Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Twenterand

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTwenterand
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2019.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

04-03-2022nieuwe regeling

01-03-2022

gmb-2022-96102

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022

Burgemeester en wethouders van Twenterand;

 

Wettelijke basis:

Bepalingen van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022 (2, 3, 9, 12 en 17) en de Algemene wet bestuursrecht (artikel 4:81).

 

Besluiten:

Vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022.

 

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen en algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begrippen

In deze beleidsregels verstaat het college onder:

 

ADL:

algemene dagelijkse levensverrichtingen zijn de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten;

auto:

een personenwagen, autobus en rolstoelbus;

budgethouder:

de persoon die, in het kader van een pgb, het budget ontvangt;

SVB:

Sociale Verzekeringsbank;

trekkingrecht:

de situatie waarin de SVB de betalingen van zorgvragers aan zorginstellingen en zorgverleners uitvoert, met het pgb van de zorgvrager. Het pgb komt niet op de rekening van de zorgvrager;

verordening:

Verordening maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022;

Wlz:

Wet langdurige zorg.

 

Artikel 1.2 Zelfredzaamheid

  • 1.

    In de Wmo 2015 staat de eigen verantwoordelijkheid van personen en zijn sociale netwerk nadrukkelijk voorop en is het college alleen aan zet voor zover de persoon niet zelf of met de hulp van dat netwerk tot participatie kan komen.

  • 2.

    De omschrijving van ‘zelfredzaamheid’ bevat twee elementen:

    • a.

      het uitvoeren van de noodzakelijke ADL;

    • b.

      het voeren van een gestructureerd huishouden.

  • 3.

    Reikwijdte ADL

  • Algemene dagelijkse levensverrichtingen zijn handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van het bieden van structuur bij de persoonlijke verzorging. De ADL-uitgangspunten worden gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van aantoonbare lichamelijke en of geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan uitvoeren, zal hulp nodig hebben en, indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, zelfs niet langer thuis kan blijven wonen. Bij de beoordeling in hoeverre iemand zelfredzaam is op het gebied van de ADL wordt nadrukkelijk gekeken naar: “het bieden van ondersteuning bij het laten uitvoeren van deze handelingen door de inwoner zelf’.

  • Bijvoorbeeld: aansporen om uit bed te komen of juist naar bed te gaan, aansporen om te eten en te drinken, aansporen om medicijnen in te nemen, aansporing om onder de douche te gaan (lichamelijke hygiëne etc. De overname van persoonlijke verzorging bij mensen met dementie of medische problematiek valt onder de Zorgverzekeringswet. Het bieden van structuur (aansporen) maakt deel uit van de Wmo 2015.

  • 4.

    Reikwijdte gestructureerd huishouden

  • Op grond van de Wmo 2015 en de Memorie van Toelichting is de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning gedefinieerd als:

    • a.

      het kunnen beschikken over een leefbaar huishouden;

    • b.

      het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding; - het kunnen beschikken over de benodigde maaltijden; - het kunnen zorgen voor minderjarige kinderen.

Artikel 1.3 Participatie

Op grond van de Wmo 2015 gaat het bij participatie om het actief deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.

Artikel 1.4 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

  • 1.

    Het college merkt een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel (hierna: voorziening) als algemeen gebruikelijk aan als:

    • a.

      deze niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

    • b.

      daadwerkelijk beschikbaar is;

    • c.

      een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de client tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;

    • d.

      deze financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

  • 2.

    Het college merkt de volgende voorzieningen als algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet uitputtend) aan, waarbij sommige voorzieningen ook tweedehands kunnen worden gekocht:

    • fiets;

    • fiets met trapondersteuning;

    • fiets met lage instap;

    • snorfiets, bromfiets of Spartamet;

    • fietskar, aanhangfiets;

    • ligfiets;

    • tandem (met hulpmotor);

    • bakfiets;

    • stalling (driewiel)fiets;

    • het gebruik van een auto;

    • eigen auto en de gebruikskosten die daaraan verbonden zijn;

    • autoaccessoires zoals: airconditioning, stuurbekrachtiging, elektrisch bedienbare ruiten, trekhaak, cruise control;

    • openbaar vervoer;

    • wandelstok;

    • kreuk-/strijkvrije kleding;

    • boodschappendienst;

    • (kant en klare) maaltijdvoorziening;

    • glazenwasser;

    • aanrechtblad;

    • antislipvloer/coating;

    • antislip mat;

    • sta-op-stoel;

    • keramische- of inductiekookplaat;

    • (een)hendelmengkraan;

    • thermostaatkraan;

    • keukenapparatuur;

    • vervanging van stoffen meubilair door glad meubilair;

    • herinrichtingskosten;

    • schoonmaakmiddelen;

    • aanschaf van een stofzuiger met HEPA-filter;

    • robotstofzuiger;

    • uittrekbare stoffer/plumeau;

    • ophogen tuin/bestrating bij verzakking;

    • eenvoudige toiletstoel;

    • verhoogd toilet of toiletverhoger;

    • tweede toilet/sanibroyeur;

    • wandbeugels;

    • een tweede trapleuning;

    • eenvoudige douchestoel;

    • zonwering (inclusief elektrische bediening).

    • kinderopvang;

    • alarmering (Zorgverzekeringswet);

    • eenvoudige rollator.

  • 3.

