Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Vlieland

STANDPLAATSENBELEID VLIELAND 2019

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVlieland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingSTANDPLAATSENBELEID VLIELAND 2019
CiteertitelStandplaatsenbeleid Vlieland 2011
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerpOpenbare orde en veiligheid

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Artikel 5:17 APV Vlieland 2011

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-11-2019nieuwe regeling

19-11-2019

gmb-2022-376936

Tekst van de regeling

Intitulé

STANDPLAATSENBELEID VLIELAND 2019

 

Het college van de gemeente Vlieland,

Overwegende

Dat het gewenst is om in beleidsregels criteria vast te leggen, die een nadere invulling geven aan de artikelen 5:17 tot en met 5:20 van de Algemene Plaatselijke Verordening Vlieland 2011(APV) juncto artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht

Besluiten vast te stellen: “Standplaatsenbeleid Vlieland 2019”.

Artikel 1 Begripsbepalingen

 

  • 1.

    Standplaats: een plaats als bedoeld in artikel 5.17 APV.

  • 2.

    Standplaatsvergunning: een vergunning voor het innemen van een standplaats.

  • 3.

    Vaste standplaats: een standplaats op een daartoe aangewezen locatie die voor een aaneengesloten periode van maximaal vijf jaar wordt ingenomen.

  • 4.

    Tijdelijke standplaats: een standplaats op een daartoe aangewezen locatie die voor een periode van maximaal drie weken wordt ingenomen.

  • 5.

    Verkoopmiddel: een kar, wagen, kraam, tafel of anderszins een verkoopmiddel.

Artikel 2 Bereik van de beleidsregels

  • 1.

    Standplaatsvergunningen worden uitsluitend verleend ten behoeve van ambulante handel en dienstverlening.

  • 2.

    Deze beleidsregels zijn niet van toepassing op het toewijzen en/of innemen van standplaatsen op de (week)markt/braderie.

  • 3.

    Deze beleidsregels zijn niet van toepassing op evenementen.

  • 4.

    Deze beleidsregels zijn niet van toepassing op het strand.

Artikel 3 Maximum stelsel vaste standplaatsen

  • 1.

    Er geldt een maximum stelsel voor vaste standplaatsen.

  • 2.

    De vaste standplaatsen zijn:

  • 1.

    een standplaats aan de Dorpsstraat welke kan worden ingenomen in aangegeven gebied (bijlage 1)

  • 2.

    aan de Badweg nabij kruising Kampweg welke kan worden ingenomen in aangegeven gebied (bijlage 2)

  • 3.

    bij de hoek van de Badweg en Willem de Vlaminghweg welke kan worden ingenomen in aangegeven gebied (bijlage 3)

Artikel 4 Wijze van aanvragen

  • 1.

    Een standplaatsvergunning moet schriftelijk worden aangevraagd.

  • 2.

    De aanvraag dient te zijn voorzien van:

a: naam en adres van de aanvrager;

b: indien de aanvrager gebruik maakt van werknemers; namen van de werknemers, ID bewijzen en arbeidscontracten;

c: omschrijving en/of foto van verkoopmiddel voorzien van afmetingen;

d: het te verkopen assortiment;

e: omgevingsvergunning voor activiteit en bouwwerk.

  • 1.

    Bij de aanvraag voor het innemen van een standplaats op particulier eigendom, moet een schriftelijke toestemming van de eigenaar of de zakelijke gerechtigde voor het gebruik van zijn terrein voor het innemen van een standplaats worden overgelegd.

  • 2.

    De aanvrager van een vaste standplaats dient een inschrijving van de Kamer van Koophandel en een bewijs van inschrijving van het Centrale Registratiekantoor detailhandel ambacht te overleggen.

  • 3.

    Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan de voorwaarden van voornoemde leden, dan kan de aanvraag niet in behandeling worden genomen.

  • 4.

    De aanvrager zal ingeval van lid 5, in de gelegenheid worden gesteld zijn verzuim te herstellen binnen 14 dagen, waardoor de termijn van de beslissing op de aanvraag zal worden opgeschort.

Artikel 5 Weigeringsgronden

  • 1.

    De aanvraag wordt getoetst aan de weigeringsgronden van artikel 1:8 en 5:18 APV.

