Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Schoonhoven

Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen+Toelichting

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Schoonhoven
Officiële naam regelingVerordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen+Toelichting
CiteertitelOnbekend
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-06-201101-01-2017Wijzigingen i.v.m. Lex silencio positivo, inwerkingtreding 16-12-2011 (1 dag na ondertekening)

15-12-2011

Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen
27-05-2011Actualisatie

26-05-2011

Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen

Tekst van de regeling

Aangepaste versie: 15-12-2011 in de Gemeenteraad vastgesteld.

Artikel 5 lid 4 is toegevoegd.

Artikel 1

Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen

De raad van de gemeente Schoonhoven,gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 april 2011,  nummer SC11/02023;gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het gewenst is in aanvulling op de Wet kinderopvang en de Beleidsregels kwaliteitkinderopvang en peuterspeelzalen nadere eisen te stellen aan de inrichting van peuterspeelzalen; 

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen

Artikel 1 BegripsbepalingIn deze verordening wordt verstaan onder peuterspeelzaal hetgeen daaronder wordt verstaan in deWet kinderopvang en Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.

Artikel 2 Groepspeelruimte1. In een peuterspeelzaal is voor ieder kind, bij voorkeur 4,5 m2, doch minimaal 3,5 m2 brutooppervlakteaan groepsspeelruimte beschikbaar.2. Elke ruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangenkinderen.

Artikel 3 Buitenspeelruimte1. De peuterspeelzaal beschikt over een veilig toegankelijke buitenspeelruimte.2. De buitenspeelruimte voldoet aan de volgende eisen:a. voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar;b. een oppervlakte van bij voorkeur 7 m2, doch minimaal 3 m2 bruto-oppervlakte speelruimteper aanwezig kind;c. ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen. 

Artikel 4 Aanwijzing toezichthouders1. Burgemeester en wethouders zien toe op de naleving van de bij deze verordening gestelderegels.2. Burgemeester en wethouders wijzen de directeur van de RDOG aan als toezichthouder. 

Artikel 5 Onderzoek door de toezichthouder1. De toezichthouder onderzoekt na een aanvraag als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid van de Wetkinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen of de instandhouding redelijkerwijs zalplaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften uit deze verordening.2. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of de exploitatie van eenpeuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften uit deze verordening.3. Naast het onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan de toezichthouder incidenteelonderzoek verrichten naar de naleving van de bij deze verordening gestelde voorschriften.

4. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

 

Artikel 6 Vastleggen onderzoeksresultaten1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaalvast in een inspectierapport.2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de bij of krachtens artikel 2 en 3 gegevenvoorschriften niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.3. Alvorens het rapport vast te stellen, stelt de toezichthouder de houder in de gelegenheid van hetontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthoudervermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.4. De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvanzo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.5. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvanopenbaar.6. De toezichthouder stelt burgemeester en wethouders in kennis van de vaststelling van het rapport. 

Artikel 7 HardheidsclausuleBurgemeester en wethouders kunnen artikel 2 en 3 buiten toepassing laten of daarvanafwijken, voor zover toepassing, gelet op het belang van kwalitatief verantwoorde opvang voorkinderen in een peuterspeelzaal leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. 

Artikel 8 OvergangsbepalingBinnen twaalf maanden na inwerkingtreding van deze verordening voldoet de houder van eenpeuterspeelzaal aan de voorschriften uit deze verordening. 

Artikel 9 Intrekking voorgaande regeling en inwerkingtreding1. De Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Schoonhoven 2007 wordt ingetrokken.2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgend op haar bekendmaking. 

Artikel 10 CiteertitelDeze verordening wordt aangehaald als: Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalengemeente Schoonhoven 2011 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Schoonhoven van26 mei 2011.