    Het college is van oordeel dat een voorziening financieel gedragen kan worden met een minimuminkomen. Daarbij is het niet relevant of de aanvrager zelf een minimuminkomen heeft. Volgens het college kan een hulpmiddel financieel worden gedragen met een inkomen op minimumniveau indien de kosten daarvan binnen een termijn van 36 maanden kunnen worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 1.5 Gebruikelijke hulp

  • 1.

    Onder gebruikelijke hulp wordt de normale, dagelijkse hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten verstaan. Onder huisgenoot wordt verstaan: iedere persoon met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan in een commerciële huurders- of kostgangersrelatie. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen.

  • 2.

    Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht om bijvoorbeeld (niet limitatief):

    • het huishouden over te nemen;

    • mee te gaan met familiebezoek of naar medische afspraken;

    • het doen van de administratie;

    • de opvoeding van en zorg voor kinderen door ouders;

    • activeren tot het ondernemen van activiteiten;

    • het gezamenlijk ondernemen van activiteiten;

    • ondersteunen bij de persoonlijke hygiëne;

    • ondersteunen bij het verkrijgen van dagstructuur.

  • 3.

    Het college onderzoekt welke hulp in een specifieke situatie van de huisgenoot in redelijkheid gevraagd kan worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de behoeften en persoonskenmerken van de cliënt. Ook dienen de mogelijkheden van de persoon die de gebruikelijke hulp verleent daarbij betrokken te worden.

  • 4.

    Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem of haar geen bijdrage verwacht. Hierbij dient wel onderzocht te worden wat de reden van overbelasting is. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.

Artikel 1.6 Algemene voorzieningen

Het inzetten van een algemene voorziening is mogelijk, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • -

    de algemene voorziening is daadwerkelijk beschikbaar;

  • -

    de algemene voorziening biedt een adequate compensatie voor het probleem van de inwoner;

  • -

    de inwoner kan de voorziening betalen.

Artikel 1.7 Maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening is pas aan de orde als na onderzoek blijkt dat de persoon als gevolg van zijn beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.

Artikel 1.8 Inwerkingtreding maatwerkvoorziening

  • 1.

    Als het college een maatwerkvoorziening verstrekt, is de ingangsdatum van deze maatwerkvoorziening de dag na de verzending van de beschikking, tenzij in de beschikking een latere ingangsdatum is aangegeven.

  • 2.

    Het college kent in een beschikking een maatwerkvoorziening met terugwerkende kracht toe wanneer het college de maatwerkvoorziening heeft ingezet na de melding en voordat de beschikking is verzonden.

Hoofdstuk 2 Toegangsprocedure

Artikel 2.1 Procedurele bepalingen

  • 1.

    Melding

  • Een melding kan door of namens de cliënt schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan. Met een melding maakt de cliënt duidelijk dat hij behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Dat wil zeggen dat hij een hulpvraag heeft die te maken heeft met belemmeringen in zijn zelfredzaamheid of participatie of dat hij behoefte heeft aan beschermd wonen of opvang.

  • 2.

    Nadat de cliënt een melding heeft gedaan, wordt door het college de ontvangst van de melding binnen vijf werkdagen schriftelijk bevestigd. Er wordt bezien of er sprake is van een melding die verder onderzoek vergt of dat het gaat om een ondersteuningsvraag die direct telefonisch of bij het eerste contact kan worden ingevuld. Bijvoorbeeld door de persoon te verwijzen naar het loket of de organisatie waar hij met zijn ondersteuningsvraag terecht kan.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger(s) voorafgaande aan het onderzoek op de mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van cliëntondersteuning. De cliëntondersteuning is gratis beschikbaar, onafhankelijk en strekt zich uit over alle levensgebieden. Voor deze cliëntondersteuning kan een beroep worden gedaan op de organisaties die dat in Twenterand aanbieden.

Artikel 2.3 Persoonlijk plan

De cliënt wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zeven dagen een persoonlijk plan te overhandigen waarin hij de onderwerpen die tijdens het onderzoek aan de orde zullen komen beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Voor het opstellen van een persoonlijk plan krijgt de cliënt zeven dagen de tijd. Deze zeven dagen vallen binnen de afhandelingstermijn van zes weken. Het college betrekt het betreffende persoonlijk plan bij het onderzoek.

Artikel 2.4 Informatie en identificatie

  • 1.

    Het college onderzoekt van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens die naar het oordeel van de gemeente voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument ter inzage.

  • 3.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij het college kan het college, in overeenstemming met de cliënt, afzien van een vooronderzoek.

Artikel 2.5 Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een persoonlijk gesprek of in gesprekken tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger(s) en desgewenst overige familie of direct betrokkenen zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt verschuldigd is;

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Het persoonlijk gesprek vindt zo mogelijk plaats bij de cliënt thuis, zodat er een totaalbeeld van betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, de rechten en plichten, de vervolgprocedure.

Artikel 2.6 Advisering bij beoordeling aanvraag maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college vraagt een adviesinstantie om advies als het college dit van belang acht om de aanvraag voor een maatwerkvoorziening te kunnen beoordelen. Het college informeert de cliënt en zijn eventuele gemachtigde of mantelzorger dat deze adviesaanvraag wordt gedaan en informeert de cliënt over de uitkomsten daarvan.

  • 2.

    Het college vraagt in ieder geval een advies aan een adviesinstantie in de volgende gevallen:

    • a.

      woningaanpassingen van minimaal € 7.500,00;

    • b.

      bij twijfel over de belastbaarheid van huisgenoten in het kader van gebruikelijke hulp.

Hoofdstuk 3 Algemene voorziening was- en strijkservice

Artikel 3.1 Algemene voorziening was- en strijkservice

  • 1.

