Organisatie | Eersel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Burgerparticipatienota gemeente Eersel |
Citeertitel | Burgerparticipatienota gemeente Eersel |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Bestuur |
Externe bijlage | Bijlagen - Burgerparticipatienota |
geen
artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-07-2015 | Ter vervanging van De Leidraad Interactieve Beleidsvorming (vastgesteld 14-12-2004) | 07-07-2015 | 22.08958 |
Nederland kent drie verschillende bestuurslagen, de Rijksoverheid, Provincies en de Gemeenten. Gemeenten kennen twee soorten taken, namelijk medebewind en autonome taken. Onder medebewind verstaan we het uitvoeren van taken die opgelegd worden door de Rijksoverheid of Provincie. Het zijn taken die vaak vastgelegd zijn in wet- en regelgeving. Bij autonome taken kunnen gemeenten eigen keuzes maken, binnen zekere grenzen, andere overheden mogen zich hier niet mee bemoeien. Ongeveer 90% van alle taken bij een gemeente bestaan uit medebewindstaken. Hierin is nagenoeg geen speelruimte voor gemeenten. Van het relatief kleine aantal autonome taken dat dan overblijft, zijn er slechts een aantal geschikt voor burgerparticipatie. Deze nota geeft handvatten om te bepalen of een onderwerp geschikt is voor burgerparticipatie en hoe we een traject het beste kunnen opzetten.
De raad van de gemeente Eersel heeft in 2004 de leidraad vastgesteld. Uit de praktijk bleek dat ambtenaren hier nauwelijks gebruik van maakten. Ze zagen het nut van burgerbetrokkenheid wel in, paste dit ook toe, maar de leidraad was te theoretisch en niet praktisch genoeg.
In 2009 is gevraagd een evaluatie te maken van het gebruik van de leidraad. In 2010 is een korte evaluatie uitgevoerd. Daarna is gewerkt aan een praktische werkwijzer die in 2012 door het college van B&W is vastgesteld. Deze wijzer is een werkinstrument, waardoor ambtenaren erachter kunnen komen welke participatievorm het meest gewenst en het best passend is voor het betreffende vraagstuk en welke actoren ze moeten betrekken.
Nadat de participatiewijzer in 2012 vastgesteld was door college, heeft het college de raad gevraagd om de leidraad in te trekken, zodat er maar één beleidsdocument zou gelden met betrekking tot burgerparticipatie. Toen dit agendapunt besproken werd in de raadsvergadering van 5 november 2013 konden de raadsleden niet instemmen met het voorstel. Zij gaven aan dat de nieuwe participatiewijzer niet toereikend was, omdat er geen theoretisch kader was opgenomen. Hierdoor ontstond een onwenselijke situatie. De leidraad (2004) bleef vastgesteld terwijl de nieuwe participatiewijzer (2012) meer aansloot bij de huidige tijd.
Uit beide beleidsstukken blijkt dat de gemeente Eersel haar burgers wil laten participeren. Redenen hiervoor zijn:
De raad heeft in juni 2013 haar Toekomstvisie gemeente Eersel 2030 vastgesteld. Hierin is een kernambitie uitgesproken, die verdeeld is in drie delen. De ambitie voor de gemeente Eersel is “(A) Kempisch Wonen, (B) Aangesloten zijn op een wereldregio, (C) In een 21e eeuwse cultuur”. In alle delen van de ambitie zijn ‘keuzes’ benoemd.
Voor de burgerparticipatienota is het derde gedeelte (In een 21e eeuwse cultuur) relevant. Hierin zit de volgende keuze: ‘Keuze voor 21e-eeuws gemeentelijk organiseren’. De gemeente Eersel (hierna: wij) vult deze ontwikkeling aan met de opmerking dat de overheid opereert in een netwerksamenleving. Eenzijdige sturing door het lokaal bestuur vinden wij dan ook tot de verleden tijd behoren, want wij willen het beleid in samenwerking met maatschappelijke partijen en burgers opstellen én uitvoeren. Dus is er gewerkt aan een praktische burgerparticipatienota met een afwegingskader voor ambtenaren binnen een theoretisch kader.
