Organisatie | Roosendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels inzake de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast gemeente Roosendaal 2011 |
Citeertitel | Beleidsregels inzake de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast gemeente Roosendaal 2011 |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Geen
Gemeentewet, artikelen 172a en 172b
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-04-2013 | 01-04-2013 | wijziging teambenaming | 02-04-2013 Gemeenteblad 2013/28, Roosendaalse Bode 7 april 2013 | POJ/13-80671 | |
01-10-2012 | 01-04-2013 | wijziging i.v.m. wijziging organisatiestructuur | 18-09-2012 Gemeenteblad 2012/79, Roosendaalse Bode 23 september 2012 | 636401 | |
04-04-2011 | 01-10-2012 | nieuwe regeling | 21-03-2011 Gemeenteblad 2011, nr. 24, Roosendaalse Bode 3 april 2011 | 546536 |
Beleidsregels inzake de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast gemeente Roosendaal 2011:
Gelet op de artikelen 172a en 172b van de Gemeentewet;
Gelet op het advies van de Districtelijke Driehoek van het District Bergen op Zoom d.d. 9 februari 2011;
Besluit vast te stellen de navolgende Beleidsregels inzake de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast gemeente Roosendaal 2011.
De nieuwe bevoegdheden kunnen worden ingezet bij diverse vormen van groepsgerelateerde en individuele herhaaldelijke overlast. Hieronder worden de meest relevante vormen benoemd. Deze opsomming is bedoeld om een beeld te schetsen van de diverse vormen waarin overlast zich kan manifesteren, niet om harde grenzen te bepalen. De beleidsregels zijn niet specifiek bedoeld voor voetbalvandalisme, maar voor ernstige overlast in het algemeen.
Het komt steeds vaker voor dat er in wijken sprake is van escalerende overlast en criminaliteit door (jeugd)groepen. Het betreft vaak aanhoudende ordeverstorende gedragingen in de publieke ruimte, die een directe aantasting vormen van de veiligheid en leefbaarheid. De gevolgen hiervan kunnen voor de omgeving ingrijpend zijn: mensen die zich in hun eigen woonomgeving bedreigd of onveilig voelen, bewoners die weggepest worden en verhuizen of winkeliers die hun zaak sluiten met als gevolg verloederde buurten.
Het betreft doorgaans een beperkt aantal duidelijk aanwijsbare personen. Het gaat vaak om een kleine kern die het initiatief neemt en een leidende rol heeft. Naast bestaande instrumenten zoals een gebiedsverbod op basis van de APV of eerdere hulpverlening/begeleiding (zoals via Bureau Jeugdzorg of inzet jongerenwerk) kan de burgemeester ook naar zijn bevoegdheden uit art. 172a Gemeentewet grijpen. De overlastgevers kunnen dan een langdurig gebiedsverbod of groepsverbod krijgen opgelegd. Het gebiedsverbod kan nog extra kracht worden bijgezet in de vorm van een meldingsplicht. Deze kan worden gebruikt bij overlast van voetbalhooligans, maar zou bijvoorbeeld ook toegepast kunnen worden bij overlast op een terugkerend evenement zoals de jaarwisseling of carnaval.
Daarnaast kunnen drugsrunners, straatdealers, zwervers en alcoholisten individueel of in groepsverband de openbare orde verstoren. Bij herhaaldelijke overlast en ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde kunnen ook deze groepen overlastveroorzakers worden aangepakt op basis van art. 172a Gemeentewet.
Ernstige overlast door jeugdigen onder de twaalf jaar
Soms worden herhaaldelijke en groepsgewijze openbare ordeverstoringen gepleegd door kinderen jonger dan twaalf jaar (12 minners). Bij deze groep is het nog meer van belang om in te zetten op preventie en hulpverlening. Investeren in zorg blijft de enige juiste lange termijnoplossing waarbij een persoonsgerichte aanpak voorop staat. De burgemeester zal derhalve terughoudend omgaan met het opleggen van bevelen aan 12 minners.
Het bevel uit artikel 172b Gemeentewet is bedoeld voor die situaties waarbij het jonge kind zich herhaaldelijk in groepen misdraagt met verstoringen van de openbare orde tot gevolg en waarbij eerder ingezette (vrijwillige) hulpverlening, ook richting ouders, onvoldoende soelaas biedt. Dit laatste kan ook het geval zijn indien de ouders zich niet of onvoldoende blijvend committeren aan een zorgtraject. Voordat gegrepen wordt naar zorg in gedwongen kader kan dan eerst nog getracht worden via het burgemeestersbevel de situatie om te buigen. Ook als al wel gedwongen zorg is ingezet kan de burgemeester zijn bevoegdheid gebruiken, maar dan met het doel om de ordeverstoringen op korte termijn te kunnen stoppen.