Artikel 6 Inrichting/gebruik van de standplaatsen

Het college kan voor de standplaatsen in de vergunning nadere voorwaarden bepalen omtrent:

  • 1.

    de oppervlakte van de standplaats;

  • 2.

    de aan- of afwezigheid van sta- en zitplaatsen;

  • 3.

    nadere eisen aan het verkoopmiddel;

  • 4.

    het assortiment;

  • 5.

    periode innemen standplaats;

  • 6.

    het gebruik en uiterlijk aanzien van de standplaats.

Artikel 7 Toewijzen vaste standplaatsen

  • 1.

    Per ondernemer kan maximaal één vaste standplaatsvergunning worden afgegeven.

  • 2.

    De vaste standplaatsvergunning kan worden verleend voor een periode van maximaal 5 (vijf) jaar.

  • 3.

    Na de termijn van 5 (vijf) jaar wordt de standplaats aangeboden als een vrijkomende standplaats.

  • 4.

    Voor de vrijgekomen standplaatsen zal een publicatie plaatsvinden waarop belangstellenden schriftelijk kunnen reageren.

  • 5.

    Het college kan nadere toewijzingscriteria vaststellen.

  • 6.

    Bij gelijkwaardige aanvragen volgt een loting.

  • 7.

    Het college neemt conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een besluit op de aanvraag voor de toewijzing van de standplaats.

Artikel 8. Vervallen van een standplaatsvergunning

Het recht op een standplaats vervalt:

  • 1.

    op eigen verzoek;

  • 2.

    bij overlijden van de vergunninghouder;

  • 3.

    na afloop van de in de vergunning opgenomen termijn.

Artikel 9. Intrekken van een standplaatsvergunning

Een standplaatsvergunning kan worden ingetrokken:

  • 1.

    in het belang van de verkeersveiligheid;

  • 2.

    indien de vergunninghouder in strijd handelt met het bij of krachtens dit standplaatsenbeleid

bepaalde;

  • 1.

    indien de vergunninghouder in strijd handelt met de voorwaarden van de

verleende vergunning;

  • 1.

    indien de vergunninghouder de vergunning niet daadwerkelijk benut door het innemen van

de standplaats;

  • 1.

    indien de vergunninghouder in strijd handelt met de APV, de Warenwet,

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Drank- en

Horecawet, Winkeltijdenwet, Wet Milieubeheer en/of Afvalstoffenverordening;

  • 1.

    indien de toestemming van de eigenaar van het terrein waarop de standplaats

wordt ingenomen wordt ingetrokken of vervalt.

Artikel 10. Nutsvoorzieningen

  • 1.

    Vergunninghouder is zelf verantwoordelijk voor de aanwezigheid van nutsvoorzieningen.

  • 2.

    Het is niet toegestaan gebruik te maken van een aggregaat.

  • 3.

    Bij het eindigen van de vergunning, kan de vergunninghouder indien gewenst en

na toestemming van het college de geplaatste nutsvoorzieningen achterlaten.

  • 1.

    Wanneer er geen overname van nutsvoorzieningen zal plaatsvinden, dient

de vergunninghouder bij einde van de termijn van de vergunning de nutsvoorzieningen te verwijderen.

Artikel 11. Persoonlijk innemen van de standplaats

  • 1.

    De standplaatsvergunning is persoonsgebonden, en wanneer de vergunninghouder

zijn verkoopmiddel verkoopt, verhuurt of in gebruik geeft, verschaft dit de koper, huurder

of gebruiker geen recht op toekenning van de standplaats.

  • 1.

    Het innemen van een standplaats is alleen toegestaan door de vergunninghouder dan wel

door een bij hem in dienst zijnde werknemer.

  • 1.

    In geval er sprake is van een werknemer, zal dit schriftelijk kenbaar worden gemaakt aan het

college voorzien van een kopie van arbeidsovereenkomst en ID-bewijs van de werknemer.

Artikel 12 Overlijden, blijvend arbeidsongeschiktheid

  • 1.

    Ingeval van overlijden of blijvende arbeidsongeschiktheid kan de vergunning voor

de resterende duur van de vergunning worden overgeschreven op de

achterblijvende echtgeno(o)te, geregistreerd partner of een van de kinderen,

of op in dienst zijnde werknemers, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten.

  • 1.

    Een daartoe strekkende aanvraag wordt binnen acht weken na het overlijden

of na de vaststelling van de blijvende arbeidsongeschiktheid bij het college ingediend.

  • 1.

    Na afloop van de resterende duur, wordt de standplaats als vrijkomende

standplaats aangeboden.

  • 1.

    Bij niet inachtneming van de termijn van het tweede lid, komt de vergunning te vervallen.