De termen burgerparticipatie en interactief beleid worden als synoniemen gebruikt, terwijl er wel een (minimaal) verschil is. Burgerparticipatie is een algemeen begrip en omvat alles waarin burgers kunnen en mogen participeren. We bedoelen echter in deze nota interactief beleid en hanteren de definitie van Pröpper:
”Interactief beleid betekent dat een overheid in een zo vroeg mogelijk stadium burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven en/of andere overheden bij het beleid betrekt om in open wisselwerking met hen tot de voorbereiding, bepaling, de uitvoering en/of de evaluatie van beleid te komen.” (Pröpper, 2009, p. 33).
Gezien de later beschreven ontwikkelingen is een aanvulling hierop noodzakelijk. Niet alleen overheden kunnen initiatiefnemer zijn, maar ook andere partijen kunnen het initiatief nemen, waarbij de overheid ‘slechts’ een partner is.
In deze nota wordt gepraat over de ‘burger’ of over ‘burgers’. We bedoelen hiermee alle inwoners, ondernemers, organisaties, dorpsraden, leefbaarheidsgroepen en andere belanghebbenden binnen de gemeente Eersel.
De burger is mondiger en kritischer geworden en het wordt steeds gemakkelijker (gemaakt) om een visie ten aan zien van een probleem kenbaar te maken. De gemeente Eersel staat hier welwillend tegenover en moedigt dit zelfs aan. We vinden het eenzijdig besturen tot de verleden tijd behoren. We kunnen gebruik maken van de expertise die onze burgers hebben en hen een bijdrage laten leveren aan de kwaliteit van projecten. Ook kan burgerparticipatie het draagvlak vergroten en dat kan de relatie tussen de gemeente en de burgers verbeteren. Aan de andere kant verbetert participatie ook het omgevingsbewustzijn van de gemeente en krijgen burgers meer kennis. Wij moeten er wel rekening mee houden dat hoe meer burgers participeren, hoe meer (verschillende) meningen er zijn. Het is belangrijk om in het achterhoofd te houden dat we als gemeente het algemeen belang dienen in tegenstelling tot individuele, burgers die wellicht een ander belang dienen. Teleurstelling is daarom niet altijd te voorkomen.
Beschrijving van ontwikkelingen
Burgerparticipatie kent in Nederland een hele geschiedenis. De afgelopen halve eeuw heeft de overheid een andere rol gekregen. Van een voorschrijvende en verzorgende naar een meer verbindende en faciliterende rol. Daarmee zijn ook houding en gedrag van bestuur, ambtenaren en burgers veranderd.
Tot begin jaren zeventig was de rol van de overheid regelgever en probleemoplosser, die de zorg van anderen uit handen nam. Inspraak was er niet. Het was de periode van de opbouw van de verzorgingsstaat waarin brede voorzieningen werden georganiseerd met solidariteit als uitgangspunt. Door de democratiseringsbeweging in de 60-er en 70-er jaren kwam inspraak van de grond. Deze 1e generatie burgerparticipatie is het wettelijke recht dat burgers hebben op inspraak.
In de laatste twee decennia van de 20e eeuw kwam onder druk van bezuinigingen en het no-nonsense beleid verandering in de overheidsrol. De overheid trok zich terug en koos voor een zakelijke opstelling. Als vangnet bleven er voorzieningen, maar zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid namen in belang toe. In deze periode kwam de interactieve beleidsvorming op, de 2e generatie burgerparticipatie. Burgers mochten meepraten en meedenken over de voorstellen van de overheid, en dat past bij meer zelfredzaamheid en verantwoordelijkheid.
Deze terugtrekkende overheid zorgde voor ongewenste ongelijkheid in de samenleving. Dat was aanleiding om in het nieuwe millennium te zoeken naar een rolverdeling met een gedeelde verantwoordelijkheid. Van zowel overheid als burgers worden aanpak en inzet verwacht. Het initiatief kan ook uit de samenleving komen en kan daarom ook agenderend (burgerinitiatief) zijn. Dit is de 3e generatie van burgerparticipatie. De gehanteerde definitie van Pröpper sluit aan bij deze generatie.
De 4e en meest nieuwe generatie is de doe-democratie, burgers gaan zelf zaken organiseren en de overheid kan hierbij een faciliterende rol krijgen. Dit is een nieuwe generatie waar op dit moment nog veel pilots plaatsvinden. In de volgende paragraaf wordt hier meer over geschreven.
