Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Wieringermeer

voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Wieringermeer 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Wieringermeer
Officiële naam regelingvoorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Wieringermeer 2010
Citeertitelvoorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Wieringermeer 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerponderwijs

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet op het primair onderwijs, art. 102; Wet op de expertise-centra, art. 100; Wet op het voortgezet onderwijs, art. 76m;

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-07-201001-01-201001-01-2012Nieuwe regeling

24-06-2010

Wieringer Courant, 02-07-2010

2010 - 058

Tekst van de regeling

Raadsbesluit nr. 2010 – 058, agendapunt 7

 

De raad der gemeente Wieringermeer;

 

gelezen het voorstel van het college van 4 mei 2010;

gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;

gezien het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen in de gemeente;

gelezen het advies van de Commissie Samenlevingszaken van 7 juni 2010;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de volgende Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Wieringer-meer 2010. 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:a minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;b. bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs en Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuis-vest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;c. school: school voor basisonderwijs en school voor voortgezet onderwijs;d. - school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld van de Wet op het primair onderwijs; - school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend weten-schappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voor-bereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs;e. nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aan-merking is gebracht;f. voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze veror-dening;g. programma: het programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;h. overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewillig-de aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;i. aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor bekostiging van een voorziening heeft in-gediend;j. aanvraag: verzoek om bekostiging van een voorziening;k. voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uit-komst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodza-kelijk is;l. voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 15 jaren noodza-kelijk is;m. permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de con-structie en materialen ten minste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;n. noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de construc-tie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functio-neren;o. gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;p. advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;q. verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of ge-bruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;r. gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;s. beslissing gedeputeerde staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, tweede lid van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;t. eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het pri-mair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u van de Wet op het voort-gezet onderwijs.

 

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:a de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:1° nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is ge-bracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;2° uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;3° gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;4° verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;5° terrein voor zover nodig voor de realisering van een onder a sub 1° tot en met 4° om-schreven voorziening;6° inrichting met onderwijsleerpakket respectievelijk voor vwo, avo en vbo: of met leer- en hulp-middelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;7° inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of ge-meentewege in aanmerking is gebracht;8° medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte;b aanpassingen aan gebouwen van een school voor basisonderwijs bestaande uit een of meer acti-viteiten zoals onderscheiden in bijlage I onder 1.9;c onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs bestaande uit een of meer activi-teiten zoals onderscheiden in bijlage I onder 1.10;d herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;e herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket respectieve-lijk voor vo: of leer- en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;f huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening. 

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder 1 en 2, kan een aanvraag worden in gediend voor bekostiging van bouwvoorbereiding. Hierbij is het bepaalde in hoofdstuk 4 van toepassing.

Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen

1 Bij toekenning van een van de in artikel 2 genoemde voorzieningen wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de bekostiging een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval. 2 De genormeerde vergoedingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel A. De vergoedingsbedragen die zijn gebaseerd op de feitelijke kosten worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B. 3 Deel A van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a, onder delen 1°, 2°, 6° en 7°, alsmede voor onderhoudsactiviteiten in het basisonderwijs en vergoedingen voor het gebruik van een gymnastiekaccommodatie als bedoeld in artikel 38. Deel B van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a, onder delen 3°, 4°, 5°,8°, b, d en e, alsmede ingeval van huur van accommodatie.

4. Indien de normvergoeding voor het onderhoud niet toereikend blijkt te zijn voor het kunnen uitvoeren van de onderhoudsactiviteit, dan wordt uitgegaan van het werkelijke bedrag, gebaseerd op de beoordeling van twee ingediende offertes.

Artikel 5 Informatieverstrekking

Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.2 Het college kan nadere regels stellen aan de gegevensverstrekking.3 Bij de gegevensverstrekking wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formu-lier. 