Artikel 13 Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1.

    Dit standplaatsenbeleid Vlieland 2019 treedt vanaf datum van publicatie

rechtstreeks in werking, behoudens artikel 7, derde lid ten aanzien van

de vergunninghouders van de standplaatsen 2018/2019.

  • 1.

    Rechten voortvloeiende uit het Standplaatsenbeleid Vlieland 2018 komen voorts

te vervallen.

Toelichting standplaatsenbeleid Vlieland 2019

Inleiding

Dit standplaatsenbeleid is een uitwerking van “Afdeling 4 Standplaatsen” en in het bijzonder artikel 5:18 van de Algemene Plaatselijke Verordening Vlieland 2011 (APV 2011). Het biedt een toetsingskader voor vergunningverlening en vormt ook een regelinstrument om verstoring van de openbare orde en/of ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen te voorkomen op het gebied van de ambulante handel.

Gezien het feit dat een groot deel van Vlieland natuurgebied is, er een waardevol dorpsgezicht is en er sprake is van een beperkt wegennet, wordt terughoudend omgegaan met het uitgeven van vergunningen voor het innemen van een standplaats als bedoeld in artikel 5:18 eerste lid van de APV 2011.

Met het in dit standplaatsenbeleid omschreven vergunningstelsel worden bovengenoemde waarden (natuurgebied en waardevol dorpsgezicht) zoveel mogelijk beschermd. Deze toelichting standplaatsenbeleid maakt overigens onderdeel uit van de beleidsregels.

Noodzaak tot wijziging van het beleid

Op 20 maart 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlieland (hierna: het college) het standplaatsenbeleid Vlieland 2018 vastgesteld. Op 31 maart 2018 is het standplaatsenbeleid Vlieland 2018 gepubliceerd.

Alle drie vergunninghouders van 2018/2019 hebben hiertegen een zienswijze ingediend. Dit heeft vervolgens geleid tot een gesprek met de vergunninghouders begin 2019 waarbij het gehele standplaatsenbeleid is geӫvalueerd en vergunninghouders hun input konden geven.

Door de vergunninghouders is naar voren gebracht dat zij (i) graag een meer positievere benadering zien vanuit de gemeente; meer (ii) duidelijkheid wensen over het beleid, en (iii) er minder beperkingen worden opgelegd zoals een beperking van het assortiment en de verplichte openingstijden. Ook (iv) wensen de vergunninghouders een mogelijkheid tot overdracht van de standplaatsvergunning. Met voorgaande input “in het achterhoofd”, is het Standplaatsenbeleid Vlieland 2018 geheel “onder de loep ”genomen, en is daarbij tevens onderzoek gedaan naar het standplaatsenbeleid van andere gemeenten.

In het algemeen heeft het voorgaande onderzoek geleid tot een herschrijving van het standplaatsenbeleid. Het gaat om tekstuele aanpassingen. Dit om het beleid duidelijker te maken. Voorts is er (meer) aandacht besteed aan toepassing van hogere wetgeving en recente jurisprudentie op het gebied van standplaatsenbeleid. Verder zijn een aantal alinea’s geschrapt daar bepaalde zaken dubbel werden genoemd en/of niet meer ter zake doen.

Uitgangspunt van het college is dat standplaatsen Vlieland verlevendigen, werkgelegenheid verschaffen, bijdragen aan de aantrekkelijkheid van de openbare ruimte en een verrijking zijn van het voorzieningenaanbod voor de inwoners van Vlieland en het toerisme. Wel moet hierbij uiteraard de geldende wetgeving in acht worden genomen, en is het juist vanwege de kleinschaligheid op Vlieland relevant om hierin duidelijkheid te scheppen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Begripsbepalingen spreken voor zich.

Artikel 2

In dit artikel wordt vastgesteld wanneer de beleidsregels van toepassing zijn. Standplaatsen worden uitsluitend verleend ten behoeve van ambulante handel (het te koop aanbieden van goederen) en dienstverlening. Bij dit laatste moet men denken aan bijvoorbeeld het uitvoeren van een bevolkingsonderzoek in een speciaal daartoe uitgeruste bus.

De beleidsregels zijn niet van toepassing op standplaatsen op de weekmarkt/braderie en ook niet van toepassing op de standplaatsen bij evenementen. Deze standplaatsen worden gereguleerd via de daarvoor verleende vergunningen.

