Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bergeijk

Nota bodembeheer gemeente Bergeijk, kenmerk 0467844.100, d.d. 30 september 2021 en de Actualisatie bodemkwaliteitskaart gemeente Bergeijk, kenmerk 0467844.100, d.d 22 september 2021

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBergeijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNota bodembeheer gemeente Bergeijk, kenmerk 0467844.100, d.d. 30 september 2021 en de Actualisatie bodemkwaliteitskaart gemeente Bergeijk, kenmerk 0467844.100, d.d 22 september 2021
CiteertitelNota bodembeheer gemeente Bergeijk, kenmerk 0467844.100, d.d. 30 september 2021 en de Actualisatie bodemkwaliteitskaart gemeente Bergeijk, kenmerk 0467844.100, d.d 22 september 2021
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp
Externe bijlagenFunctieklassenkaart Zonekaart bovengrond Zonekaart ondergrond Ontgravingskaart bovengrond Ontgravingskaart ondergrond Toepassingskaart bovengrond Toepassingskaart ondergrond Kaart met zinkassenwegen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-06-2022Nota bodembeheer

21-04-2022

gmb-2022-248398

Tekst van de regeling

Intitulé

Nota bodembeheer gemeente Bergeijk, kenmerk 0467844.100, d.d. 30 september 2021 en de Actualisatie bodemkwaliteitskaart gemeente Bergeijk, kenmerk 0467844.100, d.d 22 september 2021

De gemeenteraad van Bergeijk,

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 11 januari 2022,

gezien het advies van de commissie GZ d.d. 5 april 2022,

besluit:

Dit beleid treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Nota bodembeheer gemeente Bergeijk, kenmerk 0467844.100, d.d. 30 september 2021

Inleiding

Voor u ligt de Nota bodembeheer van de gemeente Bergeijk, waarin het beleid ten aanzien van het hergebruik en toepassen van grond en baggerspecie op landbodem is beschreven.

De Nota bodembeheer is een praktische richtlijn voor het omgaan met vrijkomende grond en baggerspecie en geeft invulling aan het grondstromenbeleid. In de Nota bodembeheer staat het bodembeleid van de gemeente Bergeijk beschreven en de bijbehorende beleidsregels. De betrokken wet- en regelgeving voor het tijdelijk opslaan en toepassen van grond en gerijpte baggerspecie is beschreven in het Besluit bodemkwaliteit en de Wet bodembescherming, dan wel het Besluit Activiteiten Leefomgeving (BAL).

Aanleiding voor het opstellen van Nota bodembeheer is de actualisatie van de bodemkwaliteitskaart en daarmee de herziening van het lokale bodembeleid. Deze Nota bodembeheer is dan ook verbonden aan het document Rapport Actualisatie bodemkwaliteitskaart gemeente Bergeijk”, kenmerk 0467844.100, d.d. 22-09-2021, door Antea Group. Voorheen beschikte de gemeente Bergeijk over een bodemkwaliteitskaart waarin tevens lokaal bodembeleid is beschreven (Bodemkwaliteitskaart Gemeente Bergeijk 2016-2021, kenmerk 1602/083/MV-01, d.d. 28 juli 2016, door Tritium). Deze kaart komt met het vaststellen van onderhavige Nota en bijbehorende bodemkwaliteitskaart te vervallen.

De geactualiseerde Bodemkwaliteitskaart wordt tezamen met de onderhavige Nota vastgesteld door de gemeente Bergeijk. Met het vaststellen hiervan, komt het beleid zoals beschreven in de voorgaande Bodemkwaliteitskaart te vervallen.

Beheergebied

Het bodembeleid dat in deze beheernota is beschreven, is van toepassing op het beheergebied van de gemeente Bergeijk zie figuur 1.

Figuur 1: Beheergebied van de gemeente Bergeijk

Reikwijdte

Deze Nota bodembeheer is opgesteld als een uitvoeringsdocument waarin is beschreven op welke wijze moet worden omgegaan met grondstromen. In de Nota zijn de regels en procedures voor het binnen de gemeente Bergeijk toepassen van (licht verontreinigde) grond en baggerspecie als bodem nader toegelicht.

Daarnaast is in de Nota beschreven wanneer gebruik kan worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart als erkend bewijsmiddel voor de milieuhygiënische kwaliteit van de toe te passen partij grond en/of de ontvangende bodem.

Naast 'intern grondverzet' is in de beheernota ook beschreven hoe moet worden omgegaan met het toepassen van een partij grond of baggerspecie die afkomstig is van een locatie die buiten de regio is gelegen (importeren van grond en/of baggerspecie).

Bij zowel de gebiedsspecifieke als de generieke toepassingseisen is uitgegaan van het op landbodem toepassen van grond en baggerspecie, inclusief het op aangrenzende percelen verspreiden van baggerspecie. Toepassingen in oppervlaktewater maken geen onderdeel uit van deze beheernota.

De Nota bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn niet van kracht op locaties die verdacht zijn op de aanwezigheid van bodemverontreinigingen. Verdachte locaties zijn locaties waar in het verleden (bedrijfs)activiteiten hebben plaatsgevonden die mogelijk een negatieve invloed hebben gehad op de bodemkwaliteit. Voor deze locaties dient altijd door middel van bodemonderzoek de milieuhygiënische kwaliteit te worden bepaald.

Het gebiedsspecifieke beleid, zoals beschreven in deze Nota, is daarentegen wel van toepassing op dit soort locaties. Met andere woorden, de kwaliteit grond die op deze locaties wordt toegepast, mag niet slechter zijn dan de kwaliteit zoals aangegeven op de gebiedsspecifieke toepassingskaart. Hiermee wordt invulling gegeven aan het stand-still principe hetgeen ervoor zorgt dat de bestaande bodemkwaliteit niet negatief wordt beïnvloed.

Vaststelling en geldigheidsduur

De Nota bodembeheer wordt door de gemeenteraad vastgesteld. Hierbij zijn de regels uit Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De geldigheidsduur van de bodembeheernota is 10 jaar. Aanpassing van het bodembeleid, zoals verwoord in deze bodembeheernota, dient altijd bestuurlijk te worden vastgesteld.

De verwachting is dat op 1 juli 2022 de Omgevingswet van kracht wordt. Op dat moment wordt deel 1 van de Nota bodembeheer van rechtswege onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente. In deel 2 van de Nota zijn de andere bodembeleid onderwerpen van de gemeente Bergeijk uitgewerkt als beleid en beleidsregels. Door de Nota bodembeheer en deze beleidsregels vast te stellen vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft het huidige bodembeleid van kracht. Zo wordt een beleidsneutrale overgang gewaarborgd. In de bijlage is vervolgens het huidige bodembeleid tezamen met het toekomstige bodembeleid na inwerkintreding van de Omgevingswet uitgewerkt.

Omgevingswet

Op het moment dat de Omgevingswet van kracht wordt, worden verschillende gemeentelijke regels, verordeningen en onder meer ook de Bruidsschatregels onderdeel van het tijdelijk omgevingsplan van de gemeente. Tijdens de overgangsfase (tot eind 2029) heeft de gemeente de tijd om dit tijdelijke omgevingsplan om te zetten naar een definitief omgevingsplan. Het omgevingsplan omvat alle ruimtelijke regels, waaronder ook een deel van de regels voor onder andere grondverzet uit de Nota bodembeheer.

Niet alle teksten en onderwerpen in de Nota bodembeheer lenen zich om opgenomen te worden in het omgevingsplan, maar passen wellicht beter bij andere instrumenten van de Omgevingswet. Voor dit onderscheid kan gebruik worden gemaakt van de transponeringstabel welke is opgenomen in de Transitienota bodembeheer en bodemkwaliteits- en bodemfunctieklassenkaarten naar het stelsel van de Omgevingswet van Bodembeheer van de Toekomst.

Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen de lokale regels die volgen uit artikel 44 van het huidige Besluit bodemkwaliteit van rechtswege overgaan in het tijdelijk deel van het gemeentelijke Omgevingsplan. Deze regels, verwerkt in deel 1 van deze Nota, betreffen de vastgestelde Lokale Maximale Waarden én de vastgestelde alternatieve percentage bodemvreemde bijmengingen. Daarnaast wordt de bodemkwaliteitskaart onderdeel van het tijdelijk deel van het Omgevingsplan. Overig lokaal bodembeleid komt in principe te vervallen.

Om er zorg voor te dragen dat er de regels niet vervallen, zijn in deze Nota de andere onderwerpen die de gemeente Bergeijk lokaal bodembeleid wil hanteren, uitgewerkt als beleidsregels. Beleidsregels geven aan hoe de decentrale overheid met de haar toegekende bevoegdheid omgaat. Deze regels kunnen mogelijkerwijs in de toekomst worden opgenomen in het gemeentelijke Omgevingsplan als maatwerkregels of andere decentrale regels. Maatwerkregels wijzigen hoe de algemene regels uitgewerkt worden binnen het beheergebied. Er kan uitsluitend maatwerk plaatsvinden zolang een hoger bestuursorgaan daar ruimte toe geeft. Naast maatwerkregels kan een gemeente decentrale regels opstellen voor onderwerpen die niet door het Rijk geregeld zijn. Echter, door het bodembeleid nu vast te leggen in beleidsregels, wordt voorkomen dat er na 1 juli 2022 een beleidsvacuüm ontstaat.

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet wijzigt tevens de wettelijke basis van het lokale bodembeleid. Waar tot 1 juli 2022 de Wet bodembescherming en het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit het normenkader vormen voor lokaal bodembeleid, zijn onder de Omgevingswet nieuwe beleidskaders van kracht. Met betrekking tot bodembeleid worden de volgende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) relevant:

  • Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL);

  • Besluit Activiteiten Leefomgeving (BAL).

Het BAL is gericht aan burgers, bedrijven en bestuursorganen en omvat algemene regels over de leefomgeving, activiteiten, vergunningen en meldingsplichten. In het BKL, welke gericht is aan bestuursorganen, worden regels opgenomen welke met name betrekking hebben op normen en instructies voor milieu en veiligheid.

Bij het opstellen van onderhavig document is gebruikgemaakt van de volgende wetsdocumenten en versienummers:

Leeswijzer

In deel 1 van de Nota bodembeheer is het gebiedsspecifieke bodembeleid beschreven (maatwerk onder de Omgevingswet). Het betreft hierbij onderwerpen die volgen uit artikel 44 van het Besluit bodemkwaliteit. In deel 2 van de Nota zijn verschillende bodemthema’s uitgewerkt waarin de gemeente Bergeijk een standpunt heeft genomen. De bijbehorende beleidsregels geven aan hoe de gemeente Bergeijk in bepaalde situaties handelt. De hoofdstukken in de bijlage 1 van de Nota behandelen het huidige en toekomstige wettelijke kader voor grondverzet. In de bijlage wordt onder meer besproken hoe de bodemkwaliteitskaart geïnterpreteerd en gehanteerd dient te worden, wat de generieke toepassingseisen zijn in algemene en bijzondere gevallen, welke bewijsmiddelen de gemeente Bergeijk accepteert en hoe melding, procedures en toezicht vormgegeven zijn bij grondverzet.

Deel 1: Bodem in het tijdelijk deel van het Omgevingsplan

Het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit stelt normen met betrekking tot de toepassing van grond en baggerspecie op basis van een landelijk geldend normenkader, zoals opgenomen in het wettelijk kader in de bijlage. Op grond van het Besluit bodemkwaliteit artikel 44 heeft de gemeente de ruimte om af te wijken van dit generieke kader voor zover het lokale toepassingseisen, inclusief afwijkend percentage bijmengingen, betreft.

De gemeente Bergeijk heeft ervoor gekozen om van deze mogelijkheid tot gebiedsspecifiek beleid gebruik te maken. Het belangrijkste uitgangspunt van dit beleid is dat de kwaliteit van de bodem wordt afgestemd op het gebruik van de bodem. De toepassingseisen worden in de volgende paragrafen nader uitgewerkt.

1 Lokale Maximale Waarden bij toepassen van grond of baggerspecie

 

1.1 Lokale maximale waarde lood

Het Besluit bodemkwaliteit biedt op basis van artikel 44 de mogelijkheid om af te wijken van de generieke toepassingseisen. De gemeente Bergeijk kiest ervoor om, in het kader van het beschermen van de volksgezondheid, de toepassingseisen voor de stof lood aan te scherpen. De motivatie en de praktische uitwerking hiervan zijn in de volgende paragrafen uitwerkt.

1.1.1 Risico’s van bodemlood

De schadelijkheid van lood in de bodem voor de gezondheid is al geruime tijd bekend. Echter, ook bij blootstelling aan lage concentraties, kan bodemlood al een beperkend effect hebben op de ontwikkeling van de hersenen van een kind. Vooral bij kinderen in de leeftijd van 0 tot 6 jaar kan dit op lange termijn leiden tot een verlies van enkele IQ (intelligentiequotiënt) -punten.

Dit inzicht geeft aanleiding om de blootstelling aan lood via de bodem te verminderen, met name blootstelling aan jonge kinderen. In het RIVM-rapport “Diffuse loodverontreiniging in de bodem” (2015) 1 worden gemeenten opgeroepen het bodembeheer op een dusdanige wijze in te richten, dat de kans wordt verkleind op blootstelling aan lood in de bodem.

Naar aanleiding van het RIVM-rapport heeft de landelijke GGD-projectgroep bodem een gezondheidskundig advies opgesteld2 . De onderstaande tabel is hieruit afkomstig en geeft het ingeschatte IQ-punten verlies in verhouding met de concentratie lood in de bodem aan. Gemeente Bergeijk wil haar jonge inwoners aanvullend beschermen tegen schadelijke gevolgen van bodemlood. Daarom volgt de gemeente Bergeijk het advies van de RIVM en de GGD op. Op locaties waar verwacht wordt dat kinderen in aanraking komen met de bodem, wordt een afwijkende normstelling, een lokale maximale waarde (LMW) voor lood in toe te passen grond gehanteerd op basis van de risicowaardes. Door strengere toepassingsnormen te hanteren, wordt de bodemloodconcentratie in de loop van de tijd lager. Hierdoor neemt op den duur het blootstellingsrisico af.

Tabel 1: Risicowaarde voor lood in de bodem (mg/kg d.s.) op basis van ingeschat IQ-punten verlies

1.1.2 Lokale maximale waarde bodemfunctieklasse wonen

Het is de verwachting dat met name in gebieden met de functie wonen, (jonge) kinderen in contact kunnen komen met de bodem. Blootstelling aan bodemlood vindt met name plaats door lood in de contactzone (tot 50 cm -mv., zie ook verderop). Om deze reden wordt de norm voor bodemlood in toe te passen grond in het bodemfunctiegebied wonen, in de contactzone aangescherpt. Volgens het generieke beleid kan binnen een zone met bodemfunctie wonen, grond met de maximale kwaliteitsklasse wonen worden toegepast. Hieraan wordt de uitzonderingsregel toegevoegd voor lood: een partij grond die binnen een zone met functieklasse wonen wordt toegepast in de contactzone, mag een maximaal gemeten gehalte aan lood bevatten van 90 mg/kg d.s. (ongecorrigeerd). 

Contactzone

Als contactzone wordt het traject van 0,0 tot 0,5 meter onder maaiveld gehanteerd. Wanneer er geen contact met de bovengrond mogelijk is door een bovenafdichting, is er ook geen sprake van een contactzone. Onder gesloten bovenafdichtingen worden verstaan:

  • Een aaneengesloten verharding (asfalt, beton) inclusief doorgroeitegels en speeltuintegels;

  • Een half-verharding van ten minste 20 cm dikte;

  • Kunstgras met een funderingsmateriaal (van grond of bouwstof)

Andere vormen van bodembedekking zoals grind, gras of boomschors verminderen het risico op contact met de grond in de contactzone, maar worden bij beoordeling door het bevoegd gezag niet beschouwd als een gesloten bovenafdichting.

1.1.3 Toetsing aan de lokale maximale waarde LMW en de bodemtypecorrectie

Wanneer grond wordt toegepast binnen gebieden met bodemfunctie wonen, dient de kwaliteit van de toe te passen partij bekend te zijn. Hiertoe heeft de toepasser verschillende mogelijkheden, zie ook hoofdstuk 6 in de bijlage. Het bewijs van de bodemkwaliteit wordt, zoals gewoonlijk, bij de melding grondverzet gevoegd.

In het geval de kwaliteit van de toe te passen partij voldoet aan de achtergrondwaarden, kan er zonder aanvullende toetsing worden toegepast. In het geval de kwaliteit níet voldoet aan de achtergrondwaarden, dient, vóórdat de partij mag worden toegepast, door het bevoegd gezag te worden getoetst dat de loodconcentratie 90 mg/kg d.s. niet overschrijdt. Indien de maximale bodemloodconcentratie wordt overschreden, kan de partij niet in de contactzone binnen de bodemfunctie wonen worden toegepast.

N.B.: De toetsing aan de bodemloodconcentratie dient plaats te vinden aan de hand van de gemeten loodconcentratie en niet de gecorrigeerde waarde naar standaardbodem op basis van het humus- en lutumgehalten. 

1.1.4 Gebruik van de bodemkwaliteitskaart bij grondverzet

Een partij toepassen binnen de bodemfunctiezone wonen is tevens mogelijk op basis van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Bergeijk en erkende bodemkwaliteitskaarten. Hier zijn wel de volgende voorwaarden aan verbonden:

  • De toe te passen partij is afkomstig uit een zone met de ontgravingskwaliteit Achtergrondwaarde;

  • De bodemkwaliteitskaart is erkend door de gemeente Bergeijk;

  • Uit de Toets Herkomst dan wel een historisch bodemonderzoek conform NEN 5725 blijken geen verdachtmakingen.

Indien de partij niet aan één van bovengenoemde eisen voldoet, is aanvullend bewijs voor het gehalte lood noodzakelijk. Het bovenstaande geldt tevens in het geval partijen binnen bodemfunctie wonen worden verplaatst. In alle gevallen waarin niet wordt aangetoond dat de partij de bodemkwaliteit achtergrondwaarden heeft, toetst het bevoegd gezag of de LMW voor lood (90 mg/kg d.s.) niet wordt overschreden.

2 Alternatief percentage bijmengingen

 

2.1 Wettelijk kader

In het Besluit bodemkwaliteit is bepaald dat grond en baggerspecie niet meer dan 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal, bestaande uit stenige of houtige materialen zoals puin, of boomwortels mogen bevatten. Het is onder bepaalde omstandigheden, zoals in een woonwijk of voor verkoop van gronden vaak niet wenselijk dat er (veel) bijmengingen in de bovengrond aanwezig zijn. Dit percentage kan desgewenst door het bevoegd gezag om milieuhygiënische redenen lager worden vastgesteld. Ook mogen regels worden gesteld aan de soorten bodemvreemd materiaal in grond of baggerspecie.

Het voornemen van Bergeijk is om verslechtering van de algemene bodemkwaliteit in het gebied te voorkomen. Daarnaast is het voor locaties waar geregeld contact met de bodem kan optreden, ongewenst dat de grond relatief veel bodemvreemde bijmengingen bevat. Om deze reden wil de gemeente Bergeijk gebieden met de functie wonen op de bodemfunctiekaart aanvullend beschermen.

2.2 Lokaal alternatief percentage bijmengingen

De gemeente Bergeijk stelt het volgende vast: in gebieden binnen het beheergebied met de bodemfunctieklasse wonen mogen partijen worden toegepast met een maximaal percentage aan bijmengingen van 5% (gewichtsprocent). Voor de overige functies wordt aangesloten op het maximumpercentage van 20 gewichtsprocent zoals opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Een partij met een hoger percentage bijmenging meer dan de hierboven genoemde gewichtspercentages, mag niet (ongezeefd) toegepast worden. Dit geldt dus ook voor andere initiatiefnemers dan de gemeente die grond in gebieden met een functie wonen toepassen.