Vormen van burgerbetrokkenheid
Volgens het pon (Burgerbetrokkenheid, Z.D.) kunnen burgers op drie manieren betrokken zijn in de gemeenschap, al dan niet in aanraking met de overheid. Dit kan via:
In afbeelding 1 zijn de drie vormen van burgerbetrokkenheid getekend als tandwielen die in elkaar verweven zijn.
Vanuit de belevingswereld van burgers lopen al deze vormen van betrokkenheid door elkaar maar vanuit het perspectief van beleidsmakers gaat het om heel verschillende vraagstukken en verantwoordelijkheden. Door deze vormen van actief burgerschap uit elkaar te halen wordt duidelijk hoe de overheid zich kan verhouden tot burgers, in het licht van een te bereiken maatschappelijk doel.
Beleidsparticipatie / meedenken: Hieronder vallen allerlei vormen van inspraak, adviesraden en interactieve beleidsvorming.
Door de intensieve interactie tussen burgers en overheid is het ook mogelijk de wederzijdse verwachtingen bij te stellen. Voor de overheid is dit niet alleen een zaak van ambtenaren: ook het college en de raad hebben hierbij een rol. De overheid of een organisatie nodigt burgers uit om mee te praten en te denken.
Maatschappelijke participatie / meedoen: Het verenigingsleven, vrijwilligerswerk, de contacten in de buurt: met elkaar vormt het een belangrijke basisstructuur van sociale netwerken waarbinnen mensen hulp en steun van elkaar kunnen ontvangen. Dit is het basisveld van burgerkracht. Daar is de burger aan zet, maar de overheid speelt op de achtergrond een voorwaardenscheppende rol. Als het de komende jaren steeds meer aankomt op burgerkracht, moet de sociale infrastructuur ruimte bieden voor verschillende mensen om mee te doen en zo van betekenis te zijn. Hier gaat het om alle activiteiten en contacten van mensen in het maatschappelijk verkeer, zoals vrijwilligerswerk, verenigingsleven, buurtcontacten, etc.
Maatschappelijk initiatief / zelf doen: Dit veld staat sterk in de belangstelling en wordt gezien als de toekomst van burgerkracht. Waar mensen het heft in handen nemen om zaken in hun leefomgeving aan te pakken, is de overheid echter niet uit beeld verdwenen. Hierbij nemen (samenwerkingsverbanden van) burgers zelf het heft in handen om een plan te maken of initiatief te realiseren met een maatschappelijk doel.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) heeft in 2010 een onderzoek uitgevoerd naar burgerparticipatienota’s van gemeenten in Nederland. Om te komen tot een nieuwe burgerparticipatienota hebben we in totaal vier nota’s uit dat onderzoek geanalyseerd van de gemeenten: Amersfoort, Eemsmond, Katwijk en Roosendaal. Bij drie van de vier gemeenten zijn we op bezoek geweest om te leren van hun praktijkervaringen en te vragen naar eventuele verbeterpunten aan de burgerparticipatienota van hen. Binnen de gemeente Eersel hebben we met vier (willekeurige) ambtenaren gesproken over burgerparticipatie. Voor alle dorpsraden en leefbaarheidsgroepen hebben we een presentatie georganiseerd. Ook hebben we gebruik gemaakt van wetenschappelijke literatuur te weten, het boek van de bekende bestuurskundige (Pröpper), ‘De aanpak van interactief beleid’ (2009) en het handboek ‘Help een burgerinitiatief!’ (BZK, 2010) gebruikt.
De burgerparticipatienota helpt de beleidsmedewerker/projectleider om een goed plan van aanpak te schrijven voor een burgerparticipatietraject. Deze nota reikt de juiste handvatten aan, maar voor de juiste keuzes is de beleidsmedewerker/projectleider zelf verantwoordelijk. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de nota eruit ziet en wat in elk hoofdstuk aan informatie aan bod komt. In ieder geval staat het vast dat er per project gekeken moet worden welke vorm van participatie het beste past. Hierin zijn de problematiek, de deelnemers en het aantal deelnemers van belang.
Hoofdstuk 1 In welke beleidsfase(n) is burgerparticipatie mogelijk/wenselijk?
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de beleidscyclus, vanuit het maatschappelijk probleem beredeneerd. Wanneer kan en is het zinvol om burgerparticipatie in een beleidsfase(n) in te zetten?
Hoofdstuk 2 Is burgerparticipatie geschikt?
In dit hoofdstuk staat in het kort beschreven wat de eerste stap is bij een (potentieel) burgerparticipatietraject.