De beleidsregels zijn tevens niet van toepassing voor op het strand. Deze standplaatsen op het strand worden thans gereguleerd via een strandexploitatievergunning krachtens de strandnotitie Vlieland.

Artikel 3

Gemeente Vlieland kent een maximum stelsel. Dit is krachtens de jurisprudentie mogelijk. Er wordt hierbij verwezen naar de gepubliceerde uitspraak van de Raad van State ECLI:NL:RVS:BH4009.

De afgelopen jaren is gebleken dat meer dan drie vaste standplaatsen te veel is voor het eiland Vlieland met zijn relatief kleine oppervlakte, de belangrijke natuur- en ruimtelijke waarden en beperkte wegennet.

Gelet op aspecten als openbare orde, veiligheid, overlast maar ook gelet op de ruimtelijke ,economische en maatschappelijke aspecten, zoals dat een viskraam in het centrum van het dorp niet meer valt weg te denken en dat de standplaatsen Vlieland verlevendigen, zullen de huidige drie vaste standplaatsen blijven bestaan.

Artikel 4

Om de aanvraagprocedure duidelijker te maken is het raadzaam om hiervoor een schriftelijke procedure vast te stellen, zodat dit zowel voor de behandelende ambtenaar als voor de aanvrager helder is. De vereisten komen deels overeen met het Standplaatsenbeleid Vlieland 2018.

Wat betreft het nieuwe vereiste, namelijk het overleggen van de omgevingsvergunning(en), wordt er verwezen naar de toelichting op artikel 9.

Wat betreft de vereiste schriftelijke toestemming van de eigenaar van het stuk grond, genoemd onder het derde lid, bestaat soms de misvatting dat met deze toestemming dan tevens de vergunning voor een standplaats is verstrekt. Dit is uiteraard niet juist. Krachtens artikel 5:18 APV kan alleen het college een vergunning voor een standplaats verstrekken.

Artikel 5

Op grond van de jurisprudentie kan worden gesteld dat bestuursorganen een ruime beleids- en beoordelingsruimte genieten bij het verlenen van een standplaats­ vergunning. Het besluit om de vergunning te weigeren moet wel zijn gebaseerd op (een van) de algemene (1:8 APV) en/of specifieke weigeringsgronden (5:18 APV). 

Artikel 1:8 APV bepaalt dat een vergunning geweigerd kan worden bij strijdigheid met:

  • 1.

    de openbare orde: bijvoorbeeld als het soort goederen of diensten of de wijze waarop deze worden aangeboden ertoe kan leiden dat de openbare orde wordt verstoord, is het mogelijk om de vergunning te weigeren.

  • 2.

    de openbare (verkeer) veiligheid: men kan hier denken aan het verkeer blokkeren, of een bepaalde hoek is niet meer zichtbaar voor het verkeer of risico op onevenredige parkeerdruk.

  • 3.

    de volksgezondheid; deze weigeringsgrond kan samenvallen met veiligheid wanneer het belang is verkeersslachtoffers te voorkomen.

  • 4.

    bescherming milieu: hierbij kan gedacht worden aan het verstoren van het broedseizoen of wanneer de kans aanwezig is dat de milieunormen (geluid en stank) zullen worden overtreden. Ook duurzaamheid kan hierin een rol gaan spelen.

Artikel 5:18 bepaalt dat een vergunning wordt geweigerd wegens strijd met een geldend bestemmingsplan enkan worden geweigerd als de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving, niet voldoet aan de eisen van redelijke welstand. Hierbij wordt ook verwezen naar de toelichting op de kwaliteitscriteria van het verkoopmiddel van artikel 6 derde lid.

Voorts kan als weigeringsgrond gelden dat door het verlenen van de vergunning een redelijke verzorgingsniveau voor de consument in gevaar komt. Hierbij kan gedacht worden aan het weigeren van de vergunning wanneer de standplaats dan wel de aard van de aan te bieden producten geen verrijking dan wel aanvulling vormt op het huidige voorzieningenniveau. Aan de invulling van een redelijk verzorgingsniveau voor de consument, heeft het college beoordelingsvrijheid.

Artikel 6

Onderhavig artikel geeft aan dat het nodige kan worden geregeld in de voorwaarden van de verleende vergunning.

Lid 1: Als uitgangspunt geldt dat de oppervlakte van de standplaats inclusief verkoopmiddel, maar exclusief luifel maximaal 15m2 bedraagt. De hoogte is maximaal 2,60m hoog. Er geldt 1 bouwlaag.