    Omvang

  • Inwoners kunnen voor maximaal twee waszakken á 8 kilo per week per huishouden gebruik maken van de algemene voorziening was- en strijk service.

  • 2.

    Het college verstaat onder de algemene voorziening was- en strijkservice:

    • een voor alle ingezetenen van de gemeente Twenterand beschikbare algemene voorziening. Ingezetenen die gebruik willen maken van deze algemene voorziening (hierna: cliënt) geven dat aan op een formulier algemene voorziening was- en strijkservice dat bij de gemeente Twenterand beschikbaar is of melden zich bij de aanbieder van de algemene voorziening was- en strijkservice;

    • het vuile wasgoed gaat in een waszak met een persoonlijk nummer. De waszakken worden verstrekt door de aanbieder van de algemene voorziening;

    • deze waszak wordt thuis bij cliënt opgehaald door de aanbieder. De was is drie werkdagen later weer schoon thuis. De waszak wordt maximaal twee keer per week opgehaald;

    • in alle kledingstukken, handdoeken enzovoorts van cliënt wordt een heel klein label gemaakt. Op dat label staat hetzelfde nummer als op de waszak. De mensen van de wascentrale zien alleen het nummer. Zij weten dus niet bij welke cliënt het wasgoed hoort;

    • alle was komt door het nummer op de labels weer op dezelfde stapel en in dezelfde waszak. Dit nummer staat ook aan de buitenkant van de waszak. De medewerker weet welk nummer bij welk adres hoort. Zo krijgt cliënt alle was weer netjes thuis. Zonder dat de chauffeur inhoud van de waszak ziet. De privacy van cliënt is dus gewaarborgd;

    • bij het wassen worden voor kwetsbaar of bijzonder wasgoed speciale programma’s gebruikt. Extra (hand)was bij cliënt thuis is dus niet nodig;

    • de bijdrage voor iedere waszak is geregeld in de Verordening maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 4 Criteria voor een maatwerkvoorziening

Artikel 4.1 Criteria maatwerkvoorziening HO

  • 1.

    Inleiding

  • Op basis van de Wmo 2015 ondersteunt het college inwoners bij het zo lang mogelijk zelfstandig functioneren. Eén van de maatwerkvoorzieningen die hiervoor kan worden ingezet is de HO. De HO wordt ingezet als inwoners niet meer op eigen kracht of met behulp van hun sociale netwerk hun huis leefbaar kunnen houden. Huishoudelijke taken worden dan overgenomen door een hulp. Het resultaat schoon en leefbaar huis wordt hiermee bereikt. Onder schoon en leefbaar huis wordt verstaan dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimte en gang. Het huis dient zodanig leefbaar te zijn dat geen vervuiling plaatsvindt en zo een algemeen aanvaardbaar basisniveau van een leefbaar huis wordt gerealiseerd.

  • 2.

    De gemeenteraad van Twenterand heeft in 2017 het Beleidskader Huishoudelijke Ondersteuning 2018 vastgesteld. De normen die gebruikt worden in het beleidskader HO 2018 zijn gebaseerd op 2 onderzoeken:

    • a.

      de normen van de basismodule zijn gebaseerd op het onderzoek dat HHM voor de Twentse gemeenten heeft uitgevoerd;

    • b.

      de normen van de extra modules zijn deels gebaseerd op het CIZ-protocol en het onderzoek door HHM.

  • 3.

    Om de omvang van de HO te kunnen vaststellen, wordt gebruik gemaakt van deze normtijden. De daadwerkelijk in te zetten ondersteuning (activiteiten en frequenties) wordt afgestemd op de situatie van de cliënt en daarom kan er in de praktijk van afgeweken worden.

  • 4.

    Het beleidskader HO 2018 bestaat uit een basismodule en vijf aanvullende modules met elk een eigen resultaat.

Artikel 4.1.1 Resultaatgebieden HO

  • 1.

    De Wmo 2015 heeft als doel dat de cliënt ondersteund wordt in zijn zelfredzaamheid en kan participeren in de samenleving. De inzet van ondersteuning in het huishouden kan op één of meerdere specifieke resultaatsgebieden van het huishouden plaatsvinden waardoor de cliënt en eventuele gezinsleden ondersteund worden in het voeren van het huishouden. Het beleidskader HO 2018 bestaat uit een basismodule en vijf aanvullende modules met elk een eigen resultaat. In de bijlage bij deze beleidsregels zijn de activiteiten en normtijden voor elke module vermeld.

Artikel 4.1.2 Modules beleidskader HO 2018

  • 1.

    Basismodule ondersteuning bij het huishouden

  • Bij de basismodule ondersteuning bij het huishouden wordt per woonruimte aangegeven welke activiteiten met welke frequentie moeten worden verricht om het resultaat schoon en leefbaar huishouden te behalen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen reguliere basisactiviteiten en incidentele activiteiten die beiden onder de basismodule vallen.

  • 2.

    Module 2: Wasverzorging

  • Ondersteuning ten behoeve van deze module wordt geboden als een persoon een belemmering heeft bij het op orde en schoon houden van de kleding en het linnen- en/of beddengoed. Het doel van dit resultaat is de beschikking hebben over schone en draagbare kleding en linnen- en/of beddengoed.

  • Verwacht mag worden dat een cliënt beschikt over een wasmachine en droger. Als er geen wasmachine of droger is, behoort het realiseren van een wasmachine of droger tot de verantwoordelijkheid van de cliënt. Daarnaast wordt van cliënt verwacht al het mogelijke te doen om het ontstaan van extra en/of zware was te beperken. Door bijvoorbeeld incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten te gebruiken.

