Organisatie | Oirschot |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Oirschot 2010 |
Citeertitel | Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Oirschot 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp | Onderwijs |
Onderdeel van deze verordening zijn:
- Beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs gemeente Oirschot 2010.- Procedure voor het Op Overeenstemming Gericht Overleg (OOGO) met het onderwijsveld gemeente Oirschot 2010.- Beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs gemeente Oirschot 2010.- Procedure voor het Op Overeenstemming Gericht Overleg (OOGO) met het onderwijsveld gemeente Oirschot 2010.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2010 | 13-11-2020 | Nieuwe verordening | 20-10-2009 Weekjournaal van 28 oktober 2009 | KSN |
De raad van de gemeente Oirschot,
gelezen het voorstel van het college van 6 oktober 2009, inzake de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs;
gezien het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;
gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;
overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs bij verordening te regelen;
besluit vast te stellen de volgende: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Oirschot 2010.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;
b. bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;
c. school: school voor basisonderwijs en school voor voortgezet onderwijs;
d. - school voor basisonderwijs: een basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs; - school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 1 , 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
e. nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;
f. voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;
g. programma: het programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;
h. overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;
i. aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor vergoeding van een voorziening of voor bekostiging van bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 25 van deze verordening heeft ingediend;
j. aanvraag: verzoek om vergoeding van een voorziening of om bekostiging van bouwvoorbereiding;
k. voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 10 jaren of langer noodzakelijk is;
l. voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 10 jaren noodzakelijk is;
m. permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 40 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;
n. noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 10 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;
o. gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;
p. advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;
q. verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.;
r. gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;
s. beslissing gedeputeerde staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110 , tweede lid van de Wet op het primair onderwijs en artikel 76u , tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;
t. eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting
Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:
a. de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit: 1°. nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie; 2°. uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest; 3°. gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school; 4°. verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school; 5°. terrein voor zover nodig voor de realisering van een onder a sub 1° tot en met 4° omschreven voorziening; 6° inrichting met onderwijsleerpakket voor PO of met leer- en hulpmiddelen voor VO voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht; 7° inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht; 8° medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte;
b. aanpassingen aan gebouwen bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;
c. onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;
d. herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;
e. herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket voor PO of leer- en hulpmiddelen voor VO en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;
f. huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.
Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen
Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2 kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van bouwvoorbereiding. Hierop is het bepaalde in hoofdstuk 4 van toepassing.
Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen
Bij toekenning van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van bekostiging van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.
Deel A van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a, sub 1, 2, 5, 6, 7 en 8 (medegebruik gymnastiekruimte) en onder f; Deel B van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a, sub 3, 4 en 8 (medegebruik ruimte voor onderwijs) en onder b tot en met e en g, alsmede op voorzieningen als bedoeld in artikel 3.
Hoofdstuk 2 Programma en overzicht
Paragraaf 2.1 Aanvragen programma
Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag
De aanvraag vermeldt in ieder geval:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
c. de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;
d. welke voorziening wordt aangevraagd;
e. de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;
f. de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.
In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:
a. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a onderdelen 6° tot en met 8° en artikel 2, onder d, e en f;
b. de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1° tot en met 4°;
c. een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt, indien het een voorziening betreft bestaande uit: 1° nieuwbouw voor de gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw; 2° onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs, of; 3° herstel van een constructiefout.
d. een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is;
e. een voor aanbesteding gereed bouwplan en bouwbegroting, indien de aanvraag volgt op een toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 27.
Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte van het ontbreken van gegevens, als bedoeld in het eerste of tweede lid. De aanvrager wordt tot 15 maart in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de vereiste gegevens niet voor 15 maart zijn verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school, waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager het college onverwijld een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijke teldatum staat ingeschreven op de betrokken school. Indien het college het afschrift niet binnen een week na de wettelijke teldatum heeft ontvangen, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien het afschrift niet binnen de termijn als bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht
Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting
Het college treedt in overleg met de aanvrager, indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting dient te worden aangepast. Het college geeft in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3, onder vermelding van de redenen, aan wanneer er in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag. Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.
Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad
Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.
Een bevoegd gezag of college dat advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma, in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, maakt dit kenbaar tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.
De bevoegde gezagsorganen en het college worden tijdens het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.
Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.
Paragraaf 2.3 Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht
De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot: a. de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I; b. de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II ; c. de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.
Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door het college aangegeven: a. het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld; b. het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin; c. de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.
Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht
De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking doet het college schriftelijk mededeling over de besluiten aan de overige bevoegde gezagsorganen.
Paragraaf 2.4 Uitvoering programma
Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering
Binnen vier weken na vaststelling van het programma treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over: a. het bouwheerschap als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs; b. het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager; c. een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag; d. de wijze waarop het college toepassing geeft aan de toetsing van het bouwplan en de begroting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 16; e. de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen.
Indien het overleg betrekking heeft op de uitvoering van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, dan geeft de aanvrager aan op welke wijze de aanbesteding van de uitvoering zal plaatsvinden. Daarbij worden, voor zover van toepassing, gezien de aard van de voorziening, de gestelde richtlijnen als bedoeld in bijlage IV, deel B in acht genomen.
De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, legt het college schriftelijk vast in een verslag, dat het binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis van de aanvrager brengt. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt er, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.
Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, neemt het college binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes
Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, derde lid, is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter instemming in bij het college.
Binnen zes weken na ontvangst van de stukken beslist het college over de instemming met de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college deelt de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, binnen twee weken na de datum van de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.
Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar het oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.
De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven als dat naar het oordeel van het college niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.
De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin. De beslissing van het college als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.
Nadat het college met het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, heeft ingestemd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.
Artikel 17 Aanvang bekostiging
Het college kan bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid of artikel 16, zesde lid, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.
Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging
De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien de aanvrager niet vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht heeft verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst heeft gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan het college is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. Een huur- of erfpachtovereenkomst vermeldt de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst. Een koopovereenkomst vermeldt de datum van aankoop.
De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn, als bedoeld in het eerste lid, bij het college heeft ingediend.
Hoofdstuk 3 Aanvragen met spoedeisend karakter
Een aanvraag tot bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college.
De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken: a. een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken; b. de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma; c. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 onder a, onderdelen 6° tot en met 8° en artikel 2 onder d, e en f; d. een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.
Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college.
Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit
De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot: a. de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I; b. de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II; c. de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.
Het college vermeldt welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV , deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin. Bij de beschikking stelt het college vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan het college moet zijn toegezonden. Binnen vier maanden na de datum van de beschikking door het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst zijn gesloten.
Artikel 23 Uitvoering beslissing
Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering.Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, genoemd in artikel 16, tweede lid, eerste volzin, een termijn van drie weken geldt.
Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging
Indien niet voor de in artikel 22, derde lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het bepaalde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.
De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn.
Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat het college op het verzoek beslist. Indien het college het verzoek inwilligt, noemt de raad een nieuwe datum waarop de aanspraak op bekostiging vervalt. Indien het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen.
Hoofdstuk 4 Bekostiging bouwvoorbereiding
Het bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag voor bekostiging van de bouwvoorbereiding indienen bij het college. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan het moment van aanbesteding van die voorziening.
De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens: a. de naam en het adres van de aanvrager; b. de dagtekening; c. de naam van de school ten behoeve waarvan de vergoeding wordt gewenst; d. de reden, de gewenste omvang en de aanduiding van de gewenste locatie van de voorziening; e. het gewenste tijdstip van realisering van de voorziening; f. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten; g. een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak van de vervanging blijkt, indien het nieuwbouw betreft ter vervanging van een bestaand gebouw;h. een begroting van de kosten als bedoeld in het eerste lid, indien de bekostiging bouwvoorbereiding is aangemerkt als een voorziening bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.
Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het derde lid, deelt het college dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager en stelt hem in de gelegenheid om voor 15 maart de gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 7, derde lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag
Voordat het college een besluit neemt over de aanvraag voor bekostiging van bouwvoorbereiding, treedt het college in overleg met de aanvrager. Dit overleg vindt plaats tezamen met het overleg als bedoeld in artikel 10, eerste lid. Artikel 10, tweede, derde en vierde lid, zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel 27 Beschikking op aanvraag
De aanvraag wordt toegewezen indien en voor zover: a. er voldoende middelen voor de vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding beschikbaar zijn; b. de noodzaak van de gewenste voorziening voldoende vaststaat; c. er een reële mogelijkheid is dat de voorziening in het gewenste jaar van uitvoering voor bekostiging in aanmerking kan worden gebracht.
Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt de beschikking tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden vergoed. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aanvrager aan zijn financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft ingeschakeld bij de bouwvoorbereiding, kan voldoen. De aanvrager en het college maken afspraken over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag.
Artikel 28 Vervallen aanspraak bekostiging
De aanspraak op bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt, indien de aanvrager niet voor 15 september van het jaar dat volgt op het jaar waarin de beschikking is genomen, daadwerkelijk is gestart met de bouwvoorbereiding en niet voor 1 oktober daaropvolgend informatie heeft verstrekt aan het college waaruit dit blijkt.
Hoofdstuk 5 Medegebruik en verhuur
Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie
Artikel 29 Aanduiding omstandigheden
Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:a. er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend; b. het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien; c. er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs , vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze; d. er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school; e. er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.
Artikel 30 Omschrijving leegstand
Er is sprake van leegstand in een lesgebouw: a. wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal vierkante meters bruto-vloeroppervlakte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw in vierkante meters bruto-vloeroppervlakte zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A, blijkt dat er ten minste een aantal vierkante meters bruto-vloeroppervlakte ter grootte van de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen; b. wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters bruto-vloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto-vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten.
Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte: a. wanneer het een gebouw betreft dat wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 40 klokuren; b. wanneer het een gebouw betreft van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is; c. wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.
Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen
Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt: a. als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt; b. vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest en c. vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.
Artikel 32 Overleg en mededeling
Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.
Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.
Binnen een week na het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.
De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in het tweede en vierde lid, bevat in ieder geval: a. de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd; b. een aanduiding van het aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt; c. een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft; d. een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt; e. de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.
Paragraaf 5.2 5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden
Artikel 34 Aanduiding omstandigheden
Het college kan overgaan tot vordering indien:a. er sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bedoeld in artikel 30; b. er sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.
Artikel 35 Overleg en mededeling
In dat overleg komt in ieder geval aan de orde: a. voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt; b. of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school; c. welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt; d. wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is; e. de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.
Binnen vier weken na afloop van het overleg, als bedoeld in het eerste lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering tot medegebruik aan het bevoegd gezag. Indien het overleg heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over deze punten. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.
Hoofdstuk 6 Einde gebruik gebouwen en terreinen
Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud
Nadat het bevoegd gezag een gebouw of terrein niet meer nodig heeft voor de huisvesting van een school, wordt het gebruik ervan zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.
Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.
Hoofdstuk 7 Gebruik gymnastiekruimte voor basisonderwijs
Artikel 38 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik
Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens: a. de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren; b. de aanduiding van de gymnastiekruimte of -ruimten waarin het gebruik wordt gewenst; c. de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.
Het college stelt jaarlijks voor 1 mei voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.
Het college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht: a. de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B; b. het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte; c. het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.
Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens: a. het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte; b. de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt; c. een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt; d. voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge de beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school. Het college neemt het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.
Het voorstel tot inroostering wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.
Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stelt het college voor 15 juni volgend op de genoemde datum in het derde lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een of meer in het overleg als bedoeld in het zesde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.
Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32, vierde lid.
Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 39 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 20 oktober 2009.
De voorzitter, De griffier,Ruud Severijns Han Struijs
Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen 1
Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder - behoudens de financiële toets - de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:• deel A: lesgebouwen; • deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.
De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2, en 1.9c worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.
1.1 NieuwbouwDe noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
a. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; b1. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of b2. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.
1.2 Vervangende bouwDe noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
a. het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging); b1. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of b2. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.
Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:
a. vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college; b. vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie; c. vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.
1.3 UitbreidingDe noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:
a. het feit dat er ten minste zoveel te huisvesten leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt, en b1. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien aaneengesloten jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of b2. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of b3. het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren.
1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouwDe noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
a1. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl b1. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of b2. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en c. er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren; d. er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en e. de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.
1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalenDe noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:
a. er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl b. er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en c. de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.
1.6 TerreinDe noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.
1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilairDe noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school en voor zo’n uitbreiding voor 1 januari 2009 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.
1.8 MedegebruikDe noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt.
1.9 AanpassingDe voorziening aanpassing bestaat uit:
a. wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het basisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D; b. een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten; c. voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving; d. vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties; e. het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen;
Ad aDe noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.
Ad bDe noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen.
Ad cDe noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.
Ad dDe noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.
De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven.
Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.
1.10 OnderhoudDe voorziening onderhoud bestaat uit:
a. onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voorzover omschreven in het overzicht 'onderhoud primair onderwijs'; b. (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk); c. algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming.
De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.
Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.
Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is.
Noodzakelijk onderhoud aan noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien:
a. het noodlokaal op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten, nog ten minste vier jaar voor de school nodig is; en b. voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik binnen een straal van 2000 meter hemelsbreed.
1.11 Herstel van constructiefoutenDe noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
1.12 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandighedenDe noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
2 School voor voortgezet onderwijs
De voorzieningen genoemd onder 2.2 en 2.3 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.
2.1 NieuwbouwDe noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
a. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; b1. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of b2. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.
2.2 Vervangende bouwDe noodzaak van vervangende bouw blijkt uit het feit dat:
a. voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, in zo'n slechte/matige conditie zijn dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging); b1. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of b2. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren dit aantal leerlingen kan worden verwacht en c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.
Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:
a. vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college; b. vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie; c. vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.
Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw gesloopt wordt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.
2.3 UitbreidingDe noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:
a. het feit dat er meer te huisvesten leerlingen aanwezig zijn dan de met tien procent verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen, vastgesteld volgens de regels in bijlage III, deel A - voor de aanwezige capaciteit en bijlage III, deel B - voor de ruimtebehoefte -, aangeeft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding of gedurende ten minste vier jaren voor uitbreiding met een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening deze aantallen leerlingen kunnen worden verwacht en b. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.
2.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouwDe noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:a1. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl b1. de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of b2. de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en c. er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren; d. er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en e. de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.
2.5 Verplaatsing bestaande noodlokalenDe noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:
a. er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting van ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl b. er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en c. de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.
2.6 TerreinDe noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.
2.7 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilairAanspraak op eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair bestaat wanneer er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school.Tevens bestaat aanspraak op een tegemoetkoming in de eerste inrichting- en hulpmiddelen en meubilair indien door middel van een inpandige aanpassing een andere ruimtesoort wordt gecreëerd.Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair, indien het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijke aan de fusie deelnemende scholen.
2.8 MedegebruikDe noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat de school een aantal leerlingen heeft waarvoor binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit is. De capaciteit wordt bepaald op de wijze zoals beschreven is bij 2.3.a.
2.9 Herstel van constructiefoutenDe noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
2.10 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandighedenDe noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
a. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.
1.2 Vervangende bouwDe noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
a. het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.
1.3 UitbreidingDe noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:
a. het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt en b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.
1.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimteDe noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
a1. het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt en b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren het door het college vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en d. de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.
1.5 TerreinDe noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.
1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakketDe noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:
a. het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en b. het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket voor bewegingsonderwijs is verstrekt.
1.7 Eerste inrichting meubilairDe noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:
a. het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en b. het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt.
De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:
a. het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en b. het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke meubilair is verstrekt.
1.8 MedegebruikDe noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door het college vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.
1.9 AanpassingDe aanpassingen bestaan uit:
1. het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte; 2. het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte; 3. wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D; 4. voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving; 5. vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.
Ad 1De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.
Ad 2De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.
Ad 3De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.
Ad 4De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.
Ad 5De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.
1.10 OnderhoudDe voorziening onderhoud bestaat uit:
a. onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voorzover omschreven in het overzicht 'onderhoud primair onderwijs'; b. (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk); c. algehele vervanging van radiatoren, convectors en leidingen voor centrale verwarming.
De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.
Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.
Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is.
1.11 Herstel constructiefoutenDe noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
1.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandighedenDe noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
2 School voor voortgezet onderwijs
2.1 NieuwbouwDe noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
a. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.
2.2 Vervangende bouwDe noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
a. het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.
2.3 UitbreidingDe noodzaak van uitbreiding blijkt uit:
a. het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.
2.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimteDe noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
a1. het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 2.2 onder a, in aanmerking komt en b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn en d. het feit dat de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.