Hoofdstuk 3 Wie zijn de (mogelijke) participanten?
In dit hoofdstuk staat een actorenanalyse beschreven. Hierin worden vragen gesteld, zodat je weet wie de actoren (kunnen) zijn en wat onder andere hun belangen (kunnen) zijn.
Hoofdstuk 4 Heeft burgerparticipatie meerwaarde?
Is het onderwerp uiteindelijk wel geschikt voor burgerparticipatie? Sluit het onderwerp burgerparticipatie uit? Heeft het meerwaarde? Voldoen we aan de randvoorwaarden.
Hoofdstuk 5 Welke participatievorm past het beste bij de casus?
In dit hoofdstuk staan de participatievormen en de daarbij behorende bestuursstijl beschreven. In veel gevallen kun je zelf al de best-passende participatievorm aanwijzen, maar in sommige gevallen kan dit niet. Daarom is er een schema opgenomen wat hierbij ondersteuning biedt.
Hoofdstuk 6 Welke werkvormen kunnen gebruikt worden?
Als je de juiste participatievorm gekozen hebt, kun je de best-passende werkvorm(en) kiezen.
Hoofdstuk 7 Wat en hoe ga je communiceren?
Nadat je ook de werkvorm(en) gekozen hebt, kun je gaan kijken hoe je de actoren het beste kunt benaderen. In dit hoofdstuk staan alle communicatiemiddelen beschreven en de populariteit daarvan onder de burgers van de gemeente Eersel. Hierna is je concept plan van aanpak af en kun je in overleg treden met een medewerker van team communicatie en de coördinator dorpsraden en leefbaarheidsgroepen. Na dit overleg kan het definitieve plan van aanpak afgerond worden en kunnen de verdere stappen genomen worden naar het MT.
Hoofdstuk 8 Uitgangspunten en praktische tips
In dit hoofdstuk staan uitgangspunten en praktische tips die belangrijk zijn als het burgerparticipatietraject gestart is.
In dit hoofdstuk staat een overzichtelijk afwegingskader. Dit kader helpt je om het juiste burgerparticipatieniveau te kiezen voor je project.
1. In welke beleidsfase(n) is burgerparticipatie mogelijk/wenselijk?
In deze nota gebruiken we de term ‘probleem’, omdat dit een makkelijke verzamelnaam is. Het kan ook bijvoorbeeld een ongewenste (maatschappelijke) situatie zijn of een opdracht van het college/raad.
Om een burgerparticipatietraject succesvol te laten verlopen, is inzicht in de beleidscyclus noodzakelijk. Beleid komt immers niet uit de lucht vallen en per beleidsfase kan een ander niveau van burgerparticipatie wenselijk zijn. Hier moet je rekening mee houden in je concept plan van aanpak. De beleidscyclus ziet er als volgt uit:
In iedere beleidsfase horen andere werkzaamheden en zijn ook andere vormen van burgerparticipatie wenselijk. Om deze reden beschrijven we kort de beleidscyclus en mogelijkheden voor burgerparticipatie.
Deze fase wordt soms ook wel de initiatieffase genoemd. In deze fase wordt het probleem onderkend, geanalyseerd en gedefinieerd. Deze fase begint met de signalering van een probleem door een beleidsmedewerker, een bestuurder, een raadslid, een hogere overheid, een maatschappelijke instelling. Of door een burger door middel van het burgerinitiatief.
In eerste instantie is het zaak om dit probleem ook daadwerkelijk te erkennen als een probleem voor de gemeente. De kernvraag in deze is namelijk of het een probleem voor de gemeente is of niet. Het antwoord op deze vraag en het gegeven of het probleem wel of niet ‘de politieke agenda haalt’ zijn bepalend als het gaat om het erkennen van het probleem. Deze politieke erkenning is te allen tijde de verantwoordelijkheid van het college van B&W of van de raad, die ook het recht heeft onderwerpen op de politieke agenda te plaatsen. De Verordening burgerinitiatief maakt het ook mogelijk dat door burgers een agendapunt op agenda van de raad wordt geplaatst. Uit de praktijk blijkt dat in deze beleidsfase zelden burgerparticipatie wordt ingezet.
Met betrekking tot het aspect burgerparticipatie is dit de meest essentiële fase in het beleidsvormingsproces. In deze fase worden oplossingen geïnventariseerd en geanalyseerd en vindt uiteindelijk de ontwikkeling en uitwerking van beleid plaats. Deze fase is uitermate geschikt voor burgerparticipatie.