Deze voorwaarde wordt gezien ter bescherming van ruimtelijke omgevingsaspecten (natuur en beschermd dorpsgezicht).

Lid 2: Het gaat bij standplaatsen primair om detailhandel, en niet om horeca. Het plaatsen van zitgelegenheden in combinatie met tafels of daarop gelijkende voorzieningen is daarom slechts onder strikte voorwaarden toegestaan.

Een ondernemer die een standplaats aanvraagt, dient vooraf aan te geven of er zitplaatsen (in de vorm van banken of losse stoelen) of staanplaatsen (in de vorm van statafels) bij de standplaats zullen komen. De mogelijkheid bestaat dat het is toegestaan om:

  • 1.

    zitplaatsen geschikt voor maximaal zes personen bij de standplaats aan te bieden of

  • 2.

    maximaal twee statafels, geschikt voor totaal zes personen, te plaatsen.

Lid 3: Op grond van artikel 5:18 derde lid onder a. APV 2011 kan een standplaatsvergunning worden geweigerd indien niet wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand. Om hier een richtlijn aan te geven gelden in het algemeen de navolgende kwaliteitscriteria voor het verkoopmiddel:

  • 1.

    er mogen geen zeecontainers worden gebruikt als verkoopmiddel;

  • 2.

    het verkoopmiddel dient niet dermate slecht onderhouden zijn dat dit een verstoring oplevert met de rest van de omgeving;

  • 3.

    materiaal, kleur, vorm past in omgevingsbeeld.

Voor wat betreft de standplaats in de Dorpsstraat, wordt specifiek gekeken of het verkoopmiddel passend is in het aangezicht van de Dorpsstraat.

Genoemde criteria komen overeen met de criteria uit het Standplaatsenbeleid Vlieland 2018, behoudens dat er thans geen separaat criterium voor het Buitengebied is opgenomen maar er een derde algemeen criterium is opgenomen gericht op het omgevingsbeeld.

De Welstandsnota van de Gemeente Vlieland is niet van toepassing op de standplaatsen dan wel op de verkoopmiddelen.

Lid 4: Bij de aanvraag dient de aanvrager aan te geven welk assortiment hij of zij wenst te verkopen.

Het college heeft bij het vaststellen hiervan beleidsvrijheid. Echter; van de andere zijde is enige duidelijkheid bij de vaste standplaatsen gewenst. Voor de Dorpsstraat geldt een verplichting van het verkopen van verse vis en verse vis gerelateerde producten.

Voor de overige vaste standplaatsen zal per aanvraag worden beoordeeld of het gevraagde assortiment wenselijk is op de betreffende locatie qua diversiteit op Vlieland en eventueel kans op hinder/overlast. Zie in dit verband tevens de toelichting op de weigeringsgronden van artikel 5.

Voorts kan het college bij vrijgekomen standplaatsen in de toewijzingscriteria nadere voorwaarden/richtlijnen geven aan het gewenste assortiment.

Met het voorgaande wordt dus de “oude” verplichting van het assortiment van Aziatische snacks aan locatie - Badweg nabij kruising Kampweg en het verplichte assortiment van vis en Hollandse snacks aan locatie de Hoek Willem de Vlaminghweg- Badweg losgelaten.

Dat dit niet geldt voor de viskraam aan de Dorpsstraat heeft te maken met de situatie dat de aanwezigheid van een viskraam aan de Dorpsstraat een verrijking betreft voor het centrum van Vlieland. Het halen van een “visje” bij de viskraam in het dorp is naar mening van het college niet meer weg te denken. De viskraam in het winkelcentrum is hiermee een waardevolle voorziening die voor zover mogelijk in stand dient te worden gehouden. Daarnaast is dit de enige standplaats in het centrum van het dorp, waardoor er een groter voorzieningenaanbod geldt voor de consument vergeleken met de andere locaties en er meer risico aanwezig is op verschillende soorten van overlast (stank, geluid, zwerfafval en verkeershinder) indien het te verkopen assortiment op deze locatie wordt vrijgegeven.