Onder bodemvreemde materialen waar bovenstaande percentages voor gelden worden uitsluitend houtige en stenige bijmengingen verstaan. Voor partijen met overige bodemvreemde materialen zoals bijvoorbeeld plastic, glas of piepschuim, wordt aangesloten op de generieke toepassingsregels. Een partij met dergelijke bijmengingen mag uitsluitend worden toegepast indien de bijmengingen sporadisch voorkomen én als de bijmengingen al voorafgaand aan het ontgraven of bewerken al in de grond of baggerspecie aanwezig was, voor zover redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat het uit de grond of baggerspecie wordt verwijderd voordat het wordt toegepast.

Uitsluitend gecertificeerde instanties zijn toegestaan om middels civieltechnisch zeven de vracht aan bijmengingen te verlagen. Het vrijgekomen rest materiaal (geen grond) dient daarna te worden afgevoerd naar een erkend verwerker. Kan de massa aan bijmengingen niet worden verlaagd, dan dient een alternatieve acceptant gevonden te worden.

Mogelijkerwijs is voor een project of werk buiten gebieden met bodemfunctie wonen, tevens wenselijk een alternatief percentage bijmenging aan te houden. In dat geval dient dit privaatrechtelijk te worden vastgesteld.

Deel 2: Beleidsregels bodem

Het aanscherpen van de toepassingseisen is in principe een wijziging ten opzichte van de algemene regels van ofwel in het Besluit bodemkwaliteit (oud) ofwel in het Besluit bodemkwaliteit (nieuw) en in het BAL (milieubelastende activiteit toepassen van grond en baggerspecie). De algemene regels bieden een bepaald beschermingsniveau voor het milieu en kunnen derhalve tot op bepaalde hoogte versoepeld worden.

De gemeente heeft over het algemeen de wens om de bodemkwaliteit binnen haar

beheergebied aanvullend te beschermen. In de volgende hoofdstukken wordt beschreven hoe de gemeente Bergeijk gebruik maakt van haar bevoegdheid om de kwaliteitseisen bij toepassen aan te scherpen.

Binnen het stelsel van de Omgevingswet worden regels met betrekking tot toepassingseisen in principe verwerkt als maatwerkregels of decentrale regels in het Omgevingsplan en als toepasbare regels in het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Echter, door het bodembeleid nu vast te leggen in beleidsregels, wordt voorkomen dat er op 1 juli 2022 een beleidsvacuüm ontstaat.

3 Grondwaterbeschermingsgebieden

 

3.1 Onderbouwing

Binnen het beheergebied van de gemeente Bergeijk is één grondwaterbeschermingsgebied gelegen (Luyksgestel). Hoe met grondwaterbeschermingsgebieden dient te worden omgegaan door lokale overheden is beschreven in de (interim) provinciale milieuverordening (PMV). Omdat de PMV aan wijzigingen onderhevig is, dient altijd de meest recente versie geraadpleegd te worden via de internetsite van de provincie Noord-Brabant3 .

Volgens de PMV is het niet toegestaan om in een grondwaterbeschermingsgebied grond of baggerspecie toe te passen, behalve wanneer

  • a.

    De kwaliteit van de grond of baggerspecie:

    • De achtergrondwaarde (AW2000) niet overschrijdt;

    • De maximale waarden van de kwaliteitsklasse wonen niet overschrijdt en de kwaliteit van de ontvangende bodem gelijk is aan of slechter is dan de kwaliteitsklasse wonen en de grond of baggerspecie uit het grondwaterbeschermingsgebied afkomstig is;

  • b.

    Het baggerspecie betreft die vrijkomt bij regulier onderhoud van watergangen en op het aangrenzend perceel wordt verspreid, met het oog op het herstellen of verbeteren van deze percelen;

  • c.

    Wanneer het een grootschalige bodemtoepassing betreft en door middel van onderzoek wordt aangetoond dat door de toepassing de risico's op verontreiniging van het grondwater voor de betreffende drinkwaterwinning niet toenemen, de grond of baggerspecie uit het grondwaterbeschermingsgebied afkomstig is en de kwaliteit van de grond of baggerspecie de maximale waarden van de kwaliteitsklasse wonen niet overschrijdt.

Grondwaterbeschermingsgebieden onder de Omgevingswet

Onder de Omgevingswet dienen provincies te beschikken over een omgevingsverordening. De omgevingsverordening vervangt onder meer de PMV. Daar de Wet bodembescherming vervalt op het moment de Omgevingswet van kracht wordt, zijn in de omgevingsverordening aanvullende regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen.

Voor gemeenten zijn in de omgevingsverordening instructieregels opgenomen, welke opgenomen dienen te worden in het omgevingsplan. Deze instructieregels zijn eenvoudig opvraagbaar via de viewer van de omgevingsverordening 4.

3.2 Beleidsregel

De gemeente toetst bij de melding grondverzet of de voorgenomen toepassing plaatsvindt binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Voor de contouren van de grondwaterbeschermingsgebieden wordt aangesloten bij de contouren die door de provincie zijn aangegeven. Indien de toepassing plaatsvindt binnen een grondwaterbeschermingsgebied, toetst de gemeente het volgende:

  • 1.

    De kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie binnen de waterwingebiede en 25- en 100-jaarsbeschermingszones dient aantoonbaar te voldoen aan de kwaliteit AW2000;

  • 2.

    Indien de kwaliteit van de ontvangende bodem binnen het 25- of 100- jaarsbeschermingszone reeds gelijk is aan of slechter is dan de klasse wonen, mag grond of baggerspecie op deze locatie worden toegepast indien:

    • a.

      De kwaliteit de maximale waarden voor de klasse wonen niet overschrijdt;

    • b.

      De partij afkomstig is uit hetzelfde beschermingsgebied als waarin wordt toegepast;

  • 3.

    De toe te passen partij baggerspecie betreft baggerspecie welke is vrijgekomen bij regulier onderhoud van de watergang en wordt op het aangrenzende perceel verspreid, met het oog op het herstellen of verbeteren van het perceel;

  • 4.

    Indien het een grootschalige toepassing betreft, dient de partij aan de volgende eisen te voldoen:

    • a.

      Door middel van onderzoek is aangetoond dat door de toepassing de risico's op verontreiniging van het grondwater voor de betreffende drinkwaterwinning niet toenemen;

    • b.

      De grond of baggerspecie is uit het beschermingsgebied afkomstig;

    • c.

      De kwaliteit van de grond of baggerspecie overschrijdt niet de maximale waarden van de kwaliteitsklasse wonen.

Indien aan de bovenstaande voorwaarden is voldaan, kan de gemeente Bergeijk medewerking verlenen aan de voorgenomen toepassing.

4 Thermisch gereinigde grond

 

4.1 Onderbouwing

De gemeente Bergeijk heeft tot doel gesteld hergebruik van grond zoveel mogelijk te stimuleren zonder daarmee de duurzame eigenschappen van de bodem te belemmeren. Het toepassen van gereinigde grond past binnen dit kader. Door het toestaan van thermisch gereinigde grond (TGG) op vooraf geselecteerde locaties wordt op een duurzame en verantwoorde manier omgegaan met grondstromen.

Op dit moment speelt een landelijke discussie en zijn er onderzoeken gaande betreffende de bijzondere eigenschappen van TGG. Er zijn aanwijzingen dat in het huidige wettelijke kader voor het toepassen van grond, onvoldoende rekening wordt gehouden me deze eigenschappen van TGG, bijvoorbeeld het uitlooggedrag. De gemeente wil de kwaliteit van de bodem binnen haar beheergebied beschermen en wenst daarom voorafgaande aan de toepassing van TGG aanvullend bewijs voor de kwaliteit en beperkt de mogelijkheden voor toepassing van TGG tot locaties waarvan verwacht wordt dat deze weinig tot geen risico’s voor het milieu kunnen opleveren.

Thermisch gereinigde grond is soms geschikt voor hergebruik als bodem. In het algemeen kan gereinigde grond nuttig worden toegepast in werken zoals geluidswallen, wegenbouw, verwerking in de beton- en asfaltindustrie of als afdeklaag op stortplaatsen. Om hergebruik van gereinigde grond verder te bevorderen mag gereinigde grond met de maximale kwaliteitsklasse industrie worden toegepast. Hieruit volgt dat de mogelijke toepassingslocaties gebieden zijn die op de toepassingskaart reeds toepassingskwaliteit industrie hebben óf gebieden die door de gemeenteraad zijn aangewezen als gebieden waar de bodemkwaliteit mag verslechteren.

4.2 Beleidsregel

De gemeente Bergeijk toetst bij de melding van het toepassen van thermisch gereinigde grond binnen haar grondgebied of aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a.

    Voorafgaande aan de uitvoering is een plan van aanpak ter beoordeling ingediend bij de gemeente Bergeijk en goedgekeurd door de gemeente Bergeijk. In dit plan dient de omvang, ligging en beheer van de toepassing te zijn uitgewerkt;

  • b.

    De partij is gereinigd conform de normen van de BRL 7500. Dit bewijs wordt toegevoegd aan de melding;

  • c.

    Bij de melding wordt aangetoond dat de gehele partij afkomstig is uit de gemeente Bergeijk;

  • d.

    Door middel van partijkeuring conform de BRL SIKB 1001 is aangetoond dat de kwaliteit van de partij voldoet aan de klasse industrie of beter. Hierbij dient de grond onderzocht te zijn op alle parameters die in thermische gereinigde grond te verwachten zijn. De keuring wordt toegevoegd aan de melding;

  • e.

    Er is door middel van onderzoek aangetoond dat er geen uitloging uit de partij plaatsvindt. Het rapport van het onderzoek wordt toegevoegd aan de melding;

  • f.

    De eigenaar en de eventuele toekomstige eigenaar van de toepassingslocatie expliciet instemmen met de toepassing. Bewijs hiervan wordt toegevoegd aan de melding.

Indien aan de bovenstaande voorwaarden is voldaan, kan de gemeente Bergeijk medewerking verlenen aan de voorgenomen toepassing.

5 Procedure en asbestonderzoek bij slopen

 

5.1 Onderbouwing

Een bodemonderzoek is conform de Bouwverordening van de gemeente Bergeijk (Bouwverordening Bergeijk 2009) onderdeel van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen (artikel 2.1.5 van de bouwverordening). In het geval het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden.

De aanwezigheid van asbestvezeldaken, veelal toegepast op oude opstallen en bouwwerken in het buitengebied, kunnen leiden tot bodemverontreiniging met asbest. Door verwering en neerslag kunnen losgekomen asbestvezels namelijk in de bodem terechtkomen en zo bodemverontreiniging veroorzaken. Dit vindt met name plaats in de drupzone van het asbestdak, indien er geen hemelwaterafvoer aanwezig is (zoals in het geval in figuur 2 hieronder). Door de sloopwerkzaamheden en betrokken activiteiten kunnen asbestverdachte bodemlagen (onopzettelijk) verspreid raken over de slooplocatie. Hierdoor is het mogelijk dat een asbestonderzoek na de sloopwerkzaamheden de asbestsverontreiniging niet of onvoldoende in kaart kan brengen, of dat een onnodig groot oppervlakte wordt besmet met asbest.

In het kader van bodemkwaliteit, de efficiëntie van onderzoek en het beschermen van de volksgezondheid, wil de gemeente Bergeijk de bovenstaande situatie te voorkomen. Derhalve wordt in afwijking van het gestelde in de Bouwverordening in artikel 2.1.5, lid 5, vastgesteld dat het bodemonderzoek in bepaalde gevallen uitgevoerd dient te worden voorafgaande aan de sloop.

Figuur 2: Voorbeeld van de drupzone zonder verharding onder een asbestverdacht dak

Asbest en PCB’s

Vanaf eind jaren 60 zijn asbestplaten behandeld met polychloorbifenylen (PCB’s) om aangroei van planten tegen te gaan. Plantengroei op asbestcementdaken leidt namelijk tot meer erosie. Om deze reden is het mogelijk dat naast het vrijkomen van asbestvezels, deze daken ook leiden tot verontreiniging van de bodem met PCB’s. Derhalve dient, voorafgaande aan de sloop van panden met asbestcementdaken welke zijn aangelegd vanaf 1970, óók bodemonderzoek naar PCB’s plaats te vinden.

5.2 Beleidsregel

De gemeente Bergeijk toetst bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen in bepaalde gevallen of een aanvullend bodemonderzoek ter plaatse van de drupzone van het dak is toegevoegd aan de vergunningsaanvraag. De gemeente toetst aan de volgende eisen:

  • 1.

    Er dient voorafgaande aan de sloop van het bouwwerk een asbestonderzoek conform een gepaste strategie van de NEN 5707, van de bovengrond en op de verdachte locatie verricht te zijn, in het geval bij deze aanvraag aan alle drie de volgende eisen wordt voldaan:

    • a.

      Er is aanleiding om aan te nemen dat het dak van het bouwwerk asbesthoudend is;

    • b.

      Er is geen of een niet-functionerende hemelwaterafvoer aanwezig;

    • c.

      Ter plaatse van de drupzone is geen verharding aanwezig.

  • De resultaten van dit asbestonderzoek zijn gerapporteerd of aangeleverd tezamen met het bodemonderzoek dat bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen ingediend wordt.

  • 2.

    Het onderzoek zoals genoemd in het voorgaande lid, wordt uitgebreid met een bodemonderzoek conform de NEN 5740 ter plaatse van de drupzone, voor de stofgroep PCB’s. Dit aanvullende bodemonderzoek wordt geëist indien het dak als asbestverdacht is aangemerkt én indien het dak is aangelegd vanaf 1970.

Indien aan de bovenstaande eisen wordt voldaan, neemt de gemeente Bergeijk de vergunningsaanvraag in behandeling.

6 Wegen en wegbermen

 

6.1 Onderbouwing

De bodemkwaliteitskaart wordt in principe niet representatief geacht voor de wegen en wegbermen buiten de bebouwde kom, alsmede spoorbermen c.q. de spoorzone. Om grondverzet van met name wegbermen binnen het beheergebied van de gemeente Bergeijk toch tot op zekere hoogte mogelijk te maken, heeft de gemeente Bergeijk hiervoor enkele praktische regelingen opgesteld, welke in navolgende paragrafen zijn uitgewerkt.

Voor de begrenzing van de bermen wordt aangesloten bij de volgende figuren. Deze figuren zijn afkomstig uit een brief van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Dienst Verkeer en Scheepvaart (kenmerk RWS/DVS-2009/2932, 19 november 2009).

Figuur 3: Begrenzing bermen

De wegbermen buiten de bebouwde kom die niet bij doorgaande wegen horen, vallen over het algemeen binnen gebieden met de ontgravingskwaliteit Achtergrondwaarden. Het gaat hierbij met name om kleine wegen in het buitengebied, zowel verhard als onverhard. Verwacht wordt dat de kwaliteit van de bermen overeenkomstig is met de kwaliteit van het omringende gebied. Vrijkomende partijen uit deze bermen zijn vrij toepasbaar op basis van de bodemkwaliteitskaart en in combinatie met de regels zoals zijn opgenomen in deze Nota.

6.1.1 Wegbermen van doorgaande wegen in het buitengebied

Uit de praktijk blijkt dat wegbermen van doorgaande wegen in het buitengebied over het algemeen heterogeen verontreinigd zijn als gevolg van verkeersactiviteiten (o.a. olielekkages en depositie van uitlaatgassen) en onderhoud (o.a. teerhoudende kleeflagen). Hierdoor is het vaak niet mogelijk om wegbermen als zone in de bodemkwaliteitskaart op te nemen. Gevolg hiervan is dat de milieuhygiënische kwaliteit van uit de bermen vrijkomende grond, waarvan men voornemens is om deze elders toe te passen, altijd met een partijkeuring dient te worden aangetoond.

Daarom heeft de gemeente Bergeijk, voor de wegbermen van doorgaande wegen in het buitengebied, gebiedsspecifiek beleid bepaald. Dit gebiedsspecifieke beleid houdt in dat:

  • De wegbermen van doorgaande wegen in het buitengebied worden apart gezoneerd (zone 4);

  • De wegbermen van doorgaande wegen in het buitengebied krijgen de functieklasse industrie toegewezen;

  • De wegbermen van doorgaande wegen in het buitengebied krijgen voor de bovengrond de ontgravingskwaliteitsklasse industrie toegewezen;

Met de bovenstaande uitgangspunten is het mogelijk om bermgrond die uit het buitengebied vrijkomt, ook weer binnen wegbermen toe te passen op basis van de bodemkwaliteitskaart. Hieraan worden wel een aantal voorwaarden gesteld, namelijk:

  • De vrijkomende bermengrond (bovengrond) kan binnen het beheergebied van de gemeente Bergeijk uitsluitend in dezelfde toepassingszone (industrie) worden toegepast. In de praktijk betekent dit ter plaatse van andere bermen van doorgaande wegen in het buitengebied kan worden toegepast;

  • Uit het vooronderzoek dan wel de Toets herkomst blijkt geen aanleiding tot verdachtmaking van de partij, anders dan de afspoeling van de naastgelegen weg;

  • Bermgrond afkomstig van een bekende zinkassenwegen (zone 5 van de zonekaart) kan uitsluitend worden toegepast na partijkeuring of een bodemonderzoek met passende strategie.

Onder de bovenstaande voorwaarden is grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart mogelijk in combinatie met een volledig en correct ingevuld formulier Toets herkomst (zie hiervoor ook bijlage 2). Naast bermgrond kunnen overige partijen welke voldoen aan de kwaliteitsklasse industrie worden toegepast ter plaatse van bermen van doorgaande wegen (zone 4). Bermgrond kan altijd conform het besluit bodemkwaliteit worden hergebruikt binnen het project/op locatie.

6.1.2 Grondstromen van zinkassenwegen

In de regio komen op verschillende plekken zinkassenwegen voor. Deze zinkassenwegen hebben op veel plekken gezorgd voor bodemverontreiniging met o.a. zware metalen, zowel ter plaatse van de weg als ter plaatse van de naastgelegen berm. In de bodemkwaliteitskaart zijn deze vastgestelde en verdachte locaties op het voorkomen van zinkassenwegen dan ook als aparte zone aangemerkt (zone 5). Voor deze zone geldt dat de bodemkwaliteitskaart geen erkend bewijsmiddel is en daarom is uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart.

Voor het toepassen van grond ter plaatse van zinkassenwegen (zone 5) wordt aangesloten bij het generieke kader. Dit betekent dat de bodemfunctie ter plaatse maatgevend is. Hieruit volgt dat de kwaliteit van het toe te passen materiaal moet voldoen aan de kwaliteitsklasse industrie.

Realisatie van inritten

In het geval een particulier een inrit wilt realiseren ter plaatse van een zinkassenweg geldt het volgende:

  • De bovengrond ter plaatse van de te realiseren inrit dient middels een bodemonderzoek (conform NEN 5740, strategie VED-HE) te worden onderzocht op de aanwezigheid van verdachte parameters (metalen);

  • Gezien naar verwachting eventuele bodemverontreiniging van de zinkassenweg met name aanwezig is in de bovengrond, wordt in het bodemonderzoek minimaal de bovengrond onderzocht;

  • De rapportage van dit bodemonderzoek wordt aangeboden aan het bevoegd gezag (de gemeente);

  • De door onderzoek bepaalde bodemkwaliteit bepaalt de afzetmogelijkheden van deze vrijkomende grond. In het geval de vrijkomende grond dermate verontreinigd is dat het niet nabij de locatie kan worden toegepast, dient de grond afgevoerd te worden via een erkend verwerker.

6.2 Beleidsregels

De gemeente Bergeijk toetst bij het ontvangen van de melding van het toepassen van grond ter plaatse van wegbermen van doorgaande wegen in het buitengebied of aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1.

    De partij is afkomstig uit een wegberm van een doorgaande weg, buiten de bebouwde kom en binnen het beheergebied van de gemeente Bergeijk óf de partij is afkomstig uit het beheergebied van de gemeente Bergeijk en voldoet op basis van een NEN 5740-onderzoek met passende strategie dan wel een partijkeuring conform de BRL SIKB 1001 aan de kwaliteitsklasse industrie;

  • 2.