Van groot belang is dat aan het begin van deze fase weloverwogen wordt bepaald wat voor het participatieniveau het meest geschikt is. Dit kan door te kijken naar de aard van het te ontwikkelen beleid en op basis van de gemaakte actorenanalyse. Van groot belang is dat de betrokken interne en externe actoren zich bewust zijn van de rol die zij spelen op basis van het gekozen model en bereid zijn het spel volgens deze regels te (blijven) spelen. Afhankelijk van de eindverantwoordelijkheid, wordt van collegeleden en/of raadsleden gevraagd om de doelstellingen, kaders en spelregels voor het burgerparticipatieproces vast te leggen.
In deze fase vindt besluitvorming plaats. In het beste geval is in de fase van beleidsontwikkeling al gekozen voor een oplossingsrichting waarover alle betrokken interne en externe actoren het (in hoofdlijnen) eens zijn. Als dit niet zo is, dan moeten er knopen worden doorgehakt en moeten er door college en/of raad bestuurlijke keuzes worden gemaakt. Als de actoren het in de beleidsontwikkelingsfase niet eens zijn geworden.
Bijvoorbeeld over de gekozen oplossingsrichting of als, door de (schaarste aan) beschikbare middelen prioriteiten moeten worden gesteld. In ieder geval is in deze fase het (laatste) woord aan de politiek: het college en de raad. De nadruk ligt hier dan ook niet meer op burgerparticipatie, maar juist op voorlichting en eventueel inspraak. Uit de praktijk blijkt dat in deze fase nagenoeg geen gebruik (kan) worden gemaakt van burgerparticipatie.
Na de besluitvorming volgt de fase van beleidsuitvoering. Vaak blijkt dat binnen de gestelde kaders nog verschillende vormen van uitvoering mogelijk zijn. Door middel van de actorenanalyse (hoofdstuk 4) komt naar voren welke partij(en) bij de uitvoering betrokken worden.
Vaak zal het gaan om meer basale keuzes, zoals de concrete invulling van een sportvoorziening of de keuze voor verkeersmaatregelen in een bepaalde buurt. Vaak gaat het om keuzes die burgers direct raken of gaat het om beleidsuitvoering in samenwerking met actoren. Uit de praktijk blijkt dat deze beleidsfase uiterst geschikt is voor burgerparticipatie.
Dit is de laatste fase. Centraal in deze fase staat de vraag of het geformuleerde beleid geleid heeft tot de gewenste effecten. Op basis van de beleidscyclus, dient hier de vraag gesteld te worden met welke actoren en op welke manier we het geïmplementeerde beleid gaan evalueren. Dit is een afweging die we zorgvuldig maken. Er is niet voor niets in de vorige fases bewust voor gekozen om bepaalde actoren bij het proces te betrekken. Op basis van hun rol in het hele proces moeten zij ook een bijdrage kunnen leveren aan de evaluatie. Uit de praktijk blijkt dat deze beleidsfase uiterst geschikt is voor burgerparticipatie.
Er is wel een belangrijke overweging om mee te nemen. In de beleidsvoorbereidings- of uitvoeringsfase wordt het beleid heel concreet. Je kunt daarom rekenen op een warme belangstelling van degenen die het beleid aangaan. Die grote belangstelling kan gepaard gaan met hoog oplopende emotionele reacties van verschillende actoren. Je kunt er van op aan dat mensen de gemeente verwijten dat ze niet eerder betrokken zijn.
Begin je eerder in het beleidsproces met het betrekken van mensen, dan zul je waarschijnlijk ook minder emotionele reacties tegenkomen. Daarbij komt dat je (alle) actoren mee kunt nemen in het proces, waardoor je minder last van ongenuanceerde weerstand hebt.
Mensen betrekken aan het begin van een proces heeft wel als nadeel dat het onderwerp vaak nog niet zo concreet is. Daardoor is er vaak minder belangstelling omdat het nog abstract is. Daar komt vaak bij dat mensen zich vaak nog niet realiseren wat het beleid voor hun zou kunnen betekenen. En soms is er ook gewoon tijd nodig om de aandacht voor een bepaald onderwerp te krijgen. Kortom, het is moeilijker om belangstelling te krijgen voor je burgerparticipatietraject. Je kunt dit voor een deel wel ondervangen met communicatie (hoofdstuk 7).
