verstaan ‘het inkomen, voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm’. Dit is het inkomen in de zin van artikel 32 van de WWB, waarover de belanghebbende beschikt / redelijkerwijs kan beschikken (artikel 31 van de WWB). Als een belanghebbende niet over een tot de WSNP-boedel behorende bedrag kan beschikken, maar enkel over het ‘buiten de boedel gelaten bedrag’ (volgens artikel 295 lid 2 van de FW een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d Rv), dan kan een belanghebbende dus alleen over dat bedrag beschikken en dient dat (lage) inkomen in de beoordeling van de eventueel aanwezige draagkracht te worden betrokken.

De CRvB oordeelde op 28 maart 2006 (LJN: AV8374) in gelijke zin met betrekking tot een gelegd executoriaal beslag en wijst er op, dat een belanghebbende niet beschikt of redelijkerwijs kan beschikken over zijn inkomen, voor zover daarop executoriaal beslag is gelegd. Volgens de CRvB kan een belanghebbende over dat inkomensdeel immers niet feitelijk beschikken, kan hij dat niet zelf besteden, is hij ter zake niet beschikkingsbevoegd en kan hij zijn werkgever/uitkeringsinstantie niet aanspreken om, in weerwil van het gelegde beslag, bedoeld inkomensdeel aan hem uit te betalen.

Bovenstaande staat uiteraard los van de vraag, dat iedereen in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in de kosten van het bestaan, waaronder ook begrepen bijzonder noodzakelijke kosten. Voor wat betreft de toepassing van de WSNP kan de belanghebbende verzoeken aan de curator (c.q. de rechter), of bij berekening van het “buiten de boedel gelaten bedrag” rekening kan worden gehouden met de bijzonder noodzakelijke kosten (zodat een hoger bedrag buiten de boedel wordt gelaten). Indien beslag ligt op een inkomen, dan kan door de belanghebbende aan de beslaglegger worden gevraagd bij de berekening van de beslagvrije voet rekening te houden met de bijzonder noodzakelijke kosten, zodat in het inkomen “ruimte” ontstaat om die kosten te voldoen.

Tenslotte dient bij de afweging van alle omstandigheden, die van belang zijn, rekening te worden gehouden met de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende. Indien iemand door de aanwezigheid van schulden wordt geconfronteerd met een inkomen ter hoogte van 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, terwijl diens inkomen zonder de toepassing van de WSNP/het beslag voldoende is om de bijzonder noodzakelijke kosten te voldoen (dan wel voor het overgrote deel te kunnen voldoen), dan dient in ieder geval te worden onderzocht, of sprake is van een onbetoond besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in de kosten van het bestaan. Dit kan dan weer betekenen, dat via afstemming geen, dan wel minder, bijzondere bijstand kan worden toegekend.

Bij een ‘minnelijk traject’ is het bovenstaande niet van toepassing, omdat de belanghebbende wordt geacht volledig over zijn eigen inkomen te kunnen beschikken.

Het aanvragen van bijzondere bijstand

Een aanvraag om bijzondere bijstand dient bij voorkeur te worden ingediend, voordat de kosten zijn gemaakt. Het is toegestaan een aanvraag om bijzondere bijstand binnen één jaar nadat de kosten zijn gemaakt nog in te dienen, met uitzondering van bijstand voor woonkosten. Een eventueel bewijsrisico vanwege de late aanvraag komt voor rekening van de aanvrager.

Om te voorkomen dat voor steeds geringe bedragen bijstand wordt aangevraagd kan de aanvrager erop worden gewezen dat aanvragen voor kosten tot ten minste € 50,- bij voorkeur ineens kunnen worden ingediend op het einde van het jaar waarop de kosten betrekking hebben, een zogenaamd stuwbedrag. Deze grens is echter niet afdwingbaar.

Uitsmeren draagkracht

Voordat tot bijstandsverlening kan worden overgegaan, dient eerst de beschikbare ruimte in het vermogen en inkomen te worden aangewend. Indien het -ingeval van periodieke bijzondere bijstandsverlening- aannemelijk is dat de bijstandsverlening minimaal één jaar doorloopt, dient de draagkracht over twaalf maanden te worden uitgesmeerd.

Beslag

Artikel 46 lid 2 van de WWB

Bijzondere bijstand is niet vatbaar voor beslag. Dit geldt ook voor de toeslagen, die via de bijzondere bijstand worden verstrekt (bijvoorbeeld woonkostentoeslag en de toeslag voor jongeren van 18 tot 21 jaar).

Beëindiging periodieke bijzondere bijstand samen met beëindiging algemene bijstand

Het komt voor dat een persoon, met een periodieke WWB-uitkering, ook periodiek bijzondere bijstand ontvangt. Indien de periodieke WWB-uitkering wordt beëindigd (om welke reden dan ook) heeft dit ook gevolgen voor het recht op periodiek bijzondere bijstand.

Bij beëindiging van de periodieke WWB-uitkering dient in principe ook de periodiek bijzondere bijstand te worden stopgezet (per dezelfde datum). De behandelend consulent kan dit in dezelfde rapportage en beschikking verwerken (al zal dit waarschijnlijk handmatig moeten worden toegevoegd). Voor de cliënt is dit duidelijk en het voorkomt dubbele rapportages en beschikkingen.

Blijft de cliënt in het werkgebied van de gemeentewonen en is er sprake van een ander inkomen dan kan de cliënt opnieuw een aanvraag indienen voor periodiek bijzondere bijstand. Er is dan in ieder geval sprake van een ander/hoger inkomen dan de bijstandsnorm en dus wellicht van draagkracht. De cliënt dient van deze mogelijkheid op de hoogte te worden gesteld in de beëindigingsbeschikking. Hiermee wordt de cliënt geacht voldoende te zijn voorgelicht en is het aan de cliënt om verdere actie te ondernemen.

Vervolgparagrafen

In de volgende paragrafen worden veel voorkomende bijzondere kosten behandeld.

 

Paragraaf 2 Zorgverzekering; basis-/aanvullend-/tandheelkundig pakket

Als gevolg van artikel 15 lid 1 van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

Naar vaste rechtspraak van de CRvB is de Ziekenfondswet (en daarmee de Zorgverzekeringswet) voor medische kosten aan te merken als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening. Artikel 15 lid 1 van de WWB staat in beginsel aan toekenning van bijzondere bijstand in de medische kosten in de weg.

Voor zover in de navolgende paragrafen wordt afgeweken van het bovenstaande is er sprake van buitenwettelijk begunstigend beleid.

Eigen bijdrage (para-)medische voorzieningen

Veel aanvragen bijzondere bijstand betreffen (para-)medische voorzieningen. Een paramedicus is iemand die voor zijn beroep zelfstandig medische behandelingen doet, maar geen arts of tandarts is. Para betekent: verwant aan. De paramedici in Nederland worden in het algemeen opgeleid op HBO-niveau (Bachelor). Paramedische behandelingen zijn bijvoorbeeld fysiotherapie, ergotherapie, dieetadvisering, huidtherapie, logopedie, podotherapie en mondhygiëne.

Bij dit soort voorzieningen dient veelal een eigen bijdrage te worden betaald. De resterende kosten komen dan geheel voor rekening van de zorgverzekeraar. Ook komt het voor dat door de zorgverzekeraar slechts een deel van de kosten wordt vergoed (bijvoorbeeld 75%), al dan niet tot een bepaald maximum. Van de voor eigen rekening blijvende kosten kan in beginsel zonder tussenkomst van onafhankelijk medisch advies worden aangenomen, dat de voorziening medisch noodzakelijk is. De eigen bijdragen kunnen dan als bijzondere noodzakelijke bestaanskosten worden beschouwd.

Eigen bijdragen medicijnen

Het voorgaande geldt niet voor de eigen bijdrage die de belanghebbende mogelijk moet betalen voor medicijnen. Voor deze eigen bijdrage kan geen bijstand worden verstrekt, omdat de zorgverzekering als afdoende voorliggende voorziening moet worden beschouwd. Met betrekking tot de zelfzorgproducten geldt dat die door de zorgverzekeraar kunnen worden vergoed voor zover er sprake is van noodzakelijk chronisch gebruik (verklaring huisarts) en de medicijnen worden verstrekt door een apotheek.

Noodzakelijkheid

Voor diverse kostensoorten wordt, hoewel er geen vergoeding wordt gegeven vanuit de basisverzekering van de Zorgverzekeringswet, toch de mogelijkheid tot het toekennen van bijzondere bijstand gegeven. Bij die kosten wordt veelal uitgegaan van de verstrekking zoals die wordt gegeven bij de AV-Standaard en de AV-Tand Standaard. De aan belanghebbende blijvende eigen bijdragen komen dan voor vergoeding vanuit de bijzondere bijstand in aanmerking. Als men niet daadwerkelijk AV-Standaard is verzekerd, komt voor vergoeding in aanmerking de kosten minus de verstrekking zoals die bij de AV-Standaard en de AV-Tand Standaard zou zijn geweest.

De kosten van de premie/eigen risico

De kosten van de premiebetaling zijn voor eigen rekening. De CRvB heeft namelijk al vaker uitgesproken dat deze tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten worden gerekend. De normbijstand is daarvoor toereikend. Een stijging van de premie kan ook niet worden gezien als bijzondere omstandigheden die bijzondere bijstand noodzaken, ook al is de stijging fors (CRvB d.d. 7 januari 2003; LJN AF7402). Voor de stijging als gevolg van de Zorgverzekeringswet is dat niet anders. Dat komt ook, omdat de zorgtoeslag die stijging grotendeels compenseert. Voor de premie van de basisverzekering Zvw geldt dat de zorgtoeslag een passende en toereikende voorziening is (zie Kamerstukken II, 2004/5, 29 764, nr. 8, p. 97 voor wat betreft de AWIR).

Vanaf 1 januari 2008 geldt een eigen risico. Tot een bedrag van € 165,- (2010) is dat verplicht, daarboven is het vrijwillig. Een eigen risico kan niet los worden gezien van de hoogte van de te betalen premies. Een (hoger) eigen risico betekent een lagere premie. Er is geen plicht om bijzondere bijstand voor dit eigen risico te betalen. Het eigen risico behoort tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Deze kosten vloeien immers niet voort uit bijzondere omstandigheden (CRvB d.d. 19 juli 2004; LJN AQ5343). Deze uitspraak betrof weliswaar een verplicht eigen risico dat in 1998 gold voor medische verrichtingen, maar omdat een eigen risico onder de Zvw hetzelfde karakter heeft als de eigen bijdrage uit 1998 kan toch naar die uitspraak worden verwezen.

Overigens is de zorgtoeslag verhoogd, zodat een deel van het eigen risico wordt gecompenseerd. Daarnaast worden bepaalde groepen verzekerden die in de voorgaande twee jaar 180 dagdoseringen van bepaalde geneesmiddelen gebruikten en mensen die langdurig in een AWBZ-instelling verblijven) tegemoet gekomen door een compensatie die het CAK uitkeert (€ 50,- in 2009). Ook deze bijdrage is een passende en toereikende voorliggende voorziening (zie Kamerstukken II, 2006/2007, 31094, nr. 3, p. 21).

De gemeente is met de Friesland zorgverzekeraar een gespreide betalingsmogelijkheid van het verplicht eigen risico overeengekomen.

Paragraaf 3 De collectieve aanvullende ziektekostenverzekering

Algemeen

De uitvoeringsorganisatie gemeente Súdwest Fryslân heeft (ook voor Gaasterlân-Sleat) een collectieve zorgverzekering (basisverzekering plus aanvullende verzekering), de AV-Frieso, afgesloten met de Friesland Zorgverzekeraar voor inwoners met een inkomen rond het sociaal minimum. Op grond van de AV-Frieso kan men in aanmerking komen voor hoge vergoedingen van ziektekosten.

Voorwaarden

  • Betrokkene staat ingeschreven in de gemeente Gaasterlân-Sleat.

  • Het (gezins)inkomen is niet hoger dan 125% van de relevante bijstandsnorm.

–Betrokkene is geen student.

–De hoogte van het vermogen is bij deze regeling niet van belang.

Premie

Voor de AV-Frieso betaalt men maandelijks een premie voor de basisverzekering en de aanvullende verzekering. Kinderen tot 18 jaar hoeven geen premie voor de basisverzekering te betalen. Inwonende kinderen tot 18 jaar waarvan de ouders deelnemen aan de AV-Frieso zijn gratis AV-Frieso verzekerd tot zij 18 jaar worden. Als kinderen tot 18 jaar een andere aanvullende verzekering afsluiten dan één van de ouders, dan is voor deze kinderen wel aanvullende premie verschuldigd.

Eigen risico

Met ingang van 1 januari 2008 is voor iedereen vanaf 18 jaar een verplicht eigen risico ingevoerd. Het eigen risico geldt niet voor:

–huisartsenzorg;

–verloskundige zorg;

–kraamzorg;

–hulpmiddelen in bruikleen;

–tandheelkundige zorg voor jongeren tot en met 21 jaar.