Op grond van de bevelsbevoegdheid van artikel 172b Gemeentewet kan aan de ouders het bevel worden gegeven ervoor zorg te dragen dat hun kind zich niet zonder begeleiding van een meerderjarige begeeft in bepaalde gebieden. Ook kan de begeleidingsplicht worden opgelegd voor de openbare ruimte tussen 20.00 uur ’s avonds en 06.00 uur ‘s ochtends.
3.Voorwaarden voor het aanwenden van de bevoegdheden op grond van art. 172a en b Gemeentewet:
De burgemeester kan gebruik maken van zijn bevoegdheden op grond van art. 172a en b Gemeentewet als voldaan is aan de volgende voorwaarden:
De verschillende begrippen zijn hier onder gedefinieerd.
Een wettelijke definitie van het begrip ‘verstoring van de openbare orde’ is niet te geven. Of sprake is van een verstoring van de openbare en daarmee ordeverstorend gedrag hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval en de intensiteit van de gedragingen.
Het gaat om een afwijking van de normale gang van zaken in de publieke ruimte. Ordeverstorende gedragingen zijn in ieder geval strafbare gedragingen en overtredingen van de APV. De ordeverstoorder krijgt een proces-verbaal voor deze gedragingen. Daarnaast kunnen ook structurele ordeverstorende gedragingen die niet direct strafbaar zijn gesteld onder deze begripsbeschrijving vallen. Dit moet blijken uit een registratie van toezichthouders in de publieke ruimte. Voorbeelden van ordeverstorende gedragingen zijn:
Hierbij moet worden opgemerkt dat voor jeugdoverlast en de groep 12 minners in het bijzonder bij een groepsgewijze verstoring van de openbare orde een zwaardere afweging dient te worden gemaakt bij de beoordeling of het kindgedrag als overlastgevend kan worden aangemerkt. Joelen, stoeien en belletje trekken worden in beginsel niet als overlastgevend aangemerkt, doch als hinderlijk. Een opeenstapeling van hinderlijk kindgedrag kan wel weer worden betiteld als overlastgevend.
Wanneer er sprake is van herhaaldelijke overlast hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de ernst van de verstoring van de openbare orde. Om te kunnen spreken van herhaaldelijk moet het gaan om meerdere gedragingen die de openbare orde verstoren binnen een afzienbare tijd.
Door de burgemeester wordt ordeverstoring in ieder geval als herhaaldelijk aangemerkt indien er binnen een periode van 13 maanden twee ordeverstorende gedragingen als bedoeld in de (als bijlage 1 bij de beleidsregels opgenomen) feitentabel hebben plaatsgehad. Dit hoeven niet twee dezelfde feiten te zijn maar kunnen ook verschillende feiten betreffen. Bij herhaaldelijke overlast hoeft er nog geen sprake te zijn van ernstige vrees voor verdere verstoring (zie hierna). Dit betekent dat bij herhaaldelijke overlast in beginsel de reguliere instrumenten worden ingezet zoals het “normale” gebiedsverbod APV.
In ieder geval zijn ordeverstorende gedragingen van langer dan 13 maanden geleden niet te kwalificeren als herhaaldelijk. Er wordt gekozen voor een termijn van 13 maanden, aangezien deze regelgeving daarmee ook ingezet kan worden bij jaarlijks terugkerende evenementen. De periode van 13 maanden overlapt de periode dat er jaarlijks terugkerende evenementen plaatsvinden.
Om te kunnen spreken van ernstige vrees moeten er duidelijke aanwijzingen zijn dat de ordeverstoorder zijn ordeverstorend gedrag zal voortzetten als niet wordt ingegrepen. Hiervan is in ieder geval sprake als er binnen een periode van 13 maanden minimaal twee ordeverstorende gedragingen als bedoeld in de feitentabel hebben plaatsgehad. Uitdrukkelijk dient te worden opgemerkt dat het hierbij niet hoeft te gaan om 2 veroordelingen, maar ook om geregistreerde constateringen van de politie of medewerkers van team Veiligheid, Toezicht en Handhaving. Er zijn dan voldoende aanwijzingen dat de overlastgever opnieuw de fout in zal gaan en andere maatregelen geen effect hebben. Dergelijke aanwijzingen kunnen daarnaast worden afgeleid uit het gedrag van de ordeverstoorder in de afgelopen periode zoals het feit dat een persoon reeds in het verleden betrokken is geweest bij ernstige ordeverstoringen (blijkend uit bijvoorbeeld sfeerbeelden, mutaties, rapportages, meldingen, aangiften etc.). Daarnaast kunnen worden meegenomen: verklaringen van betrokkenen, signalen of verwachtingen en overige voorzienbare omstandigheden.