    Deze vrijkomende bermengrond kan binnen het beheergebied van de gemeente Bergeijk uitsluitend worden toegepast op locaties die zijn aangewezen als toepassingskwaliteit industrie;

  • 3.

    Uit het vooronderzoek dan wel de Toets herkomst blijkt geen aanleiding tot verdachtmaking van de vrijkomende bermgrond, anders dan de afspoeling van de naastgelegen weg;

  • 4.

    Bermgrond afkomstig van een bekende zinkassenwegen (zie hiervoor het kaartmateriaal van de bodemkwaliteitskaart) kan uitsluitend worden toegepast na partijkeuring conform de BRL SIKB 1001 of een bodemonderzoek conform de NEN 5740 met een passende strategie;

  • 5.

    Voor de definitie van een berm van zowel de ontgravingslocatie als de toepassingslocatie wordt aangesloten bij de brief van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Dienst Verkeer en Scheepvaart (kenmerk RWS/DVS-2009/2932, 19 november 2009);

  • 6.

    Aan de overige voorwaarden die gelden bij een melding van grondverzet moet worden voldaan.

Indien aan de bovenstaande voorwaarden is voldaan, kan de gemeente Bergeijk medewerking verlenen aan de voorgenomen toepassing.

Indien de aan te leggen inrit gesitueerd wordt aan een weg die is aangemerkt als zinkassenweg (zie het kaartmateriaal in de bodemkwaliteitskaart), toetst de gemeente Bergeijk bij de melding of de volgende aanvullende informatie bij de melding voor het aanleggen van een inrit is meegezonden:

  • 1.

    Een bodemonderzoek conform NEN 5740, strategie VED-HE, uitgevoerd voorafgaande aan de werkzaamheden, van de bovengrond ter plaatse van de te realiseren inrit. In het onderzoek is minimaal onderzoek verricht naar de aanwezigheid van verdachte parameters (metalen). De rapportage van dit bodemonderzoek wordt tezamen met de melding aangeboden aan de gemeente Bergeijk.

Indien aan de bovenstaande voorwaarde is voldaan, kan de gemeente Bergeijk medewerking verlenen aan de voorgenomen realisatie.

7 Nul-situatieonderzoek

 

7.1 Onderbouwing

Door het uitvoeren van een nul-situatiebodemonderzoek wordt de beginsituatie vastgesteld voorafgaand aan een activiteit. Wanneer een bedrijf haar bodembedreigende bedrijfsactiviteiten definitief staakt, moet in het kader van het Activiteitenbesluit (artikel 2.11) een eind-situatie­onderzoek worden uitgevoerd. De resultaten van dit eind-situatie-onderzoek worden op dat moment vergeleken met die van het nul-situatie-onderzoek. Op basis hiervan kan bepaald worden of de activiteiten op de locatie hebben geleid tot een bodemverontreiniging. Bij het aantreffen van een verontreiniging, dient te worden gesaneerd tot de concentraties die zijn gemeten in het nul-situatieonderzoek.

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt het Activiteitenbesluit ingetrokken. De algemene regels met betrekking tot activiteiten zoals opgenomen in het BAL zijn vanaf dat moment van kracht. Met de ingang van de Omgevingswet wijzigt de verplichting tot het vastleggen van de nul-situatie voorafgaande aan de aanvang van een bodembedreigende activiteiten. Deze wordt niet meer verplicht gesteld m.u.v. IPPC-installaties (RIE art.22, Or artikel 7.27). Dit is beschreven in artikel 7.27 van de Omgevingsregeling. Het eind-situatieonderzoek blijft na ingang van de Omgevingswet verplicht en is beschreven in paragraaf 5.2.1 van het BAL (eindonderzoek bodem).

In het geval de nul-situatie niet is vastgelegd voorafgaande aan de activiteit, dienen na het stoppen van de activiteit, de gemeten concentraties uit het eind-situatieonderzoek te worden getoetst aan de gemiddelde concentraties van de statistiekbladen van de ontgravingskaart. Wanneer hogere waarden gemeten zijn, is formeel sprake van een verontreiniging welke is ontstaan door de activiteit. Deze verontreiniging dient op basis van zorgplicht gesaneerd te worden tot minimaal de ontgravingskwaliteit zoals aangegeven in de bodemkwaliteitskaart. Deze sanering is tevens verplicht in het geval er (slechts) een lichte verontreiniging is ontstaan. De initiatiefnemer heeft wel de mogelijkheid om een nul-situatieonderzoek uit te voeren. Indien wordt gekozen voor een vrijwillig nul-situatieonderzoek, wordt degene die de activiteit verricht uitsluitend verantwoordelijk beschouwd voor de eventuele toegevoegde verontreiniging.

De gemeente Bergeijk acht het onwenselijk dat, in het geval geen nul-situatieonderzoek is uitgevoerd, er gesaneerd dient te worden tot de diffuse bodemkwaliteit van het gebied. Om deze situatie te voorkomen, eist de gemeente dat, na inwerkingtreding van de Omgevingswet, voorafgaande aan de start van de bodembedreigende bedrijfsactiviteit, een nul-situatieonderzoek wordt uitgevoerd en aan de gemeente ter beoordelig wordt ingediend.

Het uitvoeren van bodemonderzoek en eventueel herstel van de bodemkwaliteit dient uitgevoerd te worden door erkende personen en bedrijven in het kader van de BRL 2000, 6000 dan wel 7000.

7.2 Beleidsregel

De gemeente Bergeijk geeft toestemming aan de start van een bodembedreigende activiteit na het ter beoordeling indienen van en nul-situatieonderzoek die conform de NEN 5740 uitgevoerd dient te worden en waar instemming op wordt verleend. Het nul-situatieonderzoek wordt getoetst aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Het nul-situatieonderzoek richt zich minimaal op de bodembedreigende stoffen die door de werkzaamheden ter plaatse een bedreiging voor de bodemkwaliteit vormen en op de plaatsen waar bodembedreigende activiteiten plaatsvinden dan wel zullen plaatsvinden;

  • 2.

    Uiterlijk binnen drie maanden na oprichting van de inrichting, een rapport met de resultaten van het nul-situatieonderzoek toegestuurd wordt aan het bevoegd gezag;

  • 3.

    Het onderzoek wordt uitgevoerd onderscheidenlijk opgesteld door een persoon of een instelling die daartoe beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit.

8 Toepassingseisen bodemfunctie natuur

 

8.1 Onderbouwing

Gebieden met de bodemfunctie landbouw en bodemfunctie natuur hebben op de ontgravingskaart over het algemeen de bodemkwaliteitsklasse achtergrondwaarden. Hieruit volgt dat in principe vrij grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart mogelijk is tussen deze gebieden met verschillende bodemfuncties. Echter, het is met het oog op het behoud van bossen en stuifzandgebieden niet wenselijk dat nutriëntenrijke landbouwgrond wordt toegepast binnen dergelijke (nutriëntenarme) natuur. Om deze reden is op de bodemfunctiekaart onderscheid gemaakt tussen deze bodemfuncties (zie ook de bodemfunctiekaart).

Om de natuur in de gemeente Bergeijk te beschermen wordt het volgende bepaald:

  • Partijen (bovengrond én ondergrond) afkomstig uit gebieden met bodemfunctie landbouw, kunnen uitsluitend op basis van de bodemkwaliteitskaart ter plaatse van een gebied met bodemfunctie natuur worden toegepast indien de partij wordt toegepast als zandpad (zoals onverharde weg/voetpad);

  • In alle andere gevallen waarbij een partij ter plaatse van bodemfunctie natuur wordt toegepast, wordt aangesloten bij het generieke toepassingskader (bijlage 1). Dit betekent in de praktijk dat de kwaliteit van de toe te passen partij aan de kwaliteitsklasse achtergrondwaarden dient te voldoen.

8.2 Beleidsregel

De gemeente Bergeijk toetst bij de melding van toepassen van een partij ter plaatse van een locatie met de bodemfunctie natuur (zoals aangegeven op de bodemfunctiekaart) of de partij afkomstig is uit een gebied met bodemfunctie landbouw. Als dat zo is, toetst de gemeente of de toepassing aan de volgende voorwaarden voldoet:

  • 1.

    De partij wordt toegepast als zandpad (onverharde weg/voetpad);

  • 2.

    Aan de overige eisen voor het toepassen van partijen op basis van de bodemkwaliteitskaart wordt voldaan.

Indien de toe te passen partij aan de bovengenoemde voorwaarden voldoet, kan de gemeente medewerking verlenen aan deze toepassing. In alle andere gevallen waarbij een partij ter plaatse van bodemfunctie natuur wordt toegepast, dient de kwaliteit van de toe te passen partij aan de kwaliteitsklasse achtergrondwaarde te voldoen.

9 Beheer Japanse duizendknoop

 

9.1 Onderbouwing

Het thema aanpak en beheer van de Japanse duizendknoop wordt binnen de gemeente Bergeijk vormgegeven door het hanteren van het Landelijk protocol omgaan met Aziatische duizendknopen (Aequator Groen & Ruimte, Stichting Probos & Geofoxx milieuexpertise, 2019). In de volgende alinea’s zijn de belangrijkste aspecten van dit protocol opgenomen en wordt aangegeven wat de verplichtingen zijn voor de initiatiefnemer/aannemer.

Invasieve exoten zijn zowel planten als dieren, die vanuit het buitenland naar Nederland zijn gekomen door menselijk handelen. Door afwezigheid van natuurlijke vijanden, kunnen ze razendsnel groeien en verspreiden. Door de zeer krachtige groei van met name de wortels treedt schade op in zowel natuurgebieden (verdrukking inheemse flora) en het stedelijk gebied (schade aan infrastructuur, oevers, waterkeringen en funderingen). De plant is namelijk zeer sterk in vegetatieve vermeerdering: losgekomen plantdelen zoals de stengels en de wortels lopen eenvoudig uit wanneer deze in contact komen met grond en vormen een nieuwe plant. Er zijn meerdere soorten Aziatische duizendknopen, welke in dit document aangeduid worden als Japanse duizendknoop.

Beheermaatregelen

Verspreiding van de Japanse duizendknoop kan voorkomen worden door maatregelen te nemen tijdens (onderhouds-)werkzaamheden op en nabij groeilocaties. Door het herkennen van de Japanse duizendknoop kan een groot deel van de verspreiding voorkomen worden. Indien nieuwe groeiplaatsen worden ontdekt bij werkzaamheden dient dit gemeld te worden bij de gemeente.

Bij uitvoering van maaiwerkzaamheden of bij andere (grond)werkzaamheden op groeizones, dienen de uitvoerenden de duizendknoop te kunnen herkennen in het veld. In de gemeente Bergeijk wordt een bekende groeizone van de duizendknoop aangeduid door middel van paaltjes met een geelgekleurde bovenkant. Bij het aantreffen van nieuwe groeilocaties of tijdens (onderhouds-)werkzaamheden kunnen groeiplaatsen in het veld ook tijdelijk gemarkeerd worden door middel van piketpaaltjes, afzetlint of bouwhekken. In dat geval wordt de groeizone achteraf (wederom) met gele paaltjes door de gemeente gemarkeerd.

Bij het maaien van groeizones dient het maaisel zeer zorgvuldig te worden verzameld, afgedekt en afgevoerd naar een Erkende Verwerker Invasieve Exoten (zie het register op www.bvor.nl/invasieve-exoten). Na afloop van (maai)werkzaamheden op een groeizone, dient al het materieel (machines, gereedschappen, kleding, etc.) zorgvuldig op locatie schoongeborsteld te worden. Gebruik voor het maaien van duizendknoop bij voorkeur een maai-zuigcombinatie. Een maaibalk met directe afvang, een bosmaaier met zaagblad en handmatig maaien met een zeis zijn ook toegestaan. Klepelen is ongeschikt en niet toegestaan omdat hierbij versnippering optreedt.

Grond waarin de Japanse duizendknoop aanwezig is en grond binnen een bufferzone van 2 meter rondom de groeizone, wordt in principe niet verplaatst om zo verspreiding te voorkomen. Indien deze grond toch verplaatst moet worden, dan is dit uitsluitend mogelijk onder de volgende voorwaarden:

  • Grond ter plaatse van de groeizone van de Japanse duizendknoop én binnen 2 meter rondom de groeizone wordt zorgvuldig verplaatst naar een apart ingericht depot;

  • Het depot wordt van het maaiveld gescheiden door middel van geotextiel;

  • Het depot wordt aan het eind van de dag overdekt met geotextiel om verwaaiing te voorkomen. Het verwerken van de grond is niet toegestaan bij harde wind (Beaufort 7 of hoger);

  • Het depot wordt duidelijk gemarkeerd;

  • Betrokken machines worden bij verlaten van de groeizone/depot op de groeizone of boven het depot schoongeborsteld. Verspreiding van plantenresten moet worden voorkomen.

De vrijgekomen grond van een groeilocatie van de Japanse duizendknoop kan uitsluitend onder de volgende voorwaarden binnen de grenzen van de gemeente Bergeijk worden toegepast:

  • Op dezelfde locatie tenzij er voor volledige verwijdering van de groeizone gekozen is;

  • Onder minimaal 3 meter grond. Op deze diepte raken de wortels verstikt, waardoor ze uitsterven;

  • Na een thermische behandeling gericht op het steriliseren van de grond;

  • Afgedekt voor minimaal 3 jaar onder een stevig folie met daarop een laag grond van minimaal 30 cm;

  • Indien na toepassing wordt behandeld met glyfosaat (Roundup). Hierbij dienen opkomende scheuten te worden geïnjecteerd met glyfosaat tijdens de groeiperiode. De behandeling dient over het algemeen meerdere keren te worden herhaald. Bedrijven en beheerders dienen voor het gebruik van glyfosaat een ontheffing aan te vragen bij het Ctgb (College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden).

Indien een initiatiefnemer een andere behandelmethode wil toepassen om duizendknoop uit de partij te verwijderen dan de hierboven genoemde methodes, dient overleg plaats te vinden tussen het bevoegd gezag en de initiatiefnemer.

9.2 Beleidsregel

De gemeente Bergeijk toetst bij de melding van grondverzet van partijen met Japanse duizendknoop of wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: De partij wordt toegepast:

  • 1.

    Op dezelfde locatie als waaruit deze is ontgraven, tenzij er voor volledige verwijdering van de groeizone gekozen is;

  • 2.

    Onder minimaal 3 meter grond;

  • 3.

    Na een thermische behandeling, gericht op het steriliseren van de grond;

  • 4.

    Afgedekt voor minimaal 3 jaar onder een stevig folie met daarop een laag grond van minimaal 30 cm;

  • 5.

    En indien na toepassing de plant wordt behandeld met glyfosaat (Roundup). Hierbij dienen opkomende scheuten te worden geïnjecteerd met glyfosaat tijdens de groeiperiode. De behandeling dient over het algemeen meerdere keren te worden herhaald. Bedrijven en beheerders dienen voor het gebruik van glyfosaat een ontheffing aan te vragen bij het Ctgb (College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden).

Indien aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, kan de gemeente Bergeijk medewerking verlenen aan de voorgenomen toepassing. Grond die besmet is met Japanse duizendknoop mag niet worden vermengd met grond die vrij is van deze exoot.

10 Verlengen geldigheidsduur bodemonderzoek

 

10.1 Onderbouwing

De geldigheidsduur van een bodemonderzoek conform de NEN 5740 verloopt in de meeste gevallen na 5 jaar. Deze geldigheidsduur is afkomstig uit het rapport ‘Bouwen op verontreinigde grond’ (VNG, 1995). Deze geldigheidsduur kan maximaal 2 jaar worden verlengd indien aangetoond kan worden dat op de locatie geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Dit wordt aangetoond door middel van een historisch bodemonderzoek conform NEN 5725. Als de initiatiefnemer beschikt over een bodemonderzoek conform de NEN 5740 van meer dan 5 jaar maar maximaal 10 jaar oud, mag worden volstaan met een aanvullend bodemonderzoek van alleen de bovengrond (aantal boringen en analyses conform NEN 5740). Voorwaarde in beide instanties is wel dat de inrichting en/of het gebruik van de locatie sinds de uitvoering van het bodemonderzoek niet zijn veranderd. Daarnaast, indien een sterke verontreiniging is aangetoond bij het eerste bodemonderzoek, kan de rapportage niet met 2 jaar worden verlengd maar is na verloop altijd een actualiserend bodemonderzoek noodzakelijk.

Indien bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden na uitvoering van het eerste bodemonderzoek, dient het bodemonderzoek altijd geactualiseerd te worden. De opzet van het actualiserend bodemonderzoek is afhankelijk van de aard en omvang van de bodembedreigende activiteiten. Hiertoe dient de NEN 5740 gevolgd te worden.

10.2 Beleidsregel

Gemeente Bergeijk toetst van de binnengekomen bodemonderzoeken conform NEN 5740 op de verlooptijd van 5 jaar. Onder de volgende voorwaarden accepteert de gemeente een verlenging van maximaal 2 (na de oorspronkelijke verlooptijd van 5 jaar), op voorwaarde dat:

  • 1.

    Is aangetoond, middels een historisch bodemonderzoek conform NEN 5725, dat de bodemkwaliteit niet negatief is beïnvloed door bodembedreigende activiteiten;

  • 2.

    De inrichting en/of het gebruik van de locatie sinds de uitvoering van het bodemonderzoek niet zijn veranderd, dan wel aannemelijk kan worden gemaakt dat de verandering in gebruik geen negatieve impact op de bodemkwaliteit heeft meegebracht;

  • 3.

    Er geen sterke verontreiniging is aangetoond bij het eerste bodemonderzoek.

11 Ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingsvergunningen

 

11.1 Onderbouwing

De gemeente Bergeijk kiest ervoor om de bodemkwaliteitskaart ook te hanteren als bewijsmiddel bij ruimtelijke ontwikkelingen (bestemmingsplanwijzigingen en omgevingsvergunningen). Het is niet logisch om de bodemkwaliteitskaart wél te aanvaarden bij hergebruik (waarbij in de regel grondverzet plaatsvindt), en niet bij ruimtelijke ontwikkelingen (waarbij minder vaak grondverzet plaatsvindt).

Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Bergeijk blijkt dat in alle gebieden de gemiddelde waarde beduidend lager is dan de interventiewaarde en dat de P95 lager is dan de maximale waarde industrie, zodat er voldoende zekerheid is dat er binnen de zones van het gemeentelijke beheersgebied geen sanerende maatregelen nodig zullen zijn. Daarom is ervoor gekozen om de bodemkwaliteitskaart in het gehele grondgebied van Bergeijk te aanvaarden als bewijsmiddel bij ruimtelijke procedures en bij omgevingsvergunningen. Hierbij moet wel worden benadrukt dat de locatie waar de ruimtelijke ontwikkeling is gepland niet verdacht mag zijn en/of niet negatief mag zijn beïnvloed door een puntbron. Dit moet worden vastgesteld door minimaal het uitvoeren van een vooronderzoek conform de NEN 5725.

Altijd bodemonderzoek bij de functie moestuin

De gebruiksfunctie moestuin wijkt af van de functie wonen omdat in moestuinen een hogere gewasconsumptie wordt verwacht dan bij gewone particuliere tuinen bij de functie wonen. Om deze reden is in de landelijke regelgeving een bijzondere plaats toebedeeld aan de functie moestuin. Dit heeft zijn grondslag in het feit dat in moestuinen ook bij gehalten lager dan de interventiewaarde, sprake kan zijn van onaanvaardbare risico's en dus van een geval van ernstige bodemverontreiniging (zie Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013). In het Besluit bodemkwaliteit is de functie moestuin niet ingedeeld bij de bodemfunctieklasse wonen, maar ondergebracht bij de niet-ingedeelde bodemfuncties (waaronder de gebruiksvormen moestuinen/volkstuinen, landbouw en natuur vallen).