2.5 TerreinDe noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.
2.6 Eerste inrichting voor bewegingsonderwijsDe noodzaak van eerste inrichting voor bewegingsonderwijs blijkt uit:a. het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en b. het feit dat voor de desbetreffende leerlingen nog niet eerder eerste inrichting voor bewegingsonderwijs is verstrekt.
2.7.1 Medegebruik gymnastiekruimteDe noodzaak van medegebruik van een gymnastiekruimte blijkt uit het feit dat klokuren gymnastiek noodzakelijk zijn waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is.
2.7.2 Huur van een sportterreinDe noodzaak van huur van een sportveld blijkt uit:a. het feit dat het lesrooster buitensport vermeldt, terwijl het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en b. er geen mogelijkheden zijn tot gebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag.
2.8 Herstel constructiefoutenDe noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
2.9 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandighedenDe noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
Activiteiten die behoren tot het onderhoud:
- Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten. - Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging. - Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders. - Vervangen brandtrap. - Vervangen erfscheiding. - Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein. - Vervangen binnenkozijnen inclusief hang- en sluitwerk (renovatie-activiteit). - Vervangen buitenkozijnen inclusief hang- en sluitwerk (renovatie-activiteit). - Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen (renovatie-activiteit). - Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten. - Vervangen boeiboorden.
Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingprognoses 2
De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder a, artikel 20, eerste lid onder c, en artikel 25, derde lid onder f, wordt gemaakt voor een periode van ten minste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging.
In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognosetermijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voorzieningen een lange termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een korte-termijnprognose.
De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met:
a. het voedingsgebied of de voedingsgebieden; b. de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen; c. de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedingsgebied; d. de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte; e. de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad; f. de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school en g. het onderwijs dat wordt gegeven.
De prognose is niet meer dan twee jaar oud.
De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m g voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.
Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). Voor een basisschool wordt bij de prognose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau. Voor een speciale school voor basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs kan, indien het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend. Voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bij de prognose in ieder geval een onderscheid gemaakt naar onderwijssoort, indien het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 2, lid a van de verordening. Dit onderscheid betreft de onderwijssoorten zoals opgenomen in het ruimtebehoeftemodel, bijlage 3, deel B, hoofdstuk 2.
Bij aanlevering van een prognose dienen de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode op papier te zijn afgedrukt. Bij deze levering worden in elk geval de gebruikte programmatuur en de aannames/assumpties met betrekking tot het gestelde onder d tot en met g, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd.
Het college is bevoegd onderscheiden naar onderwijssoort nadere regels te stellen betreffende de criteria waaraan een prognose moet voldoen. Voorafgaand aan de vaststelling door het college vormen de nadere regels onderwerp van overleg aangaande het lokaal onderwijsbeleid als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder b van de Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid gemeente Oirschot.
Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling 3
De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:
- deel A: de bepaling van de capaciteit; - deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte; - deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning; - deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.
DEEL A De bepaling van de capaciteit
De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke (waaronder kinderopvang) en recreatieve doeleinden.
1.1 Gebouwen van hoofd- en nevenvestigingen (inclusief de T en B-dislocaties met een permanente of tijdelijke bouwaardDe brutovloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'.
BasisschoolDe capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het bruto vloeroppervlak van het gebouw. De capaciteit van het gebouw met een permanente bouwaard en de capaciteit van de tijdelijke bouwaard worden afzonderlijk vastgesteld.
Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
Indien sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in het oppervlak die sterk afwijkt van sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictief bruto vloeroppervlak als grondslag voor de capaciteitsbepaling.
1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard
Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1.
1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocatiesDe vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.
Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.
Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven.
De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.
1.4 TerreinOnder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
1.5 InventarisVoor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 2009 alle scholen voor (speciaal) basisonderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.
1.6.1 GymnastiekruimteDe capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren.
1.6.2 TerreinDe terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
1.6.3 InventarisDe inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.
2 School voor voortgezet onderwijs
De capaciteit van de gebouwen voor een school voor voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in gegevens over:- de bruto-vloeroppervlakte van gebouwen; - het aantal specifieke ruimten; - het aantal werkplaatsen; - het aantal gymnastieklokalen.
Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.
2.1 Hoofdgebouwen, nevenvestigingen en dislocaties met een permanente of een tijdelijke bouwaard
De bruto-vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-2 de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de BVO van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs'.
Naast de bruto-vloeroppervlakte zal het gegeven 'aantal gymnastieklokalen' moeten worden vastgelegd, evenals het gegeven 'aantal specifieke ruimten en werkplaatsen' indien en voorzover deze noodzakelijk zijn in het kader van aanvragen betreffende uitbreiding dan wel medegebruik. Bij het gegeven 'aantal specifieke ruimten en werkplaatsen' moeten de ruimtesoorten worden onderscheiden zoals deze binnen het ruimtebehoeftemodel zijn opgenomen. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
2.2 Rangorde hoofdgebouwen en dislocatiesDe vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (of nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals vastgelegd in de Basisregistratie Huisvesting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.
Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.
De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het bovenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.
Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
2.4 InventarisVoor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 1997 alle instellingen voor voortgezet onderwijs zijn voorzien van een inventaris. De bruto vloeroppervlakte algemene ruimten en het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen als zodanig zijn de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.
2.5.1 GymnastiekruimteDe capaciteit van een gymnastiekruimte voor het voortgezet onderwijs bedraagt 40 uur.
2.5.2 TerreinDe terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
2.5.3 InventarisDe inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.
DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte
BasisschoolVoor een basisschool is het aantal leerlingen en de gewichtensom bepalend voor de huisvestingsbehoefte. De berekening voor de huisvestingsbehoefte wordt uitgevoerd voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Zo’n nevenvestiging wordt voor de ruimtebehoefteberekening beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom. De basisruimtebehoefte van een basisschool wordt berekend met de formule:
B = basisruimtebehoefte in m2 bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters.L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.
De toeslag wordt berekend met de formule T = 1,40 * G, waarbij
T = toeslag in m2 bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters G = gecorrigeerde gewichtensom.
De gecorrigeerde gewichtensom wordt als volgt bepaald:
- bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= de optelling van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen);- verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een bedrag ter grootte van 6,0 % van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal;- als de aldus verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 % van het aantal ingeschreven leerlingen, wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 % van het aantal ingeschreven leerlingen.
BasisschoolVoor een basisschool is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Het aantal gymgroepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen, zoals bepaald in de modelbeleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs.
Per gymgroep 6-12-jarigen wordt uitgegaan van maximaal 1,5 klokuur gymnastiek.Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal gymgroepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.
2 School voor voortgezet onderwijs
Voor een school voor voortgezet onderwijs wordt met behulp van het Ruimtebehoeftemodel (RBM) de ruimtebehoefte bepaald. Het totale ruimtebeslag van een instelling voor voortgezet onderwijs is een optelling van twee componenten, te weten:1. een leerlinggebonden component; 2. een vaste voet.
ad 1 Een leerlinggebonden componentDeze wordt bepaald door aan de hand van in tabel 7.1.a Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs, opgenomen bruto-vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, leerweg of sector die de leerling volgt.
ad 2 Een vaste voetDe vaste voet wordt bepaald aan de hand van in tabel 7.1.b Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs, opgenomen bruto- vloeroppervlakten per instelling of sector. De vaste voet is afhankelijk van de aard van de vestiging en van het onderwijsaanbod binnen de beroepsgerichte leerweg.
Vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten en verhoging met de vaste voet per instelling en, indien van toepassing, een vaste voet per sector geeft, uitgedrukt in bruto vierkante meters, de totale ruimtebehoefte van de instelling.
Het RBM voorziet in een normering voor praktijkonderwijs. Het RBM voorziet niet in een afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum (OPDC). Het OPDC levert diensten ter ondersteuning van leerlingen op de scholen die het samenwerkingsverband zijn aangegaan. De leerlingen die gebruikmaken van de diensten van het OPDC zijn derhalve in alle gevallen ingeschreven bij reguliere scholen voor voortgezet onderwijs.Voor een onderbouwing van de in tabel 7.1.a en 7.1.b opgenomen bruto-normoppervlakten wordt verwezen naar de toelichting van deze bijlage. Indien noodzakelijk voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze onderbouwing de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald.