Omdat er sprake is van een zogenaamde naturapolis, worden de gemaakte kosten rechtstreeks door de zorgverzekering aan de zorgaanbieder betaald. Het verplichte eigen risico wordt door de zorgverzekeraar in rekening gebracht.

Waar aanmelden?

Degene die al een uitkering van de uitvoeringsorganisatie gemeente Súdwest Fryslân en woonachtig in de gemeente Gaasterlân-Sleat ontvangt, kan bij de consulent aangeven dat men mee wil doen met de AV-Frieso. Degene die geen uitkering ontvangt van de uitvoeringsorganisatie gemeente Súdwest Fryslân en woonachtig in de gemeente Gaasterlân-Sleat kan een aanvraagpakket met uitgebreide informatie en een aanvraagformulier aanvragen bij een van de gemeente loketten.

Voorliggende voorziening

De AV-Frieso is geen voorliggende voorziening! Het is aan de cliënt zelf om wel of niet deel te nemen aan de AV-Frieso. Het is de taak van de consulent om goede voorlichting te geven over de ruime dekking en de in verhouding lage premie. De cliënt heeft belang bij deelname aan de AV-Frieso, omdat het een lage premie betreft, een ruime dekking heeft en omdat de cliënt, bij deelname, voor veel ziektekosten geen aanvraag bijzondere bijstand hoeft in te dienen. Daarnaast heeft de gemeente belang bij een goed verzekerde cliënt en zo weinig mogelijk aanvragen bijzondere bijstand.

Paragraaf 4 Brilkosten en kosten contactlenzen

Algemeen

De kosten van een standaardmontuur en standaardglazen behoren tot de bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan. De vergoedingen als genoemd in deze paragraaf zijn gebaseerd op de AV-Frieso norm.

Voorliggende voorzieningen

(Aanvullende) zorgverzekering

Noodzakelijkheid

De kosten kunnen pas als noodzakelijk worden aangemerkt als er bij de aanvraag voor een brilkostenvergoeding een gespecificeerde nota van een opticien wordt overgelegd.

Glazen, montuur, contactlenzen

Er moet worden uitgegaan van ongekleurde glazen.

De gebruiksduur van een bril is twee jaar. In geval van bijzondere omstandigheden kan daarvan worden afgeweken. Voor kinderen tot 16 jaar geldt een gebruiksduur van minimaal

1 jaar. Bij een medische noodzaak kan hiervan worden afgeweken.

In plaats van een bril kan men ook contactlenzen aanschaffen. Voor de hoogte van de vergoeding dient in dat geval aansluiting te worden gezocht bij het bedrag dat geldt voor de noodzakelijk glazen en het maximumbedrag voor een montuur. De kosten van eventuele glazen kunnen worden opgevraagd bij een opticien. De kosten van lenzen en noodzakelijke vloeistoffen kunnen dan gedurende de gestelde gebruiksduur van een bril en tot maximaal deze fictieve kosten in aanmerking worden genomen.

De maximaal in aanmerking te nemen kosten voor een bril (montuur + glazen) bedraagt € 300,- (2011). Deze kosten worden zonder nader medisch onderzoek noodzakelijk geacht.

Een eventuele vergoeding van de zorgverzekeraar dient van de in aanmerking te nemen kosten te worden afgetrokken, ongeacht de hoogte van de feitelijke kosten voor de aanvrager.

Meerkosten worden in principe veroorzaakt door persoonlijke voorkeuren en/of door een luxere voorziening en die kosten kunnen niet voor bijstand in aanmerking worden gebracht.

Zijn de meerkosten medisch noodzakelijk (advies opticien, advies van een andere oogarts of onafhankelijk medisch advies vereist) dan kunnen ook de meerkosten voor bijstand in aanmerking komen.

Paragraaf 5 Dieetkosten

Algemeen

Dieetkosten behoren, voor zover de kosten van het normale voedingspakket worden overschreden, tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan, mits het volgen van een dieet medisch noodzakelijk is.

Voorliggende voorzieningen

Er zijn twee soorten dieetkosten, te weten kosten voor dieetpreparaten en kosten voor dieetproducten. Dieetpreparaten zijn preparaten die ten opzichte van normale voeding zowel een gewijzigde chemische samenstelling als een gewijzigde fysische vorm hebben. Er bestaat alleen aanspraak in geval van een ernstige slikstoornis, passagestoornis, voedselallergie of stofwisselingsstoornis. Deze preparaten worden door de AWBZ vergoed.

In de tweede plaats de dieetproducten. Dieetproducten zijn alleen wat betreft chemische samenstelling gewijzigd (bijvoorbeeld een zoutarm dieet). De meerkosten van dieetproducten ten opzichte van een normaal eetpatroon worden vergoed via de bijzondere bijstand.

Op de site van Stimulansz staat onder artikel 35 WWB onder de infoknop en dan “diversen” een tabel met ‘Meerkosten dieetvoeding’. Deze tabel wordt jaarlijks geactualiseerd door de Stichting Voedingscentrum Nederland. Hier zijn de meerkosten van diversen diëten te vinden. Ook zijn deze meerkosten te vinden in de Nibud prijzengids.

Indicatiestelling

Voor de bepaling van de medische noodzaak van dieetproducten is een onafhankelijk medisch advies vereist. In het advies worden de eventuele meerkosten aangegeven. Als er een advies van een diëtist/specialist aanwezig is waaruit blijkt dat het een dieetpreparaat betreft, kan direct verwezen worden naar de AWBZ.

Herbeoordeling

Een vergoeding voor dieetkosten wordt in beginsel voor de duur van één jaar toegekend.

Dit houdt in dat na verloop van dat jaar een herbeoordeling dient plaats te vinden.

Houtsmullerdieet (voorheen Moermantherapie)

Voor de extra kosten die het volgen van het Houtsmullerdieet met zich meebrengt, kan onder bepaalde omstandigheden bijstand worden verleend. Wanneer het een ongeneeslijke aandoening betreft, het dieet door een in Nederland erkende arts wordt voorgeschreven en de mogelijkheden van de reguliere wetenschap zijn uitgeput, kan, na het vragen van een onafhankelijk medisch advies tot bijstandsverlening worden overgegaan. Bij het aanvragen van dit medisch advies moet verzocht worden om de hoogte van de meerkosten.

Paragraaf 6 Kosten van tandheelkundige hulp

Algemeen

Medisch geïndiceerde kosten van tandheelkundige hulp behoren tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan.

Voorliggende voorzieningen

De zorgverzekering, inclusief collectieve en/of aanvullende verzekering is een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 lid 1 van de WWB. Voor deze kosten is het in beginsel dan ook niet mogelijk om bijzondere bijstand te verlenen.

Recht op bijstand

Voor de eigen bijdrage is het mogelijk om bijzondere bijstand te verstrekken. In deze is het niet noodzakelijk om een onafhankelijk medisch advies op te vragen. Echter niet alle behandelingen waarvoor een eigen bijdrage wordt verzocht zijn medisch noodzakelijk.

Gebitsprothese, frameprothese, plaatje

De kosten van deze protheses behoren tot het tandheelkundige pakket van de basisverzekering van zorgverzekering. Hiervoor geldt een eigen bijdrage. Voor deze eigen bijdrage kan bijstand worden verstrekt.

Kronen, inlays, stifttanden en bruggen

De kosten hiervan worden in het algemeen niet noodzakelijk geacht, aangezien er goedkopere voorzieningen (plaatje, gebitsprothese) voorhanden zijn. Onder bepaalde voorwaarden vergoedt de zorgverzekeraar een deel van deze kosten op grond van de aanvullende verzekering. Dit doet niet af aan het feit dat deze kosten niet noodzakelijk zijn. Slechts indien de medische noodzaak is aangetoond kan tot bijstandsverlening voor die kosten worden overgegaan. De (medische) noodzaak moet dan door middel van een onafhankelijk advies worden vastgesteld.

Als zonder medische noodzaak een duurdere voorziening wordt aangeschaft in plaats van een andere goedkopere oplossing (bijv. een plaatje), dan is het, op grond van het gemeentelijk beleid, toch mogelijk hiervoor bijzondere bijstand te verstrekken. Voor de hoogte van de bijstand wordt dan aangesloten bij de bijstand die verstrekt zou zijn als de goedkoopste oplossing zou zijn gekozen (meestal een plaatje).

Let wel: bovenstaande houdt nog steeds in dat de kosten van kronen en dergelijke in het algemeen niet noodzakelijk worden geacht. Ook aan een eventuele gedeeltelijke vergoeding van een zorgverzekering mag niet de conclusie worden verbonden dat deze kosten noodzakelijk zijn.

Parodontologie, orthodontische hulp

Paradontologische hulp heeft betrekking op de behandeling van problemen met het tandvlees. Deze kosten worden door de AV Tand Frieso vergoed en vallen onder de per kalanderjaar te verstrekken € 250,- voor tandheelkundige hulp.

De kosten van orthodontische hulp aan kinderen jonger dan 18 jaar worden volledig vergoed door de zorgverzekering.

Orthodontische hulp voor personen vanaf 18 jaar worden, vallen bij de AV Frieso onder de maximale vergoeding van € 250,- per kalenderjaar. Ter bepaling van de medische noodzaak dient een onafhankelijk medisch advies te worden gevraagd.

Saneringskosten

Deze kosten dienen in beginsel te worden afgewezen op grond van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden.

Paragraaf 7 Bevallingskosten en kosten van kraamhulp

Algemeen

Eigen bijdragen in de bevallingskosten en in de kosten van kraamzorg behoren tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan.

Voorliggende voorzieningen

Zorgverzekering

Bevallingskosten

Voor de kosten van verloskundige hulp is een volledige vergoeding via de zorgverzekering mogelijk. Indien de bevalling op medische indicatie in het ziekenhuis plaatsvindt worden de kosten volledig vergoed. Dit geldt ook voor die situaties waarin geen thuisbevalling mogelijk is doordat de huisartsen geen bevallingen meer doen. Indien er geen sprake is van een medisch noodzakelijke bevalling in het ziekenhuis worden niet alle kosten vergoed en dient een eigen bijdrage te worden betaald. Voor die eigen bijdrage kan slechts bijstand worden verleend op grond van sociale omstandigheden.

Kraampakket

In de kosten van kraampakket wordt voorzien door de zorgverzekeraars.

Kraamzorg

Na de bevalling kan de moeder in aanmerking komen voor kraamzorg in de vorm van interne kraamzorg of wijkkraamzorg. De thuisverzorging wordt aangeduid als interne kraamzorg, indien de thuisverzorgende kraamverzorgster overdag in het gezin aanwezig is en naast de verzorging van moeder en kind de huishouding verzorgt. De thuisverzorging wordt als wijkkraamzorg aangeduid, indien de kraamhulp niet intern is, maar de wijkkraamverzorgster aanvankelijk twee bezoeken, maar later één bezoek per dag aflegt.

Voor de kosten van de kraamhulp dient een eigen bijdrage per uur te worden betaald.

Als basis voor de bijstandsverlening moet worden uitgegaan van de eenvoudigste en voordeligste oplossing. Bijstandsverlening voor de duurdere interne kraamhulp kan alleen plaatsvinden op basis van een medische of sociale indicatie.

Paragraaf 8 Kosten van psychotherapie en psychologische hulp

Algemeen

Kosten van psychotherapeutische behandelingen en psychologische hulp, die niet door de voorliggende voorzieningen worden gedekt, worden in het algemeen niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend.

Voorliggende voorzieningen

Zorgverzekering, AWBZ.

Psychotherapie

Psychotherapie gegeven binnen de reguliere instellingen voor GGZ wordt als een voorliggende voorziening beschouwd, omdat deze wordt bekostigd uit de AWBZ. Cliënten moeten altijd in eerste instantie naar deze voorliggende voorziening worden doorverwezen.

Psychotherapie wordt gegeven door een psychotherapeut. Dit is een beschermde titel.

De kosten van door psychotherapeuten binnen GGZ-instellingen gegeven behandelingen worden door de zorgverzekeraar en AWBZ vergoed. Er is geen beperking in het aantal zittingen. Voor de eigen bijdrage kan bijstand worden verleend.

Uitzonderingen

Op de hoofdregel is een aantal uitzonderingen. De kosten van de eigen bijdrage van psychotherapie, gevolgd bij een andere psychotherapeut/instelling dan behorend bij de

GGZ-instellingen, te weten vrijgevestigde psychiaters en aangewezen zelfstandig werkend geregistreerd psychotherapeuten, kan alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien:

  • a.

    de hulp deel uitmaakt van een door een medisch specialist (psychiater of neuroloog) vastgesteld hulpverleningsplan (zie toelichting bij verwijzing door huisarts);

  • b.

    de GGZ van oordeel is, dat de hulp noodzakelijk is, doch zelf niet of niet tijdig in staat is deze ter hand te nemen.