Dit betekent dat wat betreft de bodemkwaliteit op locaties met een gemiddelde of hoge gewasconsumptie, strengere eisen gelden. Omwille van deze strengere eisen zijn wij van mening dat de bodemkwaliteitskaart hier niet voldoende zekerheid biedt. Daarom is bij ontwikkelingen (bestemmingsplanwijzigingen en/of omgevingsgunningen) op deze locaties altijd een verkennend bodemonderzoek nodig om de bodemkwaliteit te kunnen toetsen aan de eisen die voor moestuin gelden.

11.2 Beleidsregel

Gemeente Bergeijk bij verleent toestemming om in het gehele grondgebied van Bergeijk de bodekwaliteitskaart te aanvaarden als bewijsmiddel bij ruimtelijke procedures en bij omgevingsvergunningen, op voorwaarde dat:

  • 1.

    Door minimaal het uitvoeren van een vooronderzoek conform NEN 5725 is vastgesteld dat de locatie waar de ruimtelijke ontwikkeling gepland is, niet verdacht is en/of niet negatief is beïnvloed door een puntbron;

  • 2.

    Het geen locatie betreft met een gemiddelde of hoge gewasconsumptie (gebruiksfunctie moestuin).

Indien ruimtelijke ontwikkelingen (bestemmingsplanwijzigingen en/of omgevingsvergunningen) een locatie betreft met de gebruiksfunctie moestuin is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk om de bodemkwaliteit te kunnen toetsen aan de eisen die voor moestuin gelden.

12 Toets herkomst

 

12.1 Onderbouwing

Teneinde uit te sluiten dat de locatie van herkomst als 'verdacht' ten aanzien van bodemverontreiniging moet worden bestempeld, dient voorafgaand aan grondverzet altijd een historische toets uitgevoerd te worden. Dit kan de vorm hebben van een vooronderzoek conform de NEN 5725, dan wel een compleet ingevulde Toets herkomst.

In de bijlage is een formulier voor de Toets herkomst opgenomen. Om gebruik te kunnen maken van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel dient dit volledig ingevulde formulier bij de melding te worden gevoegd. Het formulier is alleen geldig indien dit door de bodemambtenaar van de gemeente van herkomst is ondertekend (lees: vrijgegeven).

Volgt uit de historische toets dat sprake van een situatie als hierboven beschreven, dan kan de betreffende bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel worden gebruikt voor de milieuhygiënische kwaliteit van de vrijkomende grond (en/of de ontvangende bodem). In dat geval dient de milieuhygiënische kwaliteit op een andere wijze te worden aangetoond. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van één van de bewijsmiddelen zoals beschreven in bijlage 1, hoofdstuk 6.

12.2 Beleidsregel

De gemeente Bergeijk toetst bij de melding grondverzet op basis van de kwaliteitskaart of een compleet ingevuld formulier toets herkomst is bijgevoegd bij de melding, in plaats van een NEN5725-onderzoek. Als dat zo is, toetst de gemeente of de toepassing aan de volgende voorwaarden voldoet:

  • 1.

    Het formulier is door de initiatiefnemer correct ingevuld;

  • 2.

    Het formulier is door de initiatiefnemer ondertekend;

  • 3.

    Aan de overige voorwaarden voor het toepassen op grond van de bodemkwaliteitskaart wordt voldaan.

Zoals besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Bergeijk van 21 april 2022.

De gemeenteraad,

H.L.M.van Leersum

Plaatsvervangend raadsgriffier

A. Callewaert-de Groot

Voorzitter

Bijlage 1 Wettelijk kader

1 Het generieke kader

 

1.1 Huidige generieke kader

 

1.1.1 Wet bodembescherming

Hoe in Nederland de bodem en het grondwater beschermd wordt, is beschreven in de Wet bodembescherming (Wbb). Zo is in de Wbb beschreven wanneer en hoe sanering van (ernstig) verontreinigde bodem en grondwater dient te worden verricht of wanneer bijvoorbeeld voor beheer van de verontreiniging moet worden gekozen. Ook lozingen in of op de bodem kunnen op grond van de Wbb worden gereguleerd. De waterbodemregelgeving die voorheen was opgenomen in de Wbb is overgegaan naar de Waterwet.

Essentieel onderdeel van de bodembescherming in Nederland is de zorgplicht, welke is

beschreven in artikel 13 van de Wbb. Deze bepaling verplicht ieder die handelingen uitvoert die effect kunnen hebben op de bodem, om ervoor te zorgen dat door die handelingen de bodem niet verontreinigd raakt. Indien er een verontreiniging is ontstaan, dient de veroorzaker op grond van deze zorgplicht de verontreiniging voor zo ver als redelijkerwijs mogelijk is, ongedaan te maken.

De gedeputeerde staten zijn conform de Wbb bevoegd gezag voor alle nieuwe gevallen van bodemverontreiniging. In het geval de verontreiniging vóór 1987 is ontstaan, is het bevoegd gezag afhankelijk van de omvang van de verontreiniging. Tot 25m3 grond/100m3 grondwater ernstige bodemverontreiniging is de betreffende gemeente het bevoegd gezag. Bij verontreinigingen met een grotere omvang, is de provincie het bevoegd gezag.

De noodzaak voor sanering en de aard van de te nemen saneringsmaatregelen wordt bepaald door de spoedeisendheid. Of een verontreiniging als spoedeisend wordt beschouwd, is afhankelijk van de humane, ecologische en verspreidingsrisico's. Een groot deel van de saneringen handelt de provincie af via het Besluit Uniform Saneren (BUS) waarbij volstaan kan worden met een melding voorafgaand aan de sanering. De grotere en meer gecompliceerde gevallen lopen via het Wbb-spoor waarvoor een saneringsplan moet worden opgesteld.

De Wet bodembescherming is daarnaast de grondslag voor een aantal besluiten en bepalingen die inhaken op het gebruik van de bodem. Voorbeeld hiervan is het voorgenoemde Besluit Uniform Saneren in het geval er sprake is van verontreinigingen in de bodem. Voor het hergebruik van (licht) verontreinigde grond en baggerspecie en voor hergebruik van bouwstoffen is het Besluit bodemkwaliteit in 2008 in werking getreden. Dit besluit wordt in navolgende paragraaf verder toegelicht.

1.1.2 Besluit bodemkwaliteit

In juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) in werking getreden voor het toepassen van grond, baggerspecie en bouwstoffen. Uitgangspunt bij het toepassen van partijen grond en baggerspecie is dat deze definitief onderdeel gaan uitmaken van de bodem (een zogenoemde bodemtoepassing). Er wordt ook wel gesproken over het 'beheer van grondstromen', oftewel het op die plaats toepassen van grond (of baggerspecie) waar dit geen risico's oplevert voor enerzijds de actuele bodemkwaliteit ter plaatse (standstill-principe) en anderzijds de functie die de bodem heeft.

Met de actuele bodemkwaliteit wordt de diffuse bodemkwaliteit bedoeld, ook wel achtergrondkwaliteit. Deze diffuse bodemkwaliteit is kenmerkend voor een bepaald gebied en is niet gerelateerd aan een specifieke en herkenbare bron zoals in het geval van puntverontreinigingen. Voor deze laatste vorm van verontreinigingen is het saneringsbeleid van kracht (Wet bodembescherming voor de landbodem en de Waterwet voor de waterbodem) tot het inwerking trede van de Omgevingswet.

Bij het (opnieuw) toepassen van bouwstoffen is het Bbk met name gericht op het voorkomen van een nieuwe bodemverontreiniging.

In figuur 4 is de positie van het Besluit bodemkwaliteit binnen het bodembeleid aangegeven.

Figuur 4: Positie van het Besluit bodemkwaliteit binnen het bodembeleid

Relatie met saneringsbeleid

In figuur 4 is aangegeven dat het Bbk niet van toepassing is op het saneren van bodemverontreinigingen. Dit is immers geregeld in de Wet bodembescherming. Echter, wanneer wordt gekozen voor functiegericht saneren, heeft het saneringsbeleid wél een koppeling met het Besluit bodemkwaliteit. De in de bodemkwaliteitskaart bepaalde toepassingskaart bepaalt namelijk de concentratie tot waar minimaal dient te worden gesaneerd (de terugsaneerwaarde). Het gaat hierbij om de maximale waarden voor de functieklasse landbouw/natuur, wonen of industrie. Indien door de gemeente Lokale Maximale Waarden zijn vastgesteld, gelden deze als terugsaneerwaarde.

Het bevoegd gezag voor de Wet bodembescherming zal derhalve voor de terugsaneerwaarden, maar ook voor de milieuhygiënische kwaliteit van de leeflaag of aanvulgrond, in eerste instantie uitgaan van de maximale waarden voor de functieklasse landbouw/natuur, wonen of industrie.

1.2 Toekomstige generieke kader

 

1.2.1 Intrekken Wet bodembescherming

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de Wet bodembescherming ingetrokken. Voor sommige locaties is sprake van overgangsrecht, waarbij de Wet bodembescherming nog wel van toepassing blijft.

Het aanvullingsspoor bodem voegt het thema bodem en ondergrond toe aan de Omgevingswet. Het aanvullingsspoor bodem zorgt ervoor dat bodem en ondergrond een integraal onderdeel worden van de Omgevingswet en heeft 3 pijlers:

  • 1.

    Preventie: het voorkomen van nieuwe verontreiniging of aantasting.

  • 2.

    Toedeling van functies: het meewegen van bodemkwaliteit als het gaat om de kwaliteit van de leefomgeving, in relatie tot het gebruik hiervan.

  • 3.

    Beheer historische verontreinigingen: het op een duurzame en doelmatige manier beheren van historische verontreinigingen.

Elke pijler gebruikt instrumenten uit de Omgevingswet. De nieuwe regels komen in de plaats van de bestaande regels voor het beheer van de bodemkwaliteit. Zoals de Wet bodembescherming, het Besluit bodemkwaliteit en het Besluit uniforme saneringen.

Pijler 1: Preventie

Na 1 juli 2022 geldt de algemene zorgplicht uit artikel 1.7 van de Omgevingswet en de specifieke zorgplicht uit artikel 2.11 Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) voor milieubelastende activiteiten. Deze zorgplichtbepalingen zijn van toepassing op situaties waarbij bodemverontreiniging na 1 juli 2022 is ontstaan. Artikel 13 Wet bodembescherming blijft van toepassing op situaties die tussen 1 januari 1987 en 1 juli 2022 zijn veroorzaakt. Gemeentelijke overheden mogen in het lokale bodembeleid zorgplichten opnemen.

Pijler 2: Toedeling van functies

De tweede pijler gaat over bodemkwaliteit als onderdeel van de afweging van alle aspecten van de fysieke leefomgeving. Deze afweging is onder andere nodig bij de omgevingsvisie en het omgevingsplan. Regels over het meenemen van bodemkwaliteit in de afweging worden via het aanvullingsbesluit bodem opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL).

Pijler 3: Beheer van historische verontreinigingen

Ook na 1 juli 2022 zullen er nog locaties ontdekt worden waar historische bodemverontreiniging aanwezig is en waar de veroorzaker vaak niet meer bekend is. Bestaande regelingen uit de Wet bodembescherming zullen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet niet meer gelden. In de Omgevingswet is een bepaling over "toevalsvondsten" (afdeling 19.2 van de Omgevingswet) opgenomen. De toevalsvondst-regeling houdt geen saneringsplicht in en ook het toetsingskader is aanzienlijk beperkter dan de Wet bodembescherming. Voortaan dient de gemeente in de Omgevingsvisie en in het Omgevingsplan of het Omgevingsprogramma aan te geven welke eisen worden gesteld aan de bodemkwaliteit binnen de gemeentegrenzen. De wijze waarop met historische verontreinigingen wordt omgegaan, is bepaald in het omgevingsplan.

Overgangsrecht Wet bodembescherming (Wbb)

Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is er sprake van overgangsrecht van de Wbb (hoofdstuk 3 van Aanvullingswet bodem Omgevingswet) voor wanneer er bijvoorbeeld een locatie eerder onder de Wbb is beschikt als ernstig en spoedeisend of voor locaties waar vóór de inwerkingtreding nog een saneringsplan of BUS melding is ingediend en al een beschikking op het saneringsplan is verleend. De Wbb blijft gelden totdat het besluit tot instemming met een evaluatieverslag of een nazorgplan onherroepelijk is geworden. Ook blijft de Wbb gelden voor de maatregelen of beperkingen, die in het evaluatieverslag of in het nazorgplan staan.

Ook kan er voor locaties sprake zijn van overgangsrecht. De locatie valt dan (gedeeltelijk) onder het bevoegd gezag van de Wbb. In sommige situaties kunnen provincies hun bevoegdheid overdragen aan gemeenten.

Voor locaties waarop het overgangsrecht niet van toepassing is, gelden onder de Ow de regels uit het BAL te weten milieubelastende activiteiten graven in de bodem (paragrafen 4.119 en 4.120) en het saneren van de bodem (paragraaf 4.121), eventueel aangevuld met maatwerkregels en/of regels die gaan over grondwaterkwaliteit uit de omgevingsverordening van de provincie.

Bevoegde gezagen omgevingswet

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is volgens artikel 2.3 van het BAL de gemeente bevoegd gezag voor de meeste milieubelastende activiteiten die met de bodem te maken hebben (zoals graven, saneren en toepassen van bouwstoffen, grond of baggerspecie). Voor de gemeente zijn dit voor een deel nieuwe taken aangezien onder de huidige regelgeving graven en saneren valt onder de Wet bodembescherming waarvoor de provincies en 29 grotere gemeenten het bevoegd gezag zijn.

1.2.2 Besluit bodemkwaliteit (Bbk) onder de Omgevingswet

Wanneer de Omgevingswet ingaat, komen een aantal onderdelen van het Besluit bodemkwaliteit (van vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet) in het BAL. Dit zijn regels voor het toepassen van bouwstoffen en grond en baggerspecie (plaatsgebonden regels) die zijn ingebouwd in regelgeving onder de Omgevingswet. In de paragrafen 3.2.25 en 3.2.26 van het BAL zijn deze activiteiten omschreven en gedefinieerd en in paragraaf 4.123 (toepassen bouwstoffen) en 4.124 (toepassen van grond of baggerspecie) staan de betreffende regels en eisen.

De andere bepalingen uit het Besluit bodemkwaliteit van vóór de Omgevingswet, de zogenaamde niet- plaatsgebonden regels, blijven – in een sterk uitgeklede versie - in het Besluit bodemkwaliteit onder de Omgevingswet. Het gaat om regels die zich richten tot de producent, importeur, transporteur, handelaar van bouwstoffen en de regels die zich richten tot degene die onderzoeken verrichten en milieuverklaringen afgeven voor bouwstoffen, grond en baggerspecie). Ook blijven de regels voor de kwaliteitsborging (voorheen kwalibo-regels genoemd) in het Besluit bodemkwaliteit onder de Omgevingswet.

2 Bodemkwaliteitskaarten en funtiekaarten

Om het toepassen van grond of baggerspecie binnen de regio te vereenvoudigen is door de gemeente Bergeijk een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Deze bodemkwaliteitskaart bestaan uit:

  • 1.

    Ontgravingskaart;

  • 2.

    Toepassingskaart;

  • 3.

    Functiekaart.

Momenteel beschikt de gemeente Bergeijk over een geactualiseerde bodemkwaliteitskaart welke tezamen met onderhavige Nota wordt vastgesteld: Rapport Actualisatie bodemkwaliteitskaart gemeente Bergeijk”, kenmerk 0467844.100, d.d. 22-09-2021, door Antea Group

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de kaarten en beschrijft wanneer welke kaart gebruikt moet worden. Daarnaast wordt een toelichting gegeven op het gehanteerde stoffenpakket.

Artikel 2.1 Indeling in Bodemkwaliteitszones

Binnen het beheergebied van de regio worden in totaal 8 verschillende bodemkwaliteitszones onderscheiden. Het gaat hierbij om de onderstaande zones:

  • Zone 1 t/m zone 4 en zone 7: deze zones bevatten ieder een eigen bodemkwaliteit voor vrijkomende grond of ontvangende bodem;

  • Zones 5, 6 en 8: de bodemkwaliteit in deze zone is niet vastgesteld omdat geen sprake is van landbodem, het aantal waarnemingen is onvoldoende of er is sprake van een niet-representatieve bodemkwaliteit (bijv. grote mate van heterogeniteit). In Bergeijk betreffen deze zones de boven- en ondergrond van zinkassenwegen en overige uitgesloten gebieden.

De uitgesloten gebieden zijn gebieden waar de bodemkwaliteit verondersteld wordt heterogeen te zijn dan wel het bodemgebruik een belemmering vormt voor vrij grondverzet. Dit betekent dat voor deze gebieden en locaties geen gebruik kan worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor het aantonen van de milieuhygiënische kwaliteit van een toe te passen partij grond en/of de ontvangende bodem.

Artikel 2.2 Ontgravingskaart

De ontgravingskaart geeft een indicatie van de chemische kwaliteit van een partij grond die wordt ontgraven voor hergebruik elders. Hierbij is onderscheid gemaakt in de bovengrond (0,0­0,5 m -mv.) en de ondergrond (0,5-2,5 m -mv.).

De te verwachten bodemkwaliteit is verdeeld in de drie kwaliteitsklassen die binnen het Besluit van kracht zijn (zie figuur 5).

Figuur 5: Overzicht normen landbodem

In tabel 2 is voor de zones binnen de bodemkwaliteitskaart van Bergeijk samengevat welke kwaliteitsklasse van toepassing is.

Tabel 2: Kwaliteitsklasse vrijkomende grond

Wanneer de ontgravingskaart gebruikt kan worden als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de vrijkomende grond, is opgenomen in bijlage 1, hoofdstuk 6.

Aangenomen wordt dat grond uit bodemlagen dieper dan 2,5 m -mv. van eenzelfde zo niet een betere kwaliteit is dan grond afkomstig uit de laag 0,5 - 2,5 m -mv. Om deze reden wordt de ontgravingskaart van de ondergrond representatief geacht voor grond uit bodemlagen dieper dan 2,5 m -mv. met inachtneming van de ‘Toets herkomst’ zoals beschreven in bijlage 1, hoofdstuk 6.

2.3 Functiekaart

Iedere gemeente is verplicht om voor haar beheergebied een functiekaart vast te stellen. De bodemfunctiekaart is een weergave van het huidige, en eventueel toekomstige, gebruik van de

landbodem. Bij het toekennen van een functieklasse wordt onderscheid gemaakt in:

  • Gebieden met de bodemfunctieklasse wonen;

  • Gebieden met de bodemfunctieklasse industrie;

  • Overige gebieden (deze gebieden zijn niet ingedeeld in de bodemfunctieklasse wonen of industrie).

Op de bodemfunctiekaart van de gemeente Bergeijk is, vooruitlopend op de Omgevingswet, naast de functieklassen wonen en industrie tevens onderscheid gemaakt in de functies ‘natuur’ en ‘landbouw’.

De bodemfunctieklassen landbouw, natuur, wonen en industrie zijn een clustering van in totaal zeven verschillende bodemfuncties. Deze bodemfuncties zijn weergegeven in tabel 3.

Tabel 3: Clustering bodemfuncties tot bodemfunctieklassen

Uitgesloten gebieden

Binnen het beheergebied van de gemeente Bergeijk zijn de volgende gebieden uitgesloten van de functiekaart (en daarmee de bodemkwaliteitskaart):

  • Oppervlaktewateren en waterbodem;

  • Weggedeelten en bermen (zie ook hoofdstuk 6 van deze Nota);

  • Zinkassenwegen (zie ook hoofdstuk 6 van deze Nota);

  • Overige uitgesloten gebieden.

Aan uitgesloten gebieden is geen functieklasse toegekend. Derhalve zijn deze gebieden als grijze vlek (‘overig’) op de functiekaart aangegeven.

(Weg)bermen

In de bodemkwaliteitskaart zijn zinkassenwegen, hoofdwegen en wegbermen van doorgaande wegen los van elkaar en van de omringende gebieden gezoneerd. Op basis van de bestaande kennis over het gebied wordt namelijk verwacht dat de bodemkwaliteit op deze locaties significant afwijkt van de omringende bodemkwaliteit. Meer informatie over het grondstromenbeleid van wegbermen is opgenomen in hoofdstuk 6 van deze Nota.