Bij de aanwezigheid van minimaal twee ordeverstorende gedragingen uit de feitentabel binnen 13 maanden is er dus zowel sprake van herhaaldelijke overlast als een ernstige vrees voor verdere ordeverstoringen (de feitentabel is als bijlage bijgevoegd bij deze beleidsregels en maakt daar onderdeel van uit). In dat geval kan de burgemeester gebruik maken van zijn bevoegdheden van art. 172a Gemeentewet. Hierbij wordt opgemerkt dat het niet noodzakelijk is dat de eerdere openbare ordeverstoringen telkens in dezelfde gemeenten hebben plaatsgehad. Ordeverstorend gedrag in meerdere gemeenten kan ook wijzen op een patroon van herhaling; bijvoorbeeld als dit plaatsvindt tijdens of rondom voetbalwedstrijden en evenementen.
In bijzondere situaties kan de burgemeester al eerder overgaan tot het toepassen van zijn bevoegdheden zoals bedoeld in art. 172a Gemeentewet. Dit dient in het besluit uitdrukkelijk te worden gemotiveerd.
Groepsgerelateerde gedragingen en leidende rol
Er is sprake van een groep bij drie of meer personen, waar de overlastgever onderdeel van uitmaakt. Van een leidende rol is sprake als de betreffende persoon anderen aanzet tot ongewenst gedrag dat de openbare orde verstoort. Dit kan zich uiten in concrete gedragingen zoals het benaderen van anderen, het leggen van contact tussen leden van de groep, initiatief nemen, een vertrouwensrelatie en/of gezag hebben. Ook kan de leidinggevende rol worden afgeleid uit verklaringen van getuigen of leden van de groep. Aantonen van een leidende rol is afhankelijk van de concrete casus. Een persoon met een leidende rol hoeft niet per se zelf rechtstreeks deel te nemen aan de ordeverstorende gedragingen maar neemt wel het initiatief en zet anderen aan tot het plegen van handelingen waardoor de orde wordt verstoord.
5.Gebied waarvoor een gebiedsverbod of groepsverbod wordt opgelegd/meldingsplicht:
In het besluit van de burgemeester wordt duidelijk aangegeven voor welk gebied een verbod wordt opgelegd. Indien de overtreder kan aantonen dat hij een zwaarwegend belang heeft om zich in het gebied op te houden, wordt het gebied waarop het verbod van toepassing is dienovereenkomstig aangepast zodat de betreffende persoon een aanlooproute heeft. Of iemand een zwaarwegend belang heeft om zich in het gebied op te houden, zal door de betrokkene zelf moeten worden aangetoond. Het zal in het algemeen gaan om belangen in de persoonlijke sfeer zoals wonen, werken, bezoek aan een huisarts, advocaat of hulpverleningsinstantie.
Een gebiedsverbod of groepsverbod wordt in beginsel opgelegd voor het gebied waar de overlast heeft plaatsgevonden. Als het voor de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is dat de betrokkene ook uit een ander gebied wordt geweerd dan kan tevens dat andere gebied worden aangewezen. Dit wordt in het besluit gemotiveerd.
6. Bevoegdheden op grond van artikel 172b Gemeentewet:
Bij het inzetten van de bevoegdheden uit art. 172b Gemeentewet worden de wettelijke termen (zoals ordeverstorende gedraging, herhaaldelijk, ernstige vrees en groepsgewijs) op dezelfde manier gedefinieerd als bij art. 172a Gemeentewet. Zie voor deze definities de voorgaande paragraaf van deze beleidsregels.
Bij ernstige overlast in groepsverband door jeugdigen onder de twaalf jaar legt de burgemeester in de volgende gevallen de bevelen van art. 172b Gemeentewet op:
Het bevel van de burgemeester kan alleen worden ingezet bij groepsgebonden verstoringen van de openbare orde door twaalfminners. Hierbij hoeft het niet te gaan om een groep die uitsluitend uit twaalfminners bestaat. De maatregel kan ook worden toegepast richting een of enkele twaalfminner(s) binnen een groep die verder bestaat uit personen van twaalf jaar of ouder.
Indien aan bovenstaande voorwaarden is voldaan dan wordt de volgende werkwijze gehanteerd:
Indien in de voorgaande zes maanden nog geen bevel is gegeven op grond van art. 172b Gemeentewet dan wordt aan het ouderlijk gezag van de minderjarige een bevel opgelegd waarbij de minderjarige zich gedurende een periode van drie maanden niet tussen 20.00 uur en 06.00 uur mag begeven op voor het publiek toegankelijke plaatsen zonder begeleiding van het ouderlijk gezag.