De griffier,                    de voorzitter,P.A.M. Goedvolk          A.F. Bonthuis 

Algemene toelichting

Op 1 augustus 2010 treedt de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wet)in werking. Het doel van deze Wet is om jonge kinderen in peuterspeelzalen en kindercentra een veiligen stimulerende omgeving te bieden.Eén van de onderliggende doelstellingen van de nieuwe Wet is de regelgeving over peuterspeelzalente harmoniseren met de kinderdagopvang. Hierdoor ontstaat een landelijk kwaliteitskader voor zowelde peuterspeelzalen als de kinderdagopvang met minimum kwaliteitseisen. In de Wet zijn dan ook eenaantal minimale eisen voor de peuterspeelzalen vastgelegd en is tevens aan de minister debevoegdheid gegeven aanvullende regelgeving voor de kwaliteit in een Algemene maatregel vanBestuur vast te leggen (AmvB). Van deze bevoegdheid is tot op heden geen gebruik gemaakt omdatde partijen een convenant hebben afgesloten waarin de kwaliteitseisen voor de houders vanpeuterspeelzalen nader zijn uitgewerkt1.De eisen in het convenant hebben als uitgangpunt gediend voor de Beleidsregels kwaliteitpeuterspeelzalen (hierna: Beleidsregels) van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap(OCW). Echter, in deze Beleidsregels zijn geen eisen opgenomen ten aanzien van ruimte en inrichtingvan de peuterspeelzalen. Bij het opstellen van de modelverordening ruimte- en inrichtingseisenpeuterspeelzalen is aangesloten bij het convenant en de Beleidsregels kwaliteitseisen kinderopvang.Het onderhavige model is in overleg met diverse deskundigen op het gebied van peuterspeelzaalwerken kinderopvang en de brancheorganisaties tot stand gekomen.Ruimte en inrichtingKwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen kan niet zonder het stellen van kwaliteitseisen. Eiseninzake ruimte en inrichting vormen hier een essentieel onderdeel van. De eerste levensjaren van eenkind zijn belangrijk voor de ontwikkeling van de cognitieve, de sociaal-emotionele en de motorischevaardigheden. De opvoeding door de ouders legt daarvoor de basis, maar ook de rest van deomgeving waarin het kind opgroeit is van belang. Veel kinderen brengen enkele uren per dag door inpeuterspeelzalen en andere kindercentra. Ze moeten daar veilig kunnen spelen en voldoende ruimtehebben.Bestaande eisen over veiligheid en gezondheid die algemeen geldend zijn en volgen uit andere wetenregelgeving zoals bouwvoorschriften, brandveiligheidsvoorschriften, eisen aan speeltoestellen,keukenhygiëne en dergelijke.ToezichtIn dit hoofdstuk is het kader voor het toezicht beschreven. Op de handhaving, zijn de algemenehandhavingsbevoegdheden uit de Awb van toepassing.1 Verantwoord peuterspeelzaalwerk: een eerste stap naar de toekomst, Convenant Kwaliteit peuterspeelzaalwerkd.d. 9 november 2009.Artikelsgewijze toelichtingArtikel 1 BegripsbepalingDeze bepaling spreekt voor zich.Artikel 2 GroepspeelruimteIn dit artikel wordt bepaald dat voor elk kind 3,5m² bruto oppervlak speelruimte aanwezig moet zijn.Speelruimtes dienen passend te zijn ingericht voor spelen en rusten. Bij de inrichting van debinnenruimte dient rekening te worden gehouden met zowel het aantal kinderen dat van een ruimtegebruik maakt als de leeftijd van de kinderen. Het gaat om het totale aantal vierkante meters diebeschikbaar zijn in de groepsruimten. Dus de lengte vermenigvuldigd met de breedte van de ruimteswaar de kinderen spelen.Daarnaast is de houder van een peuterspeelzaal gehouden aan de eisen die zijn vastgelegd in hetBouwbesluit 2003. Het Bouwbesluit bevat bouwtechnische voorschriften waaraan alle bouwwerkenminimaal moeten voldoen. Peuterspeelzalen vallen onder de categorie ’bijeenkomstfunctie voorkinderopvang’. De eisen uit het Bouwbesluit hebben betrekking op veiligheid, gezondheid,bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu.Artikel 3 BuitenspeelruimteDit artikel geeft aan dat de buitenspeelruimte voor kinderen die gebruik maken van de peuterspeelzaalaangrenzend aan de peuterspeelzaal of veilig toegankelijk dient te zijn gesitueerd. Evenals debinnenruimte dient de buitenruimte voor spel geschikt te zijn en ingericht in overeenstemming met debehoeften en mogelijkheden van de kinderen. Ook voor de buitenspeelruimte geldt dat bij de inrichtingrekening dient te worden gehouden met het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen die gebruikmaken van de ruimte. De speelruimte bestaat per aanwezig kind uit minimaal 3m² bruto oppervlakte.Met aanwezig kind wordt gedoeld op in de peuterspeelzaal aanwezige kinderen, nietnoodzakelijkerwijs buitenspelend.Artikel 4 Aanwijzing toezichthoudersDit artikel maakt burgemeester en wethouders (hierna B&W) verantwoordelijk voor de naleving vandeze verordening. B&W wijzen de directeur van de RDOG aan als toezichthouder. Dit is inovereenstemming met het systeem van de wet. De directeur van de RDOG oefent aldus het toezichtuit onder het gezag van de burgemeester en wethouders. Afdeling 5.2. van de Algemene wetbestuursrecht bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals hetrecht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijkestukken.Artikel 5 Onderzoek door de toezichthouderIn dit artikel worden drie soorten van onderzoek onderscheiden. In de eerste plaats onderzoekt detoezichthouder naar aanleiding van een aanvraag voor de exploitatie van een peuterspeelzaal of aande voorschriften uit deze verordening zal worden voldaan. Daarnaast voert de toezichthouder jaarlijksregulier onderzoek uit bij bestaande peuterspeelzalen. Voorts beschikt de toezichthouder op grondvan lid 3 over de mogelijkheid om incidenteel onderzoek te verrichten naar de naleving van devoorschriften uit deze verordening.