Omgang met tussentijdse functiewijzigingen

Als gevolg van een wijziging in het bestemmingsplan in het kader van de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), kan de functie van een locatie wijzigen. Als gevolg van een dergelijke wijziging kan het voorkomen dat de functieklasse, zoals aangegeven op de functiekaart, niet meer correspondeert met de actuele functie van de locatie. Dit zou in theorie kunnen leiden tot verkeerde afwegingen bij het toepassen van grond (of baggerspecie) volgens het generieke kader. Kleine wijzigingen van het bestemmingsplan, zoals betreffende een enkel perceel, worden i.v.m. versnippering niet doorgevoerd op de bodemfunctiekaart. In het bestemmingsplan wordt in dat geval opgenomen wat de toepassingskwaliteit is voor die locatie.

Door de gemeenten wordt éénmaal per vijf jaar nagegaan of het noodzakelijk is om de functiekaart aan te passen en opnieuw vast te stellen.

2.4 Toepassingskaart generieke kader

Op de toepassingskaart is de kwaliteitsklasse aangegeven waar een partij grond of baggerspecie aan moet voldoen wanneer men deze op een bepaalde locatie binnen de gemeente wil toepassen.

Het landelijk geldende beleidskader van het Besluit bodemkwaliteit (= het generieke kader; zie bijlage 1, hoofdstuk 1 en 3) schrijft voor dat:

  • De kwaliteitsklasse van de toe te passen partij grond of baggerspecie geschikt moet zijn voor de functie die de bodem heeft én;

  • Voor het toepassen van de partij grond of baggerspecie de milieuhygiënische kwaliteit van de ontvangende bodem niet mag verslechteren.

Dit betekent dat een op de landbodem toe te passen partij grond of baggerspecie getoetst moet worden aan zowel de kwaliteitsklasse als de functieklasse van de ontvangende bodem. De strengste van beide klassen bepaalt uiteindelijk de kwaliteitsklasse waar een toe te passen partij grond of baggerspecie aan moet voldoen.

Daar waar gebiedsspecifiek beleid van toepassing is, geldt een andere toepassingskaart. Dit is nader toegelicht in bijlage 1, hoofdstuk 2.

2.5 Bodemfunctie wonen voor recreatieparken

Binnen de gemeente Bergeijk zijn meerdere grootschalige recreatieparken/vakantieparken aanwezig. Voorheen waren deze parken op de bodemfunctiekaart aangewezen als functie ‘overig (landbouw/natuur)’. Het heeft het de voorkeur om de bodemfunctieklasse voor zover als mogelijk te koppelen aan het actuele bodemgebruik. Dit, omdat mogelijkerwijs meerdere regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving gekoppeld kunnen worden aan de bodemfunctie van een gebied.

Gezien het gebruik van de fysieke leefomgeving binnen een vakantiepark, is de gemeente Bergeijk van mening dat de bodemfunctie wonen beter bij deze parken past. Om deze reden krijgen de recreatieparken/vakantieparken op de bodemfunctiekaart de bodemfunctie wonen toegewezen.

Zoals in de bijlage van deze Nota, hoofdstuk 2 te lezen is, wordt de toepassingskwaliteit bepaald aan de hand van de strengste van de twee: ontgravingskwaliteit en bodemfunctie. Gezien de bodemkwaliteit binnen de recreatieparken voldoet aan de achtergrondwaarden (zie ook de geactualiseerde bodemkwaliteitskaart5 ), wordt de toepassingskwaliteit binnen de parken tevens achtergrondwaarden. Gezien op basis van de voorgaande bodemkwaliteitskaart uitsluitend klasse achtergrondwaarden kon worden toegepast, wijzigt er voor de uitvoeringspraktijk voor de grondstromen derhalve op dit moment niets.

2.6 Bodemkwaliteitskaarten en bodemfunctiekaart onder de Omgevingswet

De bodemkwaliteitskaart en bodemfunctiekaart behouden onder de Omgevingswet hun centrale functie binnen het lokale bodembeleid. De bodemkwaliteitskaart en bodemfunctiekaart worden via het overgangsrecht automatisch onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan na inwerkingtreding van de Omgevingswet. De bodemkwaliteitskaart blijft bruikbaar als basis voor de afgifte van een milieuverklaring bodemkwaliteit, op basis van artikel 27 van het nieuwe Besluit bodemkwaliteit. Na 2029 wordt de bodemkwaliteitskaart in principe onderdeel van het omgevingsplan van de gemeente. Een bodemkwaliteitskaart kan ook als losstaand document vastgesteld worden. Gelijk aan de huidige situatie dient de bodemkwaliteitskaart eens per vijf jaar geactualiseerd te worden.

Indien de bodemkwaliteitskaart gebruikt wordt als milieuverklaring, dient aan de volgende zaken te worden voldaan:

  • De bodemkwaliteitskaart is ten hoogste vijf jaar geleden vastgesteld dan wel geactualiseerd;

  • Er is een vooronderzoek conform de NEN 5725 uitgevoerd.

Een gemeente kan van de bovenstaande voorwaarden afwijken. Voor de gemeente Bergeijk mag, in plaats van een NEN 5725-onderzoek, tevens gebruik gemaakt worden van een volledig ingevuld formulier Toets herkomst, zie deel 2. Meer over het gebruik van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel van de bodemkwaliteit is beschreven in bijlage 1 van deze Nota, hoofdstuk 6.

De bodemfunctiekaart wordt onderdeel van het omgevingsplan op basis van artikel 5.89p van het BKL (indeling landbodem in bodemfunctieklassen). Ook onder de Omgevingswet is de lokale overheid vrij om binnen haar beheergebied gebieden een functie aan te wijzen. Het vastleggen van de bodemfunctie is onder de Omgevingswet zelfs een verplichting (BKL, artikel 5.89p). De uitwerking van de bodemfuncties binnen het beheergebied wordt opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente of wordt vastgesteld als losstaand document.

De functie van de bodemkwaliteitskaart, eisen aan de bodemkwaliteitskaart en hoe de bodemkwaliteitskaart gebruikt kan worden voor de milieuverklaring bodemkwaliteit zijn beschreven in hoofdstuk 3 (artikelen 26 t/m 32) van het nieuwe Besluit bodemkwaliteit en in verder detail in hoofdstukken 5 en 7 van de nieuwe Regeling bodemkwaliteit. De bodemkwaliteitskaart behoudt onder de Omgevingswet dezelfde functies voor de uitvoering van het bodembeleid als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

In de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten6 is beschreven aan welke eisen bodemkwaliteitskaarten dienen te voldoen. Onder het huidige stelsel is het opstellen van een bodemkwaliteitskaart conform deze eisen een verplichting vanuit de Regeling bodemkwaliteit. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet is deze Richtlijn niet langer een verplichting maar een richtlijn. De bodemkwaliteitskaart moet worden opgesteld op grond van de regels die daartoe zijn opgenomen in de Regeling bodemkwaliteit.

3 Generieke toepassingseisen

 

3.1 Het generieke toepassingskader

Bij het op landbodem toepassen van grond en baggerspecie is het uitgangspunt dat de bodem zijn functie duurzaam kan blijven vervullen. Vandaar ook dat in het Besluit bodemkwaliteit de milieuhygiënische kwaliteit, van zowel een toe te passen partij grond (of baggerspecie) als van de ontvangende bodem, is gekoppeld aan de gebruiksfuncties van de bodem. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de functies c.q. klassen landbouw/natuur, wonen en industrie.

Het Besluit bodemkwaliteit bevat landelijk geldende generieke regels voor het toepassen van grond en baggerspecie:

  • Generieke bodemtoepassing;

  • Verspreiden van baggerspecie;

  • Tijdelijke uitname

  • Grootschalige bodemtoepassing;

  • Tijdelijke opslag.

Generieke toepassingskader onder de Omgevingswet

Voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet was het generieke toepassingskader beschreven in hoofdstuk 4 van het Besluit bodemkwaliteit. Met de ingang van de Omgevingswet gelden voor het toepassen van grond of baggerspecie algemene rijksregels en is het generieke toepassingskader niet meer beschreven in het Besluit bodemkwaliteit maar in het Besluit activiteiten leefomgeving (BAL, paragraaf 3.2.26 en 2.124).

Functionele en nuttige toepassing

Het toepassen van grond en baggerspecie als bodem is alleen toegestaan indien sprake is van een functionele en nuttige toepassing zoals bedoeld in respectievelijk artikel 5 en artikel 35 van het Besluit bodemkwaliteit. Hiermee wordt bedoeld dat het om een toepassing moet gaan in een hoedanigheid en hoeveelheid die nodig is voor het functioneren van de betreffende toepassing.

In artikel 35 van het Besluit bodemkwaliteit worden voorbeelden genoemd van wat onder een nuttige toepassing wordt verstaan. Aangezien een deel van deze toepassingen betrekking heeft op het toepassen in oppervlaktewater, zijn hieronder alleen de nuttige toepassingen weergegeven die zich binnen de regio (op landbodem) kunnen voordoen:

  • Bouw- en wegconstructies (wegen, spoorwegen en geluidswallen);

  • Ophoging van industrieterreinen, woningbouwlocaties en landbouw- en natuurgronden;

  • Afdekken van saneringslocaties;

  • Verspreiden van baggerspecie op het aan de watergang grenzende perceel;

  • Tijdelijke opslag van grond en baggerspecie (voorafgaand aan het toepassen hiervan).

Functionele toepassing onder de Omgevingswet

Met inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft het toepassen van grond of baggerspecie, net als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, alleen toegestaan in een functionele toepassing. Deze functionele toepassingen staan in het tweede en derde lid van artikel 4.1269 van het BAL.

Grond of baggerspecie wordt, voor zover de grond of baggerspecie een afvalstof is, alleen toegepast als sprake is van een nuttige toepassing als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer. Niet alleen de aanleg van een functionele toepassing, maar ook de instandhouding, het herstel, de verandering en de uitbreiding daarvan valt onder het toepassen van grond en baggerspecie.

Toepassen van sterk verontreinigde grond

Hergebruik van sterk verontreinigde grond is onder het Bbk niet zondermeer toegestaan. Wanneer sprake is van een gebiedseigen diffuse verontreiniging, waarbij de gehalten boven de interventiewaarden liggen, maar er geen sprake is van het overschrijden van het saneringscriterium (zie figuur 6), kan de gemeente het herschikken van deze grond binnen het geval van bodemverontreiniging namelijk toestaan door hiervoor gebiedsspecifiek beleid op te stellen. Het herschikken binnen het saneringsgeval moet daarnaast in een saneringsplan worden beschreven. De wettelijke basis hiervoor ligt in de Wet bodembescherming en bij het desbetreffende bevoegde gezag.

Toepassen van sterk verontreinigde grond onder de Omgevingswet

Voor het toepassen van sterk verontreinigde grond geldt dat dit alleen mag plaatsvinden voor zover de grond of baggerspecie afkomstig is van een diffuus sterk verontreinigde locatie en deze grond of baggerspecie ook weer wordt toegepast op een diffuus sterk verontreinigde locatie binnen het bodembeheergebied (artikel 4.1273 van het BAL).

In paragraaf 4.124 van het BAL zijn de specifieke voorwaarden en beperkingen opgenomen voor het stellen van maatwerkregels en maatwerkvoorschriften voor de kwaliteitseisen waaraan grond of baggerspecie bij het toepassen moeten voldoen. De eisen kunnen worden verscherpt (bij behoefte aan meer bescherming) maar ook worden versoepeld. Het versoepelen van kan echter alleen als de grond of baggerspecie afkomstig is uit een aangewezen bodembeheergebied (die wordt aangewezen in het omgevingsplan) en ook weer binnen dat gebied wordt toegepast.

Afdeklagen

In sommige verontreinigingssituaties wordt gekozen voor het afdekken van de bodemverontreiniging door een leeflaagconstructie. De leeflaag heeft in principe een dikte van 1 meter, waardoor contactrisico’s worden voorkomen. De grond of baggerspecie die wordt toegepast als leeflaag, dient voor wat betreft de kwaliteit overeen te komen met de omgevingskwaliteit, d.w.z. de ontgravingskwaliteit van de omliggende bodem. Hiertoe dient de bodemkwaliteitskaart geraadpleegd te worden.

Afdeklagen onder de Omgevingswet

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet moet een afdeklaag voldoen aan de eisen die in artikel 4.1241 van het BAL staan. De leeflaagconstructie moet een minimale dikte van 1,0 meter hebben en een kwaliteit die volgt uit artikel 4.1272 van het BAL. De kwaliteit van de afdeklaag komt overeen met de algemene kwaliteitseisen voor het toepassen van grond of baggerspecie op de landbodem. Dit houdt in dat de combinatie van de bodemkwaliteitsklasse van de ontvangende bodem en de bodemfunctieklasse de toepassingseis bepaalt. De initiatiefnemer die toepast toont de kwaliteitsklasse van de ontvangende bodem aan met een milieuverklaring bodemkwaliteit. Dit kan met de bodemkwaliteitskaart, mits de bodemkwaliteitskaart door de gemeente is vastgesteld en de toepassingslocatie op de kaart is ingedeeld. Als de gemeente geen bodemkwaliteitskaart heeft of de locatie daarop niet is ingedeeld, kan de initiatiefnemer de kwaliteitsklasse bepalen met een bodemonderzoek volgens NEN 5740.

Bij het maken van een leeflaagconstructie gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor het toepassen van grond of baggerspecie.

3.2 Gebiedsspecifiek toepassingskader

Naast de generieke toepassingskaders biedt het Besluit bodemkwaliteit, lokale bodembeheerders, in het bijzonder de gemeenten, de mogelijkheid om gebiedsspecifiek beleid te formuleren. Met gebiedsspecifiek beleid kan binnen een bepaald gebied extra ruimte worden gecreëerd voor de afzet van vrijkomende grond- en baggerstromen (door het vaststellen van zogenoemde lokale maximale waarden; zie figuur 6).

Figuur 6: Generiek versus gebiedsspecifiek beleid

De gemeente Bergeijk heeft gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. In hoofdstuk 4 is het gebiedsspecifieke beleid nader uitgewerkt.

Voor meer informatie en achtergronden over de verschillende toepassingskaders wordt verwezen naar de Handreiking Besluit bodemkwaliteit7 .

3.2.1 Gebiedsspecifiek beleid onder de Omgevingswet

Onder de Omgevingswet blijft de mogelijkheid om gebiedsspecifiek beleid voor de toepassing van grond en baggerspecie in de vorm van Lokale Maximale Waarden bestaan. Dit kan door middel van maatwerkregels in het Omgevingsplan (artikel 4.1273). De specifieke voorwaarden en beperkingen voor het stellen van maatwerkregels en -voorschriften voor de kwaliteitseisen waaraan grond of baggerspecie moet voldoen, zijn beschreven in paragraaf 4.124 van het BAL. Hierin staat dat met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift het toepassen van grond of baggerspecie van een kwaliteit die niet voldoet aan de kwaliteitseisen als bedoeld in artikel 4.1272 eerste en tweede lid, alleen wordt toegestaan als de toe te passen grond of baggerspecie afkomstig is uit een aangewezen bodembeheergebied en ook weer binnen dat gebied wordt toegepast. Een andere voorwaarde is dat met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift het toepassen van grond of baggerspecie waarin een verontreinigde stof aanwezig is in een zodanige concentratie dat de grond of baggerspecie volgens de voor die stof geldende kwaliteitseis, als bedoeld in artikel 25d van het besluit bodemkwaliteit, als sterk verontreinigde grond of baggerspecie moet worden aangemerkt, alleen is toegestaan indien:

  • De toe te passen grond of baggerspecie is ontgraven uit een locatie waar de bodem diffuus sterk met de stof verontreinigd is;

  • De grond of baggerspecie wordt toegepast op een locatie waar de bodem al voor het toepassen diffuus sterk met de stof verontreinigd was.

3.3 Toepassen op landbodem

Indien geen gebiedsspecifiek beleid van toepassing is gelden de generieke regels uit het Besluit bodemkwaliteit. Dit generieke toepassingskader wordt beschreven in de artikelen 54 t/m 61 van het Bbk. Tevens is er landelijk beleid voor grootschalige toepassingen (toepassen van minimaal 5000 m3) en voor de tijdelijke opslag van grond en baggerspecie. De procedure voor het melden is uitgewerkt in bijlage 1 van deze Nota, hoofdstuk 7.

De uitgangspunten van het generieke toepassingskader zijn:

  • De milieuhygiënische kwaliteit van de toe te passen partij grond of baggerspecie moet geschikt zijn voor het gebruik van de ontvangende landbodem (de zogenoemde bodemfunctieklasse) én

  • Door het toepassen van de partij grond of baggerspecie mag de milieuhygiënische kwaliteit van de ontvangende bodem niet verslechteren.

Voor zowel een toe te passen partij grond of baggerspecie als voor de ontvangende bodem wordt onderscheid gemaakt in drie kwaliteitsklassen: AW20008 , wonen en industrie. Deze klassen zijn weergegeven in figuur 7.

Figuur 7: Overzicht kwaliteitsklassen landbodem

Voor de maximale waarden van de klassen AW2000, wonen en industrie wordt uitgegaan van de normen in tabel 1 van bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit.

Voor wat betreft het gebruik van de bodem heeft de gemeente een bodemfunctiekaart opgesteld. Op deze functiekaart is het huidige (en toekomstige) gebruik van de bodem aangegeven.

Toepassen volgens het generieke kader betekent dat de toe te passen partij grond of baggerspecie moet worden getoetst aan zowel de kwaliteitsklasse als de functieklasse van de ontvangende bodem. In figuur 8 is de generieke bodemtoepassing grafisch weergegeven.

Figuur 8: Generieke bodemtoepassing

De kwaliteit van de ontvangende bodem en de functie die deze bodem vervult vallen niet altijd in dezelfde klasse. Omdat voor beide sprake moet zijn van stand-still, wordt de kwaliteitsklasse van de toe te passen partij grond of baggerspecie bepaald door de strengste van de twee klassen. In tabel 4 is van de diverse combinaties van kwaliteits- en functieklassen aangegeven wat dit betekent voor de kwaliteitsklasse van de toe te passen partij.

Tabel 4: Systematiek generiek toepassingskader

* De bodemfunctiesklassen landbouw en natuur zijn op de bodemfunctiekaart van gemeente Bergeijk van elkaar gescheiden.

Toepassen in de ondergrond

De generieke toepassingskaart geeft alleen de vereiste (maximale) kwaliteitsklasse aan voor partijen grond of baggerspecie die op het maaiveld of in de bovengrond (0,0 - 0,5 m -mv.) worden toegepast.

Het kan echter voorkomen dat een partij grond of baggerspecie in de ondergrond (vanaf 0,5 m - mv.) wordt toegepast, bijvoorbeeld bij ontgravingsputten. In dat geval dient de toepasser zelf, aan de hand van zowel de functieklasse als de kwaliteitsklasse van dit traject van de ontvangende bodem, de maximaal toegestane kwaliteitsklasse voor de toe te passen partij grond of baggerspecie te bepalen.

Uitgesloten gebieden

Van een aantal gebieden binnen de regio is de kwaliteitsklasse van de ontvangende landbodem niet bekend (uitgesloten gebieden). Dit betekent dat voor iedere partij grond of baggerspecie die ter plaatse van deze locaties (generiek) wordt toegepast, de toepassingskaart niet als uitgangspunt voor de vereiste kwaliteitsklasse kan worden gehanteerd. Voor deze uitgesloten gebieden dient men zelf, aan de hand van tabel 4, de vereiste kwaliteitsklasse van de toe te passen partij grond of baggerspecie te bepalen. Hiervoor dient allereerst de kwaliteitsklasse van de ontvangende bodem te worden vastgesteld. Vervolgens dient van de bodemfunctiekaart van de betreffende locatie de functieklasse te worden afgelezen. Voor die gevallen dat ook geen functieklasse bekend is, dient in overleg te worden getreden met de gemeente. Voor partijen grond of baggerspecie van de klasse AW2000 (= schone grond), is de bovengenoemde dubbele toetsing niet noodzakelijk, vanwege het feit dat deze kwaliteitsklasse vrij toepasbaar is.