Lid 5 In het Standplaatsenbeleid Vlieland 2018 was opgenomen: “Gedurende de periode van 1 april tot en met 30 september dient het verkoopmiddel verplicht voor verkoop geopend te zijn gedurende vier dagen per week waarvan minimaal een dag is gelegen in het weekend”…Deze regel is onder andere ontstaan, omdat men vreesde dat de vaste standplaats niet structureel of zelfs helemaal niet door de standplaatshouder zou worden ingenomen. De voorwaarde betreffende de verplichte openingstijden van vier dagen per week zou dit moeten verhelpen. Het middel raakt echter standplaatshouders die wel hun standplaats op een structurele wijze innemen. Het middel is daardoor niet evenredig aan het doel. Er is daarom sprake van een schending met het evenredigheidsbeginsel. Wel acht het college het noodzakelijk dat er opnieuw een expliciete voorwaarde wordt opgenomen in de standplaatsvergunning(en) inhoudende dat de standplaatshouder verplicht is de vergunning daadwerkelijk te benutten door het innemen van de standplaats. Aan de invulling van het daadwerkelijk benutten, heeft het college beoordelingsvrijheid.

Voorts wordt overeenkomstig het Standplaatsenbeleid Vlieland 2018 bij de openingstijden aangesloten bij de Winkeltijdenwet en Winkeltijden verordening.

Artikel 7

In vergelijking tot artikel 4 geldt ook hier dat het raadzaam is om duidelijk aan te geven hoe de procedure zal verlopen.

Lid 2/3: Voorheen werden de vergunningen voor 2 (twee) jaar afgegeven, en werd de vergunning telkens op aanvraag door dezelfde ondernemer voor 2 (twee) jaar verlengd. Achterliggende gedachte was onder andere dat het dan de gemeente vrij zou staan de standplaats na 2 (twee) jaar te laten vervallen.

De standplaatsvergunningen worden nu voor een termijn van 5 (vijf) jaar verleend.

De praktijk is namelijk dat er thans nog maar 3 (drie) standplaatsen te vergeven zijn, en dat het college als uitgangspunt heeft dat de standplaatsen Vlieland verlevendigen, werkgelegenheid verschaffen, bijdragen aan de aantrekkelijkheid van de openbare ruimte en een verrijking zijn van het voorzieningenaanbod voor de inwoners van Vlieland en het toerisme. Het zonder gegronde reden laten vervallen van een standplaats strookt niet met voorgaande uitgangspunt. Voorts dient de vergunninghouder de nodige investeringen te verrichten zoals het aanschaffen van nutsvoorzieningen en een verkoopmiddel waardoor het ook niet in de rede zou zijn na 2 (twee) jaar de standplaats te laten vervallen.

Vervolgens kwamen de standplaatsvergunningen van 2 (twee) jaar in de praktijk niet na afloop van de termijn te vervallen, maar werden deze steeds op aanvraag van dezelfde vergunninghouder verlengd. Er werd dus tussentijds geen gelegenheid geboden aan andere ondernemers om in aanmerking te komen voor een standplaatsvergunning. Men kan dit eigenlijk kwalificeren als het verlenen van een standplaatsvergunning voor onbepaalde tijd.

Zoals tevens blijkt uit de toelichting op artikel 11 dient een overheid ondernemers gelijke kansen te geven bij schaarse vergunningen en zijn standplaatsvergunningen schaarse vergunningen. Het telkenmale verlengen dan wel het verstrekken van een standplaatsvergunning voor onbepaalde tijd is dus niet toegestaan. Meerdere gemeenten hebben dan ook in verband hiermee een uitsterfconstructie voor standplaatsvergunningen van onbepaalde tijd vastgesteld. Het is om deze reden dat ook op Vlieland het telkenmale verlengen van de vergunningen voor bepaalde tijd dient te eindigen.

Aan de andere kant zit de vergunninghouder van de standplaatsvergunning 2018/2019 aan de Dorpsstraat er reeds tussen de 15 en 20 jaar en de vergunninghouder van de standplaatsvergunning van 2018/2019 aan Badweg- nabij kruising Kampweg zit er circa 7 a 8 jaar. Het college acht het in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel om voor deze vergunninghouders per direct de eenmalige termijn van 5 (vijf) jaar in werking te laten treden, terwijl voorheen zonder pardon de vergunningen telkens voor 2 (twee) jaar werden verlengd. Zie hiervoor artikel 13, tweede lid. Ook hier dient dan ook een uitsterfconstructie plaats te vinden. Zodra de vergunninghouders van 2018/2019 de standplaats niet meer innemen, zal voor de nieuwe vergunninghouder van de standplaats wel de regel van 5 (vijf) jaar gaan gelden.

Lid 1: Voorts blijft de regel in stand dat er per ondernemer 1 vergunning voor een vaste standplaats kan worden verleend. Dit geldt ook voor de rechtspersonen van de betreffende ondernemer waarin de ondernemer de nodige zeggenschap heeft. Aan bedoelde rechtspersonen wordt een aanvraag voor een standplaats geweigerd.