  • De vaststelling van de inhoud van de module vindt plaats door een individuele weging met afstemming op de individuele situatie. De module is aanvullend op de basismodule.

  • Er zijn factoren waardoor meer hulp bij de wasverzorging noodzakelijk kan zijn. Hierbij kan gedacht worden aan (meerdere opties mogelijk):

    • a.

      thuiswonende kind(eren) jonger dan 16 jaar;

    • b.

      bedlegerige cliënten;

    • c.

      extra bewassing in verband met overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies, etc. Als sprake is van bovenstaande factoren dan kan aanvullend op de module Wasverzorging extra ondersteuning van 30 minuten per factor per week worden ingezet.

  • Verder wordt voor de wasverzorging onderzocht of hier andere mogelijkheden en oplossingen voor zijn zoals bijvoorbeeld het wassen van het wasgoed op locatie van de aanbieder of een algemene voorziening. Het college zet de module wasverzorging alleen in als de algemene voorziening was- en strijkservice onvoldoende compenseert.

  • 3.

    Module 3: Regie

  • Deze module wordt ingezet wanneer de cliënt niet in staat is tot regie en planning van de werkzaamheden met betrekking tot het organiseren van huishoudelijke taken. Behalve dat er huishoudelijke taken moeten worden overgenomen, heeft de hulp, aansturende en regietaken. Daarbij geldt voor de hulp een extra verantwoordelijkheid bij het signaleren van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij cliënt. Ook kan ondersteuning (al dan niet aan de gezonde partner) bestaan uit het helpen handhaven, verkrijgen of herkrijgen van structuur in het huishouden. Het doel van het voeren van de regie over het huishouden is, naast een leefbaar huishouden, ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van cliënt verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt bijvoorbeeld bij een terminale situatie of als disfunctioneren dreigt ten gevolge van dementie. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. De hulp dient bij het uitoefenen van de ondersteuning zoveel mogelijk de cliënt te betrekken bij het maken van keuzes. Daarbij dient aangesloten te worden bij de capaciteiten, intellectuele vaardigheden en leervermogen van de cliënt. Bij een deel van deze groep zal geen sprake zijn van ontwikkelingsmogelijkheden, eerder van afnemende zelfredzaamheid. Bewaken of het nog verantwoord is dat cliënt zelfstandig woont, is daarom onderdeel van deze module.

  • De resultaten uit deze module krijgen vorm door een gespecialiseerde hulp in te zetten. De vaststelling van deze module vindt plaats in een individuele weging en wordt afgestemd op de individuele situatie.

  • Er zijn factoren waardoor meer hulp noodzakelijk kan zijn bij het voeren van de regie/organiseren van het huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan (meerdere opties mogelijk):

    • a.

      thuiswonende kinderen jonger dan 16 jaar;

    • b.

      psychogeriatrische problematiek en/of gedragsproblematiek;

    • c.

      communicatieproblemen als gevolg van beperkingen, niet door het niet machtig zijn van de Nederlandse taal.

  • Als sprake is van bovenstaande factoren dan kan aanvullend op de module Regie extra ondersteuning van 30 minuten per factor per week worden ingezet. Ook is het mogelijk dat de cliënt extra ondersteuning nodig heeft bij advies, instructie en voorlichting gericht op een of meerdere activiteiten in het huishouden voor de maximale duur van zes weken.

  • 4.

    Module 4: Maaltijden

  • Het kunnen beschikken over de benodigde dagelijkse maaltijden betreft alleen het klaarzetten van maaltijden. De cliënt moet zelf de boodschappen organiseren. Ten aanzien van de warme maaltijd betreft dit alleen het opwarmen van een maaltijd, geen eten koken. Naast het drinken bij het eten kan eventueel ook drinken voor niet-maaltijd momenten worden klaargezet. Afhankelijk van de ondersteuningsvraag kan sprake zijn van een samenloop met de persoonlijke verzorging die onder de Zorgverzekeringswet valt.

  • 5.

    Module 5: Zorg voor minderjarige kinderen

  • Het zorgen voor kinderen is een taak van ouders en/of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Uitgangspunt is hierbij dat bij uitval van één van de ouders, de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg daar waar mogelijk overneemt. Op grond van gebruikelijke zorg hoeft het college niet te compenseren. Het college ondersteunt alleen als ouders door acuut ontstane problemen een oplossing nodig hebben voor minderjarige, gezonde kinderen. De ondersteuning is dus per definitie tijdelijk, in afwachting van een structurele oplossing. Een indicatie wordt afgegeven met een maximale duur van drie maanden om ouders/verzorgers de mogelijkheid te bieden een oplossing te creëren. Van hen mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via de zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo 2015. Het passen op kinderen valt niet onder dit resultaat.

  • Tijdens het keukentafelgesprek worden alle mogelijkheden met de cliënt besproken. Zijn er algemene, collectieve of voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Of kan de cliënt op eigen kracht, of met behulp van mensen om zich heen zorgen voor de kinderen? Als dit niet het geval is, kan de gemeente de module Zorg voor minderjarige kinderen inzetten.

Artikel 4.1.3 Module Extra hygiëne

Aanleiding voor de inzet van de aanvullende module extra hygiëne kan zijn:

  • a.

    medische beperkingen waardoor een meer dan gebruikelijke hygiëne noodzakelijk is;

  • b.

    medische/fysieke beperkingen die leiden tot een snellere vervuiling van het huis.