Lokaal onderzoek

Een lokaal bodemonderzoek en een partijkeuring geven meer zekerheid over de milieuhygiënische kwaliteit, van respectievelijk de ontvangende bodem en een partij toe te passen grond, dan de bodemkwaliteitskaart.

Dit betekent dat wanneer op de locatie van herkomst en/of de locatie van toepassing een partijkeuring of een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd dat voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit, er geen gebruik mag worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart (ontgravingskaart of toepassingskaart) als bewijsmiddel. In dat geval moet worden uitgegaan van de (eventueel afwijkende) kwaliteitsklasse van het lokaal uitgevoerde onderzoek en dient de vereiste kwaliteitsklasse van de toe te passen partij grond of baggerspecie zo nodig te worden afgeleid uit tabel 4.

Omgaan met bodemvreemd materiaal

In het Besluit bodemkwaliteit is, in de definitie van grond en baggerspecie, een bovengrens van 20% (gewichtsprocent) gesteld aan het percentage bodemvreemd materiaal. Voor grondverzet binnen de gemeente Bergeijk is voor dit thema lokaal beleid opgesteld, zie deel 1, hoofdstuk 2.

3.3.1 Toepassen landbodem onder de Omgevingswet

Het generieke beleid van voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor toepassen van grond en baggerspecie is uitgangspunt in artikel 4.1272 BAL in samenhang met artikel 25d Besluit bodemkwaliteit.

De kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie op de landbodem moet voldoen aan 2 eisen, namelijk aan:

  • De kwaliteitsklasse van de ontvangende bodem ter plaatse van toepassing én

  • De bodemfunctieklasse ter plaatse van de toepassing.

De toe te passen grond moet bij een toepassing op de landbodem voldoen aan de strengste van bovenstaande twee eisen (dubbele toets).

De indeling in kwaliteitsklassen blijft in principe gelijk aan het stelsel van het besluit Bodemkwaliteit. Het Besluit activiteiten leefomgeving kent de volgende vijf kwaliteitsklassen:

  • Landbouw/natuur

  • Wonen

  • Industrie

  • Matig verontreinigd

  • Sterk verontreinigd

De maximale waarden voor de kwaliteitsklassen zijn te vinden in tabel 1 van Bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit 2021. Het maximumpercentage bodemvreemd materiaal blijft net voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet 50%.

Maatwerk is onder voorwaarden mogelijk (artikel 4.1273 BAL). Maatwerk is mogelijk voor:

  • grootschalig toepassen (artikel 4.1274 BAL);

  • toepassen in een diepe plas (artikel 4.1276 BAL);

  • verspreiden van baggerspecie (artikel 4.1278 BAL);

  • toepassen van tarragrond (artikel 4.1280 BAL);

  • grootschalig toepassen (artikel 4.1275 BAL);

  • toepassen in diepe plas (artikel 4.1277 BAL);

  • verspreiden van baggerspecie (artikel 4.1279 BAL).

Vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet was er al gebiedsspecifiek beleid mogelijk voor de vier eerstgenoemde maatwerkmogelijkheden, maar met de invoering van de omgevingswet zijn er nu ook maatregelen mogelijk voor grootschalig toepassen, toepassen in diepe plas en verspreiden van baggerspecie.

3.4 Verspreiden baggerspecie over aangrenzende percelen

Het op de kant verspreiden van baggerspecie is een activiteit waarvoor het waterschap het bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Het is daarmee een activiteit die buiten de reikwijdte van deze bodembeheernota valt. Omdat het verspreiden van baggerspecie echter wel in de gemeente kan voorkomen, is er bewust voor gekozen om in de beheernota een korte toelichting op dit toetsingskader op te nemen.

Algemeen

Het verspreiden van baggerspecie over aangrenzende percelen is vastgelegd in artikel 35, lid f

van het Besluit bodemkwaliteit:

“Verspreiden van baggerspecie uit een watergang over de aan de watergang grenzende percelen,met het oog op het herstellen of verbeteren van de aan de watergang grenzende percelen”.

Voor de relevantie, oftewel de nuttigheid, van het op de kant zetten van baggerspecie kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het op hoogte brengen van landbouwpercelen of het herstellen of verbeteren van bestaande kades die vanuit hun functie een bepaalde hoogteligging moeten hebben. Zodra het gaat om de aanleg van nieuwe kades, dan dient een ander toetsingskader te worden gehanteerd (generieke toepassing, grootschalige toepassing of eventueel het gebiedsspecifieke beleid). Naast het aantonen van de nuttigheid, is het tevens van belang dat het gaat om het verspreiden van baggerspecie die vrijkomt uit de bestaande aangrenzende watergang.

Opgemerkt wordt dat het beschreven toetsingskader niet geldt voor het verspreiden van baggerspecie afkomstig vanuit de omgeving van riooloverstorten (tot 250 meter aan weerszijden van de riooloverstort). Deze baggerspecie wordt als puntbron aangemerkt en dit valt buiten de reikwijdte van het Besluit.

Milieuhygiënische kwaliteit

Voordat baggerspecie op de aangrenzende percelen mag worden verspreid, is inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit noodzakelijk. In bijlage 1 van deze Nota, hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de milieuhygiënische verklaringen die hiervoor als bewijsmiddel kunnen worden gebruikt.

In de normstelling is rekening gehouden met de landbouwfunctie die de aangrenzende percelen over het algemeen hebben. De bovengrens voor de milieuhygiënische kwaliteit van baggerspecie die nog mag worden verspreid, is daarom gebaseerd op de zogenaamde msPAF-toets (msPAF = meer stoffen Potentieel Aangetaste Fractie van lagere organismen). In tabel 1 van bijlage B in de Regeling bodemkwaliteit is aangegeven voor welke parameters de msPAF-toets moet worden uitgevoerd en voor welke stoffen 'normale' samenstellingswaarden gelden. Daarnaast mogen de in de baggerspecie gemeten gehalten de interventiewaarden voor landbodem niet overschrijden.

In figuur 9 is de normstelling voor verspreiding over aangrenzende percelen schematisch weergegeven.

Figuur 9: Normstelling verspreiden baggerspecie

Voorwaarden

Voor het verspreiden van baggerspecie over aangrenzende percelen gelden de volgende voorwaarden:

  • Voor baggerspecie waarvan de milieuhygiënische kwaliteit voldoet aan de generieke verspreidingsnorm geldt de ontvangstplicht;

  • De baggerspecie mag tot aan de perceelsgrens worden verspreid;

  • Er hoeft niet te worden getoetst aan de kwaliteitsklasse of functieklasse van de ontvangende bodem;

  • Het verspreiden van baggerspecie hoeft niet te worden gemeld, zie bijlage 1.

Acceptatieplicht

Het Besluit bodemkwaliteit geeft alleen de milieuhygiënische randvoorwaarden, met de bijbehorende reikwijdte, waarbinnen mag worden verspreid. Het Besluit staat verder los van de bevoegdheden, eigendomsverhoudingen en ‘ontvangstplichten’ die rondom het verspreiden van baggerspecie vanuit de Waterstaatswet in de Keur van waterschappen zijn geregeld. Het Besluit geeft daarnaast ook geen maat voor de laagdikte of hoeveelheden. In de Handreiking Besluit bodemkwaliteit is hierover alleen vermeld dat de hoeveelheid, en de daarmee samenhangende laagdikte, in overleg met de eigenaar van het perceel wordt bepaald.

3.4.1 Verspreiden baggerspecie over aangrenzende percelen onder de Omgevingswet

In artikel 4.1278 van het BAL staan de specifieke kwaliteitseisen vermeld voor het verspreiden van baggerspecie op de landbodem. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is verspreiding van baggerspecie over het aangrenzende perceel of op landbouwgronden die tot maximaal 10 km afstand liggen van waar de baggerspecie vandaan komt, aangewezen als een functionele toepassing. Dit omdat de toepassing tot doel heeft om de bodemgesteldheid te herstellen of verbeteren. Met de ingang van de Omgevingswet valt een weilanddepot ook onder het verspreiden van baggerspecie.

Kwaliteitseisen

Net als in het kader voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet gelden er ook onder de Omgevingswet specifieke kwaliteitseisen voor het verspreiden van baggerspecie op de landbodem die afwijken van de algemene kwaliteitseisen voor toepassen op de landbodem. Het gaat hier om kwaliteitseisen voor ‘verspreiden geschikte baggerspecie’. In tabel 3b van bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit 2021 staan de specifieke kwaliteitseisen vermeld.

Een milieuverklaring bodemkwaliteit moet beschikbaar zijn alvorens een initiatiefnemer de baggerspecie verspreidt.

Maatwerk verspreiden baggerspecie

Wanneer baggerspecie niet voldoet aan de kwaliteitseisen voor verspreiden, is het mogelijk om het via een maatwerkregel of -voorschrift toch nog te mogen verspreiden. De voorwaarden voor maatwerk staan in 4.1279 van het BAL. Soepelere eisen mogen alleen als de toe te passen baggerspecie komt uit hetzelfde bodembeheergebied (aangewezen door gemeente of waterschap in het omgevingsplan of waterschapverordening) als waar ze weer worden toegepast.

Voor het verspreiden van sterk verontreinigde baggerspecie gelden de volgende regels:

  • De baggerspecie is afkomstig uit het bodembeheergebied waar de bagger ook weer in wordt toegepast.

  • De toe te passen baggerspecie is ontgraven uit een locatie waar de bodem diffuus sterk met de stof is verontreinigd.

  • De baggerspecie wordt toegepast op een locatie waar de bodem al voor het toepassen diffuus sterk met de stof was verontreinigd.

3.5 Tijdelijke uitname

Artikel 36 lid 3 van het Besluit bodemkwaliteit regelt de tijdelijke uitname van grond of baggerspecie. In dit artikel staat dat het tijdelijk verplaatsen of uit de toepassing wegnemen van grond of baggerspecie is toegestaan indien deze vervolgens, zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities opnieuw in die toepassing wordt aangebracht.

Op of nabij dezelfde plaats is in het Besluit niet gedefinieerd als afstand. Aangezien lokale omstandigheden van invloed zijn, beoordeelt de gemeente per geval of sprake is van 'op of nabij'. Dit betekent dat een initiatiefnemer vooraf contact legt met het bevoegd gezag indien deze van mening is dat de op en nabij regeling om te zorgen dat het werk bekend is bij de toezichthouders, waardoor mogelijke interrupties tijdens het werk worden voorkomen.

In het geval van tijdelijke uitname hoeft de milieuhygiënische kwaliteit van de ontvangende (water)bodem of van de terug te plaatsen grond of baggerspecie niet te worden aangetoond. Het is echter mogelijk dat er, op basis van andere wet- en regelgeving, toch een onderzoeksverplichting geldt, zoals in het kader van arboveiligheid. Wanneer uit deze onderzoeken blijkt dat sprake is van een verontreiniging, mag de grond of baggerspecie niet zomaar worden teruggeplaatst. Dit in verband met de zorgplicht van artikel 13 Wet bodembescherming. Deze zorgplicht, in relatie tot tijdelijke uitname, betekent feitelijk dat wanneer men aanwijzingen heeft (bijvoorbeeld op basis van bekende onderzoeksgegevens of zintuiglijke waarnemingen) dat met het terugplaatsen van tijdelijk uitgenomen grond of baggerspecie de milieuhygiënische kwaliteit van de (water)bodem, het grondwater of het oppervlaktewater zou kunnen verslechteren, er maatregelen dienen te worden getroffen om dit te voorkomen.

Naast het niet hoeven aantonen van de milieuhygiënische kwaliteit, hoeft het tijdelijk uitnemen, eventueel op de locatie opslaan en terugplaatsen van grond of baggerspecie ook niet te worden gemeld in het kader van het Besluit bodemkwaliteit.

3.5.1 Tijdelijke uitname onder de Omgevingswet

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet valt het tijdelijk uitnemen van grond of baggerspecie niet onder de milieubelastende activiteit ‘toepassen van grond of baggerspecie’ (artikel 3.2.26 van het BAL), maar onder de milieubelastende activiteit ‘graven in bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde (artikel 3.2.21 van het BAL).

Het is toegestaan om de ontgraven grond na afloop van het werk weer terug te plaatsen in de oorspronkelijke bodem. Daarvoor gelden de volgende voorwaarden:

  • De grond heeft geen bewerking ondergaan, anders dan het uitzeven van bodemvreemd materiaal.

  • Het terugplaatsen vindt plaats op of nabij het ontgravingsprofiel. De aanduiding ‘op of nabij’ geeft aan dat er enige speelruimte is, waarbij de afbakening van geval tot geval kan verschillen.

  • Het terugplaatsen vindt plaats onder dezelfde omstandigheden. Er is bijvoorbeeld geen sprake van terugplaatsen onder dezelfde omstandigheden, als grond van boven de grondwaterspiegel wordt teruggeplaatst naar onder de grondwaterspiegel (of omgekeerd).

4 Grootschalige bodemtoepassing

Een grootschalige bodemtoepassing is een toepassing waarin een grote hoeveelheid grond of baggerspecie wordt toegepast. Zoals beschreven in de artikelen 62 t/m 64 van het Besluit bodemkwaliteit is de voorwaarde dat minimaal een volume van 5.000 m3 en een toepassingshoogte van 2 meter moet worden aangehouden.

Op grond van het gestelde in artikel 63 van het Besluit mogen, voor wat betreft het toepassen op landbodem, alleen de volgende toepassingen onder de noemer van een grootschalige toepassing worden gerealiseerd:

  • Toepassingen van grond en baggerspecie in bouw- en wegconstructies, waaronder wegen, spoorwegen en geluidswallen;

  • Toepassingen van grond en baggerspecie voor het afdekken van een saneringslocatie of een stortplaats, met het oog op het voorkomen van nadelige gevolgen voor de omgeving;

  • Toepassing van grond en baggerspecie in aanvullingen, waaronder de herinrichting en stabilisering van voormalige winplaatsen voor delfstoffen.

Omdat het niet is toegestaan dat de grootschalige bodemtoepassing definitief onderdeel gaat uitmaken van de bodem, kan bij ophogingen van industrieterreinen en woningbouwlocaties niet worden gekozen voor het toetsingskader van een grootschalige bodemtoepassing.

Criteria grootschalige bodemtoepassing

De partij grond of baggerspecie die in een grootschalige toepassing wordt verwerkt hoeft, in tegenstelling tot een generieke bodemtoepassing, niet te worden getoetst aan de kwaliteits- en functieklasse van de ontvangende bodem. Wel wordt een bovengrens gesteld aan de kwaliteitsklasse van de toe te passen partij grond of baggerspecie, namelijk maximaal klasse industrie.

Aangezien een partij met de kwaliteitsklasse industrie (of wonen) op een schonere bodem mag worden toegepast, moet worden voorkomen dat hierdoor de ontvangende bodem verontreinigd raakt. Vandaar dat aan de toe te passen partij grond of baggerspecie eisen worden gesteld aan de mate van uitloging die mag optreden (in de vorm van maximale emissiewaarden).

De grootschalige bodemtoepassing moet worden afgedekt met een leeflaag van grond of baggerspecie van tenminste 0,5 meter. In figuur 10 is de grootschalige bodemtoepassing grafisch weergegeven. Het Besluit bodemkwaliteit voorziet tevens in een verplichting tot beheer en nazorg. De aangewezen beheerder is verantwoordelijk voor het in stand houden van de vorm en de hoeveelheid waarin deze is toegepast en geregistreerd staat.

Figuur 10: Grootschalige bodemtoepassing

Uitzonderingsgevallen

Voor Rijkswegen, provinciale wegen en spoorwegen, waarop een aaneengesloten laag bouwstoffen wordt toegepast, geldt een minimale toepassingshoogte van 0,5 meter. Daarnaast mag, voor de aanleg van de bermen of taluds, tot maximaal 10 m uit de weg, grond of baggerspecie van maximaal de kwaliteitsklasse industrie worden gebruikt (zie figuur 11).

Figuur 11: Uitzondering Rijkswegen, Provinciale wegen en spoorwegen

4.1 Grootschalige toepassing onder de Omgevingswet

De voorwaarden voor grootschalige toepassing en de kwaliteitseisen zijn onder de Omgevingswet vergelijkbaar met het kader voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, maar biedt nu ook mogelijkheden voor maatwerk. Het generieke beleid van voor de Omgevingswet voor grootschalige toepassing is het uitgangspunt in artikel 4.1274 BAL in samenhang met artikel 25d Besluit bodemkwaliteit. In hoeverre maatwerk mogelijk is ten aanzien van het grootschalig toepassen is beschreven in artikel 4.1275 van het BAL.

Onderstaande figuur geeft een overzicht van de grootschalige bodemtoepassing.

Figuur 12: Eisen aan grootschalige bodemtoepassing

Maatwerkmogelijkheden grootschalig toepassen

Als grond of baggerspecie niet voldoet aan de kwaliteitseisen voor grootschalig toepassen, is toepassing alleen nog mogelijk via een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift. De voorwaarden voor maatwerk staan in artikel 4.1275 van het BAL. Alleen wanneer de toe te passen grond of baggerspecie afkomstig is uit hetzelfde bodembeheergebied als waar die weer toegepast gaat worden, zijn soepelere eisen mogelijk. Het bodembeheergebied wordt aangewezen door de gemeente of het waterschap in het omgevingsplan of de waterschapverordening. Op deze manier zal de bodemkwaliteit in het aangewezen beheergebied niet verslechteren (stand-still). Voor het grootschalig toepassen van sterk verontreinigde grond of baggerspecie gelden minimaal de volgende regels voor de grond of baggerspecie:

  • De partij is afkomstig uit het beheergebied waar deze ook weer wordt toegepast;

  • de verontreiniging is ontstaan door diffuse verontreiniging;

  • toepassen vindt plaats op een locatie waar de bodem reeds diffuus is verontreinigd met dezelfde stof.

Bestaande grootschalige toepassingen

Voor het in stand houden, herstellen, veranderen of uitbreiden van een eerder gerealiseerde grootschalige toepassing gelden de afwijkende kwaliteitseisen uit artikel 4.1274 van het BAL. Hiervan is sprake bij:

  • Toepassen in een oppervlaktewaterlichaam na 1 januari 2008

  • Toepassen op of in de landbodem na 1 juli 2008

5 Tijdelijke opslag van grond en baggerspecie

Voor de tijdelijke opslag van grond en baggerspecie buiten inrichtingen gelden vanaf 1 juli 2008 de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Onder de tijdelijke opslag van grond en baggerspecie wordt volgens het Besluit verstaan:

"De tijdelijke toepassing van grond/baggerspecie voorafgaand aan de definitieve nuttigetoepassing."

In artikel 35 van het Besluit bodemkwaliteit en in bijlage 1, hoofdstuk 3 van deze Nota is beschreven wat onder een nuttige toepassing wordt verstaan.

De voorwaarden die het Besluit stelt aan de verschillende vormen van tijdelijke opslag op landbodem, zijn in tabel 5 opgenomen. Wanneer niet kan worden voldaan aan deze voorwaarden, dan is het Besluit bodemkwaliteit niet van toepassing en zal de opslag, wanneer deze langer dan 6 maanden duurt, binnen een inrichting moeten plaatsvinden.

 

Voorwaarden van het Besluit bodemkwaliteit

Vorm van tijdelijk opslag

Maximale duur van de opslag

Kwaliteitseisen

Meldingsplicht

Kortdurende opslag

6 maanden

-

Ja

Tijdelijke opslag op landbodem

3 jaar

Kwaliteitsklasse partij grond/baggespecie moet voldoen aan de kwaliteitsklasse van de ontvangende bodem

Ja, met duur van de opslag en eindbestemming*

Weilanddepot:

opslag baggerspecie op aangrenzend perceel

3 jaar

Alleen baggerspecie die voldoet aan de generieke norm voor het verspreiden op aangrenzende percelen

Ja, met duur van de opslag en eindbestemming*

Opslag bij tijdelijke uitname

Looptijd van de werkzaamheden

-

Nee

* Het melden van de eindbestemming moet binnen 6 mnden plaatsvinden. Men heeft dus 6 maanden de tijd om een bestemming te zoeken.