Toelichting op de uitzondering

De kosten van de therapie die wordt gegeven door vrijgevestigde psychiaters en zogenaamde 'aangewezen zelfstandig werkend geregistreerd therapeuten' worden wel vergoed door de AWBZ. De AWBZ vergoedt in deze gevallen maximaal 30 zittingen. Het is alleen mogelijk om bijzondere bijstand te verlenen voor de eigen bijdrage tijdens de 30 zittingen, als de belanghebbende is verwezen door een psychiater of GGZ (zie uitzondering onder a. en b.).

Als de huisarts heeft verwezen geldt het volgende. Bij verwijzing door een huisarts vindt automatisch toetsing plaats door de GGZ. De therapiekosten worden bij verwijzing door de huisarts alleen door de AWBZ vergoed (30 zittingen) als de verwijzing is goedgekeurd door de GGZ. Kortom: vindt er een vergoeding plaats op grond van de AWBZ, dan is de verwijzing goedgekeurd door de GGZ en kan er voor de eigen bijdrage bijstand worden verleend.

Vindt er geen vergoeding plaats op grond van de AWBZ, dan kan er geen bijstand worden verleend en dient de belanghebbende te worden doorverwezen naar de reguliere instellingen, die als voorliggende voorziening gelden.

Worden de 30 zittingen overschreden, dan kan alleen bijstand worden verstrekt als de noodzaak van het vervolgen van de therapie bij deze therapeut vaststaat. Een onafhankelijk medisch advies met een vraag van deze strekking moet worden aangevraagd.

N.B. De 'aangewezen zelfstandig werkend geregistreerd therapeut' kan vanuit verschillende scholen (bijv. psychoanalyse, Rogeriaanse therapie of gedragstherapie) of technieken (bijv. 'on analytic-lines' Gestalttherapie of hypnotherapie) werken.

Psychotherapie zonder AWBZ-vergoeding

Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de kosten voor psychotherapie, die niet door de

AWBZ of zorgverzekeraar wordt vergoed, in beginsel niet in aanmerking komen voor bijstand.

Soms worden de kosten van een dergelijke therapie door een zorgverzekeraar vergoed. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om hapto-, gestalt-, psychosynthese-, biodynamics-, creatieve- of postural integrationtherapie. Voor eventuele eigen bijdragen (per zitting) of eigen kosten

(als de therapie nog doorloopt na de maximale vergoeding van de zorgverzekeraar) kan geen bijstand worden verleend. Dit geldt ook als wordt aangevoerd dat de therapie succes heeft en een vertrouwensband met de behandelaar is ontstaan. Een advies is niet nodig.

In zeer uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat de GGZ-instelling verwijst naar een alternatieve therapie, die niet onder de AWBZ valt, omdat de GGZ-instelling zelf de noodzakelijke hulp niet kan bieden. In deze gevallen kan bijstand worden verstrekt, nadat de verwijzing middels een onafhankelijk medisch advies is gecontroleerd en goedgekeurd.

NB: het gaat hier om een uitzonderingssituatie die zelden voorkomt. Uitgangspunt is namelijk dat de GGZ-instellingen in staat zijn om alle noodzakelijke hulp te bieden.

Achteraf aanvragen

Het komt voor dat cliënten (vaak na verwijzing door een huisarts) achteraf of gedurende een therapie bijstand aanvragen voor de kosten van de therapie (of de eigen bijdrage). Indien het een therapie betreft die niet voor bijstand in aanmerking komt en ook niet aan de in deze paragraaf omschreven uitzonderingen voldoet, kan de aanvraag worden afgewezen, omdat de kosten niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gerekend. Er hoeft in dit geval geen onafhankelijk medisch advies te worden gevraagd. De cliënt dient te worden doorverwezen naar de voorliggende AWBZ-voorzieningen.

Zeer dringende redenen

artikel 16 WWB

Als er, gelet op het voorgaande, geen bijstand kan worden verstrekt, dan kan in geval van zeer dringende redenen toch bijstand worden verstrekt. De vraag of het (medisch) verantwoord is om een therapie af te breken levert niet een zeer dringende reden op. Het moet gaan om een acute medische of psychische noodsituatie.

Eerstelijns psychologische hulp

Kosten die gemaakt worden voor eerstelijns psychologische hulp worden vanuit de zorgverzekering (of de AV-standaardverzekering bij zorgverzekeraar de Friesland) niet vergoed. De eerstelijns psycholoog is echter wel een belangrijke schakel in de keten van psychologische hulpverlening. De kosten van een eerstelijns psycholoog komen in beginsel in aanmerking voor bijzondere bijstand. Deze vorm van hulp is kortdurend (in het algemeen maximaal 15 sessies). Is het maximaal aantal sessies bereikt dan kan geen bijstand worden verstrekt voor een eventuele voortzetting van deze hulp. In het karakter van de eerstelijns psychologie ligt besloten dat de sessies tot een bepaald aantal beperkt kunnen blijven. Is meer hulp noodzakelijk dan dient er vanuit de eerstelijnshulp doorverwezen te worden naar een andere therapievorm (bijv. GGZ).

Paragraaf 9 Diverse kosten gezondheidszorg

In deze paragraaf worden de mogelijkheden voor bijzondere bijstand voor de kosten van alternatieve geneeswijze, de eigen bijdrage bij verblijf in een AWBZ-instelling en de bijkomende kosten OTS behandeld.

1. Kosten van Alternatieve geneeswijzen

De kosten van alternatieve geneeswijzen behoren in het algemeen niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan.

Een uitzondering op bovenstaande kan slechts worden gemaakt indien uit een onafhankelijk medisch advies blijkt dat:

  • zowel patiënt als arts er samen van overtuigd zijn dat er sprake is van een gezondheidsprobleem, en;

  • patiënt al behandeld is geweest in het reguliere geneeskundige circuit, waarbij de reguliere geneeskundige behandeling geen uitzicht biedt op verbetering en;

  • de behandeling in het reguliere circuit (in het algemeen) al afgesloten is en;

  • de alternatieve geneeswijze uitzicht biedt op verbetering of verlichting van de situatie en;

  • de therapeut is geregistreerd bij de relevante beroepsvereniging.

Aangezien advisering over (alternatieve) geneeswijzen individueel gebonden is, kan er toch positief geadviseerd worden, ook al wordt niet aan alle genoemde criteria voldaan. Wel dient dan duidelijk te worden aangegeven op welke gronden tot deze conclusie gekomen wordt.

De voorliggende voorziening is de Zorgverzekering (inclusief aanvullende verzekeringen).

2. De kosten van de eigen bijdrage bij verblijf in een AWBZ-instelling

Uitkeringsgerechtigden die een zak- en kleedgeld vergoeding ontvangen en die in een AWBZ-instelling verblijven, moeten een eigen bijdrage betalen. De rest van de kosten worden vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)

betaalt. Dit wordt zorg met verblijf genoemd. De eigen bijdrage wordt door het CAK vastgesteld.

Er zijn 2 soorten eigen bijdragen, namelijk een lage en een hoge eigen bijdrage.

  • de lage eigen bijdrage is minimaal € 141,20 per maand en maximaal € 741,20 (norm 2010)

  • De hoge eigen bijdrage is maximaal € 1.838,60 per maand (norm 2010)

De eerste zes maanden van het verblijf betaalt men de lage eigen bijdrage.

De lage eigen bijdrage wordt ook gerekend voor:

Ongehuwden, waarbij één van onderstaande situaties van toepassing is:

  • iemand heeft een indicatie voor tijdelijk verblijf, maar langer dan 6 maanden;

  • iemand betaalt het levensonderhoud van de kinderen waarvoor kinderbijslag wordt ontvangen of de kinderen ontvangen studiefinanciering.

Gehuwden, waarbij één van onderstaande situaties van toepassing is:

  • de partner woont thuis;

  • de aanvraagster en/of de partner hebben een indicatie voor tijdelijk verblijf, maar langer dan 6 maanden;

  • de partner verblijft het eerste jaar in het ziekenhuis, een instelling voor revalidatie of een instelling in verband met een psychiatrische aandoening en is nog geen bijdrage verschuldigd;

  • iemand betaalt het levensonderhoud van de kinderen waarvoor kinderbijslag wordt ontvangen of de kinderen ontvangen studiefinanciering.

In alle andere gevallen wordt de hoge eigen bijdrage gerekend. De hoogte van de eigen bijdrage hangt af van het inkomen, gezinssituatie en de indicatie. Er wordt uitgegaan van het inkomen uit het jaar 2008 om de eigen bijdrage van het jaar 2010 vast te stellen.

Hoogte bijzondere bijstand voor zorg met verblijf

De bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor de gehele lage eigen bijdrage gedurende maximaal 6 maanden. Na 6 maanden moeten bijstandsgerechtigden bij het CAK opnieuw een verzoek indienen om de bijdrage opnieuw te laten beoordelen.

Let op: dit doet het CAK niet automatisch, men moet hier zelf op letten. Wanneer iemand de norm voor zak- en kleedgeld ontvangt, hoeft deze geen eigen bijdrage meer te betalen na 6 maanden.

Geen bijzondere bijstand voor zorg zonder verblijf

Als iemand Zorg zonder Verblijf ontvangt, moet hij/zij ook eigen bijdrage betalen.

Zorg zonder Verblijf is de officiële naam voor Thuiszorg en de zorg zou bijvoorbeeld kunnen

bestaan uit verpleegkundige hulp.

Deze eigen bijdrage komt voor vergoeding in aanmerking vanuit de ziektekostenverzekering.

Voor personen die verzekerd zijn bij de AV-Frieso wordt het gehele bedrag vergoed.

Er kan dan ook geen bijzondere bijstand voor deze eigen bijdrage worden verstrekt.

3. Bijkomende kosten OTS (ondertoezichtstelling)

Bijkomende kosten voor de onder toezichtstelling van kinderen (OTS), naast de eigen

bijdrage voor de ouders, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen via Bureau Jeugdzorg (BJZ).

Het vergoeden van (incidentele) kosten, maar ook het in aanmerking komen voor vergoedingen is afhankelijk van het soort plaatsing en van het type gezag van de (pleeg)ouders.

  • Bij plaatsing in het kader van de voogdij kunnen pleegouders incidenteel bepaalde kosten vergoed krijgen via Bureau Jeugdzorg. De kostprijs voor de voogdij voorziet hierin.

  • Bij plaatsing in het vrijwillige kader en dat van de OTS hangt het af van het beleid van het betreffende Bureau Jeugdzorg of incidentele kosten vergoed worden.

BJZ betaalt deze kosten uit de doeluitkering die provincies ontvangen van het Rijk. BJZ ontvangt echter een totaalbudget en kan zelf bepalen welke vergoedingen zij verstrekken.

Daarom is het aan te raden om bij vragen hierover, na te gaan bij het desbetreffende BJZ, welke kosten wel en welke kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Bureau Jeugdzorg is in deze gevallen een voorliggende voorziening voor het verstrekken van bijzondere bijstand. Wanneer de kosten wel noodzakelijk zijn, maar niet voor vergoeding via BJZ in aanmerking komen, kan bijzondere bijstand overwogen worden.

Paragraaf 10 Kleding, schoeisel en beddengoed

Algemeen

Kosten van aanschaf, vervanging, reiniging en onderhoud van kleding, beddengoed en schoeisel behoren in het algemeen tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Er zijn echter situaties denkbaar, die deze kosten voor de betrokkene bijzonder maken. Te denken valt aan extra kosten voor kleding als gevolg van een handicap aan het bewegingsapparaat en/of extra kosten omdat kleding vaker gewassen moet worden, de bewassingskosten. Voor het vaststellen van de noodzaak en de omvang dient een advies te worden ingewonnen.

Voorliggende voorziening

Orthopedisch schoeisel wordt door de zorgverzekeraar vanuit de hoofdverzekering vergoed onder aftrek van een eigen bijdrage per jaar. Daarbij wordt tevens onderscheid gemaakt naar leeftijd (ouder of jonger dan 16 jaar). Resterende kosten kunnen, na aftrek van de kosten van normaal schoeisel, voor bijstand in aanmerking worden gebracht. Binnen een jaar zijn twee paar schoenen toegestaan. Er wordt jaarlijks slechts eenmaal de eigen bijdrage in rekening gebracht. Hierbij dient het aantal aan te schaffen goederen (kleding/schoeisel) te worden vermenigvuldigd met de aangegeven prijs. Het resultaat dient te worden gedeeld door 5 (het aantal jaren) om een gemiddelde te krijgen van de kosten welke normaliter per kalenderjaar aan die goederen zou worden uitgegeven. Dit bedrag is de eigen bijdrage per kalenderjaar van de cliënt. Voor de bepaling van de hoogte van de kosten van normale kleding, schoeisel, beddengoed en bewassingskosten kan uitgegaan worden van de bedragen genoemd per jaar in de Nibud prijzengids.

Vervanging garderobe

De normale aanschaf/vervanging van kleding behoort tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit geldt voor zowel confectie- als maatkleding. Een afwijkende lichaamsbouw (bijvoorbeeld dwerggroei) is op zich geen aanleiding voor bijstandsverlening.

Bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot plotselinge vervanging van een garderobe kunnen dat wel zijn, bijvoorbeeld wanneer betrokkene vanwege ziekte/gebrek een andere garderobe aan moet schaffen vanwege een plotseling sterk gewijzigde lichaamsomvang. Wanneer het gewichtsverlies deel uitmaakt van een al dan niet op medisch advies gevolgd dieet, is er geen sprake van bijzondere omstandigheden. Dit geldt ook voor

transsexualiteit. De wijziging van de garderobe vindt in deze gevallen immers geleidelijk plaats.

Extra schoenen

Wanneer betrokkene als gevolg van het hebben van twee ongelijke voeten genoodzaakt is in plaats van één paar schoenen steeds twee paar met verschillende maten aan te schaffen, is bijstandsverlening op z'n plaats. Een medisch advies is noodzakelijk.

Steunzolen

Door een aantal zorgverzekeraars wordt een vergoeding gegeven tot een bepaald maximum. Voor de eigen bijdrage (kosten minus de eventuele vergoeding) kan bijzondere bijstand worden verleend. Een medisch advies is niet nodig.

Hoogte van de bijstand

De hoogte van de bijstand wordt bepaald door de noodzaak en de bijzondere omstandigheden.

De draagkrachtberekening (inclusief vermogen) moet worden toegepast.

Paragraaf 11 Kosten rechtshulp, griffierechten en bewindvoering

Algemeen

De eigen bijdrage in de kosten van rechtshulp en de bijkomende kosten (zoals griffierechten en uittreksels) worden tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Bijstandsverlening is mogelijk. Kosten, die samenhangen met een veroordeling van de bijstandsaanvrager in de proceskosten van de tegenpartij, komen niet voor bijstandsverlening in aanmerking.

Als op grond van een toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand rechtshulp is verleend, kan de noodzaak voor het verlenen van rechtshulp worden aangenomen. Dit heeft tot gevolg dat voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtshulp en de bijkomende griffierechten etc. bijstand kan worden verleend, zowel in bezwaar- als beroepsprocedures. Of het een zaak tegen de gemeente betreft is niet van belang.

Voor kosten van rechtshulp in strafrechtelijke procedures kan ook bijstand worden verleend, als er een toevoeging door de Raad van Rechtsbijstand is verleend. Het betreft noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van de WWB. Indien een verzoek om rechtsbijstand wordt afgewezen op grond van het feit dat:

  • het verzoek zonder grond is;

  • de behartiging van het rechtsbelang eenvoudig door de belanghebbende zelf kan worden overgelaten; of

  • de rechtsbijstand op de uitoefening van een eigen bedrijf betrekking heeft

kan eveneens geen bijstand worden verleend voor de kosten van rechtsbijstand. Immers, het recht op bijstand kan zich in beginsel niet uitstrekken tot kosten die in de voorliggende voorziening (bewust) als niet noodzakelijk worden aangemerkt (artikel 15 lid 1 van de WWB).

LET OP:

Kosten van rechtshulp waarvoor bijstand is verleend en die vervolgens via de gerechtelijke procedure aan de belanghebbende worden vergoed, dienen aan de gemeente te worden terugbetaald.

Kosten dagvaarding

De meeste procedures voor een rechter worden gestart door middel van een dagvaarding. Een deurwaarder is nodig voor het uitbrengen van deze dagvaarding bij de gedaagde. Aan het uitbrengen van een dagvaarding zijn kosten verbonden wat per geval kan verschillen. De kosten hangen onder andere af van bijvoorbeeld het aantal gedaagden of de plaats waar de dagvaarding moet worden uitgebracht. De eisende partij dient altijd een voorschotbedrag voor het voeren van een gerechtelijke procedure te voldoen bij zowel de rechtbank sector kanton alsook de rechtbank. Het betreft dan de kosten van dagvaarding en griffiekosten. Belanghebbende kan alleen dan voor deze kosten bijzondere bijstand ontvangen indien het dagvaarden strekt tot het verkrijgen van (achterstallig) loon of aan de andere kant daarmee de bijstandsafhankelijkheid wordt verminderd. Indien deze belanghebbende bij uitspraak in het gelijk wordt gesteld, zal, indien gevorderd, de tegenpartij worden veroordeeld tot vergoeding van de door eiser gemaakte procedurekosten. Het is daarom van belang dat belanghebbende mededeling doet van de uitspraak. Belanghebbende zal namelijk de verstrekte bijstand dienen terug te betalen bij veroordeling van de tegenpartij. Overigens geldt hetzelfde indien er sprake is van een incasso kort geding.

Voorliggende voorziening

  • Rechtsbijstandverzekering;

  • Wet tarieven in burgerlijke zaken: op grond van deze wet kan driekwart van de eigen bijdrage in civiele zaken worden kwijtgescholden.

Bewindvoering

De wettelijke bepalingen inzake bewindvoering zijn opgenomen in de artikelen 431 en volgende van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Dit betreft het zogenaamde beschermingsbewind.

Daarnaast kent de Faillissementswet (Fw) sinds de invoering van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) enige bijzondere bepalingen met betrekking tot bewindvoering inzake schuldsanering bij natuurlijke personen.

In bepaalde situaties kan voor de kosten van bewindvoering bijzondere bijstand om niet worden verstrekt.

Omschrijving van de kosten

De kosten tengevolge van een door de Kantonrechter uitgesproken onder bewindstelling.

Voorliggende voorzieningen

Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 WWB) hiervan is sprake als:

–de bewindvoering geschied in het kader van de WSNP, dan geldt het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering als een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 WWB).

Recht op bijzondere bijstand

Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering indien de goederen van een meerderjarige door de Kantonrechter onder bewind zijn gesteld én de kosten van bewindvoering door de Kantonrechter afwijkend van de hoofdregel (5% van de netto opbrengst van de onder bewind staande goederen) zijn vastgesteld.

Voor de kosten van bewindvoering in het kader van een WSNP bestaat geen recht op bijzondere bijstand. Bijstand voor de kosten van de WSNP-bewindvoerder is indirect aan te merken als bijstand voor schulden wat mogelijk in strijd is met artikel 13 lid 1 onderdeel f WWB.

Hoogte bijzondere bijstand

Het bedrag waarop de Kantonrechter de beloning voor de bewindvoerder afwijkend heeft vastgesteld komt voor bijstandsverlening in aanmerking.

Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten worden de eventueel aanwezige voorliggende voorziening en de (eventueel) aanwezige draagkracht in mindering gebracht.

Kosten van ontbinding geregistreerd partnerschap

Voor de kosten van ontbinding van het geregistreerd partnerschap dat via de notaris plaats vindt, kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

Paragraaf 12 Kosten van een babyuitzet

Algemeen

De kosten van een babyuitzet behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die uit het beschikbare inkomen dienen te worden bekostigd. Bijstandsverlening in deze kosten is in beginsel niet mogelijk, aangezien men geacht wordt voor dergelijke kosten te reserveren of een betalingsregeling te treffen.

Bijzondere omstandigheden

artikel 35 WWB

Op grond van bijzondere omstandigheden kan van bovengenoemde hoofdregel worden afgeweken, waardoor de te verstrekken bijstand bijzonder wordt. Een bijzondere omstandigheid is het langdurig ontbreken van reserveringsruimte in het inkomen, vanwege in het verleden (vóór de zwangerschap) afgesloten geldleningen voor andere noodzakelijke uitgaven.

Vorm bijstand

Een babyuitzet wordt tot de duurzame gebruiksgoederen gerekend. Daarom wordt bijstand in deze kosten in beginsel in de vorm van een borgstelling of als geldlening verstrekt.

Alleenstaande moeders tussen 18 en 21 jaar kunnen voor de babyuitzet ook een lening afsluiten bij de Kredietbank Nederland indien hun norm na de geboorte van het kind wordt aangevuld tot het niveau van een alleenstaande ouder van 21 jaar. Er is dan voldoende aflossingscapaciteit. De lening kan rond de zesde of zevende maand van de zwangerschap worden aangevraagd; de aflossing start na de geboorte van het kind. De afdeling werk inkomen en zorg staat indien nodig borg voor deze leningen.

Ook in geval van kosten voor verhuizing/woninginrichting kan door deze alleenstaande moeders een lening worden afgesloten.

Hoogte bijstand

Richtprijzen voor babyartikelen zijn te vinden in de Nibudlijst. Bij de bepaling van de hoogte van de bijstand dient rekening te worden gehouden met een reserveringstermijn gedurende de zwangerschap.

Paragraaf 13 Verhuiskosten

Algemeen

De verhuiskosten (ook van een medisch of sociaal geïndiceerde verhuizing) behoren in beginsel tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan waarvoor, behoudens bijzondere omstandigheden, geen afzonderlijke bijstand wordt verstrekt. Men wordt geacht voor dergelijke kosten te reserveren dan wel een betalingsregeling te treffen.

Wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden, kan bijstand worden verleend. De te verlenen bijstand krijgt daardoor het karakter van bijzondere bijstand.

Voorliggende voorzieningen

Met betrekking tot medisch geïndiceerde verhuizingen geldt de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) als voorliggende voorziening. Het moet dan wel gaan om een situatie waarin de belanghebbende aangeeft dat hij door lichamelijke beperkingen niet meer in de woning kan wonen. De Wmo onderzoekt of de woning kan worden aangepast op de beperking. Kosten in verband met woningverbetering of krotopruiming worden vergoed via de woningcoöperaties. Als voorliggende voorziening kan ook het afsluiten van een geldlening (36 maanden op basis van de aflossingscapaciteit) of het aanspreken van het eigen vermogen aan de orde zijn.

Noodzakelijke verhuizing

Indien er sprake is van een niet-voorzienbare, noodzakelijke verhuizing, de mogelijkheid om te reserveren door bijzondere omstandigheden ontbroken heeft en de mogelijkheid van een lening bij een (krediet)bank eveneens niet aanwezig is, kan bijzondere bijstand in deze kosten worden verstrekt (om niet). Bijzondere bijstand in de verhuiskosten wordt om niet verstrekt en moet worden aangevraagd bij de gemeente van vertrek. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de aanwezige draagkracht. De noodzakelijke kosten, die rechtstreeks verband houden met de verhuizing, kunnen worden vergoed.

Van een noodzakelijke verhuizing is sprake indien daaraan een medische of sociale indicatie ten grondslag ligt. Een medische noodzaak kan worden bepaald naar aanleiding van een medisch advies. Een eventuele sociale noodzaak dient te worden vastgesteld na onderzoek door de consulent. Zie hierover ook paragraaf 11.20.

Omvang van de bijstand

Tot de verhuiskosten worden gerekend:

  • de transportkosten;

  • de kosten van tijdelijke opslag (voor zolang als noodzakelijk. Denk aan verblijf- of vertrekgemeente);

  • de administratiekosten;

De kosten dienen te worden aangetoond door middel van nota's.

Vermogen

Voor bijzondere bijstand ten behoeve van verhuiskosten geldt dat rekening kan worden gehouden met een deel van het vrijgelaten bescheiden vermogen. De kosten van verhuizing behoren immers in beginsel tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan waarvoor de belanghebbende wordt geacht te reserveren uit zijn inkomen. Het hebben van een spaartegoed is een indicatie dat de belanghebbende heeft kunnen reserveren. Het vermogen boven het bedrag van tweemaal de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt in die gevallen voor 100% in aanmerking genomen.

Alleenstaande tienerouders

Alleenstaande ouders tussen 18 en 21 jaar kunnen voor de kosten van verhuizing en woninginrichting ook een lening afsluiten bij de kredietbank indien hun norm na de geboorte van het kind wordt aangevuld tot het niveau van een alleenstaande ouder van 21 jaar. Er is dan voldoende aflossingscapaciteit. De lening kan rond de zesde of zevende maand van de zwangerschap worden aangevraagd; de aflossing start na de geboorte van het kind. De afdeling werk, inkomen en zorg staat indien nodig borg voor deze leningen.

Verhuizing uit woning boven huurtoeslaggrens

Wanneer betrokkene verhuist van een woning boven het maximum van de huurtoeslaggrens naar een woning die voor huurtoeslag in aanmerking komt, dan kan de bijstand – met in

achtneming van vorenstaande – om niet worden verstrekt.

Paragraaf 14 Kosten van maaltijdvoorziening

Algemeen

Maaltijdvoorziening kan tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend als de kosten boven het normale uitgavenpatroon uitstijgen. Als er sprake is van een medische of sociale indicatie is bijstandsverlening in de meerkosten mogelijk.

Noodzaak

De noodzaak wordt in beginsel door de consulent vastgesteld.

Hoogte bijstand

Voor de vaststelling van de bijstand kan worden uitgegaan van de tabellen voor de kosten van voeding zoals genoemd in de prijzengids van het Nibud. In deze tabellen wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met de leeftijd van de cliënt en de daarop afgestemde normvoeding. Voor het verschil tussen de feitelijke kosten en de genormeerde kosten voor een maaltijd, kan bijstand worden verstrekt.