De extra noodzakelijke huishoudelijke ondersteuning dient een medische/fysieke oorzaak te hebben, die aantoonbaar is. Voorbeelden hiervan zijn (niet limitatief) ernstige klachten ten gevolge van COPD, medisch geobjectiveerde allergie voor huisstofmijt of een hogere vervuilingsgraad door gebruik van noodzakelijke hulpmiddelen.

De module Extra hygiëne is qua activiteiten gelijk aan de basismodule. Alleen de frequentie van (enkele van) de activiteiten verschilt met de basismodule. De module Extra hygiëne kan worden ingezet wanneer uit onderzoek door de consulent van de gemeente vanwege een objectiveerbare beperking van de cliënt blijkt dat de ondersteuning bij het huishouden die de cliënt nodig heeft de basismodule overstijgt en wanneer er sprake is van een van bovenstaande redenen waardoor extra hygiëne in het huishouden noodzakelijk is. Bij de module Extra hygiëne is geen vaste frequentie te noemen bij huishoudelijke activiteiten. Dit omdat dit per cliënt verschillend kan zijn. De consulent beschrijft in het ondersteuningsplan welke specifieke activiteiten, in welke ruimte met welke frequentie, moeten worden verricht bij de cliënt.

Bij de module Extra hygiëne wordt onderscheid gemaakt tussen licht en zwaar huishoudelijk werk aan de hand van de desbetreffende activiteiten. Het is mogelijk dat de cliënt extra ondersteuning nodig heeft bij zowel het licht als zwaar huishoudelijk werk, maar het is ook mogelijk dat dit bij een van beide noodzakelijk is.

Artikel 4.2 Criteria maatwerkvoorziening OB1, OB2 en wonen en verblijf

Het Twents model

Per 1 januari 2019 wordt gewerkt met het Twents model voor maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. Het Twents model is een toeleidingsmodel dat dient te voorzien in gewenst zorgaanbod gebaseerd op de Wmo 2015 en de Jeugdwet. De aanbieder krijgt een budget om de inwoner zodanig te ondersteunen dat dit resultaat daadwerkelijk kan worden behaald.

Artikel 4.2.1 OB1 en OB2

  • 1.

    Ondersteuningsbehoeften

  • Samen met de inwoner wordt gekeken welk resultaat de inwoner (of het (gezin)systeem) wil bereiken. Vervolgens wordt gekeken welk type ondersteuningsbehoefte de inwoner (of het (gezin)systeem) heeft. In het Twents model zijn vier ondersteuningsbehoeften gedefinieerd waarbij ondersteuningsbehoefte 1 en 2 voor de Wmo gelden.

     

  • Ondersteuningsbehoefte 1: de inwoner heeft ondersteuning nodig bij de uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden waarbij hij in staat is om de eigen regie over zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen te voeren. Het doel van de ondersteuning is om de zelfredzaamheid te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.

     

  • Ondersteuningsbehoefte 2: de inwoner heeft ondersteuning nodig bij het voeren van de regie over, en uitvoering van zijn dagelijkse handelingen en vaardigheden. Het doel van de ondersteuning is om de zelfredzaamheid te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het helpen overzien van dagelijkse handelingen en vaardigheden (regie) en het leeftijdsadequaat uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.

  • 2.

    Niveaus van ondersteuning

  • Per ondersteuningsbehoefte worden verschillende niveaus onderscheiden op basis van kenmerken van de inwoner. De toegang bepaalt in welke ondersteuningsbehoefte (of combinatie van meerdere ondersteuningsbehoeften) het te bereiken resultaat past en bepaalt het niveau. Vervolgens wordt door de toegang een inschatting gemaakt van de omvang en de duur van de ondersteuning. De toegang kan hiervoor afstemming zoeken met de aanbieder. De omvang van de ondersteuning vermenigvuldigd met de prijs bepaalt het budget dat de aanbieder maximaal krijgt voor het bereiken van het resultaat.

     

  • Niveau A: Voorbeelden van kenmerken van inwoners die hieronder vallen:

    • -

      er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek;

    • -

      er is sprake van een stabiele (ontwikkel en opvoed) context;

    • -

      de inwoner en/of het cliëntsysteem kan afspraken te maken over het moment van de ondersteuning;

    • -

      de kans op risicovolle situaties en of escalatie is gering;

    • -

      de zorgvrager heeft voldoende inzicht: kan veranderingen in eigen ondersteuningsbehoefte signaleren en hierop reageren;

    • -

      de inwoner of het gezinssysteem is gemotiveerd om ondersteuning te ontvangen.

  • Niveau B: Voorbeelden van kenmerken van inwoners die hieronder vallen:

    • -

      er kan sprake zijn van gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

    • -

      de kans op risicovolle situaties en of escalatie is aanwezig maar niet groot;

    • -

      de inwoner of het gezinssysteem kan/kunnen veranderingen zelf signaleren, maar is/zijn onvoldoende in staat om hierop te reageren;

    • -

      de motivatie van de inwoner/gezinssysteem voor de volgen van de ondersteuning is wisselend.

  • Niveau C: Voorbeelden van kenmerken van inwoners die hieronder vallen:

    • -

      er is meestal sprake van matige of ernstige gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

    • -

      de ondersteuning is niet routinematig;

    • -

      er is geen stabiele (ontwikkel- en/of opvoed-) context;

    • -

      er is hoog risico op escalatie/gevaar;

    • -

      met de inwoner/gezinssysteem is het niet mogelijk om afspraken te maken over de planning doordat de situatie sterk wisselend is en onvoorspelbaar: voortdurend is herziening van de planning van de ondersteuning nodig;

    • -

      de inwoner of het gezinssysteem kan/kunnen veranderingen zelf in het geheel niet signaleren

  • er kan verscherpt toezicht nodig zijn;

    • -

      de inwoner of het gezinssysteem is structureel niet of nauwelijks te motiveren tot het volgen van de ondersteuning of behandeling.