In tabel 5 is aangegeven of er een meldingsplicht geldt voor de vorm van tijdelijke opslag. De procedure voor het melden is uitgewerkt in bijlage 1 van deze Nota, hoofdstuk 7.

Opgemerkt wordt dat, voorafgaand aan de tijdelijke opslag van grond of baggerspecie, naast een check op de milieuhygiënische eisen die vanuit het Besluit bodemkwaliteit worden gesteld, ook een toets op het bestemmingsplan dient plaats te vinden. Dit teneinde uit te kunnen sluiten dat de tijdelijke opslag overlast (te denken valt aan geluid, geur, stof, etc.) voor de omgeving oplevert.

Weilanddepots

Voor opslag van baggerspecie in weilanddepots geldt het toetsingskader voor het op de kant verspreiden van baggerspecie. Een Waterwet-vergunning, voor bijvoorbeeld het op oppervlaktewater lozen van proceswater dat vrijkomt bij de baggeropslag, is niet noodzakelijk als de tijdelijke opslag past binnen de voorschriften van het Besluit bodemkwaliteit. Voor wat betreft de lozing dient daarentegen wel, in het kader van de zorgplicht (artikel 7 Besluit bodemkwaliteit), te worden voorkomen dat er nadelige gevolgen voor het oppervlaktewater optreden.

5.1 Tijdelijke opslag van grond en baggerspecie onder de Omgevingswet

In de situatie vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet stonden er regels voor het opslaan van grond en baggerspecie in zowel het Besluit bodemkwaliteit als het Activiteitenbesluit. Er was namelijk een onderscheid gemaakt tussen tijdelijke opslag buiten inrichtingen en opslag binnen inrichtingen. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is er maar één set van regels voor het opslaan van grond of baggerspecie en bestaat het onderscheid tussen tijdelijke opslag buiten inrichten en opslag binnen inrichtingen niet meer. Het gaat om grond en om baggerspecie als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit 2021.

Onder de Omgevingswet is de opslag van grond of baggerspecie aangewezen als een milieubelastende activiteit (3.2.24 Bal). Met ‘opslaan’ wordt altijd een tijdelijke situatie bedoeld, in afwachting van een ander doel. Voor grond geldt een termijn van maximaal drie jaar en voor baggerspecie maximaal tien jaar opslag.

Samenhangende handelingen (samenvoegen van partijen, zeven en mechanisch ontwateren) bij het opslaan van grond of bagger vallen onder dezelfde activiteit. Voor deze milieubelastende activiteit gelden algemene rijksregels. Afwijken hiervan mag alleen via maatwerk. Bijvoorbeeld als de grond of baggerspecie in opslag ligt voor toepassing in een concreet werk, maar de uitvoering van dit werk door overmacht vertraagd is.

Opslag bij tijdelijke uitname valt niet onder deze milieubelastende activiteit. Ook het opslaan van baggerspecie op de baggerlocatie (weilanddepot) valt niet onder de milieubelastende activiteit opslaan grond of baggerspecie, maar onder de milieubelastende activiteit toepassen van grond of baggerspecie, zie ook bijlage 1 van deze Nota, hoofdstuk 3 betreffende het verspreiden van baggerspecie.

Versoepeling bodemvoorschrift voor grond van kwaliteitsklasse wonen of industrie

In de algemene rijksregels komen de bodemvoorschriften voor de opslag van grond met kwaliteitsklasse wonen of industrie te vervallen. Het doen van een eindonderzoek bodem is nog wel verplicht. Dit om te controleren of de opslag de onderliggende bodem niet nadelig beïnvloed heeft. Het eindonderzoek gebeurt volgens paragraaf 5.2.1 van BAL.

Het bevoegd gezag kan aanvullende voorwaarden stellen aan de opslag van verontreinigde grond in grond in grondwaterbeschermingsgebieden, zoals bijvoorbeeld middels een instructieregel van de provincie.

De meldingseisen zijn versimpeld

Onder de Omgevingswet is er één set aan meldingseisen in plaats van de verschillende eisen aan de melding gesteld vanuit het Besluit bodemkwaliteit en het activiteiten besluit van vóór de Omgevingswet. Dit maakt dat de meldingseisen onder de Omgevingswet zijn versimpeld.

6 Bewijsmiddelen

Om grondverzet binnen het beheergebied te vergemakkelijken, mag bij het binnen de gemeente Bergeijk opnieuw toepassen van vrijgekomen grond, de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel worden gebruikt, mits de bodemkwaliteit op de locatie van herkomst (naar verwachting) niet afwijkt van de achtergrondwaarden in de betreffende bodemkwaliteitszone. Daarom moet, voorafgaande aan het grondverzet, worden nagegaan of sprake is van bijzondere omstandigheden en onverwachte situaties. Deze toetsing wordt uitgevoerd aan de hand van een compleet ingevuld formulier Toets herkomst (zie bijlage), dan wel een historisch onderzoek conform de NEN 5725.

De voorwaarden in deze paragraaf gelden voor zowel de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Bergeijk (zoals opgenomen in deze beheernota) als voor de bodemkwaliteitskaart van een andere gemeente.

6.1 Gebruik van de bodemkwaliteitskaart

De bodemkwaliteitskaart kan niet als bewijsmiddel worden gebruikt als:

  • A.

    De toe te passen partij grond afkomstig is van een verdachte locatie;

  • B.

    Als sprake is van bijzondere omstandigheden of

  • C.

    Als de grond zintuiglijk opvallende afwijkingen vertoont (onverwachte situaties).

A: Verdachte locaties

Onder 'verdachte locaties' worden verstaan: locaties waar (bedrijfs-)activiteiten hebben plaatsgevonden waarvan bekend is, of het vermoeden bestaat, dat de bodemkwaliteit op de betreffende locatie (mogelijk) afwijkt van die van de omgeving.

Voorbeelden hiervan zijn:

  • Bekende en potentiële lokale gevallen van bodemverontreiniging (Wbb-locaties), niet behorende tot de diffuse bodemverontreiniging;

  • Bodemsanering in uitvoering;

  • Restverontreiniging na bodemsanering;

  • De ondergrond ter plaatse van saneringslocaties;

  • Lokaal aangebrachte leeflagen;

  • Tanklocaties;

  • Erven in het buitengebied;

  • Slootdempingen;

  • Lokaal aanwezige (historische) ophooglagen.

Wanneer bodemonderzoek op een verdachte locatie heeft uitgewezen dat er geen sprake is van bodemverontreiniging, en daarnaast de milieuhygiënische kwaliteit vergelijkbaar is met het omliggende gebied, wordt deze locatie niet meer aangemerkt als verdacht.

B: Bijzondere omstandigheden

Een bijzondere omstandigheid doet zich voor wanneer bekend is dat de bodemkwaliteit op de herkomstlocatie (mogelijk) afwijkt van de omgeving. Veelal zal het gaan om:

  • Bekende en potentiële lokale gevallen van bodemverontreiniging, niet behorende tot de diffuse bodemverontreiniging;

  • Bodemsanering in uitvoering;

  • Restverontreiniging na bodemsanering;

  • Lokaal aangebrachte leeflagen;

  • Lokaal aanwezige (historische) ophooglagen;

  • De ondergrond ter plaatse van saneringslocaties.

C: Onverwachte situaties

Het kan voorkomen dat, ondanks dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden, tijdens de graafwerkzaamheden op de locatie van herkomst alsnog een (mogelijke) afwijking van de bodemkwaliteit wordt geconstateerd. Een onverwachte situatie doet zich voor indien:

  • De grond een afwijkende kleur, geur of samenstelling heeft;

  • De grond een bijmenging aan bodemvreemde materialen bevat (puin, gruis, kooltjes, etc.) op basis waarvan wordt verwacht dat de bodemkwaliteitskaart niet meer representatief is voor de milieuhygiënische kwaliteit, dan wel waarvan men redelijkerwijs kan vermoeden dat deze het milieu negatief kan beïnvloeden;

  • In de grond visueel asbest wordt aangetroffen.

Een onverwachte situatie dient in alle gevallen te worden geregistreerd en gemeld bij de gemeente. Als sprake is van een (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging, dient hiervan melding te worden gedaan bij het bevoegd gezag Wbb.

Historische toets

Teneinde uit te sluiten dat de locatie van herkomst als 'verdacht' ten aanzien van bodemverontreiniging moet worden bestempeld, dient voorafgaand aan grondverzet altijd een historische toets uitgevoerd te worden. Dit kan de vorm hebben van een vooronderzoek conform de NEN 5725, dan wel een compleet ingevulde Toets herkomst. Voor het toepassen van de toets herkomst wordt verwezen naar deel 2, hoofdstuk 12.

In de bijlage is een formulier voor de Toets herkomst opgenomen. Om gebruik te kunnen maken van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel dient dit volledig ingevulde formulier bij de melding te worden gevoegd. Het formulier is alleen geldig indien dit door de bodemambtenaar van de gemeente van herkomst is ondertekend (lees: vrijgegeven).

Volgt uit de historische toets dat sprake van een situatie als hierboven beschreven, dan kan de betreffende bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel worden gebruikt voor de milieuhygiënische kwaliteit van de vrijkomende grond (en/of de ontvangende bodem). In dat geval dient de milieuhygiënische kwaliteit op een andere wijze te worden aangetoond. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van één van de bewijsmiddelen zoals beschreven in dit hoofdstuk.

6.2 Overige erkende bewijsmiddelen

Wanneer er geen gebruik mag worden gemaakt van een bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel, dient de milieuhygiënische kwaliteit van een partij grond (of baggerspecie) en/of van de ontvangende bodem op een andere wijze te worden aangetoond:

  • 1.

    Partijkeuring

  • 2.

    Erkende kwaliteitsverklaring

  • 3.

    Fabrikant-eigen-verklaring

  • 4.

    (water)bodemonderzoek

  • 5.

    Bodemkwaliteitskaart van andere gemeente

In de navolgende paragrafen volgt per bewijsmiddel een korte toelichting.

6.2.1 Partijkeuring

Een partijkeuring betreft een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit en daarmee de toepassingsmogelijkheden van de partij grond of (gerijpte) baggerspecie.

Eisen

Aan een partijkeuring worden de volgende eisen gesteld (artikel 4.3.3 van de Regeling bodemkwaliteit):

  • Een partij kan worden gekeurd in depot of in-situ;

  • De partij grond (of baggerspecie) dient door een erkende monsternemer te worden bemonsterd conform SIKB BRL 1000: VKB-protocol 1001 10 ;

  • De voorbewerking van de monsters alsmede het laboratoriumonderzoek moeten worden verricht conform het accreditatieprogramma AP04 door een hiervoor erkend laboratorium.

Te onderzoeken parameters

Is de herkomstlocatie van de grond of baggerspecie onverdacht, en is in het geval van baggerspecie deze afkomstig uit regionale watergangen, dan dienen de monsters van de partij te worden onderzocht op tenminste de parameters van het vigerend standaard analysepakket conform het SIKB.

Ten tijde van het tot stand komen van deze beheernota bestond het standaardpakket uit:

  • 9 metalen (barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel en zink);

  • polycyclische aromatische koolwaterstoffen (som 10 PAK);

  • polychloorbifenylen (som 7 PCB);

  • minerale olie (GC).

Wanneer de grond of baggerspecie afkomstig is van een verdachte locatie dan dient de partij, naast de parameters van het standaard analysepakket, tevens op de desbetreffende kritische parameters te worden onderzocht.

6.2.2 Erkende kwaliteitsverklaring

Een erkende kwaliteitsverklaring bestaat uit twee delen:

  • Het eerste deel is het productcertificaat dat wordt afgegeven door een erkende certificerende instelling (zoals bijvoorbeeld KIWA, Intron of BMC). Op dit productcertificaat staan de (civieltechnische) eigenschappen van de grond of baggerspecie vermeld, alsmede de milieuhygiënische classificatie (klasse AW2000, klasse wonen of klasse industrie);

  • Het tweede deel betreft de afgegeven erkenning.

De eisen die aan een erkende kwaliteitsverklaring voor grond of baggerspecie worden gesteld, staan beschreven in artikel 4.3.6 van de Regeling bodemkwaliteit. Een overzicht van afgegeven erkende kwaliteitsverklaringen is te vinden op de website van Bodem+.

6.2.3 Fabrikant-eigen-verklaring

Dit is een milieuhygiënische verklaring die door een producent zelf kan worden afgegeven. In tegenstelling tot een erkende kwaliteitsverklaring, vindt bij een fabrikant-eigen-verklaring geen periodieke externe controle door een certificerende instelling plaats en is er ook geen erkenning noodzakelijk.

De verantwoordelijkheid voor de milieuhygiënische kwaliteit van het product ligt dus volledig bij de fabrikant. Echter, voordat een producent een fabrikant-eigen-verklaring mag afgeven, moet hij door middel van een streng toelatingsonderzoek aantonen dat zijn product aan de gestelde milieuhygiënische eisen voldoet.

De eisen die aan een fabrikant-eigen-verklaring voor een partij grond of baggerspecie worden gesteld, staan beschreven in artikel 4.3.7 van de Regeling bodemkwaliteit. Een overzicht van afgegeven fabrikant-eigen-verklaringen is te vinden op de website van Bodem+.

6.2.4 (water)bodemonderzoek

Landbodem of een partij grond

Bodemonderzoeken die voldoen aan bepaalde onderzoeksstrategieën uit de NEN 5740 11 zijn toegestaan als milieuhygiënische verklaring in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In de Regeling bodemkwaliteit wordt onderscheid gemaakt tussen onderzoeksstrategieën die kunnen worden gebruikt voor het aantonen van de milieuhygiënische kwaliteit van:

  • A.

    de ontvangende bodem (artikel 4.3.4 lid 1 van de Regeling) en

  • B.

    een partij toe te passen grond (artikel 4.3.4 lid 2 van de Regeling).

A: Voor het aantonen van de milieuhygiënische kwaliteit van de ontvangende landbodem zijn de volgende onderzoeksstrategieën uit de NEN 5740 toegestaan:

  • Onderzoeksstrategie voor een onverdachte locatie;

  • Onderzoeksstrategie voor een grootschalig onverdachte locatie;

  • Onderzoeksstrategie bij een onbekende bodembelasting;

  • Onderzoeksstrategie voor de toetsing of er sprake is van een schone bodem;

  • Onderzoeksstrategie voor de toetsing of er sprake is van een schone bodem op grootschalige locaties;

  • Onderzoeksstrategie voor de partijkeuring van niet schone grond uit diffuus belast gebied met een heterogene verdeling van de verontreinigende stof.

B: Voor het aantonen van de milieuhygiënische kwaliteit van een partij toe te passen grond zijn alleen de volgende onderzoeksstrategieën uit de NEN 5740 toegestaan:

  • Onderzoeksstrategie voor de toetsing of sprake is van schone bodem;

  • Onderzoeksstrategie voor de toetsing of sprake is van schone bodem op grootschalige locaties;

  • Onderzoeksstrategie voor de partijkeuring van niet schone grond uit diffuus belast gebied met een heterogene verdeling van de verontreinigende stof.

Deze onderzoeksstrategieën gaan uit van een monstername-inspanning die in eenzelfde orde van grootte ligt als bij de hiervoor beschreven partijkeuring en erkende kwaliteitsverklaring.

Waterbodem of een partij baggerspecie

Als milieuhygiënische verklaring voor de kwaliteit van een partij toe te passen (of te verspreiden) baggerspecie en voor de kwaliteit van de waterbodem zijn de onderzoeksstrategieën uit de NEN 572012 toegestaan.

Is voorafgaand aan het toepassen sprake van niet-procesgestuurde rijping of tijdelijke opslag van de baggerspecie, dan mogen de in-situ onderzoeksgegevens nog voor de betreffende partij baggerspecie als bewijsmiddel worden gebruikt. Gelet echter op het feit dat het rijpingsproces in veel gevallen een verbetering van de milieuhygiënische kwaliteit van de baggerspecie zal opleveren, verdient het aanbeveling om een partij baggerspecie na het rijpen opnieuw te onderzoeken (omdat de NEN 5720 geen onderzoeksstrategie kent voor depots, dient in dat geval de partij baggerspecie aan de hand van de SIKB BRL 1000 te worden gekeurd).

6.2.5 Erkenning Bodemkwaliteitskaart andere gemeente

De huidige vigerende bodemkwaliteitskaarten van de Kempengemeenten, Veldhoven en van Valkenswaard worden geaccepteerd als bewijsmiddel, onder dezelfde voorwaarden als de bodemkwaliteitskaart van Bergeijk, zoals in dit hoofdstuk beschreven. De vastgestelde en geldige bodemkwaliteitskaarten van de volgende gemeenten/regio’s worden erkend als bewijsmiddel:

  • Gemeente Valkenswaard

  • Gemeente Veldhoven

  • Samenwerkende Kempengemeenten (Oirschot, Eersel, Bladel en Reusel-De Mierden)

6.2.6 Bewijsmiddelen onder de Omgevingswet

Ook onder de Omgevingswet moet degene die een partij grond of baggerspecie toepast, de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie kunnen aantonen middels een bewijsmiddel. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt het begrip milieuhygiënische verklaring vervangen door het begrip milieuverklaring bodemkwaliteit. Dit is een verklaring over de milieuhygiënische kwaliteit van een specifieke partij of de bodem. Dit betreft een verklaring op grond van een partijkeuring, erkende kwaliteitsverklaring, fabrikanteigen verklaring, een bodemonderzoek of een bodemkwaliteitskaart.

De milieuverklaring bodemkwaliteit wordt afgegeven op grond van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit staan in hoofdstuk 3A regels voor de afgifte van milieuverklaringen bodemkwaliteit. De uitwerking van deze regels staat in de Regeling bodemkwaliteit 2021.

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet moet degene die toepast, naast een

milieuverklaring bodemkwaliteit, ook beschikken over een afleverbon. Een afleverbon is een begeleidend document bij een partij grond of baggerspecie dat bij de afgifte van een milieuverklaring bodemkwaliteit is verstrekt als dit volgens Regeling bodemkwaliteit 2021 verplicht is. Het doel van de afleverbon is om de relatie tussen de partij en de milieuverklaring bodemkwaliteit te leggen. De regels waaraan de milieuverklaring bodemkwaliteit en de afleverbon moeten voldoen, staan in het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit 2021.

6.3 Zorgplicht bij graafwerken

Indien bij graafwerken op onverdachte locaties geconstateerd wordt dat er onverwacht toch sprake is/kan zijn van een verdachte locatie, geldt – conform art. 7 van het Besluit bodemkwaliteit én art. 13 Wet bodembescherming – onverkort het zorgplichtbeginsel. Dat betekent dat onder alle omstandigheden bij grondverzet (ontgraven en toepassen) de wettelijke zorgplicht in acht moet worden genomen. De zorgplicht betekent dat eenieder die weet heeft of redelijkerwijs kan vermoeden dat nadelige gevolgen kunnen optreden bij grondverzet, maatregelen moet nemen om verontreiniging te voorkomen of te beperken.

Een dergelijke situatie betekent in ieder geval dat de bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel gebruikt mag worden. De uitvoerende partij heeft dan de plicht om alsnog de kwaliteit van de grond in beeld te brengen en te toetsen aan de eisen die gelden vanuit het generieke kader. De uitkomsten van het onderzoek (conform de NEN 5740) worden dan getoetst aan de bodemkwaliteitseisen binnen Bergeijk. Alleen als aan deze eisen wordt voldaan, kan de initiatiefnemer gebruik maken van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel.