Hoofdstuk 2 Programma en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma

Artikel 6 Indiening aanvraag

Een aanvraag voor opneming van een voorziening op het programma wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier. Indien de aanvraag niet voor 1 februari is ingediend besluit het college de aanvraag niet te behandelen. Het besluit de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na ontvangst van de ingediende aanvraag.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

De aanvraag vermeldt in ieder geval: a de naam en het adres van de aanvrager; b de dagtekening; c de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd; d welke voorziening wordt aangevraagd; e de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening; f de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

2 In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

a een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a onderdelen 6° tot en met 8° en artikel 2, onder d en e;

b de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, in dien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1° tot en met c een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, uit onder houd aan een gebouw van een school voor basisonderwijs, uit aanpassing aan de buitenzijde van een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs of uit herstel van een constructiefout; d een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aan vraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin, van toepassing is; e een voor aanbesteding gereed bouwplan en bouwbegroting, indien de aanvraag volgt op een toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 27. Bij de rapportage als bedoeld onder c wordt gebruik gemaakt van het door het college vast gestelde formulier ‘Bouwkundige opname’.

3 Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid deelt het college dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld voor 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt voor 15 maart, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

4 Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum (1 oktober) van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager onverwijld aan het college een afschrift van de opgave als bedoeld in artikel 5, vierde lid onder 10. Indien het afschrift niet binnen een week na het tijd stip van de wettelijke teldatum is ontvangen deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift van de opgave alsnog binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen. Indien het afschrift van de opgave niet binnen de termijn bedoeld in de vorige volzin is verstrekt besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

5 Een besluit om ingevolge het derde lid de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na het verstrijken van de daarin genoemde termijn. Een besluit om ingevolge het vierde lid de aanvraag niet te behandelen wordt binnen vier weken na het nemen van de daarin genoemde beslissing bekendgemaakt aan de aanvrager.

Artikel 8 Opgave Ingediende aanvragen

Het college verstrekt ter informatie aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 ingediende aanvragen. Voor zover van toepassing geeft het college daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht

Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over Ingediende begroting

1 Het college of de aanvrager kan verzoeken de aanvraag nader toe te lichten.2 Het college treedt in overleg met de aanvrager, Indien de aanvraag een voorziening betreft waar-op het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting dient te worden aangepast. Het college geeft in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3, onder vermelding van de redenen, aan wanneer er in het overleg geen overeen-stemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag. Het college geeft in dit voorstel te-vens de hoogte van het geraamde bedrag aan, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3. 

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

1 Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorga-nen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.2 Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 15 juni. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.3 De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.4a Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar vo-ren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen. Het verslag wordt toegezonden aan alle be-voegde gezagsorganen.4b De bevoegde gezagsorganen dienen voor 15 september één of meerdere gespecificeerde offer-ten dan wel open begrotingen met hoeveelheden eenheidsprijzen en/of manuren conform de in de raadsvergadering van 27 september 2007 vastgestelde nota inkoop en aanbesteden gemeente Wieringermeer te overleggen.5 Een bevoegd gezag of het college dat een advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma, in relatie tot de vrijheid van rich-ting en de vrijheid van inrichting, maakt dit kenbaar tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aan-gegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.6 De bevoegde gezagsorganen en het college worden tijdens het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.7 Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgt het ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt, waaronder het schriftelijke verslag van het overleg.8 Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk op-volgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.9 Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het vierde lid. 

Paragraaf 2.3 Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 11 Tijdstip vaststelling

1 Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzie-ningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort of per voorziening.2 Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt. 

Artikel 12 Inhoud programma

1 De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs en Wet op het voortgezet onderwijs opgeno-men weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:a de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;b de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;c de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voor-zieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.2 Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10, kan het college de raad verzoeken bij de vaststelling van het programma af te mogen wijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.3 Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepas-sing, door het college aangegeven:a het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;b het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin;c de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

 

Artikel 13 Inhoud overzicht

Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen. 2 Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

1. De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van de beslui ten door het college schriftelijk mededeling gedaan aan de overige bevoegde gezagsorganen.