In tabel 1 staan in een overzicht de doelen, tips en aandachtspunten per beleidsfase.
Tabel 1 Praktische burgerparticipatie voorbeelden per beleidsfase
2. Is burgerparticipatie geschikt?
Dit hoofdstuk is verwerkt in stap 1 van het afwegingskader.
In deze fase wordt het maatschappelijk probleem onderkend, geanalyseerd en gedefinieerd. Het begint met de signalering van een probleem door een beleidsmedewerker, een bestuurder, een raadslid, een hogere overheid, een maatschappelijke instelling of een burger (burgerinitiatief). Deze stap behoort daarom tot de agenderende fase.
In eerste instantie is het zaak om dit probleem ook daadwerkelijk te erkennen als een probleem voor de gemeente. De kernvraag in deze is namelijk of het een probleem voor de gemeente is of niet. Afhankelijk van het onderwerp is de raad, het college van B&W of de burgemeester eindverantwoordelijk voor het hele burgerparticipatietraject.
Als een van deze bestuursorganen besloten heeft tot nader onderzoek is dat het moment dat een beleidsmedewerker/projectleider aangesteld wordt om te onderzoeken of een burgerparticipatietraject opzetten mogelijk is en dat is het moment dat jij aan de slag gaat.
Burgerparticipatie is niet altijd geschikt. Daarom moet je kijken naar onderstaande criteria. Wanneer sprake is van één of meerdere van onderstaande criteria, dan is het betreffende probleem niet geschikt voor burgerparticipatie, maar is het wel verstandig om burgers te informeren.
3. Wie zijn de (mogelijke) participanten?
Dit hoofdstuk is verwerkt in stap 2 van het afwegingskader.
Het is van groot belang dat je weet wie je betrekt en waarom. Welke actoren (burgers/organisaties) betrek je en wat zijn hun belangen? Gooi niet alle actoren op een hoop, maar deel deze in. Om deze reden is het noodzakelijk dat er een actorenanalyse gemaakt wordt, die ook kenmerken bevat van een krachtenveldanalyse.
Een actorenanalyse zorgt voor een duidelijk overzicht van alle actoren die betrokken zijn bij het probleem. Er zijn twee type actorenanalyses, namelijk een voor interne betrokkenen en een voor externe actoren.
Afhankelijk van de beschikbare tijd, omvang en intensiteit van het burgerparticipatietraject kunnen bovenstaande vragen meer of juist minder diepgaand beantwoord worden. De antwoorden op deze vragen zijn belangrijk, zodat je vooraf weet wat de belangen en standpunten kunnen zijn per actor. De dorpsraden, leefbaarheidsgroepen en de WMO-Adviesraad zijn vaste overlegorganen die gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen aan het gemeentebestuur. Uit de praktijk zal dan ook blijken dat (een van) deze organen vaak een actor zijn in het burgerparticipatietraject.
4. Heeft burgerparticipatie meerwaarde?
Dit hoofdstuk is verwerkt in stap 3 en 4 van het afwegingskader.
Na de actorenanalyse is het noodzakelijk dat je kijkt of burgerparticipatie een meerwaarde heeft. Hierbij spelen twee elementen een rol, namelijk: heeft het meerwaarde en voldoet aan de randvoorwaarden?
Als het probleem wel geschikt is voor burgerparticipatie, moet de meerwaarde bepaald worden, want er moet niet ‘zomaar’ gekozen worden voor burgerparticipatie. Er zijn vier typen doelen, namelijk meerwaarde voor: het beleid; de relatie overheid – samenleving; de interne organisatie en/of de samenleving.
Doelen rond de relatie overheid – samenleving
Doelen rond de interne organisatie
5. Welke participatievorm past het beste bij de casus?
De niet-interactieve stijlen zijn verwerkt in stap 1, 3 en 4. De interactieve stijlen zijn verwerkt in stap 5 van het afwegingskader.
Hoe intensief je mensen bij het proces betrekt hangt af van het doel van het maatschappelijk probleem, de actoren en het onderwerp. Deze participatieladder geeft een overzicht van de vormen van participatie volgens Pröpper en de daarbij behorende bestuursstijl die wij –als gemeente- moeten aannemen. Het linker rijtje beschrijft de rol van de participant, terwijl de bestuursstijl de rol van de gemeente beschrijft. In bijlage 1 zijn alle bestuursstijlen per burgerparticipatieniveau uitgewerkt.