  • 3.

    Groepsgerichte ondersteuning

  • De ondersteuning kan individueel en/of groepsgericht door de aanbieder ingezet worden. Voor de ondersteuning in groepen betreft het de groepsgewijze uitvoering van de ondersteuning waarvoor iedere deelnemer in de groep eigen resultaten geformuleerd zijn en de omvang en duur van de ondersteuning bepaald is. De groepsgerichte ondersteuning moet programmatisch/methodisch zijn, gericht op het structureren van de dag en uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden. Ook kan de groepsgerichte ondersteuning gericht zijn op het aanleren van nieuwe vaardigheden met betrekking tot (psychosociaal) functioneren en bijdragen aan gedragsverandering. Groepsgerichte ondersteuning houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven resultaat waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent anders dan arbeid of onderwijs. Voor de groepsgewijze uitvoering van de ondersteuning wordt uitgegaan dat de cliënt per dagdeel minimaal 3 uren deelneemt aan de groepsgerichte ondersteuning.

  • 4.

    Combineren van niveaus en ondersteuningsbehoeften

  • Het is mogelijk voor een inwoner of gezinssysteem een combinatie van ondersteuningsbehoeften in te zetten. Ook het combineren van verschillende niveaus is mogelijk. Let wel, de niveaus beschrijven persoons/gezinskenmerken. Wanneer de inzet van meerdere ondersteuningsbehoeften betrekking hebben op één persoon, is de inzet van verschillende niveaus niet logisch. In het geval van een gezinssysteem met meerdere personen zou deze inzet wel verklaarbaar zijn.

  • 5.

    Vervoer

  • Het college is verantwoordelijk voor het vervoer van en naar de groepsgerichte ondersteuning als de cliënt en zijn omgeving zelf niet in een oplossing kunnen voorzien. Uitgangspunt is dat de ondersteuning zo dicht mogelijk bij de cliënt wordt georganiseerd.

  • Vervoer van en naar de groepsgerichte ondersteuning kan als onderdeel van de maatwerkvoorziening worden toegekend. Het vervoer is aanbesteed en de cliënt maakt gebruik van de gecontracteerde vervoerder wanneer er zorg in natura is ingezet. De maatwerkvoorziening collectief vervoer (Regiotaxi) wordt niet ingezet voor vervoer van en naar de groepsgerichte ondersteuning.

Artikel 4.2.2 Wonen en verblijf

  • 1.

    Onder wonen en verblijf wordt verstaan: een 24 uurs voorziening voor volwassenen (Wmo 2015) en/of kinderen (Jeugdwet) ter vervanging van de eigen thuissituatie. Beschermd wonen voor volwassenen maakt geen onderdeel uit van de module wonen en verblijf. Afhankelijk van de mogelijkheden en behoeften van de cliënt wordt de huisvesting vormgegeven. In het Twents model wordt een onderscheid gemaakt tussen de ondersteuning en het verblijf waarbij het verblijf aanvullend kan worden ingezet op de ondersteuning.

  • 2.

    Dakjes

  • De module wonen en verblijf bestaat uit vier onderdelen, ook wel dakjes genoemd waarbij dakje 1 en 2 voor de Wmo 2015 gelden. Een dakje bestaat uit de volgende elementen:

    • -

      accommodatie;

    • -

      eten en drinken;

    • -

      hotelmatige aspecten (zoals schoonmaak, keuken, portier, gastvrouw, slaapdienst, bewaking en nachtwacht);

    • -

      leefklimaat (dagelijkse/nachtelijke zorg ter vervanging van de zorg in de eigen natuurlijke omgeving zoals bijvoorbeeld het gezin).

  • 3.

    De dakjes kunnen aanvullend ingezet worden wanneer er naast een ondersteuningsbehoefte ook behoefte is aan wonen en verblijf.

  • 4.

    Dakje 1: Vervanging van de thuissituatie zonder bijzonderheden.

  • Dit dakje heeft betrekking op zowel de jeugdhulp als op de Wmo. Er is sprake van betaalde professionele hulp. Het gaat om vervanging van de thuissituatie in een professionele 24 uursetting. Er is iemand aanwezig op de momenten dat de persoon dit nodig heeft en op de momenten dat er wordt gealarmeerd. De mate waarin dit noodzakelijk is, is leeftijd- en persoonsafhankelijk.

     

  • Kenmerken van de cliënt

  • De cliënt functioneert sociaal redelijk zelfstandig. Voor zijn sociale redzaamheid is beperkte begeleiding nodig. Dit betreft met name toezicht en stimulatie bij het aangaan van sociale relaties en contacten en deelname aan het maatschappelijk leven. De cliënt heeft ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) functioneert de cliënt leeftijdsadequaat. Er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek of psychiatrische problematiek, of deze problematiek is beheersbaar.

     

  • In het kader van de verblijfsfunctie wordt uitgegaan dat er gemiddeld 1 begeleider aanwezig is op 6 cliënten.

  • 5.

    Dakje 2: Vervanging van de thuissituatie waarbij er sprake is van actief toezicht.