Paragraaf 15 Begrafenis- of crematiekosten

Algemeen

De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 augustus 2003 (LJN: AI1181) geoordeeld dat de kosten van een begrafenis niet behoren tot de noodzakelijke kosten van het bestaan van de overledene. De volgende passage is van belang:

"De in artikel 84c van de Algemene Bijstandswet gecreëerde fictie, krachtens welke de noodzakelijke kosten van lijkbezorging mede werden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan van de overledene, is niet in de Abw is opgenomen. De kosten van begrafenis of crematie kunnen in het stelsel van de Abw dan ook niet geacht worden tot de noodzakelijke kosten van de overledene zelf te behoren. Deze kosten behoren tot de passiva van de nalatenschap en komen voor rekening van de erfgenamen, die ieder voor zich en op persoonlijke titel bijzondere bijstand kunnen aanvragen, voor hun erfdeel niet toereikend is en het hen aan middelen ontbreekt om hun aandeel in deze kosten te voldoen".

Ten opzichte van de Abw is hierin in de WWB geen verandering aangebracht. De hierboven genoemde motivering geldt dus ook voor de WWB. Er hoeft dan dus tijdens het leven niet gereserveerd te worden voor de begrafeniskosten.

Voorliggende voorzieningen

Begrafenis- of crematiekostenverzekering, nalatenschap, overlijdensuitkering krachtens een sociale zekerheidswet (incl. WWB).

Bijstand aan de nabestaanden

In beginsel dienen de nabestaanden (bijvoorbeeld echtgeno(o)t(e), ouders en/of meerderjarige kinderen) de kosten van lijkbezorging van de overledene voor hun rekening te nemen. Ontbreken hiervoor de middelen dan kan ieder voor zijn eigen evenredige aandeel bijzondere bijstand aanvragen. Hierbij wordt rekening gehouden met de vermogenssituatie/draagkracht. De regel is dat niet meer bijstand wordt verstrekt dan het verplichte aandeel van de bijstandsgerechtigde in de totale kosten.

Wet op de Lijkbezorging

Wanneer er geen nabestaanden zijn of wanneer deze weigeren de begrafenis of crematie te verzorgen, dan is de gemeente op grond van de Wet op de Lijkbezorging verplicht te zorgen voor de lijkbezorging. Dient de aanvrager een aanvraag om bijstand in, na toepassing van de

Wet op de Lijkbezorging, dan hoeft de bijstandsaanvraag niet onverkort te worden afgewezen, omdat er al in de kosten is voorzien. De situatie kan zich voordoen dat een nabestaande vanwege het ontbreken van financiële middelen geen opdracht geeft om de uitvaart te verzorgen. Als in die gevallen de Wet op de Lijkbezorging wordt toegepast, kan achteraf alsnog een aanvraag om bijzondere bijstand voor deze kosten worden ingediend. De bijstandsaanvraag dient te worden beoordeeld alsof de Wet op de Lijkbezorging niet is toegepast.

Kosten lijkbezorging

De meest sobere mate van begraven of cremeren in overleg met de uitvaartondernemer komen voor vergoeding in aanmerking.

Paragraaf 16 Kosten deelname maatschappelijk verkeer

Algemeen

De kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, waarin een belanghebbende in beginsel zelf dient te voorzien. Hoewel het veelal gaat om reiskosten bestrijkt de component ‘kosten deelname maatschappelijk verkeer’ een ruimer terrein. Ook kosten van een krant, telefoon of bezoeken van een bioscoop kunnen hieronder vallen. Door medische beperkingen kan een sociaal isolement veroorzaakt worden, waarbij de kosten om dit te voorkomen niet uit het beschikbare inkomen kunnen worden voldaan. In bepaalde gevallen is bijzondere bijstand mogelijk waar het gaat om 'kosten deelname maatschappelijk verkeer ter voorkoming van sociaal isolement’.

Voorliggende voorzieningen

Er is een aantal voorliggende voorzieningen:

  • vervoersvoorzieningen (Wmo);

  • geleidehonden voor blinden (Regeling CVZ blindengeleidehonden 2000);

  • vergoeding voor doventolken (Subsidieregeling CVZ);

  • zorgvoorzieningen en hulpmiddelen (AWBZ);

  • minimaregelingen.

Vervoerskosten in verband met geneeskundige behandeling

Zittend ziekenvervoer (taxi, openbaar vervoer of eigen auto) is vanaf 1 april 2004 op grond van de zorgverzekeringswet beperkt tot de volgende groepen: nierdialysepatiënten, radiotherapie- en chemokuurpatiënten, visueel gehandicapten en rolstoelgebruikers. Er is een hardheidsclausule die het mogelijk maakt een vergoeding te geven aan anderen dan de hiervoor genoemde groepen, voor zij een langdurige ziekte of aandoening hebben. Met het oog op vorenstaande is er geen aanleiding bijzondere bijstand te verlenen. Indien men niet in aanmerking komt voor vergoeding op grond van de hardheidsclausule kan er bijzondere bijstand verleend worden (individuele beoordeling). In de toekenningsbeschikking dient de voorwaarde opgenomen te worden, dat de cliënt een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule doet. Zie twee uitspraken van de CRvB (d.d. 4-12-2007; LJN: BB9416 en d.d. 12-11-2008; LJN: BG4480).

Reiskosten bezoek aan gezinsleden in ziekenhuis, inrichting of gevangenis

Voor deze kosten, gemaakt door gezinsleden (waaronder wordt verstaan: partner, kind en ouders), kan bijzondere bijstand worden verleend. Er kan bij detentie (alleen in Nederland op basis van het territorialiteitsbeginsel) op basis van een bezoekfrequentie van één keer per drie weken van partner, kind en ouders bijstand worden verleend. De noodzaak van meer bezoeken per maand moet door middel van schriftelijke verklaringen van de inrichting/reclassering worden gemotiveerd.

Gaat het om het bezoeken van partner, kinderen en ouders die zijn opgenomen in het ziekenhuis of inrichting (in Nederland), dan is een bezoekfrequentie van eenmaal per dag, maximaal driemaal per week, acceptabel en uitgangspunt voor de verstrekking van bijstand. Hierbij wordt aangesloten bij de vergoedingen van De Friesland Zorgverzekeraar. Een hogere frequentie moet deugdelijk worden gemotiveerd.

Soms is opvang in een hotel of een Ronald McDonald huis een betere oplossing dan heen en weer reizen. De daarvoor te maken kosten komen voor vergoeding in aanmerking. De consulent dient wel te onderzoeken in hoeverre de kosten redelijk zijn ten opzichte van de reiskosten.

Bij minderjarige kinderen kan worden uitgegaan van eenmaal per dag. Dit geldt voor beide ouders. Bij zeer ernstige (levensbedreigende) situaties kan tevens uit worden gegaan van eenmaal per dag.

Een aantal zorgverzekeringen vergoedt ook reiskosten in verband met ziekenhuisbezoek. Deze vergoedingen dienen in mindering te worden gebracht op de verstrekkingen vanuit de bijzondere bijstand.

Voor de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de kosten openbaar vervoer of van de kosten eigen auto. De vergoeding is dan € 0,19 per kilometer (2009).

Reiskosten ouder en kind in verband met scheiding

Indien de ouders niet in dezelfde woonplaats wonen, brengt het bezoek vaak reiskosten met zich mee. Deze kosten behoren in beginsel tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en moeten uit de bijstandsnorm worden betaald. De kosten van de kinderen komen altijd ten laste van de verzorgende ouder.

Thuiswonende ouderen met dagverzorging

Aan zelfstandig wonende ouderen die overdag deelnemen aan binnen een verzorgingshuis georganiseerde activiteiten, kan geen bijstand worden verleend in een deel van deze kosten.

Deze kosten worden vanaf 1 april 2003 vergoed vanuit de AWBZ.

Reiskosten (tand)arts buiten de eigen woonplaats

In principe wordt men geacht een (tand)arts te hebben in de eigen woonplaats of zo dichtbij als mogelijk. De te maken reiskosten worden dan tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten gerekend die uit de bijstandsuitkering kunnen worden voldaan. In individuele gevallen kan er altijd aanleiding zijn om reiskosten wel te vergoeden. Hierbij kan worden gedacht aan een patiëntenstop bij de dichtstbijzijnde (tand)arts of noodzakelijke vervolgbehandelingen. Afwijking van de hoofdregel moet door de consulent worden gemotiveerd. Paragraaf 17 Bijzondere bijstand en tpu-uitkering

Algemeen

Artikel 23 van de WWB

De 'toelage persoonlijke uitgaven' (tpu) voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder en de partner(s) van de gezamenlijke huishouding wordt als algemene bijstand uitgekeerd voor zover de belanghebbende 21 jaar of ouder is. Daarnaast kunnen er kosten gemaakt moeten worden voor bijvoorbeeld het aanhouden van de woning. Deze kosten worden vergoed via de bijzondere bijstand voor de noodzakelijke duur, maar tot maximaal 1 jaar. De kosten moeten worden beperkt tot de strikt noodzakelijke kosten.

Bijstand voor jongeren van 18 tot 21 jaar in een inrichting

Artikel 13 lid 2 van de WWB

Jongeren van 18 tot 21 jaar hebben geen recht op algemene bijstand voor verblijf in een inrichting. In het algemeen zal van de ouders een bijdrage in de kosten van verblijf in de inrichting worden gevraagd. Als in verband met bijzondere omstandigheden de ouders niet of niet volledig kunnen bijdragen in de eventueel te maken kosten, kan hiervoor aan de jongere bijzondere bijstand worden verstrekt. Dit geldt zowel voor de persoonlijke uitgaven als voor andere noodzakelijke kosten. De mogelijkheden van verhaal dienen onderzocht te worden.

Hoogte van de bijstand

Artikel 23 van de WWB

De hoogte van de eventueel te verstrekken tpu-norm voor een 18 tot 21-jarige is dezelfde als voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder, die in een inrichting verblijft. Er wordt een vermogens-/inkomenstoets uitgevoerd.

Paragraaf 18 Aanvullende bijstand voor levensonderhoud voor jongeren van 18 tot 21 jaar

Algemeen

Artikel 20 van de WWB

Wanneer de jongere om welke reden dan ook geen inkomsten uit arbeid of ander inkomen heeft, ontvangt hij een bijstandsuitkering, gerelateerd aan de hoogte van de kinderbijslag. Deze bijstand wordt verstrekt als algemene bijstand. Als deze jongerennorm niet voldoende is voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten, zal er een beroep op de ouders gedaan moeten worden om dit aan te vullen. Bij thuiswonende jongeren wordt de jongerennorm geacht toereikend te zijn.

Bijzondere bijstand voor levensonderhoud

Artikel 12 van de WWB

Als de noodzakelijke bestaanskosten van de jongere hoger zijn dan die waarin de bijstandsnorm voorziet en de jongere geen beroep op zijn ouders kan doen omdat de middelen van de ouders niet toereikend zijn of omdat hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht ten opzichte van zijn ouders niet te gelde kan maken, kan er bijzondere bijstand voor levensonderhoud worden verstrekt. De verhaalsmogelijkheid blijft daarbij wel bestaan.

Voorwaarden voor de bijzondere bijstand

Alvorens tot aanvullende bijstandsverlening over te gaan, wordt eerst bekeken of de hogere bestaanskosten noodzakelijk zijn. Aangezien er in een thuiswonende situatie geen sprake kan zijn van hogere algemene bestaanskosten dan die waarin de bijstandsnorm voorziet (zie onder algemeen), komt deze toets neer op het beantwoorden van de vraag of het zelfstandig wonen van de jongere noodzakelijk is. In alle gevallen wordt de noodzaak op grond van de omstandigheden van het geval beoordeeld. De consulent kan, met het oog op de zorgvuldigheid, de noodzaak onderbouwen met een rapport van bijvoorbeeld het Maatschappelijk Werk of de GGZ.

Naast de bepaling van de noodzakelijkheid wordt bekeken of de jongere geen beroep kan doen op zijn ouder(s). Dit is in ieder geval niet het geval als:

  • er sprake is van een ernstig verstoorde relatie met de ouders. Hiervan is altijd sprake als betrokkene in het kader van de Wet op de Jeugdhulpverlening buiten het gezinsverband van zijn ouder(s) is geplaatst;

  • de ouders geen of onvoldoende draagkracht hebben; of

  • beide ouders overleden zijn en er geen recht is op een ANW-uitkering.

Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan het verschil tussen de toepasselijke bijstandsnorm en de noodzakelijke kosten. De maximale hoogte van de bijzondere bijstand is het verschil tussen de toepasselijke bijstandsnorm en de toepasselijke norm indien de jongere 21 jaar zou zijn geweest. Eventuele inkomsten van de jongere zelf dienen eerst op zijn bijstandsnorm in mindering gebracht te worden, daarna op de bijzondere bijstand. Inkomsten die het karakter hebben van alimentatie/onderhoudsbijdrage dienen in mindering worden gebracht op de bijzondere bijstand.