De ladder is zo opgezet dat de verschillende vormen van participatie ook werkelijk onderscheidend zijn en elkaar niet overlappen. Daarbij is sprake van een logische opbouw waarbij de invloed en inhoudelijke openheid groter zijn bij een hogere trede op de participatieladder. Dit is cruciaal voor heldere communicatie met participanten en voor een goede rolverdeling in elk beleidsproces.
Afbeelding 3 Participatieladder
Bron: Partners+Pröpper (2009). Opgeroepen op 19 maart 2015. Geraadpleegd van http://www.interactief2.nl/pages/expertsysteem-interactief-2.0/participatieladder.php
Uit afbeelding 3 is te herleiden dat er zeven rollen zijn te onderscheiden voor participatie. We geven nu een beschrijving van de verschillende vormen van participatie. Gesorteerd naar
niet-interactieve en interactieve stijlen. Ook moeten we er rekening mee houden dat hoe interactiever een burgerparticipatietraject is, dat we ook minder grip hebben op de oplossingen.
Open autoritaire stijl: College/raad bepaalt zelf de agenda voor besluitvorming en houden actoren hiervan op de hoogte. Het gaat dan slechts om formele inspraakprocedures op basis van wetten of verordeningen. Zij maken geen gebruik van de mogelijkheid om betrokkenen een inbreng te geven in de beleidsontwikkeling. De gemeente informeert.
Participatieve stijl: College/raad stelt in beginsel de agenda samen, maar geven betrokkenen gelegenheid om problemen aan te dragen en oplossingen te formuleren, waarbij deze ideeën een volwaardige rol spelen in de beleidsfase(n). De politiek verbindt zich in principe aan de resultaten, maar kan bij de uiteindelijke besluitvorming hiervan (beargumenteerd) afwijken. De participanten adviseren de gemeente.
Delegerende stijl: College/raad en betrokkenen komen gezamenlijk een agenda overeen, waarna samen naar oplossingen gezocht wordt binnen vooraf vastgestelde randvoorwaarde of kaders. De politiek verbindt zich aan deze oplossingen met betrekking tot de uiteindelijke besluitvorming. De participanten mogen meebeslissen met de gemeente van het plan.
Uit deze informatie kun je een voorstel maken voor een participatieniveau, dit wordt meegenomen in het overleg dat plaatsvindt als het volledige voorstel af is. We stellen voor om slechts één vorm te kiezen per beleidsfase. Je kunt dus wel voor verschillende niveaus kiezen in de beleidscyclus, maar niet in de beleidsfase.
6. Welke werkvormen kunnen gebruikt worden?
Op basis van alle afwegingen uit de vorige stappen, kun je eigenlijk nu pas een goede beslissing nemen over de werkvorm(en). Deze werkvormen zijn namelijk afhankelijk van verschillende factoren, waaronder de beleidsfase, de actoren en de participatievorm.
In tabel 2 zijn de verschillende werkvormen beschreven en gesorteerd naar de verschillende participatievormen die veel gebruikt zijn in Nederlandse gemeenten. In bijlage 2 zijn alle werkvormen verder uitgewerkt.
Let op dat de werkvorm die je kiest in verhouding staat tot wat het oplevert. Als je groots uitpakt moet de uitkomst ook ‘groots’ zijn.
De werkvormen zijn onder te verdelen in zes doelen van participeren: informeren, raadplegen, adviseren, meebeslissen, coproduceren en faciliteren.
Naar: gemeente Amersfoort. (2009). Participatiewerkvormen.
Aan de hand van deze informatie kun je een voorstel maken voor een werkvorm(en), dit wordt meegenomen in het overleg dat plaatsvindt als het volledige voorstel af is. Afhankelijk van het maatschappelijk probleem kunnen meerdere werkvormen handig zijn.
7. Wat en hoe ga je communiceren?
In deze stap beschrijven we de mogelijkheden om met de juiste burgers in contact te komen. Om in contact te komen met bepaalde organisaties weet je wel hoe je in contact moet treden, maar ‘de’ burgers is minder afgebakend, terwijl je deze wel wilt bereiken. Dit hoofdstuk biedt daarvoor handvatten.