  • Dit dakje heeft betrekking op zowel de jeugdhulp als op de Wmo. Er is sprake van betaalde professionele hulp. Er is sprake van 24 uurs actief toezicht.

     

  • Kenmerken van de cliënt

  • De cliënt vertoont onvoorspelbaar gedrag. Er is een (pedagogisch) gekwalificeerde slaapdienst aanwezig. Er is sprake van gedragsproblematiek. Voor Wmo cliënten geldt dat het om LVB problematiek gaat. De cliënt heeft hierbij veel sturing, regulering en toezicht nodig. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag en reactief gedrag met betrekking tot interactie. Op het gebied van sociale redzaamheid hebben de cliënten vaak hulp en soms overname nodig, zij kunnen taken vaak niet zelf uitvoeren. Het gaat dan met name om het uitvoeren van complexere taken, het regelen van de dagelijkse routine en taken die besluitnemings- en oplossingsvaardigheden vereisen. Ten aanzien van het psychosociaal/cognitief functioneren hebben cliënten af en toe tot vaak hulp, toezicht of sturing nodig.

     

  • Op het gebied van de ADL functioneert de cliënt leeftijdsadequaat. Maar er is wel regelmatig behoefte aan toezicht en stimulatie, met name bij de kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagel, huid en bij het wassen, eten en drinken. Ten aanzien van mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen.

     

  • In het kader van de verblijfsfunctie wordt uitgegaan dat er gemiddeld 1 begeleider aanwezig is op 6 cliënten. Binnen dit kader wordt er gestreefd naar een zo kleinschalig mogelijke setting.

     

Artikel 4.3 Criteria voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang

  • 1.

    In de Wmo 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang. De gemeente Twenterand werkt voor deze vormen van verblijfszorg samen met de gemeente Almelo. Hiertoe hebben de gemeenten Almelo, Hellendoorn, Rijssen-Holten, Tubbergen, Wierden en Twenterand een gemeenschappelijke regeling van de centrumgemeente opgericht. De centrumgemeente Almelo krijgt de financiële middelen om deze taken uit te voeren.

  • 2.

    Definitie beschermd wonen, afkomstig uit het Regioplan Beschermd wonen en maatschappelijke opvang 2020 t/m 2023

  • Het college verstaat onder beschermd wonen: toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen waardoor ze ongepland en 24-uur per dag een beroep moeten kunnen doen op begeleiding. Deze begeleiding kán plaatsvinden in een accommodatie van de zorgaanbieder, maar dit hoeft niet.

  • 3.

    Definitie opvang

  • Het college verstaat onder opvang de definitie daarvan in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015

  • 4.

    Toegang

    Voor het bieden van beschermd wonen kan aanleiding bestaan indien iemand er vanwege psychische problematiek niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht of ondersteuning. Tot nu toe wonen veel mensen die zich vanwege psychische problemen niet zelfstandig kunnen handhaven in regionale instellingen voor beschermd wonen.

  • 5.

    De toegang tot beschermd wonen wordt geregeld via het CIMOT (Centrale Intake Maatschappelijke Opvang Twente). Inwoners die een beroep op beschermd wonen willen doen, worden dan ook doorverwezen naar het CIMOT. Het CIMOT wordt gefinancierd en gemandateerd vanuit de centrumgemeente Almelo. Het CIMOT toetst of de cliënt is aangewezen op beschermd wonen (in een accommodatie van een instelling) en waar een plaats beschikbaar is c.q. kan komen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de cliënt.

  • 6.

    In spoedeisende gevallen verstrekt het college waar iemand een aanvraag indient onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

  • 7.

    Centrumgemeente

  • De centrumgemeente Almelo is gemandateerd en bevoegd tot uitvoering van beschermd wonen en maatschappelijke opvang.

Artikel 4.4 Criteria maatwerkvoorziening wonen in een geschikt huis

  • 1.

    De Wmo 2015 stelt dat het college de zelfredzaamheid en participatie van haar inwoners moet bevorderen, zodat zij zo lang mogelijk in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen. Hiermee wordt bedoelt dat inwoners zolang mogelijk extramuraal moeten kunnen blijven wonen. Nadrukkelijk wordt hiermee niet bedoeld dat dit in de huidige woning moet plaatsvinden. Als de inwoner met een beperking niet zelfstandig kan wonen in een voor hem geschikt huis, kan het college een maatwerkvoorziening treffen.

  • 2.

    Afwegingskader

    • a.

      Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag ervan uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de gevolgen hiervan voor de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

    • b.

      Allereerst beoordeelt het college of er eigen mogelijkheden (algemeen gebruikelijke voorzieningen) zijn. Hierbij kan gedacht worden aan kleine aanpassingen in huurwoningen (extra toilet boven), die in overleg met de verhuurder tegen een kleine huurverhoging gerealiseerd kunnen worden.

    • c.