Procedure toekenning bijzondere bijstand

Allereerst dient de jong-meerderjarige goed te worden voorgelicht over de te volgen procedure. Het moet duidelijk zijn, dat er contact met zijn ouders kan worden opgenomen en dat er niet automatisch volledige bijstand zal worden verleend. De onderhoudsplicht van de ouders is immers een voorliggende voorziening. Als er een alimentatiebeschikking is, zal de jong-meerderjarige de inning daarvan zo mogelijk moeten overdragen aan het LBIO of een deurwaarder.

Beide ouders van de jong-meerderjarige moeten in kennis worden gesteld van het voornemen tot bijzondere bijstandsverlening. Deze kennisgeving moet vergezeld gaan van een zogenaamd inlichtingenformulier verhaal. Op basis van de verkregen informatie of het uitblijven daarvan, kan worden bepaald of de ouders bereid en in staat zijn om aan de onderhoudsplicht te voldoen en of er dus nog (aanvullende) bijzondere bijstand nodig is.

Als blijkt, dat de ouders niet aan hun onderhoudsplicht willen voldoen, dan moet bijzondere bijstand worden toegekend (artikel 12 aanhef en onderdeel b van de WWB). Mochten de ouders aangeven dat zij aan hun onderhoudsplicht willen en kunnen voldoen, dan is het aan de jong-meerderjarige om aannemelijk te maken, dat het in redelijkheid niet van hem gevergd kan worden. Slaagt hij daarin, dan moet bijstand worden verleend (artikel 12 aanhef en onderdeel b van de WWB). Slaagt hij daar niet in, dan moet de bijzondere bijstand worden afgewezen (artikel 15, lid 1 van de WWB). De medewerk(st)ers Verhaal & Terugvordering moeten bij toekenning een signaal krijgen, zodat er een verhaalsonderzoek kan worden ingesteld, zo nodig met een ambtshalve vaststelling van de verhaalsbijdrage.

Als blijkt, dat de ouders geen relevante draagkracht hebben, dan zijn de middelen niet toereikend om aan de onderhoudsplicht te voldoen en moet bijzondere bijstand worden verstrekt (artikel 12 aanhef en onderdeel a van de WWB). Hebben de ouders wel draagkracht, maar is dat minder dan de maximaal te verstrekken bijzondere bijstand, dan moet in aanvulling op de draagkracht van de ouders bijzondere bijstand worden toegekend (artikel 12 aanhef en onderdeel a van de WWB). Feitelijk wordt dus de maximale bijzondere bijstand minus de draagkracht van de ouders als bijzondere bijstand toegekend. Beide keren moeten de medewerk(st)ers Verhaal & Terugvordering een signaal krijgen zodat een kort rapport kan worden gemaakt.

Een onderzoek naar de noodzaak van uitwoning en de draagkracht van de ouders is verhaalstechnisch belangrijk. Als er te lichtvaardig wordt overgegaan tot het verlenen van bijstand, kan die bijstand niet worden verhaald. Paragraaf 19 Bijstand voor duurzame gebruiksgoederen

Algemeen

De algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan dienen in beginsel te worden bestreden uit de eigen middelen (bijstandsuitkering en vermogen). Dit geldt ook voor de aanschaf, vervanging of reparatie van noodzakelijke gebruiksgoederen met een duurzaam karakter, zoals een wasmachine, meubels, inrichtingskosten of een babyuitzet. Indien de belanghebbende ten minste beschikt over een inkomen op het niveau van het sociaal minimum, dus ook indien men een algemene bijstandsuitkering ontvangt, wordt in principe voldoende ruimte in het inkomen aanwezig geacht om hiervoor te reserveren. Via de algemene normbijstand wordt dus tevens bijstand verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen.

Voorliggende voorzieningen

Dit betekent dat men doorgaans zelf in die kosten moet voorzien, aangezien men geacht wordt voor dergelijke kosten te reserveren of een betalingsregeling te treffen. Gespreide betaling achteraf dient in principe plaats te vinden via een lening bij een bank. Aangezien financiering door middel van een lening bij duurzame gebruiksgoederen niet ongebruikelijk is, zal de bijstandsverlening een aanvullende rol moeten blijven spelen, ook al is er sprake van door bijzondere omstandigheden veroorzaakte extra noodzakelijke uitgaven. Als er een voorliggende voorziening is dient hiervan gebruik te worden gemaakt. Slechts indien een lening bij een (krediet)bank niet mogelijk is, kan een beroep worden gedaan op de WWB.

Draagkrachtregels

Indien een beroep op de WWB wordt gedaan gelden de normale draagkrachtregels en dient 35% van het meerinkomen in aanmerking te worden genomen (zie paragraaf 1 van dit hoofdstuk onder het kopje ‘Draagkrachtberekening en vermogen’). Het aanwezige vermogen op de datum van aanvraag wordt, voor dit hoger is dan tweemaal de geldende bijstandsnorm, voor 100% in aanmerking genomen. Het feit dat de belanghebbende een spaartegoed heeft is een indicatie dat men heeft kunnen reserveren, dan wel kan aflossen op een banklening.

Verwijzing Kredietbank Nederland of commerciële bank

Bijstandsaanvragen voor bovengenoemde kosten dan wel aanvragen om geldleningen dienen in beginsel te worden doorverwezen naar de Kredietbank Nederland of een commerciële bank. Verwijzing hoeft niet plaats te vinden, indien vooraf duidelijk is dat de Kredietbank Nederland of een commerciële bank geen lening zal verstrekken.

Geldlening voor duurzame gebruiksgoederen

Artikel 51 van de WWB

Indien de mogelijkheden om te reserveren door bijzondere omstandigheden niet aanwezig waren en de mogelijkheid van een lening bij de Kredietbank Nederland eveneens ontbreekt, kan bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht. Dat de Kredietbank Nederland niet in een lening kan voorzien moet blijken uit een brief van de kredietbank, waarin de reden van de afwijzing staat vermeld.

Onderzoek bij geldlening

Bij verzoeken om een geldlening moet derhalve worden onderzocht:

  • of de aanschaf van het goed noodzakelijk is;

  • de hoogte van het benodigde bedrag;

  • de voorzienbaarheid van de uitgave;

  • de reserveringsmogelijkheden;

  • de mogelijkheid van een lening bij de Kredietbank Nederland of een commerciële bank;

  • het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de eigen bestaansvoorziening.

Bijstandsverlening voor duurzame gebruiksgoederen geschiedt praktisch altijd in de vorm van een geldlening. Slechts in uitzonderlijke situaties kan bijstand om niet worden verstrekt.

Niet gangbare duurzame gebruiksgoederen

Voor kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen behoort men, zoals gezegd, te reserveren. In een enkel geval kan het voorkomen dat een duurzaam gebruiksgoed (medisch) noodzakelijk wordt geacht, maar dat het aanschaffen van een dergelijk goed niet gangbaar is indien de belanghebbende moet rondkomen van een inkomen op minimumniveau. De kosten zijn in dat geval bijzonder noodzakelijk, waardoor er in principe bijstand in de vorm van een geldlening kan worden verstrekt. De Nibud-lijsten kunnen een hulpmiddel zijn bij het beantwoorden van de vraag of de aanschaf van een bepaald goed behoort tot het algemeen gangbare bestedingspatroon op minimumniveau.

Aanstaande alleenstaande tienermoeders

Aanstaande alleenstaande tienermoeders tussen 18 tot 21 jaar kunnen voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen (waaronder een babyuitzet), in principe een lening bij de Kredietbank Nederland afsluiten, indien de norm die zij ontvangen na de geboorte van het kind wordt aangevuld tot het niveau van een alleenstaande ouder van 21 jaar. Er is dan voldoende aflossingscapaciteit. De lening kan rond de zesde of zevende maand van de zwangerschap worden aangevraagd. De aflossing start na de geboorte van het kind. De gemeente staat indien nodig borg voor deze leningen.

Geldlening en beschikking

Wordt bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt dan dienen in de toekenningsbeschikking, naast de bestemming en de hoogte van het bedrag van de lening, de volgende punten te worden vermeld:

  • maandelijkse termijnen van terugbetaling;

  • ingangsdatum van de eerste aflossing;

  • wijze van terugbetaling (in de meeste gevallen middels inhouding op de bijstandsuitkering);

  • de voorwaarden waaronder het aflossingsbedrag kan wijzigen;

  • de voorwaarden waaronder de lening in zijn geheel opeisbaar zal zijn.

Looptijd geldlening

De looptijd van de geldlening is in beginsel maximaal 36 maanden. Na drie jaar regelmatige en volledige aflossing wordt het restant van de lening omgezet in bijstand om niet. Hierbij dient te worden opgemerkt dat achterstallige termijnen eerst moeten worden afgelost, voordat tot omzetting in om niet wordt overgegaan. In de situatie dat men heeft nagelaten geheel of gedeeltelijk te reserveren of een niet-noodzakelijke lening heeft afgesloten, kan, afhankelijk van de mate van het ongenoegzaam betoond besef van verantwoordelijkheid, de aflossingstermijn langer worden vastgesteld.

Aflossing

De hoogte van de aflossingsbedragen wordt voor personen met een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm (ongeacht de samenstelling van dit inkomen) vastgesteld op ten minste 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De totaal door de belanghebbende te betalen bedragen worden zo vastgesteld dat hij ten minste blijft beschikken over de beslagvrije voet. De aflossingsbedragen worden hoger vastgesteld als een inkomen boven de norm wordt genoten. Van het deel van het inkomen dat boven de toepasselijke bijstandsnorm ligt, wordt 35% in aanmerking genomen. Op grond van artikel 51 lid 2 van de WWB kunnen de aflossingsbedragen en/of de duur van de aflossing gewijzigd worden afhankelijk van de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van persoon en gezin.

Matiging

Indien er sprake is van noodzakelijk te achten extra financiële lasten, kan de hoogte van het

aflossingsbedrag worden gematigd. Ook de looptijd kan in dergelijke gevallen worden bekort.

Samenloop met andere leningen/schulden

Andere leningen op grond van de Abw/WWB worden zoveel mogelijk samengevoegd tot één lening. In andere gevallen kan een schuldregeling of schuldsanering aan de orde zijn.

Paragraaf 20 Kosten van woninginrichting

Algemeen

De kosten van woninginrichting die verband houden met een noodzakelijke verhuizing behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten dienen te worden bestreden uit het inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm via reservering of gespreide betaling achteraf. Wanneer belanghebbende niet in staat is door individueel bepaalde bijzondere omstandigheden in de kosten van woninginrichting te voorzien dan vindt eventueel bijstandsverlening plaats in de vorm van een geldlening.

Voorliggende voorzieningen

De mogelijkheden van kredietverlening door de Kredietbank Nederland of een commerciële bank dienen te worden benut. Voor medisch geïndiceerde kosten als gevolg van woningaanpassing en verhuis- en inrichtingskosten geldt de Wmo als voorliggende voorziening. Bij een verplichte verhuizing en/of renovatie van de woning kan mogelijk via de woningbouwvereniging een vergoeding of een tegemoetkoming worden verstrekt.

Noodzakelijkheid

Bij de beoordeling van een aanvraag om bijstand in de kosten van woninginrichting dient in de eerste plaats de vraag beantwoord te worden of de verhuizing en (her)inrichting noodzakelijk is. Is de verhuizing niet noodzakelijk dan moet de bijstandsaanvraag al om die reden worden afgewezen. De noodzaak van de verhuizing kan worden aangenomen wanneer daaraan een medische of sociale indicatie ten grondslag ligt. In de tweede plaats dient te worden beoordeeld of de verhuizing onvoorzienbaar is geweest en of de mogelijkheid heeft bestaan om hiervoor middelen te reserveren. Kosten van een voorzienbare verhuizing en inrichting moeten namelijk voldaan worden uit het ter beschikking staande inkomen, door reservering vooraf of door gespreide betaling achteraf.

Gespreide betaling achteraf dient in eerste instantie plaats te vinden via een lening bij een bank. Aangezien financiering d.m.v. een lening bij duurzame gebruiksgoederen en verhuis- en inrichtingskosten niet ongebruikelijk is, zal de bijstandsverlening een aanvullende rol moeten blijven spelen, ook al is er sprake van door bijzondere omstandigheden veroorzaakte extra noodzakelijke uitgaven. Als er een voorliggende voorziening is, dient hiervan gebruik gemaakt te worden. Slechts indien een lening bij een (krediet)bank niet mogelijk is, kan een beroep worden gedaan op de WWB.

Wanneer er dus sprake is van een niet-voorzienbare verhuizing en/of inrichting en de mogelijkheid om te reserveren door bijzondere omstandigheden ontbroken heeft en de mogelijkheid van een lening bij een (krediet)bank eveneens niet aanwezig is, kan bijzondere bijstand in deze kosten worden verstrekt.

Jonggehuwden en alleenstaanden worden in principe geacht de kosten van de eerste woninginrichting zelf te dragen. Deze kosten zijn immers voorzienbaar. Dezelfde criteria als hierboven genoemd zijn van toepassing.