2 De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma

Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering

1 Binnen vier weken na vaststelling van het programma treedt het college in overleg met de aanvra-ger over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:a het bouwheerschap als bedoeld in de Wet op het Primair Onderwijs en de Wet op het Voortgezet Onderwijs;b het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;c een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;d de wijze waarop het college toepassing geeft aan de toetsing van het bouwplan en de be-groting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 16;e de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen;f de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt met als uitgangspunt dat op opdrachten on-der het Europese drempelbedrag de richtlijnen zoals vastgelegd in het Besluit overheids-aanbestedingen van toepassing zijn.2 De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft ge-leid, legt het college schriftelijk vast in een verslag dat het binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis van de aanvrager brengt. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het ver-slag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt er, afhanke-lijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstem-ming te zijn bereikt.3 Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, neemt het college bin-nen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.4 Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, deelt het colle-ge binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

 

Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voor schriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes

1 Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, derde lid, is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter instemming in bij het college.2 Binnen zes weken na ontvangst van de stukken beslist het college over de instemming met de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aan-gegeven tijdstip.Het college deelt de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, binnen twee weken na de datum van de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.3 Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en om-standigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar het oor-deel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.4 De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven als dat naar het oordeel van het col-lege niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.5 De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.De beslissing van het college als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.6 Nadat het college met het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, heeft ingestemd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte af-spraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte of-fertes voor de uitvoering van de voorziening. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend. 

Artikel 17 Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid of artikel 16, zesde lid, over het tijd-stip waarop de bekostiging een aanvang neemt, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in ter-mijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging

1 De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien de aanvrager niet vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht heeft verleend dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst heeft gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan het college is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwop-dracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd.De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. Een huur- of erfpachtover-eenkomst vermeldt de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst. Een koopovereenkomst vermeldt daarin de datum van aankoop.2 De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot verlen-ging van de termijn als bedoeld in het eerste lid bij het college heeft ingediend.3 Het college beslist voor 15 september op het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het ver-zoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

 

Hoofdstuk 3 Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 19 Indiening aanvraag

Een aanvraag tot bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het on-derwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 20 Inhoud aanvraag

1 De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:a een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;b de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;c een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 onder a, onderdelen 6o tot en met 8o en artikel 2 onder d, e en f;d een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.2 Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ont-breken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk mede-gedeeld aan de aanvrager. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gege-vens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

 

Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit

Artikel 21 Tijdstip beslissing

1 Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag of binnen vier weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college.2 Indien een beschikking niet binnen vier weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvra-ger daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel te-gemoet kan worden gezien. 

Artikel 22 Inhoud beslissing

1 De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het tref-fen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:a de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;b de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;c de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.2 De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.3 Het college vermeldt welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin. Bij de beschikking stelt het college vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan het college moet zijn toegezonden. Binnen vier maanden na de datum van de beschikking moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst zijn gesloten. 

Artikel 23 Uitvoering beslissing

Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toege-wezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering.Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, genoemd in artikel 16, tweede lid, eerste volzin, een termijn van drie weken geldt. 

Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging

1 Indien niet voor de in artikel 22, derde lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouw-opdracht, dan wel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het bepaalde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.2 De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aan-vrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd ver-zoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn.3 Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat het college op het ver-zoek beslist. Indien het college het verzoek inwilligt, noemt het college een nieuwe datum waarop de aanspraak op bekostiging vervalt. Indien het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oor-spronkelijke vervaldatum kan vallen. 

Hoofdstuk 4 Bekostiging bouwvoorbereiding

Artikel 25 t/m 28 (gereserveerd)

Hoofdstuk 5 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie

Artikel 25-28 (gereserveerd).

Gereserveerd.

Artikel 29 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:a er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestel-de in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;b het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;c er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze;d er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;e er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

 

Artikel 30 Omschrijving leegstand

1 Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:a wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs, indien uit de verge-lijking van het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw in vierkante meters bruto vloeropper-vlakte zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A, blijkt dat er ten minste een aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte ter grootte van de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;b wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van Bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van Bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten.2 Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:a wanneer het een gebouw betreft dat wordt gebruikt door een of meer scholen voor basis-onderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 40 klokuren;b wanneer het een gebouw betreft van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;c wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basis-onderwijs of voor voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen ge-noemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert. 

Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen

1 Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.2 Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaci-teit.3 Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:a als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van het-zelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt;b vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest enc vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofd-gebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.4 Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instem-men, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken. 