Tabel 7.1.a. Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs
LegendaTLW = theoretische leerwegLWOO= leerwegondersteunend onderwijsGLW = gemengde leerwegBLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)
Tabel 7.1.b Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs
LegendaBLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)
De vaste voet per instelling is 980 m2 bruto-vloeroppervlakte (BVO) welke wordt toegekend aan de hoofdvestiging van de instelling. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak, geldt een aanvullende vaste voet van 550 m2 BVO. Indien van toepassing worden vaste voeten behorende bij die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden toegekend op de vestiging waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. Tevens geldt een vaste voet voor die vestiging waar een afdeling voor praktijkonderwijs aanwezig is.
De in onderstaande tabel 7.2 'Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs' vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van gymnastiekonderwijs.
Tabel 7.2 Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs
LegendaTLW = theoretische leerwegLWOO = leerwegondersteunend onderwijsGLW = gemengde leerwegBLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)
DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning
De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.
1 School voor (speciaal) basisonderwijs
1.1 Voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorzieningenDe omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen waarvoor huisvesting noodzakelijk is. Het bijbehorend aantal vierkante meters brutovloeroppervlakte wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de hierboven genoemde ruimtebehoefte gedurende tenminste tien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als de hierboven ruimtebehoefte tenminste vier jaar en korter dan tien jaar zal blijven bestaan.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:- uitbreiding, dan wel - uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, dan wel - ingebruikneming dan wel - medegebruik
wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de capaciteit, zoals beschreven in deel A van deze bijlage en de ruimtebehoefte, zoals beschreven in deel B van deze bijlage.
Het verschil moet tenminste bedragen:
- 90 m2 bruto-vloeroppervlakte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening basisonderwijs; - 80 m2 bruto-vloeroppervlakte voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening basisonderwijs;
Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als het hierboven genoemde verschil gedurende tenminste tien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als het hierboven genoemde verschil tenminste vier jaar en korter dan tien jaar zal blijven bestaan.
1.2 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.
Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, en meubilair wordt bepaald door de omvang in m2 bruto-vloeroppervlakte van de goedgekeurde voorziening (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.
De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).
De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.
De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.
De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
2 School voor voortgezet onderwijs
2.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste tien jaar noodzakelijk is. De hieruit voortkomende ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting van deze bijlage.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw of uitbreiding door middel van ingebruikneming wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste tien jaar noodzakelijk is en de huisvesting die aanwezig is.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste tien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.
De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.
2.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan tien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan weluitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan tien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. Het verschil is minimaal 100 m2 bruto vloeroppervlakte. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan tien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.
De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan tien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.
2.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijk oppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening in de huisvesting.
De omvang van de tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair als er sprake is van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke en/of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting bij deze bijlage.
De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor gymnastiekruimte langer dan tien jaar noodzakelijk is (te bepalen met behulp van het ruimtebehoeftemodel) en de gymnastiekruimte die aanwezig is.
De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.
De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.
De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voorziening medegebruik gymnastiekruimte wordt uitgedrukt in lestijden. Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald met behulp van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 322. Hierop wordt het aantal in eigen accommodatie te verzorgen lessen in mindering gebracht (zie Deel A, paragraaf 3.5.1).
De omvang van de goedgekeurde voorziening huur sportterrein bedraagt ten hoogste acht weken per kalenderjaar. Het aantal lestijden waarvoor vergoeding wordt gegeven wordt bepaald aan de hand van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) / 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) / 322.
DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen
- minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2/ll met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto; - minimumoppervlakte van een onderwijsruimte: 8 m2 netto; - voor het speciaal basisonderwijs geldt een minimum netto oppervlakte van 84m2 voor een speellokaal.
2 School voor voortgezet onderwijs
Minimum afmetingen, uitgedrukt in netto m2:
3 Gymnastiekruimten- De oefenruimte is minimaal 252 m2 netto. - De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m. - Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2 kleedruimten met een was-/douchegelegenheid.
III-1 Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de brutovloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'
De vaststelling van de bruto-vloeroppervlakte van een schoolgebouw geschiedt voor basisonderwijs volgens NEN 2580, met de volgende aantekeningen:
- de in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend; - de oppervlakte van verbindende ruimten tussen in-of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw; - bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in-of aanpandig gelegen gymnastiek-lokalen wordt de bruto-vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.
III-2 Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs'
Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor situaties waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het ministerie van OCenW. De bruto-oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende 'beloopbare' binnenruimten. De bruto-vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen.
Tot de bruto-oppervlakte behoort eveneens:
- de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau; - de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 m2.
- De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.
- Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto-oppervlakte niet meegerekend.
- Niet beloopbare kelders en/of zolders worden niet meegerekend.
Bijlage IV Financiële normering 4
De financiële normering valt uiteen in drie delen:
- deel A: vergoeding op basis van normbedragen; - deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten; - deel C: bepaling medegebruikstarief.
DEEL A Vergoeding op basis van normbedragen
In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto-vloeroppervlakte van 2500 m2) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht. Alle in deze bijlage genoemde bedragen zijn inclusief btw.
In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:- nieuwbouw (paragraaf 1.1); - uitbreiding (paragraaf 1.2); - tijdelijke voorziening (paragraaf 1.3); - eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 1.4); - aanpassing (paragraaf 1.5) en - gymnastiek (paragraaf 1.6).
De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2009. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2008 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2009 (3% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 3.75% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 3.
1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)
De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een viertal kostencomponenten, te weten:- kosten voor terrein; - bouwkosten; - toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw; - alleen voor speciale school voor basisonderwijs: toeslag voor een speellokaal.
In het geval van vervangende nieuwbouw, waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het bouwrijpe terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D. In geval van vervangende nieuwbouw (op dezelfde plaats als het oude gebouw) behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen.
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, waarin inbegrepen een aantal m2 en een bedrag per m2 voor de overige m2 bvo. Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd. De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats
Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt op dezelfde plaats moet het desbetreffende terrein daarna worden hersteld en dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor deze kosten, zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per m2 bvo, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden. De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
1.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)
Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1035 m2 brutovloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 1.1).
Kosten voor terreinEr is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).
BouwkostenDe bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m2. Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd. De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaatsHiervoor gelden dezelfde bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard).
De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen enerzijds nieuwbouw als hoofdlocatie of uitbreiding van een permanente locatie en anderzijds uitbreiding van een bestaande tijdelijke voorziening. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).
Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatieDe vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m2. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningenDe vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m2. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen. De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
1.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
Het bedrag voor eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair tezamen bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m2. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal m2. Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding. De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
1.5 AanpassingAlle aanpassingen worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).
Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding
De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 827.134,08 (op het schoolterrein) respectievelijk € 843,863,35 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.
Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
UitbreidingBij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2.Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs er als volgt uit:
Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal bedraagt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs € 48.021,61.
2 School voor voortgezet onderwijs
De financiële normering voor het voortgezet onderwijs is onderverdeeld in:- nieuwbouw/uitbreiding (paragraaf 2.1); - tijdelijke voorzieningen (paragraaf 2.2); - eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair (paragraaf 2.3); en - gymnastiek (paragraaf 2.4).
De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2009. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2008 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2009 (3% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 3,75% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 3.
Er bestaat geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. Bij uitbreiding vindt veelal ook aanpassing van het bestaande gebouw plaats (zie voor de vaststelling van het bedrag voor de component 'aanpassing' deel B). De financiële normering voor nieuwbouw en uitbreiding valt uiteen in een tweetal kostencomponenten:- kosten van terreinen; - bouwkosten.
Kosten van terreinenEr is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen.
BouwkostenBouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede de aanleg en inrichting van het schoolterrein. In het bedrag voor de vaste normkosten wordt een tweetal vergoedingen onderscheiden, te weten een vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en een vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten. De ruimte-afhankelijke kosten bestaan uit bedragen per m2 bruto-vloeroppervlak voor de afzonderlijke ruimtesoorten van een schoolgebouw. De indeling van deze bedragen geschiedt aan de hand van de hoofdindeling van de ruimtelijke normering naar type ruimte zoals opgenomen in Bijlage III, deel B.
De sectie-afhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 m2 bruto-vloeroppervlak uit een vast bedrag per huisvestingsvoorziening, alsmede een vast bedrag per sectie. Voor kleinere projecten worden geen sectie-afhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimte-afhankelijke kosten per m2 bruto-vloeroppervlakte.
De bedragen zijn opgenomen in de hiernavolgende tabel met vaste bedragen per m2 bruto-vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening. Voor de berekening van de vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten worden de benodigde aantallen m2 per type ruimte van de goedgekeurde huisvestingsvoorziening, berekend op basis van Bijlage III, Deel C, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort. Berekening van de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten geschiedt door optelling van de algemene vaste voet en de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, dan wel beide, afhankelijk van de secties waaruit de op basis van Bijlage III goedgekeurde huisvestingsvoorziening bestaat. De vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten vormen tezamen de totale vergoeding voor de vaste normkosten.