Hiermee dient te worden voorkomen dat door verbondenheid/verwevenheid van rechtspersonen uiteindelijk toch dezelfde ondernemer meerdere standplaatsen op Vlieland gaat innemen. Hiermee zou het uitgangspunt van dat de gemeenten gehouden zijn gelijke kansen te bieden aan verschillende ondernemers in het gedrang komen. Zie hierbij tevens de toelichting op artikel 11 en 12.

Lid 5: Verder kunnen er door het college krachtens artikel 7, vijfde lid, nadere toewijzingscriteria worden vastgelegd voor vrijgekomen standplaatsen. Zo kan bijvoorbeeld duurzaamheid een rol gaan spelen.

Artikel 8

Dit artikel spreekt voor zich. In onderhavige situaties zal namens het college een schriftelijke bevestiging worden gestuurd.

Artikel 9

Behoudens de in artikel 1:6 APV genoemde gronden, kan de standplaatsvergunning worden ingetrokken krachtens de in artikel 9 genoemde situaties. Logischerwijs dient de vergunninghouder zich te houden aan de geldende wetgeving, de voorwaarden genoemd in de verleende vergunning en aan onderhavig beleid.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Een vergunning voor het innemen van een standplaats kan worden geweigerd vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan. Wanneer wel een standplaatsvergunning wordt verstrekt, blijven eventuele eisen die in het geldende bestemmingsplan worden gesteld van kracht.

In het thans geldende bestemmingsplan op Vlieland is geen regeling opgenomen omtrent standplaatsen. Hierdoor is de activiteit “ambulante handel” in strijd met het geldende bestemmingsplan. De standplaatsen zijn ook niet op de verbeelding van het bestemmingsplan aangegeven. Er zal derhalve een omgevingsvergunning voor activiteit in strijd met het bestemmingsplan moeten worden aangevraagd. Dit staat ook onder artikel 4 lid 2 sub e.

Voorts kan het zo zijn dat het verkoopmiddel een bouwwerk betreft. Er is sprake van een bouwwerk wanneer het een constructie betreft met enige omvang, die direct of indirect steun vindt in of op de grond en ter plaatse functioneert (plaatsgebondenheid). Bij plaatsgebondenheid gaat het dan min om meer om permanente aanwezigheid. Verrijdbaarheid is daarbij niet relevant.

Voorheen werd hierdoor in de vergunning de voorwaarde gesteld dat het verkoopmiddel niet langer dan 6 maanden achtereenvolgens mocht blijven staan. Gedurende de overige 6 maanden diende het verkoopmiddel elke dag te worden verplaatst van de locatie. Deze voorwaarde komt te vervallen, aangezien er thans een omgevingsvergunning wordt verlangd voor een tijdelijk bouwwerk. Ook dit wordt genoemd onder artikel 4 lid 2 sub e.

Al met al zal nu, in tegenstelling tot het Standplaatsenbeleid Vlieland 2018, bij de aanvraag van een vaste standplaats worden vereist dat er een omgevingsvergunning moet worden overgelegd voor een tijdelijk bouwwerk en tijdelijk strijdig gebruik van de gronden (activiteit ambulante handel) voor de duur van 5 (vijf) jaar. Hierbij kan krachtens artikel 4, lid 3 en lid 11 van Bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) gebruik worden gemaakt van de kruimelregeling.

Warenwet

Op het drijven van handel in waren zoals bedoeld in artikel 1 van de Warenwet (eetwaren en drinkwaren etc..) zijn de bepalingen uit de Warenwet van toepassing. De Warenwet stelt regels met betrekking tot de goede hoedanigheid en aanduiding van waren. Daarnaast stelt de Warenwet regels met betrekking tot de hygiӫne en degelijkheid van producten.

Wet Milieubeheer

In de Wet Milieubeheer (WM) wordt een regeling getroffen voor inrichtingen die hinder of overlast kunnen veroorzaken voor de omgeving. Deze bepalingen gelden ook voor standplaatshouders, voor zover zijn verkoopplek als inrichting kan worden aangemerkt. Er is sprake van een inrichting indien de kraam gedurende een zekere tijd een vaste standplaats heeft en daar met een zekere regelmaat wordt opgesteld en in werking wordt gebracht. Van belang is de regelgeving die geldt voor bijvoorbeeld patat – en visverkopers, die voor wat betreft de frituurinrichting aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. Ook van belang is de Afvalstoffenverordening.