Onderzoek bij aanvraag om bijstand

Bij verzoeken om bijstand voor de kosten van woninginrichting in verband met een verhuizing dient te worden onderzocht:

  • of de verhuizing noodzakelijk is;

  • in hoeverre de woninginrichting noodzakelijk is (de hoogte van het benodigde bedrag);

  • de voorzienbaarheid van de verhuizing;

  • de reserveringsmogelijkheden;

  • het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de eigen bestaansvoorziening;

  • is er sprake van eerste woninginrichting.

Vorm bijstand

Artikel 51 van de WWB

Bijzondere bijstand in de kosten van woning(her)inrichting (duurzame gebruiksgoederen) wordt verstrekt als geldlening of in de vorm van borgtocht. Slechts in uitzonderlijke situaties kan bijstand om niet worden verstrekt. Bovendien bestaat nog de mogelijkheid aanvullende bijstand te verstrekken in de kosten van periodiek verschuldigde rente- en aflossingsbedragen van geldleningen, voor zover de te betalen bedragen de genormeerde aflossingsbedragen ter zake van geldlening overtreffen. In alle gevallen wordt 35% van het meerinkomen als draagkracht aangemerkt. Bovendien wordt vermogen boven tweemaal de van toepassing zijnde bijstandsnorm als draagkracht (100%) aangemerkt. Dit vrij te laten vermogen is bedoeld als bestedings- en spaarruimte. Verwacht mag worden dat men een deel van het bescheiden vermogen inzet voor deze incidentele kosten.

Aanstaande alleenstaande tienermoeders

Aanstaande alleenstaande tienermoeders tussen 18 tot 21 jaar kunnen voor de kosten van woninginrichting (waaronder een babyuitzet), in principe een lening bij de Kredietbank Nederland afsluiten indien de norm die zij ontvangen na de geboorte van het kind wordt aangevuld tot het niveau van een alleenstaande ouder van 21 jaar. Er is dan voldoende aflossingscapaciteit. De lening kan rond de zesde of zevende maand van de zwangerschap worden aangevraagd. De aflossing start na de geboorte van het kind. De gemeente staat indien nodig borg voor deze leningen.

Hoogte bijstand

Uitgegaan moet worden van de noodzakelijk te achten woninginrichting. Bij de bepaling van de hoogte van de bijstand moet het bedrag dat men redelijkerwijs had kunnen reserveren (voorzienbaarheid van de verhuizing) in mindering worden gebracht. De volgende richtprijzen dienen gehanteerd te worden (bedragen per 1-1-2009; jaarlijks indexering).

Gezinsgrootte maximale bedrag

Kamerbewoner € 1.322,25

Alleenstaande € 2.408,75

2 personen € 4.048,75

3 personen € 4.581,75

4 personen € 5.125,-

5 personen € 5.658,-

6 personen € 6.211,50

Voor elke persoon meer € 502,25 extra.

Indexering via CBS (StatLine database code 05100).

Verhuizing naar een woning waarvoor recht op huurtoeslag bestaat

Speciale aandacht verdient de categorie belanghebbenden met een woonkostentoeslag, die is gebaseerd op een huur boven de maximale huurtoeslaggrens en aan wie de verhuisvoorwaarde is opgelegd. Bij verhuizing naar een woning beneden de huurtoeslaggrens is het acceptabel om de noodzakelijke kosten van woninginrichting om niet te verstrekken, indien men korter dan 3 jaar in de oude woning heeft gewoond. Het betreft alleen die zaken die noodzakelijkerwijs in verband met de verhuizing moeten worden aangeschaft omdat deze niet meer zijn te gebruiken in het nieuwe huis. Wel dienen de draagkrachtcriteria bijzondere bijstand toegepast te worden.

Paragraaf 21 Extra stookkosten (verwarming)

Algemeen

De kosten van extra verwarming behoren tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan, indien de medische noodzaak van deze kosten is aangetoond.

Noodzakelijkheid

De medische noodzaak van de meerkosten wordt middels een medisch advies GGD vastgesteld. De GGD dient tevens vast te stellen wat de noodzakelijke temperatuur in de woning dient te zijn. Er is sprake van extra stookkosten in die situaties, dat om medische redenen een temperatuur in de woonruimte, hoger dan de algemeen gebruikelijke 20° Celsius gedurende de dag en hoger dan 16° Celsius in de nachtelijke uren moet zijn. Er is een aantal redenen/groepen waarvoor dit geldt (uitgangspunten GGD-arts). Deze groepen zijn:

  • grootschalige verlamming in een groot deel van het lichaam, waardoor de patiënt niet voldoende kan bewegen om zijn lichaamstemperatuur op orde te houden. Daarnaast is er meestal ook sprake van een verminderde doorbloeding van het aangedane lichaamsdeel, waardoor ook langs deze weg geen warmte wordt doorgegeven;

  • ernstige hart- en longaandoeningen, waarbij voorkomen moet worden, dat de patiënt getroffen wordt door grote temperatuurverschillen binnen de woning;

  • problemen met het registreren van de omgevingstemperatuur. Dit speelt een rol bij bepaalde hersenaandoeningen;

  • ernstige ontstekingen van de gewrichten, dus ernstige vormen van reumatische aandoeningen, verspreid over een groot deel van het lichaam. Bij lagere dan de algemeen gebruikelijk temperaturen is er sprake van pijn en verminderde functie van de gewrichten. Er moet met nadruk sprake zijn een uitgebreid beeld, dus niet beperkt gelokaliseerd, zoals bij jicht.

Indien men niet behoort tot een van de groepen dan kan zonder medisch advies worden afgewezen. Wel dient te worden beoordeeld of er sprake is van een dringende reden (artikel 16 van de WWB) om van dit principe af te wijken.

Hoogte van de bijstand

De hoogte van de bijstand dient aan de hand van tabel 25 van het Nibud Prijzenboekje bepaald te worden. Over het algemeen geldt dat het gasverbruik met 7% toeneemt wanneer de thermostaat van de verwarming 1° Celsius hoger wordt gezet. De algemeen gebruikelijke temperatuur is 20° Celsius.

Procedure

Bij aanzienlijk structureel meerverbruik is periodieke bijstandsverlening in de kosten van de voorschotnota's mogelijk. De periodieke bijstand wordt voor de duur van één jaar verstrekt. In de beschikking wordt vermeld dat de periodieke bijstand een voorwaardelijk karakter draagt, totdat de volgende eindafrekening is ontvangen. Bij elke verlenging is een nieuw onderzoek vereist.

Slechte kwaliteit van de woning

Bij wijze van uitzondering kan onder voorwaarden (onder meer het nemen van juridische stappen) tijdelijk bijstand worden verleend, wanneer de slechte kwaliteit van de woning de oorzaak is van de extra energiekosten.

Paragraaf 22 Categoriale bijstandsverlening

Categoriale bijstandsverlening

Categoriale bijzondere bijstand is volgens de WWB mogelijk voor personen van 65 jaar en ouder. Hieraan is invulling gegeven in de regeling categoriale bijstandsverlening duurzame gebruiksgoederen voor 65plussers.

Doelgroep

Huishoudens die zelfstandig in de gemeente wonen, op 1 januari van het jaar van aanvraag een inkomen ter hoogte van de Algemene Ouderdomswet ontvangen en waarvan ten minste één van de partners op die datum 65 jaar of ouder is.

Niet tot de doelgroep worden gerekend:

  • personen die zijn uitgesloten voor het recht op bijstand als genoemd in de WWB;

  • personen die in een verpleeg- of verzorgingshuis verblijven (niet-zelfstandig wonend);

  • personen die inwonend zijn.

Inkomen

De inkomensgrens is per 1 januari 2009 opgetrokken tot 125% van de relevante bijstandsnorm. Dit in het kader van de harmonisering van alle minimaregelingen.

Vermogen

Vanaf 1 januari 2009 speelt het aanwezige vermogen geen rol meer voor het recht op categoriale bijstand voor duurzame gebruiksgoederen.

De hoogte van de bijstand

Aan rechthebbende huishoudens wordt een vergoeding van € 250,- uitbetaald.

De aanvraagprocedure

Het recht op bijstand wordt uitsluitend beoordeeld na indiening van een aanvraag door de belanghebbende. Het aanvraagformulier moet uiterlijk op 1 februari van het jaar volgend op het kalenderjaar waarin recht bestaat ingeleverd worden. Nadien binnengekomen aanvragen worden afgewezen.

Paragraaf 23 Kosten verlengen verblijfsvergunning

Algemeen

Volgens een uitspraak van de CRvB d.d. 8 november 2005 (LJN: AU6266) behoren legeskosten van een (verlenging van een) verblijfsvergunning tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan die in beginsel uit de bijstandsnorm moeten worden voldaan. Zelfs jarenlang bijstandsafhankelijk zijn (zonder dat er over die periode aflossingsverplichtingen waren), gestegen legeskosten en het feit dat de verblijfsvergunning in beginsel tijdelijk is, kunnen niet als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat er weinig ruimte is om bijstand in die legeskosten te verstrekken.

De gemeente verstrekt toch bijzondere bijstand voor deze kosten. Hierbij is sprake van buitenwettelijk beleid. De rechtspraak zal dat zeer marginaal toetsen. Geriskeerd wordt wel een aanwijzingsbesluit van de minister.

Voorwaarden voor de bijzondere bijstand

Artikel 11 lid 2 van de WWB

Degene wiens verblijfsvergunning verlengd of gewijzigd dient te worden dient op het moment dat de aanvraag tot verlenging en/of wijziging ingediend wordt, te beschikken over een verblijfsdocument waarmee recht op bijstand bestaat. Dit geldt ook voor de minderjarige kinderen.

Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan het verschil van de kosten voor een identiteitskaart en de kosten van het verlengen en/of wijzigen van de verblijfsvergunning.

Hierbij dient rekening gehouden te worden met de geldigheidsduur van het document. Een identiteitskaart is vijf jaar geldig. Indien de verblijfsvergunning één jaar geldig is dient 1/5e van de prijs van een identiteitskaart in mindering worden gebracht.

De kosten voor het verlengen/wijzigen van de verblijfsvergunning staan vermeld op de site van de IND (www.ind.nl; zoeken op leges).

Reiskosten voor afhalen verblijfsvergunning

Indien betrokkene de verblijfsvergunning in een andere gemeente dient af te halen kan voor de reiskosten bijzondere bijstand worden verstrekt. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:

  • de hoogte van de bijstand wordt vastgesteld op basis van de kosten van het openbaar vervoer;

  • uitbetalen na inlevering van vervoersbewijzen (indien aanwezig);

  • kopie inleveren van de verblijfsvergunning (voor- en achterkant).

Paragraaf 24 Buitengewone verwervingskosten

Algemeen

Buitengewone verwervingskosten zijn kosten die in het individuele geval noodzakelijkerwijs moeten worden gemaakt om de betreffende inkomsten te kunnen verwerven. Het moet -in tegenstelling tot de algemene onkosten in verband met inkomstenverwerving- gaan om werkelijk gemaakte, aantoonbare onkosten, zoals reiskosten woon-werkverkeer.

Omdat het bij buitengewone verwervingskosten gaat om werkelijk gemaakte kosten, staat bijstandsverlening voor deze kosten los van de subsidieverstrekking op grond van het subsidiebeleid. Bijstandsverlening voor buitengewone verwervingskosten geschiedt op basis van bijzondere bijstand.

Procedure

Belanghebbenden die algemene bijstand ontvangen dienen, via een verkort aanvraagformulier bijzondere bijstand, bijstand aan te vragen voor deze kosten. Ontvangt belanghebbende geen algemene bijstand dan dient het gewone, uitgebreide, aanvraagformulier bijzondere bijstand te worden ingevuld.

De kosten dienen maandelijks te worden opgegeven en volgens de gebruikelijke procedure te worden geverifieerd.

Draagkrachtregels

Indien een beroep op de WWB wordt gedaan dient 100% van het meerinkomen in aanmerking te worden genomen. Het aanwezige vermogen op de datum van aanvraag wordt niet in aanmerking genomen, voor dit niet hoger is dan het vrij te laten vermogen.

Voorwaarden voor de bijzondere bijstand

Met reiskosten woon-werkverkeer wordt alleen rekening gehouden, indien het afstanden betreft van 8 kilometer of meer (vergelijkbaar aan drie strippen of meer). In dat geval worden alle kosten vergoed. Voor de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de kosten openbaar vervoer of van de kosten eigen auto. In het laatste geval is de vergoeding € 0,19 per kilometer. Als maximum geldt de vergoeding op grond van de tabellen ‘eigen vervoer’ van de belastingdienst. De vergoeding geldt in beginsel voor maximaal 1 jaar. Als de afstand enkele reis 75 kilometer of meer is, mag verwacht worden dat men na 1 jaar is verhuisd. Mocht de woning dan nog niet zijn verkocht en heeft men wel aan de inspanningsverplichting voldaan, dan kan opnieuw recht op bijzondere bijstand bestaan. Is de afstand enkele reis minder dan 75 kilometer dan kan jaarlijks een nieuwe aanvraag worden ingediend.