Artikel 32 Overleg en mededeling

1 Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leeg-stand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit over-leg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.2 Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.3 Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voert het college daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd ge-zag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.4 Binnen een week na het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk medede-ling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.5 De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in het tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:a de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;b een aanduiding van het aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;c een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;d een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;e de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik. 

Artikel 33 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling medegebruik vast. Als het overleg niet tot overeenstemming leidt wordt deze vergoeding gebaseerd op het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen door het ministerie van OCW beschikbaar wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke pro-gramma’s van eisen, zoals jaarlijks gepubliceerd door het ministerie van OCW.

Paragraaf 5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering indien:a er sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bedoeld in artikel 30;b er sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blij-kend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

 

Artikel 35 Overleg en mededeling

1 Alvorens over te gaan tot vordering voert het college overleg met het bevoegd gezag.2 In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:a voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;b of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw ge-vestigde school;c welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;d wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;e de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.3 Binnen vier weken na afloop van het overleg, als bedoeld in het eerste lid, doet het college schrif-telijk mededeling van de vordering tot medegebruik aan het bevoegd gezag. Indien het overleg heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voor zover het over-leg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over deze punten. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien. 

Paragraaf 5.3 Verhuur

Artikel 36 Toestemming college

1 Voordat het bevoegd gezag een huurovereenkomst sluit, vraagt het toestemming voor de verhuur aan het college.2 Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, en de bestemming van de te verhuren ruimte.3 Het college verleent geen toestemming indien:a de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs;b de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

 

Hoofdstuk 6 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

1 Nadat het bevoegd gezag een gebouw of terrein niet meer nodig heeft voor de huisvesting van een school, wordt het gebruik ervan zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum ge-noemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstand-koming van een gezamenlijke akte.2 Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht plaats vindt, een staat van onderhoud opge-maakt.3 De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag.4 Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het over-leg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.5 Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

 

Hoofdstuk 7 Gebruik en bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs

Artikel 38 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik

1 Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:a. de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren;b. de aanduiding van de gymnastiekruimte of –ruimten waarin het gebruik wordt gewenst;c. de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.2 De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in het eerste lid wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.3. Het college stelt jaarlijks voor 1 mei voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scho-len voor basisonderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.4. Het college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:a de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruim-te, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;b het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eige-naar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroos-terd voor die gymnastiekruimte;c het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gym-nastiekruimte.5. Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs de volgende gegevens:a het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;b de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onder-wijsgebruik plaatsvindt;c een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;d voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge artikel 38, eerste lid voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt ver-meld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school.Het college neemt het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voor-stel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aan-merking komt.6. Het voorstel tot inroostering wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toegezon-den aan de bevoegde gezagsorganen voor basisonderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.7. Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stelt het college voor 15 juni volgend op de genoemde datum in het derde lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een of meer in het overleg als bedoeld in het zesde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.8. Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde ge-zagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgen-de schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32, vierde lid. 

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 39 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 40 indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de ver-goeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systema-tiek van prijsbijstelling.

Artikel 41 Citeertitel; inwerkingtreding

1 De verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Wieringermeer 2010.2 Deze verordening treedt, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening voorzieningen huisves-ting onderwijs gemeente Wieringermeer, vastgesteld bij besluit van 17 december 2009, in werking met ingang van 1 januari 2010. 

Ondertekening

Wieringerwerf, 13 april 2006

Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen 1

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder - behoudens de financiële toets - de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor be-oordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:deel A: lesgebouwen;deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.

 

DEEL A Lesgebouwen

1 School voor basisonderwijs

De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2, 1.3.2 en 1.9c worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:a het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor be-kostiging in aanmerking brengt;b1 het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend ge-bruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht ofb2 het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk ge-bruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht enc het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisves-ting voor de school te realiseren.

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:a het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);b1 het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de-ze leerlingen kunnen worden verwacht ofb2 het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestem-de voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht enc het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisves-ting voor de school te realiseren.Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:a vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;b vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;c vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet wor-den gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.1.3 Uitbreiding

1.3.1. Uitbreiding algemeen

De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:a het feit dat er ten minste zoveel te huisvesten leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capa-citeit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenmin-ste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt, enb1 het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten min-ste vijftien aaneengesloten jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze leerlin-gen kan (kunnen) worden verwacht ofb2 het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten min-ste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kan (kunnen) worden verwacht ofb3 het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er leerlingen aan-wezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest enc. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren

1.3.2 Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal

Niet van toepassing.