Drank- en Horecawet

Op basis van de Drank- en Horecawet is het verboden om middels een standplaats alcohol te verstrekken.

Artikel 10

Dat de gemeente zelf geen nutsvoorzieningen heeft aangelegd, hetgeen gebruikelijk is bij andere gemeenten, heeft te maken met de situatie dat sommige gronden van de standplaatsen niet geheel in eigendom zijn van de gemeente, maar deels van Staatsbosbeheer. Daar staat tegenover dat de vergunninghouder ook geen huur behoeft te voldoen aan de gemeente.

Vanwege geluidsoverlast is het niet toegestaan om aggregaten te gebruiken. Voorheen moesten de standplaatsen na afloop van de vergunning ontruimd worden opgeleverd dus met verwijdering van aangebrachte nutsvoorzieningen. Er kunnen echter redenen aanwezig zijn om de reeds geplaatste nutsvoorzieningen na einde van de vergunning op de standplaats achter te laten. Bijvoorbeeld indien deze voorzieningen nog goed bruikbaar zijn, en met enige zekerheid kan worden gesteld dat een opvolgend vergunninghouder er gebruik van kan en zal maken. De vergunning is persoonsgebonden. Een overname van de voorzieningen tussen oude en nieuwe vergunninghouder is dus geen optie. Een eventuele overname zal met de gemeente moeten plaatsvinden. Dit is echter voor beide partijen geen verplichting.

Artikel 11 en 12

Dit artikel bepaalt dat de standplaatsvergunning persoonsgebonden is. Dit is conform artikel 1:5 APV. De vergunninghouder mag zich wel laten bijstaan door werknemers. Bij de aanvraag dient dit dan ook door de aanvrager kenbaar te worden gemaakt. Indien dit pas later bekend is, dan zal de aanvrager dit moeten melden bij de gemeente en een kopie van de arbeidsovereenkomst moeten overleggen.

Relevant is dat een standplaatsenvergunning een zogenaamde schaarse vergunning betreft. Er is sprake van een “schaarse vergunning” als het aantal beschikbare vergunningen voor een bepaalde activiteit beperkt is. Dit is zeker het geval op Vlieland, aangezien er maximaal 3 (drie) vaste standplaatsenvergunningen te vergeven zijn.

De Europese Dienstenrichtlijn en nationale rechtsnormen gaan er van uit dat gemeenten aan ondernemers zo veel mogelijk gelijke kansen bieden om economische activiteiten uit te kunnen oefenen. Uit de jurisprudentie valt op te maken dat bij de verdeling van schaarse vergunningen potentiӫle gegadigden gelijke kansen moeten krijgen om in een transparante procedure mee te dingen naar een vergunning. Een overdracht van de standplaatsvergunning door de vergunninghouder is derhalve niet mogelijk.

Met een overdracht wordt tevens bedoeld een overdracht van aandelen van de vergunninghouder indien de vergunninghouder een rechtspersoon betreft. De standplaatsvergunning blijft persoonsgebonden en de vergunning wordt voor een maximale duur van 5 (vijf) jaar afgegeven. Aangezien de vergunninghouder wel de nodige investeringen dient te verrichten qua aanleg /overname nutsvoorzieningen en aanschaf verkoopmiddel wordt een termijn van de standplaatsvergunning van 5 (vijf) jaar redelijk geacht.

Artikel 13

Het standplaatsenbeleid Vlieland 2019 treedt in werking vanaf datum van publicatie. Aanvragen ingediend in het jaar 2019 voor het jaar 2020 e.v zullen worden getoetst aan het gepubliceerde standplaatsenbeleid Vlieland 2019. Zoals reeds aangegeven geldt er een uitsterfconstructie voor de vergunninghouders van 2018/2019.

Tot slot

Al met al wordt aan de inhoud van de ingediende zienswijzen van de vergunninghouders van de standplaatsvergunningen 2018/2019 in onderhavige standplaatsenbeleid grotendeels tegemoet gekomen, behoudens het verzoek tot de mogelijkheid van het overdragen van de standplaatsvergunning. Dit is simpelweg qua wetgeving en jurisprudentie niet mogelijk. Wel zal deels overeenkomstig bij het standplaatsenbeleid van andere gemeenten een mogelijkheid aanwezig zijn tot overschrijving van de vergunning bij overlijden of langdurig arbeidsongeschiktheid van de vergunninghouder.