Indien de minderjarige gedurende de looptijd van een art. 172b Gemeentewet bevel of binnen zes maanden na het verstrijken van een dergelijk bevel opnieuw overlastgevend gedrag vertoont dan zal opnieuw een maatregel worden opgelegd. In dat geval zal aan de persoon die het gezag over de minderjarige uitoefent:
De bevelen van art. 172a en 172b Gemeentewet worden in principe opgelegd voor de duur van drie maanden. Deze termijn wordt gerechtvaardigd door het feit dat de betrokkene al de nodige openbare orde incidenten op zijn naam heeft staan voordat de bevoegdheden uit art. 172a en b worden aangewend. Op basis van specifieke feiten of omstandigheden kan de burgemeester besluiten om een bevel voor een kortere duur op te leggen.
Met uitzondering van de bevelen voor 12 minners, kan het bevel driemaal met een periode van ten hoogste drie maanden worden verlengd indien dat uit een oogpunt van handhaving van de openbare orde noodzakelijk is. Dit betekent dat er na afloop van het verbod nog steeds een aanwijsbare ernstige vrees bestaat voor verdere verstoring van de openbare orde. Een bevel mag inclusief verlengingen niet langer duren dan twaalf maanden.
Bij het opleggen van een meldingsplicht wordt er zoveel mogelijk naar gestreefd om de betrokkene de gelegenheid te geven zich te melden in de eigen woonplaats. Dit betekent dat in sommige gevallen de burgemeester een meldingsplicht zal willen opleggen voor een andere gemeente. In dat geval is overeenstemming vereist met de burgemeester van die andere gemeente. In de gemeente wordt geen vast meldpunt aangewezen. Deze wordt afhankelijk van de casus vastgesteld. Overigens kan het bij voetbalwedstrijden juist effectief zijn om de plicht op te leggen om zich te melden buiten de eigen gemeente.
De burgemeester baseert een bevel in de zin van art. 172a of 172b Gemeentewet op een gedocumenteerd dossier. Het dossier beargumenteert de noodzaak van het opleggen van het bevel boven andere interventiemogelijkheden. Bij de dossiervorming zal ook de “Instructie vervolging OM” moeten worden meegewogen. Deze instructie is bijgevoegd als bijlage 2.
Dossiervorming vindt plaats onder regie van de burgemeester. Het Veiligheidshuis en de gemeente spelen daarbij een sleutelrol aangezien dit een informatieknooppunt vormt voor diverse partners op het gebied van veiligheid zoals de gemeente, politie, Openbaar Ministerie, reclassering en Bureau Jeugdzorg.
Het dossier dat ten grondslag ligt aan de bevelen van art. 172a en 172b Gemeentewet dient onder andere te bevatten:
9.2 Verzoek aan de burgemeester
Indien de partners in het Veiligheidshuis of in een gemeentelijk casusoverleg van mening zijn dat aan een bepaalde persoon een bevel als bedoeld in deze beleidsregel moet worden opgelegd, dan doen zij daartoe een verzoek aan de burgemeester. Bij dit verzoek voegen zij bovengenoemd dossier. Daarnaast wordt in het verzoek in ieder geval aangegeven:
9.3 Uitreiken voornemen tot opleggen bevel
Op basis van het aangeleverde dossier beslist de burgemeester of hij van mening is dat de betrokkene in aanmerking komt voor één van de bevelen genoemd in art. 172a of 172b van de Gemeentewet. Zo ja, dan wordt in principe allereerst een voornemen tot het opleggen van het bevel uitgereikt.
Het voornemen wordt zo spoedig mogelijk door de politie (bij voorkeur wijkagent) in persoon aan de geadresseerde van het besluit uitgereikt en wordt (indien mogelijk) tevens aangetekend per post naar het huisadres gezonden. Bij uitreiking door de politie legt de politie deze handeling vast in het politiesysteem
In het voornemen wordt vermeld:
Indien de betrokkene op het moment van het plegen van het strafbare feit in de voorgaande zes maanden ook al een bevel op grond van art. 172 a en/of b Gemeentewet heeft gehad dan wordt geen voornemen meer opgelegd maar direct overgegaan tot het opleggen van een nieuw bevel. In dat geval wordt de betrokkene niet meer gehoord. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat de betrokkene in deze situatie al de nodige waarschuwingen en kansen heeft gehad maar desondanks zijn gedrag niet heeft aangepast. Er is derhalve een gerechtvaardigde vrees voor hernieuwde openbare ordeverstoring.