1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:a1 het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt ofa2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijlb1 de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik be-stemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht ofb2 de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de ver-eisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht enc er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;d er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt ene de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoorde-ling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:a er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikba-re lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijlb er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door me-degebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren enc de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voor-ziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

1.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuw-bouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en ver-werving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school en voor zo'n uitbreiding vóór 1 januari 2009 nog niet eerder bekosti-ging heeft plaatsgevonden.Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket, indien het aantal groepen gewogen leerlingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat een basis-school uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.

1.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vast-gesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt.

1.9 Aanpassing

De voorziening aanpassing bestaat uit:a wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw an-ders niet geschikt is voor het basisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;b een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten of om, afgezien van een speellokaal, een gebouw van een speciale school voor ba-sisonderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar;c creëren speellokaal binnen het gebouw van een school voor speciaal basisonderwijs;d voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving;e vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties; enf het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen.

Ad aDe noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet vol-doet aan de huisvestingseisen voor een school voor basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kos-ten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

Ad bDe noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëin-digd omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen.De noodzaak voor een integratieverbouwing in een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs blijkt uit het feit dat 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten tot de school, terwijl het gebouw niet geschikt is voor het onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar.

Ad cDe noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de speciale school voor basisonderwijs niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56 m2 aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school binnen 300 meter mogelijk is. Daarnaast is de noodzaak afhankelijk van het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten.Indien het inpandig creëren van een speellokaal meer kost dan een uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad dDe noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad eDe noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Ad fDe noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voor zover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatrege-len te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven.Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlin-gen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

1.10 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten:- Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten.- Veervangen buitenberging c.q. dak buitenberging.- Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstanders.- Vervangen brandtrap.- Vervangen erfscheiding.- Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein.- Vervangen binnenkozijnen en –deuren inclusief hang- en sluitwerk.- Vervangen buitenkozijnen en –deuren inclusief hang- en sluitwerk.- Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen voor centrale verwarming.- Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten.- Vervangen boeiboordenDe noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.Noodzakelijk onderhoud aan:- permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is.- noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders.Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

1.11 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vast-gesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

1.12 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

Niet van toepassing.

3 School voor voortgezet onderwijs

De voorzieningen genoemd onder 3.2 en 3.3 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

3.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:a het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor be-kostiging in aanmerking brengt;b1 het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de-ze leerlingen kunnen worden verwacht ofb2 het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leer-lingen kunnen worden verwacht enc het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

3.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit het feit dat:a voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, in zo'n slech-te/matige conditie zijn dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);b1 de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik be-stemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht ofb2 de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk ge-bruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren dit aantal leerlingen kan worden verwacht enc het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:a vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;b vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;c vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw gesloopt wordt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

3.3 Uitbreiding

De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:a het feit dat er meer te huisvesten leerlingen aanwezig zijn dan de met tien procent verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen, vastgesteld vol-gens de regels in bijlage III, deel A - voor de aanwezige capaciteit en bijlage III, deel B - voor de ruimtebehoefte -, aangeeft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding of gedurende ten minste vier jaren voor uitbreiding met een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening deze aantallen leerlingen kunnen worden verwacht enb het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

3.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:a1 het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor be-kostiging in aanmerking brengt ofa2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijlb1 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de-ze groepen leerlingen kunnen worden verwacht ofb2 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht enc er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door me-degebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;d er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwe-zig is of op korte termijn beschikbaar komt ene de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke ver-houding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

3.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:a er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting van ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter he-melsbreed kunnen voorzien, terwijlb er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door me-degebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren enc de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

3.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuw-bouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en ver-werving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

3.7 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

Aanspraak op eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair bestaat wanneer er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huis-vestingscapaciteit van de school.Tevens bestaat aanspraak op een tegemoetkoming in de eerste inrichting- en hulpmiddelen en meubilair indien door middel van een inpandige aanpassing een andere ruimtesoort wordt gecreëerd.Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair, in-dien het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijke aan de fusie deelnemende scholen.