Het is niet mogelijk een volledige opsomming te geven van situaties waarbij het instellen van verder onderzoek nodig is om te kunnen bepalen of hergebruik van grond mogelijk is. Voorbeelden van situaties waarin in deze paragraaf op worden gedoeld (niet uitputtelijk), zijn:

  • Bij het graven (anders dan voor tijdelijke uitname) van de grond in het bebouwde gebied waarbij meer dan 20 % bodemvreemde bijmengingen aangetroffen;

  • Bij het graven (anders dan voor tijdelijke uitname) in de grond in het buitengebied waarbij meer dan 5 % bodemvreemde bijmengingen worden aangetroffen;

  • Bij het aantreffen van asbest of asbestverdacht materiaal in of op de bodem;

  • Bij zintuiglijke waarnemingen anderzijds, die duiden op mogelijke bodemverontreiniging. Denk bijvoorbeeld aan verkleuringen van de grond, een oliefilm, brandsporen of vreemde geuren in de grond;

  • Als niet-genormeerde stoffen (zoals bijvoorbeeld chloride) en voor stoffen die niet op de groslijst voorkomen (zoals nutriënten en zwevende stof) worden verwacht;

  • Er worden onverwachte tanks aangetroffen e.d.

Meldingsplicht voor bijzondere situaties

Voor locaties waar, op grond van de zorgplicht een bodemonderzoek noodzakelijk is, dient, voorafgaand aan de ontgraving, een melding te worden gedaan bij de afdeling handhaving van de gemeente Bergeijk, vooropgesteld dat in betreffende geval de gemeente en niet de Omgevingsdienst het bevoegd gezag is. Hiermee wordt het bevoegd gezag geïnformeerd en kan gecontroleerd worden of er aanvullende onderzoeken en/of maatregelen nodig of gewenst zijn. Deze melding moet vergezeld gaan van het uitgevoerde bodemonderzoek. De resultaten van dit onderzoek bepalen mede wat er moet/kan gebeuren met de betreffende grond.

6.3.1 Zorgplicht Omgevingswet

De komst van de Omgevingswet wijzigt niet de zorgplicht die een initiatiefnemer altijd heeft bij werken in de grond. De zorgplicht is echter wel anders geregeld. In de Omgevingswet is de zorgplicht van artikel 13 Wet bodembescherming namelijk in meerdere artikelen uitgewerkt.

  • Artikel 2.11 en hoofdstuk 19 Omgevingswet: specifieke zorgplicht

  • Hoofdstuk 19 Omgevingswet: ongewoon voorval

  • Eventuele zorgplicht in het gemeentelijk Omgevingsplan

  • Artikel 1.6 en 1.7 Omgevingswet: algemene zorgplichten

  • Artikel 1.7a Omgevingswet en artikel 1.3 Omgevingsbesluit: vangnetbepaling en uitwerking

In hoofdstuk 19 van de Omgevingswet is de zorgplicht bij aantreffen van een ongewoon voorval geregeld. Hierbij zijn twee aandachtspunten: Als een ongewoon voorval plaatsvindt bij een aangewezen milieubelastende activiteit, gelden aanvullende regels volgens artikel 2.22 van het BAL. De veroorzaker moet dan aanvullende gegevens aanleveren aan het bevoegd gezag. Ten tweede is er sprake van een wijziging in het bevoegde gezag. Onder de Wet Bodembescherming was dit vaak de provincie. Onder de Omgevingswet zijn gemeenten in beginsel het bevoegde gezag bij een ongewoon voorval.

6.4 Onderzoek naar asbest in de bodem

In Nederland is tot 1993 asbest toegepast. Asbest kan in de bodem terecht zijn gekomen op locaties waar asbest is toegepast, bijvoorbeeld in bebouwing. Veel vaker is asbesthoudend materiaal in de bodem gekomen bij sloopactiviteiten van voor 1997 waarbij het bouwafval gebruikt is in ophooglagen, erfverhardingen of dempingen. Sinds 1997 verplicht het Bouwbesluit om een asbestinventarisatie voorafgaand aan de sloop van gebouwen uit te voeren en het asbest selectief te verwijderen.

De aanwezigheid van asbest in de bodem kan risico’s opleveren voor de volksgezondheid. Om deze reden is onderzoek naar het voorkomen van asbest in de bodem in sommige gevallen verplicht. Asbestonderzoek in de bodem moet conform het onderzoeksprotocol NEN 5707 of NEN 5897 worden uitgevoerd. In de beleidsbrief asbest uit 2004 (van het ministerie van VROM) is de norm voor asbest gesteld op 100 mg/kg, gewogen naar het soort asbest. Het gehalte dient vastgesteld te worden aan de hand van nader asbestonderzoek. Gehalten boven deze norm kunnen aanleiding geven om de bodem te saneren.

Het asbestbeleid van de gemeente Bergeijk is primair gericht op het veiligstellen van de volksgezondheid. De gemeente wil echter ook, in het kader van deregulering de onderzoeksplicht voor burgers en bedrijven zoveel mogelijk beperken en hierin zo goed mogelijk adviseren.

Figuur 13: Afscherming van een asbestverdachte locatie

Wanneer is asbestonderzoek verplicht?

Asbestonderzoek is verplicht bij bodemonderzoeken van locaties die op grond van voorinformatie uit terreinbezoek, vooronderzoek of tijdens veldwerkzaamheden verdacht zijn gebleken op het voorkomen van asbest. Dit betreft onder andere:

  • Erven van agrarische bedrijven met bebouwing van voor 1993 of waar voor 1997 sloopwerkzaamheden zijn uitgevoerd;

  • Autosloperijen;

  • Puinhoudende bodemlagen;

  • Oude ophooglagen.

7 Meldingen en procedures

 

7.1 Wanneer melden

Op grond van artikel 42 van het Besluit bodemkwaliteit moeten alle toepassingen van grond en baggerspecie worden gemeld, met uitzondering van:

  • Het toepassen van minder dan 50 m3 schone grond en baggerspecie (klasse AW2000);

  • Het verspreiden van baggerspecie op het aangrenzend perceel;

  • Het toepassen van grond en baggerspecie door particulieren (behalve wanneer de werkzaamheden worden uitbesteedt aan een aannemer, in dat geval moet wel een melding worden ingediend);

  • Het verplaatsen van grond of baggerspecie binnen één landbouwbedrijf (de grond/baggerspecie moet in dat geval wel afkomstig zijn van een binnen hetzelfde landbouwbedrijf gelegen perceel waarop een vergelijkbaar gewas wordt geteeld).

Voor het toepassen van schone grond en baggerspecie in hoeveelheden vanaf 50 m3 moet eenmalig de toepassingslocatie worden gemeld.

7.2 Meldingstermijn en loket

Degene die grond of baggerspecie gaat toepassen, moet dit tenminste vijf werkdagen van tevoren melden, bij voorkeur digitaal, via het Meldpunt bodemkwaliteit13 (https://www.meldpuntbodemkwaliteit.nl/Voorportaal.aspx). Het meldpunt stuurt de melding vervolgens ter beoordeling door naar het betreffende bevoegde gezag.

Op de website van het meldpunt zijn de meldingsformulieren te vinden alsmede informatie over welke gegevens bij de melding moeten worden gevoegd. Men kan bij het meldpunt ook terecht voor vragen over het invullen van de meldingsformulieren of het aanvragen van een account om digitaal te kunnen melden.

Indien er onduidelijkheden of twijfels bestaan over het op een locatie mogen toepassen van een bepaalde partij, kan contact worden opgenomen met de bodemambtenaar van de desbetreffende gemeente.

7.3 Beoordeling

De gemeente toetst de voorgenomen toepassing, en de eventueel bijgeleverde stukken, aan het Besluit bodemkwaliteit en onderliggende bodembeheernota. Hierbij wordt in ieder geval nagegaan of:

  • Het meldingsformulier volledig is ingevuld en of de benodigde bewijsmiddelen zijn bijgevoegd (dus of de melding ontvankelijk is);

  • De werkzaamheden onder het juiste toepassingskader zijn aangemeld;

  • Terecht van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel gebruik wordt gemaakt;

  • Indien gebruik wordt gemaakt van de Toets herkomst, of deze volledig en correct is ingevuld;

  • Op basis van de verstrekte informatie redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er inderdaad geen sprake is van bijzondere omstandigheden of onverwachte situaties;

  • De aangeleverde bewijsmiddelen acceptabel en voldoende zijn;

  • De eindconclusie over de toepasbaarheid van de partij grond of baggerspecie juist is.

De gemeente is het bevoegd gezag en heeft de taak om de melding te toetsen. De gemeente Bergeijk heeft deze taak aan de omgevingsdienst gemandateerd. Indien de melding en/of de bijgeleverde gegevens naar het oordeel van de toetsende instantie onduidelijk, onvolledig of anderszins niet toereikend zijn, zullen door de toetser nadere gegevens van de melder worden verlangd. Dit verzoek kan telefonisch, per e-mail of per brief plaatsvinden.

Door de melder kan in principe vijf werkdagen na het melden met de werkzaamheden worden aangevangen. De gemeente neemt namelijk geen formeel besluit op de melding. Een toepasser kan zich niet beroepen op het uitblijven van een reactie van de gemeente op een melding. De toepasser is en blijft namelijk zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan de vereisten van het Besluit bodemkwaliteit.

7.4 Registratie

Een goede registratie van meldingen is van belang voor het toezicht op het toepassen van grond en baggerspecie en voor het op termijn actualiseren van de bodemkwaliteitskaart.

Meldingen die digitaal worden ingediend, worden automatisch geregistreerd onder het account dat iedere gemeente heeft bij het Meldpunt bodemkwaliteit. Analoge meldingen worden door de gemeente geregistreerd. Hierbij worden onder meer de volgende gegevens vastgelegd:

  • De informatie van het meldingsformulier;

  • De daadwerkelijke start van het project;

  • Wanneer de werkzaamheden zijn afgerond;

  • Eventuele afwijkingen in de uitvoering.

7.5 Toezicht en handhaving

Proactieve handhaving

De melding geeft de gemeente de mogelijkheid om te verifiëren of de toe te passen partij en de voorgenomen toepassing voldoen aan de vereisten van het Besluit bodemkwaliteit. Door de gemeente worden bij de melder aanvullende gegevens opgevraagd indien de melding en/of de bijgeleverde gegevens onduidelijk, onvolledig of anderszins niet toereikend zijn.

Actieve handhaving

Een deel van de gemelde toepassingen wordt in het veld gecontroleerd. Hierbij wordt onder andere aandacht besteedt aan:

  • Komt de toepassingslocatie overeen met wat in de melding is aangegeven?

  • Komt het toegepaste volume overeen met de melding?

  • Komt het toegepaste materiaal overeen met wat is gemeld?

Om het toepassen (hergebruik) van grond en baggerspecie op zorgvuldige wijze te kunnen laten plaatsvinden, alsmede het toezicht hierop te vereenvoudigen, gelden een aantal procedurele voorschriften:

  • Indien de uitvoeringsdatum ten tijde van de melding nog niet kon worden aangegeven, dient de gemeente uiterlijk vijf werkdagen vóór aanvang van de werkzaamheden op de hoogte te worden gesteld.

  • De eigenaar of erfpachter van de locatie waarop de toepassing plaatsvindt dient tijdens de uitvoering van de werkzaamheden een kopie van het meldingsformulier, en de bijbehorende ontvangstbevestiging van de gemeente, aan een toezichthoudend ambtenaar te kunnen overleggen.

  • De uitvoerder van het project dient de voor de aan te voeren c.q. toe te passen partij grond of baggerspecie relevante bewijsmiddelen te kunnen overleggen.

  • Afwijkingen van de oorspronkelijke melding dienen terstond te worden gemeld.

  • Wanneer tijdens de uitvoering van het grondverzet uit zintuiglijke waarnemingen blijkt dat de grond of baggerspecie mogelijk is verontreinigd, mag deze grond/baggerspecie niet zonder nader onderzoek of nadere bewerking worden hergebruikt. Indien een dergelijke waarneming wordt gedaan, dient de grond/baggerspecie in depot te worden gezet en dient contact te worden opgenomen met de gemeente.

Als blijkt dat de toepassing niet overeenkomt met de melding zullen de toezichthouders er op toezien dat de ongewenste situatie ongedaan wordt gemaakt. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van de beschikbare wettelijke hulpmiddelen.

Afhankelijk van de geconstateerde tekortkoming, zal melding worden gedaan bij het Toezichtloket Bodem van de Inspectie Leefomgeving en Transport (https://www.ilent.nl/onderwerpen/bodemtoezicht). 

Naast gerichte inspecties in relatie tot gemelde toepassingen, worden door de toezichthouders surveillances uitgevoerd teneinde te controleren op niet gemelde toepassingen van grond en baggerspecie.

Post-actieve handhaving

Tot slot is het mogelijk om handhavend op te treden door het uitvoeren van een handhavingsonderzoek. Indien het noodzakelijk wordt geacht om tot monsterneming over te gaan, bijvoorbeeld wanneer wordt betwijfeld of de kwaliteit van de toegepaste partij grond of baggerspecie overeenkomt met de gemelde kwaliteit, moeten de bemonstering en het laboratoriumonderzoek plaatsvinden overeenkomstig het daarvoor van toepassing zijnde kaders.

Daarnaast kan strafrechtelijk en/of bestuursrechtelijk worden opgetreden bij geconstateerde overtredingen. Wat hierbij bepalend is, is of sprake is van een aandachtspunt zoals beschreven in de HandhavingsUitvoeringsMethode Besluit bodemkwaliteit (HUM-Bbk) 14 . Deze HUM-Bbk is bedoeld om alle handhavende overheidsinstanties, die toezicht houden in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit, ondersteuning te bieden bij het signaleren, beëindigen, ongedaan maken of terugdraaien van een overtreding.

Transport

Voor het transport van (vrijkomende) grond en baggerspecie moet worden voldaan aan de Wegenverkeerswet, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens en de wetgeving met betrekking tot het transporteren van afvalstoffen. (Vrijkomende) grond of baggerspecie is in principe een afvalstof, tenzij door de eigenaar aantoonbaar voldoende garanties kunnen worden gegeven dat de betreffende partij binnen afzienbare tijd direct nuttig kan worden hergebruikt op een andere locatie.

In het geval van afvalstoffen dienen de volgende documenten bij het transport aanwezig te zijn:

  • 1.

    Een volledig ingevulde en ondertekende ‘standaard begeleidingsbrief’

    • Het vermelden van een afvalstroomnummer is afhankelijk van de bestemming (gaat de partij wel of niet naar een inrichting)

  • 2.

    Een gewaarmerkt kopie van het certificaat voor vervoer (NIWO: Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie)

  • 3.

    Een verwijzing naar kwaliteitsgegevens (deze kwaliteitsgegevens moeten op de locatie van herkomst of de locatie van toepassing aanwezig zijn).

Indien kan worden aangetoond dat de partij grond of baggerspecie op korte termijn wordt hergebruikt, dan wel rechtstreeks van een leverancier vandaan komt, zijn voor het transport de volgende documenten vereist:

  • 1.

    Een vrachtbrief in het kader van transportwetgeving (de eerdergenoemde begeleidingsbrief is ook als vrachtbrief te gebruiken);

  • 2.

    Een gewaarmerkt kopie van het certificaat voor vervoer (NIWO);

  • 3.

    Een verwijzing naar kwaliteitsgegevens.

Opgemerkt wordt dat voor wat betreft grond en baggerspecie het Besluit bodemkwaliteit alleen betrekking heeft op het toepassen hiervan. Derhalve is het bevoegd gezag voor het Besluit bodemkwaliteit niet bevoegd voor het uitvoeren van controles in het kader van transport (- of afvalstoffen) wetgeving. Het bevoegd gezag in relatie tot transport zijn de politie en de provincie. Daarnaast zijn de Inspectie van Verkeer en Waterstaat en de ILenT inspectie eerstverantwoordelijke voor ketentoezicht in relatie tot het Besluit bodemkwaliteit.

Wel mag een toezichthouder van de gemeente die transporten controleren die gerelateerd zijn aan een toepassing conform het Besluit bodemkwaliteit. Bij het controleren van transporten is samenwerking met de provincie of de politie echter altijd aan te bevelen.

7.6 Meldingen en procedures onder de Omgevingswet

 

7.6.1 Meldingen

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen meldingen niet meer gaan via het meldpunt bodemkwaliteit, maar via Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) is de digitale ondersteuning van de Omgevingswet. De centrale spil is het Omgevingsloket, waar digitale informatie over de leefomgeving onder de Omgevingswet samenkomt. Via het Omgevingsloket kunnen initiatiefnemers een vergunningaanvraag of een melding indienen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO).

Middels duidelijke stappen en vragen worden initiatiefnemers door het proces geleid. Door het maken en aanleveren van toepasbare regels door gemeenten kunnen gemeenten zelf de vragen en indieningsvereisten over activiteiten voor een verzoek bepalen. Wanneer er in het Omgevingsloket een melding wordt ingediend, krijgen zowel het bevoegd gezag als de behandeldienst (indien ingesteld) hiervan een melding.

Het kan zijn dat met de inwerkingtreding van de Omgevingswet het DSO (of delen daarvan) nog niet kunnen worden gebruikt. Om tijdelijk toch nog vergunningaanvragen of meldingen te ontvangen, zijn er tijdelijke alternatieven maatregelen (TAM) beschikbaar.

7.6.2 Toezicht en handhaving

Het basistakenpakket voor toezicht en handhaving is onder de Omgevingswet op een paar onderdelen gewijzigd. De omzetting van het basistakenpakket wordt zo beleidsneutraal mogelijk gedaan. In hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving (BAL) zijn de toebedeelde taken nu eenvoudiger te vinden.

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn er enkele wijzigingen in het basistakenpakket (BTP) uitgevoerd door omgevingsdiensten. Het doel is om een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving in beleid, besluitvorming en regelgeving te bevorderen.

Een aantal belangrijke wijzigingen zijn:

  • De milieubelastende activiteit is nu de ingang voor het basistakenpakket en niet langer het begrip 'inrichting'.

  • Bodemgerelateerde activiteiten zijn onder de Omgevingswet niet langer apart geregeld. Dit is omdat deze activiteiten onder de regels van milieubelastende activiteiten vallen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving (BAL).

  • Onder het basistakenpakket vallen nu ook de uitvoering en het toezicht en de handhaving van de regels in het omgevingsplan, als het gaat om activiteiten uit het basistakenpakket. Wanneer een activiteit niet binnen het bereik van het basistakenpakket valt, mag deze wel als extra taak bij de omgevingsdienst belegd worden.

Bijlage 2 Toets herkomst

Bijlage 3 Bodemkwaliteitskaart Bergeijk


1

Otte, P. F., et al. "Diffuse loodverontreiniging in de bodem: Advies voor een gemeenschappelijk beleidskader." (2016). RIVM-rapport 2015-0204, beschikbaar via https://www.rivm.nl/publicaties/diffuse-loodverontreiniging-in-bodem-advies-voor-gemeenschappelijk-beleidskader 

2

Landelijke GGD-projectgroep bodem, “Toelichting Lood in bodem en gezondheid” 18 april 2016.

5

Rapport Actualisatie bodemkwaliteitskaart gemeente Bergeijk”, kenmerk 0467844.100, d.d. 22-09-2021, door Antea Group.

6

Richtlijn bodemkwaliteitskaarten, 3 september 2007, met wijzigingsblad van 1 januari 2019. Beschikbaar via: https://www.nen.nl/milieu/bodem 

7

Uitgave van Bodem+, te downloaden via https://www.bodemplus.nl/@132203/handreiking-bbk/ 

8

Dit zijn landelijk geldende achtergrondwaarden (AW2000) die de bovengrens aangeven voor wat in de dagelijkse praktijk 'schone grond' wordt genoemd. Deze achtergrondwaarden zijn vastgesteld op basis van gehalten zoals deze voorkomen in de bodem van natuur- en landbouwgronden.

10

Beoordelingsrichtlijn, met bijbehorend protocol, voor de monsterneming van partijen grond en baggerspecie (Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer)

11

Landbodem: Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond

14

De HUM-Bbk is een uitgave van SenterNovem Bodem+, in opdracht van het ministerie van VROM (kenmerk 3BODM0906, augustus 2009).