Bedragen voor ruimte-afhankelijke kosten per bruto m² (in euro)
Specifieke ruimte:- (uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie; - handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren.
Werkplaatsen:- techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek; - consumptief: werkplaats consumptieve techniek; - grafische techniek: werkplaats grafische techniek; - landbouw: groen-praktijk;
De overige ruimte is algemene ruimte.
Bedragen voor de sectie-afhankelijke kosten per voorziening (in euro)
Tot de werkplaatssectie behoren de volgende werkplaatsen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, consumptieve techniek, meten, elektrotechniek, grafische techniek, installatietechniek, lasserij, mechanische techniek en motorvoertuigentechniek. De specifieke en algemene ruimten behoren tot de algemene sectie. De overige theorie-, theorievak- en (specifieke) vaklokalen en tevens de directie- en nevenruimten behoren tot de categorie algemeen.
Aanvullende normkostenBij de onderbouwing van het bedrag voor de vaste normkosten is uitgegaan van een standaardlocatie. Echter, als gevolg van plaatselijke omstandigheden kunnen extra kosten optreden. Voor een beperkt aantal omstandigheden wordt een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld. Dit beperkt zich tot een tweetal aspecten, te weten fundering en bemaling.In de hiervoor genoemde vergoedingsbedragen is uitgegaan van fundering op staal. In veel gevallen zal echter paalfundering noodzakelijk zijn. Het criterium voor toekenning van een bedrag voor (paal)fundering is het op te stellen sonderingsrapport.De vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte en de omvang van de bouw in bruto-vloeroppervlakte (A). De vergoeding kan worden berekend aan de hand van de volgende formules:
Nieuwbouw en uitbreiding > 1000 m2
Om in aanmerking te komen voor een aanvullende bedrag voor bemaling is de grondwaterstand maatgevend. Indien deze grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een bedrag per m2 goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend. De vergoeding bedraagt € 13,20 per m2 terrein.
Het vergoedingsbedrag voor een tijdelijke voorziening in het voortgezet onderwijs is gebaseerd op een vergoedingsformule, afhankelijk van het type voorziening. De volgende typen van tijdelijke voorzieningen worden onderscheiden:- nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen; - huur van tijdelijke lokalen.
Nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen
Het bedrag voor de huisvestingskosten van nieuwbouw en uitbreiding met tijdelijke lokalen wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule:
A = het toegekende aantal m² bruto-vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting.Voor de berekening van A wordt verwezen naar bijlage III, deel C. Alle directe en indirecte kosten gemoeid met de realisatie van de voorziening moeten worden bestreden uit het ter beschikking gestelde bedrag. Tot die kosten behoren onder meer het aansluiten van de tijdelijke huisvestingsvoorziening op nutsvoorzieningen, de leges en het geschikt maken van het terrein inclusief fundering voor de te plaatsen tijdelijke huisvestingsvoorziening.
Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).
2.3 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair
De toekenning van een vergoeding voor eerste inrichting met inventaris (leer- en hulpmiddelen en meubilair) is gekoppeld aan de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw (niet zijnde vervangende nieuwbouw), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd. Indien bij uitbreiding wordt verwezen naar medegebruik is toekenning van inventaris slechts van toepassing indien inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt dan wel niet geschikt is.De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het type ruimte dat wordt gerealiseerd. Door het verschil te bepalen tussen de aanwezige bruto vloeroppervlakte per ruimtetype en het te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype wordt de hoogte van de vergoeding bepaald aan de hand van de in onderstaande tabel genoemde bedragen.
Normbedragen inventaris per ruimtetype (in euro)
Specifieke ruimte:- (uiterlijke)verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie; - handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren; - praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken
Werkplaatsen:- techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek; - consumptief: werkplaats consumptieve techniek; - grafische techniek: werkplaats grafische techniek; - landbouw: groen-praktijk; - praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken.
De overige ruimte is algemene ruimte.
2.4 Gymnastiek voortgezet onderwijs
Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding
De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 827.134,07 (op het schoolterrein) respectievelijk € 843.863,35 (op afzonderlijk terrein).
De vergoeding voor de bouwkosten van een gymnastiekzaal omvat alle schaal- en ruimteafhankelijke kosten, alsmede kosten voor de inrichting van het terrein. De kosten voor de aankoop van grond zijn hierin niet begrepen.
Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Vergoeding bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding
Medegebruik/huur van een niet-eigen lokaal
Naast gymnastiek in een eigen ruimte van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik van een gymnastiekaccommodatie van een andere school, de gemeente of een commerciële exploitant. Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie is de school voor voortgezet onderwijs de volgende vergoeding verschuldigd:
a. Indien de gymnastiekruimte van een andere school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele en het vaste deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs. Indien de gymnastiekruimte van een school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt in ieder geval het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Als de gebruiksduur van de gymnastiekruimte vanwege het medegebruik door de VO-school boven de 26 klokuren uitkomt, dient de VO-school voor het aantal uren dat boven de 26 klokuren ligt ook het vaste deel van het klokuurbedrag te vergoeden.
b. Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, is de school voor voortgezet onderwijs de gemeente een bedrag aan exploitatiekosten verschuldigd voor het aantal lesuren gebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.
c. Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, betaalt de school voor voortgezet onderwijs de huurprijs (stichtingskosten en materiële instandhouding). De gemeente betaalt aan de school een stichtingskostenvergoeding als onderdeel van de huur. De hoogte van deze stichtingskostenvergoeding bedraagt het verschil tussen huurbedrag en het vaste en variabele deel van het klokuurbedrag voor het aantal uren gebruik. Voor de hoogte van het klokuurbedrag wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.
Voor de hoogte van het vaste deel van het klokuurbedrag onder a, b en c wordt het vaste bedrag, zoals genoemd in de beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs onderdeel 'Vergoeding per klokuur', gedeeld door 26. Vermenigvuldiging van het op deze wijze verkregen bedrag met het aantal uren resulteert in het totale vaste deel van de klokuurvergoeding dat een school voor voortgezet onderwijs moet vergoeden.
Huur sportveldenGedurende maximaal 8 weken per jaar kan een school aanspraak maken op een vergoeding van de huur van een sportveld. De vergoeding voor deze kosten bedraagt € 19,59 per klokuur.
Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen/meubilairIn geval van nieuwbouw (als eerste voorziening), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd, bestaat aanspraak op vergoeding voor eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. Bij de voorzieningen vervangende nieuwbouw en medegebruik bestaat geen aanspraak op eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. De vergoeding, afhankelijk van het type toegekende gymnastiekaccommodatie wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):
De in deze bijlage genoemde normbedragen zijn afgeleid van het prijspeil van 1 juli 1996. Jaarlijks worden door het college de werkelijke prijsontwikkeling in het afgelopen jaar en de verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van de vergoeding in het jaar van uitvoering van het programma bekendgemaakt.
Werkelijke prijsontwikkelingJaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt.
Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer 'Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000=100 (inclusief btw)', gepubliceerd in de 'Maandstatistiek bouwnijverheid' van het CBS over het tweede kwartaal van het lopende jaar en het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar. Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoedingen gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het CBS-indexcijfer 'Consumentenindex van alle huishoudens' (NR-reeks), gepubliceerd in de 'Maandstatistiek van de prijzen' van het CBS over de maand juli van het lopende jaar en de maand juli van het daaraan voorafgaande jaar. Indien de CBS-indexcijfers 'Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000=100' over het tweede kwartaal van het lopend jaar niet (tijdig) beschikbaar zijn, worden de CBS-cijfers over het eerste kwartaal van het lopende én het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar gehanteerd.
Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programmaNaast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het programma en het moment van vergoeding vast te stellen.Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenning) 'bruto investeringen door bedrijven in woningen', zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer 'prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie', zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.
DEEL B Vergoeding op basis van feitelijke kosten
In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Indien goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, 3e lid laatste volzin, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, dient aan de in dit deel van de bijlage opgenomen aanbestedingsregels te worden voldaan.
Europese aanbestedingIndien de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald bedrag uitkomt, worden ingevolge het Besluit overheidsaanbestedingen de richtlijnen van de Europese Unie (2004/18/EG) toegepast. Deze richtlijnen gelden vanaf de volgende bedragen:
- 211.000 euro (exclusief BTW) voor leveringen en diensten; - 5.278.000 euro (exclusief BTW) voor werken.
Bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke, vallen onder de definitie 'werken'. Aankoop van bijvoorbeeld meubilair of onderwijsleerpakket valt onder 'leveringen'. Bij aankoop van gebouwen en terreinen is de richtlijn uiteraard niet van toepassing.
Opdrachten onder het Europees drempelbedragOp opdrachten onder het Europees drempelbedrag zijn de richtlijnen, zoals vastgelegd in het Besluit overheidsaanbestedingen, van toepassing.Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. Als uitgangspunt hierbij geldt dat op basis van het vastgestelde gemeentelijk beleid bepaald wordt op welke wijze een opdracht wordt aanbesteed, tenzij het college na overleg anders beslist.
DEEL C Bepaling medegebruikstarieven
Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs, voor voortgezet onderwijs alsmede een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs betaalt voor het onderwijsgebruik van een lokaal, niet zijnde een gymnastiekruimte, een vergoeding. Deze vergoeding is gelijk aan het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen ter beschikking wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma's van eisen voor het basisonderwijs, zoals jaarlijks wordt bekendgemaakt door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen 5
1 Volgorde van hoofdprioriteiten
Huisvestingsvoorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prioriteit. Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit:
1. voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen; 2. voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven i.c. onderhoud van gebouwen voor primair onderwijs; 3. voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen bestaande uit aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding inhouden; 4. voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs.
Ad 1Hieronder vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing noodlokalen, medegebruik en het inpandig of deels inpandig creëren van lesruimten, inclusief (voor zover van toepassing) het daarbij horende terrein en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening bijvoorbeeld door nieuwbouw van een gymnastiekruimte behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw en ingebruikneming van een gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen vallen slechts in deze hoofdprioriteit, indien zij dienen om een tekort aan capaciteit op te heffen.
Ad 2Vervangende bouw, ingebruikneming van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen, onderhoud in het primair onderwijs, herstel van constructiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden en de aanpassing 'vervanging van een oliegestookte verwarmingsinstallatie' in het primair onderwijs vormen de tweede hoofdprioriteit.
Ad 3Aanpassingen van gebouwen voor primair onderwijs met uitzondering van het (deels) inpandig creëren van lesruimten en vervanging van een oliegestookte verwarming vallen onder hoofdprioriteit 3.
Ad 4Invulling van hoofdprioriteit 4 zal afhangen van de gevolgen van nieuwe onderwijskundige inzichten voor gebouwen. Daarnaast vallen hieronder de activiteiten van aanpassingen van meer algemene aard en herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden voor zover dit niet spoedeisend is.
2 Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subprioriteitenVervolgens wordt binnen elke hoofdprioriteit op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald. Daarbij wordt voor enige hoofdprioriteiten, namelijk de hoofdprioriteiten 2, 3 en 4, de subprioriteit bepaald afhankelijk van de functie die een ruimte heeft. Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subprioriteiten steeds per voorziening opnieuw toegepast. Onder lesruimten vallen: theorielokalen/leslokalen, vaklokalen/speellokalen en gymnastiekruimten. Onder niet-lesruimten vallen: kabinetten, personeelsruimten en overige nevenruimten binnen het gebouw. Onder het begrip overige ruimte vallen: bergingen, fietsenstallingen en voorzieningen aan het terrein.
2.1 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:a. als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen; b. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen en c. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan gymnastiekruimten opheft.
2.2 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:a. als eerste die voorziening aan een gebouw waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend; b. vervolgens die voorziening aan een theorielokaal/leslokaal waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend; c. vervolgens die voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend; d. vervolgens die voorziening aan een niet-lesruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend; e. vervolgens die voorziening aan een overige ruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend.
2.3 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen waaronder aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding betreffen' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:a. als eerste de voorziening aan een gebouw dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is; b. vervolgens de voorziening aan een theorielokaal/leslokaal dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is; c. vervolgens de voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is; d. vervolgens de voorziening aan een niet-lesruimte die niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is; en e. vervolgens de voorziening aan een overige ruimte die niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is.
2.4 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:a. als eerste de voorziening aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen aan een gebouw dat aangepast wordt waarbij het aantal groepen leerlingen het hoogst is; b. vervolgens de voorziening voor theorielokalen/leslokalen waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is; c. vervolgens de voorziening voor vaklokalen/speellokalen/gymnastiekruimten waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is; d. vervolgens de voorziening aan niet-lesruimte die als lesruimte in gebruik wordt genomen waarbij het percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt het hoogst is; e. vervolgens herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden, waarbij de ernst van de schade het hoogst is; en f. vervolgens de activiteit ten behoeve van aanpassingen van meer algemene aard, waarbij de ouderdom van het niet-aangepaste gebouw het hoogst is.
De voorliggende verordening is tot stand gekomen op basis van de modelverordening van de VNG. Centraal uitgangspunt van deze verordening is dat op basis van vooraf vastgestelde regelgeving aan schoolbesturen de mogelijkheid wordt geboden om een bij wet vastgesteld aanbod aan voorzieningen aan te vragen. Dit aanbod kan beschouwd worden als het minimaal vereiste aanbod aan huisvestingsvoorzieningen (de zorgplicht).De praktijksituatie vraagt om oplossingen die niet altijd kunnen worden gerealiseerd op grond van de regels van de verordening. Omdat juist met deze situaties goed om te kunnen gaan, is de bijlage “Lokaal Maatwerk” toegevoegd aan deze verordening.Deze bijlage maakt het mogelijk om daar waar die behoefte er bij de schoolbesturen en bij de gemeente is, praktijkgericht om te kunnen gaan met de verordening. Dit kan leiden tot het nemen van besluiten die afwijken van de verordening of daarop een aanvulling vormen.
Als in gezamenlijk overleg besloten wordt af te wijken van de verordening of de verordening aan te vullen, gelden de volgende uitgangspunten:1. een afspraak lokaal maatwerk wordt in het OOGO* op grond van overeenstemming vastgelegd in een advies aan de gemeenteraad;2. deze afspraak is beargumenteerd op grond van heldere en meetbare criteria;3. gelijke behandeling in gelijke gevallen;4. een nieuwe afspraak dient in de verordening te worden vastgelegd in de bijlage lokaal maatwerk.
Mede op grond van deze uitgangspunten is een procedure overeengekomen die geldt voor het leveren van lokaal maatwerk. Deze procedure wordt in deel B toegelicht.
*:OOGO: Op Overeenstemming Gericht Overleg met het lokale onderwijsveld.
Deel B Procedure Lokaal Maatwerk
In de verordening worden wettelijk vereiste bepalingen geformuleerd met behulp waarvan gemeenten het onderwijshuisvestingsbeleid vorm kunnen geven. Indien gemeenten daarnaast op grond van lokale omstandigheden aanvullend of afwijkend beleid willen formuleren, zal dit beleid uiteindelijk vertaald moeten worden naar een wijziging van de verordening. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van het definiëren van extra voorzieningen of een andere formulering van criteria van noodzakelijkheid, omvang of financiële normering van bepaalde voorzieningen.
De gemeente Oirschot hanteert de volgende procedure voor het maken van afspraken in het kader van lokaal maatwerk:
1. een afspraak lokaal maatwerk wordt overeengekomen in het Op Overeenstemming Gericht Overleg in de gemeente Oirschot tussen de scholen voor het primair en voortgezet onderwijs en de gemeente. De afspraak wordt in de vorm van een advies aan de gemeenteraad voorgelegd;2. een afspraak is gebaseerd op heldere, meetbare criteria. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van o.a. het Integrale Huisvestingsplan (IHP), het Planmatige Onderhoudsbeheer (POB) en de leerlingenprognose;3. vanaf het moment dat een afspraak vastligt in de verordening geldt deze afspraak ook voor vergelijkbare situaties;4. een afspraak lokaal maatwerk wordt vastgelegd in bijlage VI, Deel C van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Oirschot; hiertoe is een besluit van de gemeenteraad vereist;5. een afspraak lokaal maatwerk wordt op de volgende manier beschreven:
- Nummer - Korte omschrijving - Verwijzing naar het onderdeel in de verordening waarop de afspraak betrekking heeft - Beschrijving concrete afspraak
Deel C Afspraken Lokaal Maatwerk
I. Toepassing van medegebruik bij ruimtebehoefte
Bijlage I, algemeen.Bijlage I, deel A, onder 1.8
Afspraak:Als een school recht heeft op uitbreiding wordt deze pas toegekend als er geen ruimte (rekening houdend met het gestelde in bijlage I, deel A, onder 1.8) beschikbaar is waar middels “medegebruik” gebruik van kan worden gemaakt om deze ruimtebehoefte op te vangen. Op grond van de volgende twee criteria kan afgezien worden van medegebruik:
- de bouwtechnische en/of de functionele en/of de onderwijskundige kwaliteit is niet voldoende. Dit moet worden aangetoond op grond van een door alle partijen erkend rapport over de kwaliteit van de schoolgebouwen (bijvoorbeeld het IHP of een rapport van de inspectie van het onderwijs) en;- het aantal jaren dat medegebruik plaats moet vinden 5 jaar of meer is. Dit moet worden aangetoond door middel van prognoses die voldoen aan de in de verordening gestelde criteria.