In het najaar van 2014 heeft er in de gemeente Eersel een onderzoek plaatsgevonden van waarstaatjegemeente.nl en de resultaten zijn in het voorjaar van 2015 gepubliceerd. In dit onderzoek had de gemeente Eersel extra vragen gesteld. In deze vragen werd onder andere stilgestaan bij het gebruik van communicatiemiddelen door de gemeente Eersel voor de burgers.
Hiernaast werd actief aan de burger de vraag gesteld door welke communicatiemiddelen zij meer geïnformeerd willen worden over beleidsonderwerpen. Achter bleek dat er per beleidsonderwerp een andere voorkeur uitkomt voor communicatiemiddelen. In bijlage 3 is per beleidsonderwerp een onderscheid gemaakt. In grafiek 1 zijn de totale resultaten opgenomen. Deze grafiek geeft in het algemeen aan welke communicatiemiddelen populair zijn onder de burgers. Ook moet hierbij opmerkt worden dat het ene middel het andere niet aansluit, of juist elkaar op dient te volgen. Een voorbeeld: als er een informatiebijeenkomst georganiseerd wordt, dan kan een uitnodiging bijvoorbeeld gepubliceerd worden in De Hint en op de website.
Grafiek 1 Communicatiemiddelen
Bron: waarstaatjegemeente.nl. (2015). Burgerrollen
Het is afhankelijk van het onderwerp van het burgerparticipatietraject wat zinvolle communicatiemiddelen zijn, maar website, De Hint, een informatiebulletin en een elektronische nieuwsbrief blijken goede communicatiemiddelen te zijn voor burgers. Dit zijn voorbeelden voor ideale communicatiemiddelen, maar andere middelen kunnen uiteraard ook gebruikt worden. Hiernaast moet je rekening houden met het type burgers dat je wilt bereiken en welke communicatiemiddelen zij gebruiken.
In deze stap is het ook noodzakelijk dat jij als beleidsmedewerker/projectleider in overleg gaat met een medewerker van team communicatie en met de coördinator dorpsraden en leefbaarheidsgroepen. Je kunt met deze twee personen je concept plan van aanpak bespreken, omdat zij gezamenlijk (praktijk) ervaring hebben op het gebied van communicatie en welke personen/vereniging relevant zijn voor het onderwerp.
Na dit overleg kun je het plan van aanpak definitief gaan maken en vast laten stellen door het MT en het college en indien nodig de gemeenteraad, zodat het burgerparticipatietraject van start kan gaan.
8. Uitgangspunten en praktische tips
Participatietrajecten verlopen soepeler wanneer de deelnemers elkaar kunnen aanspreken op een aantal spelregels. Als wij, de gehele organisatie, ons houden aan de afspraken dan is er grotere kans op een positief participatietraject. De uitgangspunten bevatten de belangrijkste afspraken in de communicatie en participatie met de actoren. Tijdens de startbijeenkomst van het participatietraject worden deze spelregels besproken, eventueel aangepast en vastgesteld. Ook wordt hier de gekozen participatievorm besproken en toegelicht waarom juist voor die vorm gekozen is. Het voordeel hiervan is dat alle partijen meegenomen worden in onze keuzes en hierop kunnen reageren. Ook beschrijven we nog een aantal praktische tips tijdens een burgerparticipatietraject.
In dit hoofdstuk staat het begrippenapparaat, onderverdeeld naar een definitie- en afkortingenlijst, beschreven.
Burgerparticipatie: De termen burgerparticipatie en interactief beleid worden als synoniemen gebruikt, terwijl er wel een (minimaal) verschil is. In de volksmond is burgerparticipatie meer bekend dan het begrip interactief beleid. Om deze reden hanteer ik burgerparticipatie, maar ik bedoel eigenlijk de definitie van interactief beleid. Deze definitie is: ”Interactief beleid betekent dat een overheid in een zo vroeg mogelijk stadium burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven en/of andere overheden bij het beleid betrekt om in open wisselwerking met hen tot de voorbereiding, bepaling, de uitvoering en/of de evaluatie van beleid te komen.” (Pröpper, 2009, p. 33)
In dit hoofdstuk staat de literatuurlijst, deze is onderverdeeld naar desk- en fieldresearch.
Rapporten, documenten, websites, enz. (deskresearch)
Interviews en presentaties (fieldresearch)
De namen zijn op alfabetische volgorde van de achternamen gesorteerd, indien dit mogelijk was.