Betrokkene kan binnen vijf werkdagen na het uitreiken van het voornemen tot het opleggen van een gebiedsverbod, groepsverbod en/of meldingsplicht zijn zienswijze aan de burgemeester kenbaar maken. Dit kan schriftelijk of mondeling. Indien de betrokkene zijn zienswijze mondeling kenbaar wil maken dan dient diegene daarvoor een afspraak te maken via het secretariaat van de burgemeester. Van het zienswijzegesprek wordt door de gemeente een verslag gemaakt.
Van de mogelijkheid om een zienswijze te geven kan op grond van art. 4:11 Awb worden afgezien indien de vereiste spoed zich tegen horen verzet. Daarnaast kan het horen achterwege worden gelaten indien ordeverstoringen door de betrokkene alleen kunnen worden voorkomen als de betrokkene niet van tevoren in kennis wordt gesteld van de op te leggen maatregel.
Een bevel als bedoeld in art. 172a en b Gemeentewet wordt opgelegd uiterlijk 14 dagen na:
Het bevel wordt door de politie in persoon uitgereikt en (indien mogelijk) per aangetekende post verstuurd. De geadresseerde van het besluit wordt gewezen op de mogelijkheid om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen het (definitieve) besluit. Ook als de burgemeester besluit om uiteindelijk geen gebieds- of groepsverbod op te leggen, ontvangt de betreffende persoon daarvan schriftelijk bericht.
In de (definitieve) beschikking is opgenomen:
Een afschrift van het besluit van de burgemeester wordt gezonden aan de teamchef van de politie, de officier van justitie, team Veiligheid, Toezicht en Handhavingen het Veiligheidshuis.
9.6 Specifieke bepalingen voor bevelen met betrekking tot 12 minners
De hierboven genoemde regels omtrent de werkwijze bij het opleggen van bevelen gelden ook voor bevelen met betrekking tot 12 minners, met dien verstande dat deze bevelen worden opgelegd aan de personen die het gezag uitoefenen over de minderjarige (hierna gemakshalve ouders/voogden genoemd). Dit betekent dat:
In de lokale driehoek vindt afstemming plaats tussen politie, officier van justitie en de burgemeester over de inzet van de bevoegdheden op grond van de wet MBVEO. Daarnaast worden concrete gevallen via het Veiligheidshuis en lokale gemeentelijke casusoverleggen besproken.
In art. 172a, derde lid, Gemeentewet is een samenloopregeling opgenomen. Deze houdt in dat indien de officier van justitie een gedragsaanwijzing heeft gegeven in de vorm van een gebiedsverbod, de burgemeester aan dezelfde persoon geen gebieds- of groepsverbod mag opleggen voor hetzelfde gebied. Het is dus van belang dat de burgemeester en officier over en weer van elkaar weten welke bevelen zij opleggen. De burgemeester neemt daarom contact op met de officier van justitie voordat hij een bevel in de zin van art. 172a Gemeentewet geeft. De officier van justitie informeert de burgemeester indien hij een gedragsaanwijzing geeft of intrekt.
In principe houdt de politie toezicht op de naleving van de in art. 172a en 172b Gemeentewet genoemde burgemeestersbevelen. Ook kunnen buitengewoon opsporingsambtenaren of andere toezichthouders (zoals straatcoaches) in dienst van de gemeente toezien op de naleving. Het niet naleven van een burgemeestersbevel als bedoeld in artikel 172a en 172b van de Gemeentewet is strafbaar op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (WSr).
Deze beleidsregels zullen worden aangehaald als “Beleidsregels inzake de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast gemeente Roosendaal 2011”.
12. Bekendmaking en inwerkingtreding
Deze beleidsregels treden in werking op de derde dag na die van bekendmaking in het Gemeenteblad.
Gemeente Roosendaal, 21 maart 2011
Bijlage 1 bij Beleidsregels Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast: Feitentabel:
Bijlage 2 bij Beleidsregels Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast: Instructie vervolging OM:
Of het OM tot vervolging zal overgaan op grond van art. 184 WvSr wordt per zaak beoordeeld.
Onderstaande criteria dienen hierbij als richtlijn.
Bij drugsrunners en straatdealers:
sfeerverbaal over de buurt waaruit blijkt dat het een wijk/buurt betreft waar sprake is van stelselmatige ernstige overlast en wat hiervan de gevolgen zijn voor de omgeving. Indien er zodanige mutaties aanwezig zijn waaruit deze signalen duidelijk naar voren komen kan het sfeerverbaal achterwege gelaten worden.