II. Vergoeding inzake bouwkundige en installatietechnische aanpassingen ter verkrijging van een gebruiksvergunning (brandveiligheid)
Bijlage I, deel A, 1.10, onder eBijlage III, deel C, onder 1.3
Afspraak:Schoolbesturen zijn op basis van de woningwet verplicht om te beschikken over een gebruiksvergunning brandveiligheid. Gelet op de noodzaak om schoolgebouwen waar nodig snel overeenkomstig de eisen uit de regelgeving over brandveiligheid aan te passen, brengt de gemeenteraad de eenmalige investeringskosten van bouwkundige aanpassingen aan het gebouw en installatietechnische aanpassingen voor vergoeding in aanmerking die op basis van onderhavige regelgeving noodzakelijk zijn en terstond uitgevoerd dienen te worden. Over de kosten van onderhoud, vervanging en doormelding zijn de onderstaande afspraken gemaakt:
*1: op brandveiligheidsbudget van gemeente, aangevuld vanuit de scholen;*2: een gebruiksvergunning wordt verleend voor onbepaalde tijd en wordt jaarlijks door de gemeente gecontroleerd. Hieraan zijn vooralsnog geen kosten verbonden;*3: mogelijkheden:-PAC meldt bij sleutelbeheerder en deze maakt afspraak met politie;-PAC meldt door naar een particulier beveiligingsbedrijf.
Aanvragen van een schoolbestuur worden vergezeld van een rapport waaruit onomstotelijk blijkt dat op basis van wettelijke regelgeving een voorziening noodzakelijk is en dat deze voorziening terstond getroffen dient te worden. Aanvragen zijn voorzien van een kostenraming.
III. Bepaling bruto-vloeroppervlakte basisonderwijs
Bijlage III, III-I Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de brutovloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'
Afspraak:Het is reëel om voor het bepalen van de bruto-vloeroppervlakte van de huidige schoolgebouwen in Oirschot niet uit te gaan van het aantal m2 op basis van de meetinstructie (Bijlage III, III-I Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de brutovloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs') in de onderliggende verordening. In de gemeente Oirschot hebben we te maken met oude schoolgebouwen met veel disfunctionele ruimten zoals brede gangen en hoge plafonds. Deze ruimte kan niet als onderwijscapaciteit ingezet worden. Als we uitgaan van de meetinstructie in de onderliggende verordening kan dit voor scholen onredelijke situaties opleveren en kunnen leerlingen niet adequaat gehuisvest worden. We gaan daarom uit van de onderstaande bruto-vloeroppervlakten, per 1 januari 2010:
Voor alle nieuwbouw die na 1 januari 2010 plaatsvindt, wordt de bruto vloeroppervlakte bepaald aan de hand van Bijlage III, III-I Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de brutovloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs' van de Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs.
Voor alle uitbreiding die na 1 januari 2010 plaatsvindt, wordt de bruto vloeroppervlakte van dat gedeelte waarmee de school wordt uitgebreid, bepaald aan de hand van Bijlage III, III-I Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de brutovloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs' van de Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs. Dit aantal m2 wordt opgeteld bij de in bijlage VI van de Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Oirschot gestelde bruto vloeroppervlakte voor het bepalen van de totale bruto vloeroppervlakte.
Voor alle scholen waarvan ruimten na deze datum ontrokken worden aan het onderwijs wordt de totale bruto vloeroppervlakte berekend op basis van de in bijlage VI van de Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Oirschot gestelde bruto vloeroppervlakte.
IV Onderwijskundige vernieuwingen
Bijlage I, deel A, artikel 1.9
AfspraakNaast de genoemde voorzieningen aanpassing in Bijlage I, deel A, artikel 1.9, kunnen scholen voor basisonderwijs ook aanvragen indienen in het kader van de voorziening aanpassing voor onderwijskundige vernieuwingen voor plaatsing op het Programma. Scholen kunnen een aanvraag indienen voor aanpassing van bestaande gebouwen als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen. Dit betreft de volgende aanpassingen:
- aanpassingen in het kader van onderwijskundige ontwikkelingen;- aanpassingen in het kader van passend onderwijs;- aanpassingen in het kader van het verbreden van de maatschappelijke functie van de school;- aanpassingen in het kader van ict-onderwijs.
Op aanvragen voor onderwijskundige vernieuwingen zijn de bepalingen van de Verordening Voorzieningen Huisvesting gemeente Oirschot integraal van toepassing.
ToetsingscriteriaDe noodzaak van de voorziening aanpassing onderwijskundige vernieuwingen blijkt uit het feit dat:a. de aanpassing nog niet eerder is toegekend, en b. bij de bouw van het gebouw geen rekening is gehouden met onderwijskundige vernieuwingen, en c. het een permanent gebouw betreft, end. de voorziening een relatie heeft met het gemeentelijk lokaal sociaal beleid (Lokale Educatieve Agenda en/of het gemeentelijk jeugdbeleid en/of het gemeentelijk WMO beleid) ene. de voorziening gebaseerd is op een onderwijskundige visie.
Voor scholen die binnen redelijke termijn in aanmerking komen voor vervangende bouw kan geen voorziening aanpassing onderwijskundige vernieuwingen worden aangevraagd.
Omvang en financiële normeringDe omvang van de voorziening aanpassing onderwijskundige vernieuwingen is afhankelijk van de permanente ruimtebehoefte waarvoor tenminste 10 jaar lang leerlingen aanwezig zullen zijn op basis van de leerlingenprognose die voldoet aan de in bijlage II gestelde criteria. Deze ruimtebehoefte kan berekend worden aan de hand van deel B van bijlage III: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’. Op basis van deze ruimtebehoefte kan de vergoeding bepaald worden. Deze vergoedingen zijn weergegeven in de hiernavolgende tabel.
De in de bovenstaande tabel opgenomen bedragen zijn gebaseerd op het jaar 2009. Voor de indexering van deze bedragen wordt aangesloten bij de systematiek van prijsbijstelling en indexering zoals opgenomen in Bijlage IV, deel A, hoofdstuk 3. Voor het prijsbijstellingscijfer wordt aangesloten bij het prijsbijstellingscijfer voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding.
Beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs gemeente Oirschot 2010 7
Het college van de gemeente Oirschot;
gelet op artikel 117 , 134 en 136 van de Wet op het primair onderwijs en gelet op de artikelen XIII , XV en XVII van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden;
gelet op artikel 5 van de Gemeentewet;
gezien het gevoerde op overeenstemming gericht overleg met vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen van de niet door gemeente in stand gehouden scholen in de gemeente;
besluit vast te stellen de volgende:
beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs gemeente Oirschot 2010
________________________________________________________________________________________________________
Artikel 1 Omvang en bekostiging gebruik
1. De omvang van het door de gemeente bekostigde gebruik van een gymnastiekruimte door een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week waarin volgens het activiteitenplan door de school de gymnastiekruimte wordt gebruikt. Voor een basisschool wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt vastgesteld op basis van het aantal groepen volgens het bepaalde in artikel 14 van het Besluit Bekostiging WPO en de splitsingstabel zoals opgenomen in de bijlage bij deze beleidsregel. Het aantal klokuren bedraagt ten hoogste 1,5 klokuur per week per groep leerlingen van 6 jaar en ouder. 2. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs dat eigenaar is van een gymnastiekruimte ontvangt jaarlijks bekostiging. De hoogte van de bekostiging wordt vastgesteld volgens het bepaalde in de bijlage bij deze regeling, op basis van de door het betreffende bevoegd gezag ingevolge artikel 38, eerste lid van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs verstrekte gegevens. Het maximaal aantal voor bekostiging in aanmerking komende klokuren wordt op grond van het eerste lid vastgesteld. Wanneer er sprake is van medegebruik van de gymnastiekruimte door een of meer andere scholen voor basisonderwijs wordt voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding het aantal klokuren getotaliseerd. 3. Het college keert de ingevolge het tweede lid vastgestelde jaarlijkse vergoeding in driemaandelijkse termijnen uit aan het bevoegd gezag als bedoeld in het tweede lid, waarbij de eerste termijn aanvangt aan het begin van het schooljaar.