3.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat de school een aantal leerlingen heeft waarvoor binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit is. De capaciteit wordt bepaald op de wijze zoals beschreven is bij 3.3.a.

3.9 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vast-gesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

3.10 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening

 

1 School voor basisonderwijs

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:a het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor be-kostiging in aanmerking brengt enb het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodza-kelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiek-ruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnas-tiekruimten enc het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aan-toont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:a het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals be-doeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen re-delijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) enb het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodza-kelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiek-ruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnas-tiekruimten enc het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aan-toont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:a het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt enb het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodza-kelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiek-ruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiek-ruimten enc het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aan-toont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:a1 het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt ofa2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt enb het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodza-kelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiek-ruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnas-tiekruimten enc het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aan-toont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door het college vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn end de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke ver-houding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

1.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de rea-lisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:a het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd enb het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

1.7 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:a het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd enb het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt.De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:a het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd enb het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke meubilair is verstrekt.

1.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door het college vastgestelde aantal klokuren gym-nastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.

1.9 AanpassingDe aanpassingen bestaan uit:1 het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiek-ruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;2 het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiek-ruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;3 wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw an-ders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;4 voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving;5 vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

Ad 1De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

Ad 2De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

Ad 3De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoor-delingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrich-tingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

Ad 4De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad 5De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlin-gen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

1.10 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten:- Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten.- Veervangen buitenberging c.q. dak buitenberging.- Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstanders.- Vervangen brandtrap.- Vervangen erfscheiding.- Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein.- Vervangen binnenkozijnen en –deuren inclusief hang- en sluitwerk.- Vervangen buitenkozijnen en –deuren inclusief hang- en sluitwerk.- Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen voor centrale verwarming.- Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten.- Vervangen boeiboordenDe noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.Noodzakelijk onderhoud aan:- permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en- noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders.Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

1.11 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

1.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

Niet van toepassing.

3 School voor voortgezet onderwijs

3.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:a het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor be-kostiging in aanmerking brengt enb het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiek-ruimten enc het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten min-ste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.

3.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:a het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals be-doeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen re-delijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) enb het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiek-ruimten enc het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten min-ste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.

3.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:a het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt enb het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelij-ke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten enc het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aan-toont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnas-tiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.

3.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:a1 het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt ofa2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 3.2 onder a, in aanmerking komt enb het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelij-ke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten enc het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aan-toont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnas-tiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn end het feit dat de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in rede-lijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

3.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de rea-lisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

3.6 Eerste inrichting voor bewegingsonderwijs

De noodzaak van eerste inrichting voor bewegingsonderwijs blijkt uit:a het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd enb het feit dat voor de desbetreffende leerlingen nog niet eerder eerste in-richting voor bewegingsonderwijs is verstrekt.3.7 Medegebruik

3.7.1 Medegebruik gymnastiekruimte

De noodzaak van medegebruik van een gymnastiekruimte blijkt uit het feit dat klokuren gymnastiek nood-zakelijk zijn waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is.

3.7.2 Huur van een sportterrein

De noodzaak van huur van een sportveld blijkt uit:a het feit dat het lesrooster buitensport vermeldt, terwijl het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld enb er geen mogelijkheden zijn tot gebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag.

3.8 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

3.9 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

I-2Overzicht 'Activiteiten VO binnenzijde'

I-3Overzicht 'aanpassing VO buitenzijde'

Het op kleine schaal vernieuwen van onder aanpassing genoemde elementen, zoals het vervangen van enkele dakpannen, behoort tot het programma van eisen onderhoud (klein en dagelijks onderhoud). Het bijbehorend schilderwerk, de vervanging van de vloerbedekking en overige zaken die in het programma van eisen onderhoud zijn opgenomen, vallen eveneens buiten de vergoeding voor aanpassing.

 

Financiële normering 2