Paragraaf 25 Reiskosten schoolgaande kinderen

Algemeen

De reiskosten van schoolgaande kinderen behoren tot de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten dienen in eerste instantie dan ook te worden bestreden uit het inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm en uit de uitkering van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). De kosten worden bijzonder als het gaat om reiskosten, omdat de school verder is gelegen dan 8 kilometer van de eigen woonplaats. De ouders van studerende kinderen van 12 t/m 17 jaar worden geconfronteerd met studiekosten. Dit geldt ook voor scholieren van 18 jaar en ouder. Voor de meeste kosten maakt het niet uit dat de scholier naar een school in de eigen woonplaats gaat of niet. Dit geldt uiteraard wel voor de reiskosten. De extra reiskosten kunnen worden aangemerkt als bijzondere kosten. Voor de grens van 8 kilometer is aansluiting gezocht bij de oude Regeling tegemoetkoming Studiefinanciering, zoals deze gold tot 1995/1996. Tevens werd in de Regeling expliciet een bedrag voor reiskosten genoemd.

Voorliggende voorzieningen

WTOS:

De vergoeding welke men ontvangt vanuit de WTOS is bedoeld voor boeken, leermiddelen, reiskosten, stages en dergelijke. Deze vergoeding wordt in principe toereikend geacht, maar er dient te allen tijde een individuele beoordeling te worden gemaakt. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Rechtbank Arnhem d.d. 29 januari 2008 (LJN: BC3393).

De component reiskosten wordt gesteld op € 18,- per maand (2009). Deze kosten worden jaarlijks geïndexeerd.

WSF 2000:

De student (uit het hoger of beroepsonderwijs) kan gebruik maken van de OV-jaarkaart.

Leerlingenvervoer:

Bij speciaal onderwijs, niet zijnde Leerweg ondersteunend Onderwijs (LWOO) en praktijkonderwijs is het leerlingenvervoer een voorliggende voorziening.

OV-kortingsregeling jongeren:

Friese scholieren van 16 en 17 jaar, die op meer dan 14 kilometer van de onderwijsinstelling wonen, krijgen een bijdrage van 12,5% van de provincie in de abonnementskosten voor het openbaar vervoer. Het betreft een pilot. Zie www.ovscholierenkorting.nl.

Hoogte van de bijzondere bijstand

Uitgangspunt voor de vaststelling van de hoogte zijn de werkelijke kosten onder aftrek van

€ 18,- per maand (2009). De cliënt kan de kosten aantonen door middel van het overleggen van de maandkaart of strippenkaarten. Uitgegaan dient te worden van de kosten van een maandkaart, rond een vakantieperiode kan een strippenkaart voordeliger zijn, omdat niet een gehele maand hoeft te worden gereisd.

Indien er op kortere reisafstand een zelfde opleiding aanwezig is wordt uitgegaan van de kosten die daarbij horen. Rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden (artikel 18 lid 1 van de WWB).

Paragraaf 26 Ouderbijdrage LBIO

Wegens uithuisplaatsing van een kind of kinderen wordt door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) vaak een zogenaamde ouderbijdrage opgelegd. Hiervoor wordt veelal bijzondere bijstand aangevraagd. Het LBIO verstrekt over het recht op bijzondere bijstand in een schriftelijke bijlage de volgende informatie.

Voor het recht op bijzondere bijstand is van belang dat u Kinderbijslag kunt ontvangen voor uw uit huis geplaatste kind. Er kan sprake zijn van een van de volgende twee situaties:

  • 1.

    er wordt geen kinderbijslag ontvangen: de ouderbijdrage wordt dan gezien als alimentatieverplichting en daarvoor kan geen bijstand worden verstrekt op grond van de WWB;

  • 2.

    er wordt wel kinderbijslag ontvangen: de kinderbijslag wordt dan voldoende geacht om de kosten van de ouderbijdrage te betalen. U heeft in principe geen recht op bijzondere bijstand, maar hiervan kan de gemeente beleidsmatig afwijken.

De informatie van het LBIO lijkt vrij duidelijk. In de praktijk wordt er bij bijstandsaanvragen toch nog wel eens verschillend mee omgegaan en dan vooral wat betreft de afwijzingsgrond. Hieronder volgt een toelichting.

Situatie 1

In twee uitspraken van de CRvB (3 februari 2004; LJN AO3476 en 1 maart 2005; AS8316) wordt duidelijk aangegeven, dat het betreffende kind dan geen deel uitmaakt van het gezin en de te betalen ouderbijdrage rechtstreeks voortvloeit uit de onderhoudsplicht van de ouder(s) op grond van artikel 1:392, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De kosten moeten dan worden beschouwd als kosten ter voldoening van een alimentatieverplichting als bedoeld in artikel 14, aanhef en onder a van de WWB, welke niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan van betrokkenen kunnen worden gerekend. Met deze dwingendrechtelijke bepaling stond de wetgever voor ogen bepaalde kosten, gelet op hun aard, niet onder de werkingssfeer van de Abw (en ook de WWB) te brengen (Kamerstukken II 1992/1993, 22 545, nr. 8 pag.57). Het verdraagt zich niet met de doelstelling van het artikel om aan burgemeester en wethouders een bevoegdheid te geven -ook niet in zeer dringende gevallen- van die bepaling af te wijken (Kamerstukken II 1992/1993, 22 545, nr. 8, pag. 112).

Uit wat hiervoor is overwogen vloeit voort dat bijstandsverlening voor deze kosten is uitgesloten. De toetsing aan artikel 35 van de WWB komt dan dus niet aan de orde. Ook kan geen beroep op ‘zeer dringende redenen’ als genoemd in artikel 16 WWB worden gedaan.

Situatie 2

Allereerst moet worden opgemerkt, dat kinderbijslag op grond van artikel 31 lid 2 sub b niet tot de middelen wordt gerekend en dus niet kan worden beschouwd als een voorliggende voorziening in de zin van artikel 15 van de WWB die aan bijzondere bijstandsverlening in de weg staat (zie CRvB d.d. 25-2-2003; JABW 2003/83). Op die grond kan de aanvraag dus nooit worden afgewezen.

Of er bijzondere bijstand kan worden verleend moet dan als volgt worden beoordeeld

(CRvB d.d. 27-2-2007; LJN: BA0163):

  • a.

    doen de kosten waarvoor BB wordt aangevraagd zich voor; vervolgens

  • b.

    zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk; daarna

  • c.

    vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden; en tenslotte

  • d.

    kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, de LDT, het vermogen dan wel het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

Ad a. De kosten zullen zich ongetwijfeld voordoen.

Ad b. De kosten zullen meestal wel noodzakelijk zijn. Dat moet natuurlijk wel worden onderzocht.

Indien betrokkene de bijstandsnorm voor een alleenstaande ontvangt, kan kwijtschelding van de ouderbijdrage bij het LBIO worden aangevraagd. De gemaakte kosten zijn dan dus niet noodzakelijk (afwijzingsgrond). Iemand met een uit huis geplaatst kind kan wel degelijk de bijstandsnorm voor een alleenstaande ontvangen, ook al bestaat er recht op kinderbijslag. Het aanspraak maken op kinderbijslag betekent dat er sprake is van een ten laste komend kind (artikel 4 aanhef en onder e van de WWB), maar niet per definitie dat er sprake is van een alleenstaande ouder. Hiervoor is namelijk ook van belang dat er sprake is van het hebben van de volledige zorg voor een of meer ten laste komende kinderen (artikel 4 aanhef en onder b van de WWB). Dit wordt bevestigd in de uitspraak van de CRvB d.d. 31-12-2007; LJN BC1492). Als een kind (gedeeltelijk) uit huis is geplaatst, is er nooit sprake van de volledige zorg voor dat kind en dus is betrokkene feitelijk een alleenstaande.

Ad c. Indien er sprake is van een alleenstaande ouder of echtpaar, dan wordt verondersteld dat het inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm (zo nodig samen met de ontvangen kinderbijslag) voldoende is om de ouderbijdrage te voldoen. Dit te meer, omdat er een besparing optreedt op de momenten dat het bewuste kind uit huis is geplaatst. Hierover gaan twee uitspraken van de CRvB (7 december 1999; JABW 2000/21 en 25 februari 2003; JABW 2003/83). In dergelijke gevallen ontbreken de zogenaamde bijzondere omstandigheden, want de kosten waren ook gemaakt als het kind of de kinderen niet uit huis geplaatst zouden zijn (afwijzingsgrond).

Ad d. Dit betreft de normale draagkrachtbepaling en behoeft hier geen nadere toelichting.

Het lijkt erop, dat nooit bijzondere bijstand hoeft te worden verstrekt voor de te betalen ouderbijdrage. Dat is echter niet het geval. Er zijn situaties bekend, dat een kind slechts in geringe mate buiten de eigen woning is geplaatst. Het gaat dan vooral om kinderen die na schooltijd begeleide opvang krijgen. Die ouder(s) moeten ook een ouderbijdrage aan het LBIO betalen. Als er sprake is van een alleenstaande ouder of van gehuwden, dan kan bijzondere bijstand aan de orde zijn. De kosten doen zich voor en zijn waarschijnlijk noodzakelijk (onderzoeken). Omdat er geen sprake is van enige kostenbesparing (de opvang vindt slechts plaats op een paar uur en/of op een enkele dag), kan niet worden gesteld dat de kosten normaliter ook gemaakt zouden zijn. De kosten vloeien dan dus voort uit bijzondere individuele omstandigheden. Er zal dan vastgesteld moeten worden of er sprake is van enige draagkracht. De kinderbijslag kan niet worden meegenomen, want in het RLB is vastgelegd, dat de middelen als genoemd in artikel 31 lid 2 van de WWB niet worden meegenomen bij de draagkrachtberekening.

Aanbeveling

Het kan gaan om flinke kostenposten waarvoor dus niet zo vaak bijzondere bijstandsverlening mogelijk is. Feitelijk maakt het al dan niet ontvangen van kinderbijslag niet zoveel uit voor het uiteindelijke recht op bijzondere bijstand. De afwijzingsgrond is alleen maar anders. Het is dan ook belangrijk om te onderzoeken of betrokkenen toch niet recht op kinderbijslag hebben. Volgens de SVB dient er minimaal € 400,- per kwartaal te worden bijgedragen aan het onderhoud van het kind. De te betalen ouderbijdrage is vaak al een groot deel van die kosten. Voor het resterende bedrag komen de volgende kosten in aanmerking: kleding en schoenen, vakantie, vervoer (zowel van het kind als van de ouder(s) om het kind te bezoeken), verzekeringen, studiekosten, schoolgeld, kosten voor verjaardagen, contributies voor verenigingen en zakgeld). Dit lijkt niet onmogelijk.

Paragraaf 27 Diverse kosten

Algemeen

In deze paragraaf wordt aangegeven hoe kan worden omgegaan met verschillende soorten kosten met betrekking tot de bijzondere bijstand met een kleine toelichting. Vanzelfsprekend geldt ook voor deze kosten dat er rekening moet worden gehouden met eventuele draagkracht in inkomen en/of vermogen.

Fysiotherapie

De Friesland vergoed bij personen boven de 18 jaar, alleen bij chronische klachten, vanaf de 10e behandeling. Voor de eerste negen behandelingen kan bijzondere bijstand worden aangevraagd. De noodzaak dient aangetoond te worden middels een onafhankelijk medisch advies.

Wanneer iemand AV Frieso verzekerd is, wordt alle medische noodzakelijke fysiotherapie vergoed.

Pedicurekosten

De kosten van een behandeling door een pedicure zijn geen bijzonder noodzakelijke kosten en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Vindt echter behandeling plaats op advies van een huisarts of specialist (belanghebbende lijdt bijvoorbeeld aan suikerziekte) dan kan voor dergelijke kosten bijzondere bijstand worden verstrekt. Voor aanvragers van 65 jaar en ouder dient de noodzaak door de consulent te worden aangegeven.

Schoolfonds

Voor de kosten van een schoolfonds, een ouderbijdrage, wordt geen bijstand verstrekt. Wettelijk betreft het een onverplichte betaling. Daarnaast zijn het algemene kosten van het bestaan die uit het ter beschikking staand inkomen moeten worden voldaan.

Schoolreisjes

De kosten van schoolreisjes behoren tot de algemene kosten van het bestaan. Deze kosten dienen te worden betaald uit de bijstandsnorm en de WTOS.

Schoolzwemmen

Voor kinderen binnen het speciaal onderwijs kan bijstand worden verstrekt in de kosten van schoolzwemmen. De overweging hiervoor is dat, in tegenstelling tot het reguliere basisonderwijs, het zwemmen vaak gedurende meerdere jaren wordt gedaan en de reden dat wordt gezwommen ruimer is dan alleen zwemmen om te leren zwemmen. De kosten van de nota van het zwemmen kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking worden gebracht.