Artikel 2 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van deze regeling betreffende, waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.
Artikel 3 IndexeringHet college stelt jaarlijks de in het kader van deze regeling gehanteerde normbedragen voor de klokuurvergoeding bij op basis van de in bijlage IV, deel A van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.
Artikel 4 Citeertitel; inwerkingtreding1. Deze regeling kan worden aangehaald als: beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs gemeente Oirschot 2010. 2. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.
Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 6 oktober 2009.
Grondslag bekostiging voor materiële instandhouding lichamelijke oefening gemeente Oirschot 8
BasisschoolVoor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep 6-12-jarigen wordt maximaal 1,5 klokuur gymnastiek vergoed. Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Bij de bepaling van het aantal formatieplaatsen en daarop gebaseerde aantal groepen wordt uitgegaan van de formule en bepalingen zoals vastgelegd in artikel 14 van het Besluit Bekostiging WPO. Dit vloeit voort uit het derde lid van artikel 136 WPO.Voor het bepalen van het aantal groepen 6-12 jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht 'splitsing aantal groepen leerlingen' zoals weergegeven in tabel 1.
Tabel 1 Splitsingstabel aantal groepen leerlingenDeze tabel geeft inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal gymgroepen leerlingen in groepen 4- en 5-jarigen en groepen 6- tot en met 12-jarigen ten behoeve van het onderwijs in de lichamelijke oefening.
Ingevolge artikel 117 en 136 van de Wet op het primair onderwijs worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud aan de binnenzijde van het gebouw, de materiële instandhouding alsmede een vergoeding voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal.
De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur.
De bovenstaande normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2009. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2008 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2009 (3,75% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek).
Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening
Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:
- Indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed. - Indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed. - Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren.
Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.
Procedure voor het Op Overeenstemming Gericht Overleg (OOGO) met het onderwijsveld gemeente Oirschot 2010 9
De raad van de gemeente Oirschot;
Gelezen het voorstel van het College van 6 oktober 2009;
Gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 76 m van de Wet op het voortgezet onderwijs;
gezien het gevoerde op overeenstemming gericht overleg met vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen van de niet door gemeente in stand gehouden scholen in de gemeente;
besluit vast te stellen de volgende:
procedure voor het te voeren Op Overeenstemming Gericht Overleg gemeente Oirschot 2010.
___________________________________________________________________________________________________________
Artikel 1 Functie overlegorgaan
1. Er is een overlegorgaan onderwijshuisvesting waarin burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door de wethouder onderwijs, met de vertegenwoordigers van alle schoolbesturen voor primair en voortgezet onderwijs (met op het grondgebied van de gemeente gelegen scholen) overleg voeren over het lokale onderwijshuisvestingsbeleid.2. In het overlegorgaan komen de onderwerpen aan de orde waarop het op overeenstemming gericht overleg van toepassing is als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs.
Artikel 2 Samenstelling overlegorgaan
1. De schoolbesturen kunnen zich laten vertegenwoordigen in het overlegorgaan. Een schoolbestuur wijst daartoe een vertegenwoordiger aan, die namens dit schoolbestuur het overleg voert.2. De portefeuillehouder onderwijs vertegenwoordigt burgemeester en wethouders in het overlegorgaan. De portefeuillehouder onderwijs fungeert als voorzitter van het overlegorgaan.
1. Voordat burgemeester en wethouders een voorstel aan de raad doen over een onderwerp, zenden zij de voorgenomen inhoud van dit voorstel met een toelichting daarop toe aan alle schoolbesturen.2. De toezending geschiedt onder bekendmaking van de plaats, de datum en het tijdstip waarop het overleg hierover zal aanvangen. Tussen de datum van de toezending van het voorstel en de datum van het overleg liggen tenminste twee weken.3. De schoolbesturen die niet deelnemen aan het overleg kunnen voor de datum van dit overleg hun zienswijzen schriftelijk kenbaar maken aan burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders stellen de deelnemers aan dit overleg hiervan in kennis.4. Het overleg kan ook bestaan uit het toezenden van de stukken aan de schoolbesturen met daarbij het verzoek binnen een termijn van minimaal twee weken desgewenst hun zienswijzen kenbaar te maken.
Burgemeester en wethouders voeren het secretariaat van het overlegorgaan.
Artikel 5 Verslaglegging en informeren raad
1. Burgemeester en wethouders maken een verslag van het overleg2. Het verslag bevat een overzicht van de besproken onderwerpen, waarbij per onderwerp wordt aangegeven:a. of volledige, geen volledige of geen overeenstemming is bereikt;b. de in het overleg door de deelnemers naar voren gebrachte zienswijzen en – indien van toepassing- de zienswijzen als bedoeld in artikel 3:3;c. de door de portefeuillehouder onderwijs in het overleg toegezegde wijzigingen in het oorspronkelijke voorstel.3. Burgemeester en wethouders brengen het verslag gelijktijdig met het voorstel over het onderwerp ter kennis van de raad. Indien het college afwijkt van de tijdens het overleg naar voren gebrachte zienswijzen, wordt dit gemeld in het voorstel aan de raad. Daarbij geven zij de redenen aan van het niet of niet geheel overnemen van deze zienswijzen.
Artikel 6 Citeertitel; inwerkingtreding1. Deze procedure kan worden aangehaald als: procedure voor het Op Overeenstemming Gericht Overleg (OOGO) gemeente Oirschot 2010.2. Deze procedure treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 20 oktober 2009.
Toelichting 1 Modelbeleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs gemeente Oirschot 2010
In deze beleidsregel is de vergoeding voor gymnastiekruimten voor het primair onderwijs nader geregeld.De verlegging per 1 januari 1997 van de geldstroom 'materiële instandhouding gymnastiek' voor het primair onderwijs naar de gemeenten via het Gemeentefonds leidt tot de opdracht aan het college om na overleg met de schoolbesturen voor het onderwijs in lichamelijke opvoeding het aantal klokuren vast te stellen dat ten hoogste per groep leerlingen voor vergoeding in aanmerking komt (artikel 117 en artikel 136 WPO, artikel 115 en artikel 130 WEC). Deze wettelijke opdracht is nader uitgewerkt in deze beleidsregel.
Artikel 1 Omvang en vergoeding gebruik
De capaciteit en het gebruik van gymnastiekaccommodaties wordt uitgedrukt in een aantal klokuren onderwijsgebruik. Hiertoe is in het eerste lid bepaald dat het college voor het basisonderwijs ten hoogste 1,5 klokuur gymnastiek per bovenbouwgroep bekostigt. De formulering 'ten hoogste' betekent dat het college ook minder klokuren kan bekostigen wanneer op basis van het activiteitenplan van de school het gebruik van de gymnastiekruimte onder dit niveau ligt. De formulering sluit tevens uit dat het gebruik boven deze norm voor bekostiging van gemeentewege in aanmerking komt.De wijze waarop het aantal groepen, waarvan de omvang van het gebruik wordt afgeleid, vastgesteld wordt, is voor wat betreft het reguliere basisonderwijs neergelegd in artikel 14 van het Besluit bekostiging WPO.
Hier wordt de hoogte en wijze van vergoeding geregeld voor het gebruik door het primair onderwijs van gymnastiekruimten die in eigendom zijn van een schoolbestuur van een niet door de gemeente in stand gehouden school. Anders dan voor de gymnastiekruimten die door of vanwege de gemeente beschikbaar zijn voor het onderwijsgebruik, dient in dit geval een vergoeding aan het schoolbestuur te worden verstrekt.Een school voor primair onderwijs welke een gemeentelijke accommodatie gebruikt als gymnastiekruimte krijgt hiervoor geen vergoeding. De gemeente bekostigt immers tot aan het genoemde maximum in lid 1 zelf de exploitatie van dit gebruik. Wanneer een schoolbestuur, niet zijnde de gemeente, eigenaar is van de accommodatie dan dient dit wel een vergoeding te ontvangen teneinde de kosten van het onderwijsgebruik te kunnen dekken.