Vierde lid: lex silencio positivoGezien de belangen van jonge kinderen en hun ouders die hier in het geding zijn, is er reden om af te zien van de lex silencio positivo. Er zijn dwingende redenen van algemeen belang aan de orde, met name de volksgezondheid en de bescherming van afnemers van diensten. Dat betekent in praktische zin dat het verlopen van de periode van tien weken nadat de aanvraag is gedaan, er niet aan in de weg staat dat er alsnog een verbod tot instandhouding kan volgen als bedoeld in artikel 2.24 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. 

Artikel 6 Vastleggen onderzoeksresultatenDe resultaten van het onderzoek uit artikel 5 worden door de toezichthouder schriftelijk vastgelegd ineen inspectierapport. Er wordt per peuterspeelzaal één inspectierapport opgesteld, conform hetlandelijk toetsingskader. De toezichthouder zendt het ontwerp-inspectierapport aan de houder van depeuterspeelzaal. De houder wordt hiermee in de mogelijkheid gesteld om een reactie te geven op deinhoud van het rapport. De toezichthouder dient de reactie van de houder als bijlage bij het rapport tevoegen. De houder zorgt er voor dat zowel ouders van kinderen in de peuterspeelzaal als hetpersoneel inzage hebben in het inspectierapport van de toezichthouder. Uiterlijk 3 weken na ontvangstmaakt de toezichthouder het inspectierapport openbaar. Het ligt voor de hand dat de toezichthoudervoor de openbaarmaking een breed toegankelijk medium kiest. Gedacht kan worden aan demogelijkheden die het internet biedt. Van deze vaststelling worden burgemeester en wethouders doorde houder op de hoogte gebracht. In de praktijk zal het veelal betekenen dat de toezichthouder hetinspectierapport naar burgemeester en wethouders toezendt.Artikelen 7Het opnemen van een hardheidsclausule in deze verordening opent de mogelijkheid voorburgemeester en wethouders om, in gevallen waarin toepassing van een artikel van de verordeningeen onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, artikel 2 en 3 buiten toepassing te laten ofdaarvan af te wijken. Het afwijkende besluit van burgemeester en wethouders moet altijd binnen dedoelstellingen van de verordening passen. De toepassing van de hardheidsclausule moet beperktblijven tot individuele gevallen. Het gebruik van dit artikel is slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk.Artikel 8De overgangsbepaling is opgenomen om houders van bestaande peuterspeelzalen de tijd engelegenheid te bieden om aan de voorschriften zoals gesteld in de verordening te voldoen. Indien erbinnen een gemeente al een verordening bestaat met eisen aan ruimte- en inrichting vanpeuterspeelzalen, dan is het niet nodig om deze overgangsbepaling op te nemen.Artikel 9 en 10Deze bepalingen spreken voor zich.