      Bij woningaanpassingen vanaf €7.500,00 onderzoekt het college aan de hand van de individuele omstandigheden van de client of het primaat van verhuizen kan worden toegepast. In de (belangen)afweging of een woonvoorziening moet worden aangeboden in de vorm van een woningaanpassing of een verhuiskostenvergoeding, maken de volgende factoren onderdeel uit van de beoordeling:

      • aanwezigheid van een passende woning. Als er een passende woning voorhanden is, kan volstaan worden met het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding. Is een passende woning binnen (medisch aanvaardbare) termijn beschikbaar, dan kan ter overbrugging de huidige woning met de meest noodzakelijke kleine aanpassingen adequaat gemaakt worden ter overbrugging tot een verhuizing. In dat geval kunnen beide voorzieningen naast elkaar verstrekt worden;

      • de gezondheidssituatie van cliënt en huisgenoten. De vraag is of cliënt en/of diens huisgenoten in staat kunnen worden geacht te verhuizen. Of leid verhuizing tot toename van gezondheidsklachten. Hiervoor is vaak een medisch advies noodzakelijk;

      • de afstand tot voorzieningen waar cliënt gebruik van maakt;

      • in hoeverre is de huidige woning al aangepast. Als de huidige woning al is aangepast ligt het in de lijn der verwachting dat eventuele aanvullende aanpassingen ook gerealiseerd worden. De gemeente heeft tenslotte eerder al kosten gemaakt. Of de bewoner heeft zelf al geld geïnvesteerd om de woning geschikt te maken;

      • de medisch aanvaardbare termijn. Voor de vraag wat een medisch aanvaardbare termijn is, is medisch advies nodig;

      • sociale omstandigheden. Hieronder valt ook de beoordeling van mantelzorg in de directe omgeving. Is deze mantelzorg ‘verplaatsbaar’, of ontstaat bij verhuizing een nieuw probleem door het wegvallen van deze vorm van ondersteuning;

      • eventuele stijging in de woonlasten. Kunnen deze kosten gecompenseerd worden door huurtoeslag?;

      • is de huidige woning eigendom van cliënt. Als er sprake is van een eigen woning: leidt een verhuizing tot een onacceptabel financieel nadeel als gevolg van de verkoop van de huidige woning? Zal de woning naar verwachting binnen een redelijke termijn verkocht kunnen worden?

    • d.

      Het onderzoek naar bovengenoemde, en andere niet beschreven punten, vindt zoveel als mogelijk plaats in de onderzoeksfase na het doen van de melding. Hierbij geldt de volgende volgorde;

      • 1.

        voor een algemeen beeld over de verschillende onderdelen heeft de medewerker Wmo een gesprek met cliënt en andere betrokken mensen uit het sociaal netwerk;

      • 2.

        voor duidelijkheid over medisch gerelateerde vragen wordt altijd een medisch advies opgevraagd;

      • 3.

        voor de bouwkundige vragen over beoogde aanpassingen schakelt de gemeente afdeling bouwzaken in.

    • e.

      Als uit het onderzoek blijkt dat een verhuizing geen goede oplossing is voor de cliënt, zal worden overgegaan tot aanpassing van de huidige woning. Uitgangspunt is hierbij dat de cliënt nog ten minste 5 jaar met de aanpassingen in de woning kan blijven wonen.

      Er wordt een tegemoetkoming in de verhuiskosten toegekend vanuit de Wmo 2015. Als uit het onderzoek blijkt dat aanpassing van de huidige woning geen adequate, duurzame oplossing biedt voor de cliënt, zal de cliënt het advies krijgen te verhuizen naar een meer geschikte woning. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medisch verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

    • f.

      Als voor het bereiken van het resultaat het noodzakelijk is dat de woning wordt aangepast, wordt beoordeeld welke aanpassing in de betreffende situatie het goedkoopst adequaat is.

  • 3.

    Bij bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd met een programma van eisen (met uitzondering van kleine aanpassingen), waarmee één (bij aanpassingen < € 5.000,--) of twee (bij aanpassingen vanaf € 5.000,--) offertes opgevraagd worden. Het college vraagt bij complexe bouwkundige aanpassingen advies aan een externe adviesinstantie.

  • 4.

    Het college beoordeelt welke offerte als basis geldt voor het vaststellen van de kosten van de woonvoorziening. De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

  • 5.

    Na voltooiing van de werkzaamheden, maar uiterlijk 12 maanden na het verlenen van de maatwerkvoorziening, verklaart de woningeigenaar, dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de maatwerkvoorziening is verleend.

  • 6.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien sprake is van een maatwerkvoorziening in een woongebouw dat specifiek gericht is op ouderen of mensen met beperkingen waarvan verwacht mag worden dat al voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

  • 7.

    Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers en professionele hulpverleners, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers of professionele hulpverleners bediend moeten worden.

  • 8.

    Bezoekbaar maken van een woonruimte. Voor iemand die in een Wlz-instelling verblijft, kan in bijzondere omstandigheden een woning "bezoekbaar" gemaakt worden. Dit betekent dat iemand de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken.

Artikel 4.5 Criteria maatwerkvoorziening rolstoelvoorziening

  • 1.

    De maatwerkvoorziening rolstoelvoorziening heeft als doel het in belangrijke mate zittend verplaatsen door de cliënt in en om de woning. Dit sluit de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat deze bedoeld is voor incidenteel gebruik en voor verplaatsingen over langere afstanden elders.

  • 2.

    Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, stelt het college, zo nodig op basis van een medisch of ander deskundig advies een programma van eisen op.

  • 3.

    Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij het vaststellen van een pgb voor een rolstoel houdt het college rekening met kosten van onderhoud en verzekering.

Artikel 4.6 Criteria maatwerkvoorziening sportvoorziening

  • 1.

    De maatwerkvoorziening sportvoorziening heeft als doel dat een cliënt een sport kan beoefenen.

  • 2.

    Het college stelt als voorwaarden voor maatwerkvoorziening sportvoorziening dat:

    • a.

      de cliënt aantoont dat er sprake is van een actieve sportbeoefening, door bijvoorbeeld een bewijs van lidmaatschap van de sportvereniging of facturen waaruit het bovenstaande blijkt;

    • b.

      en dat de cliënt aantoont dat het zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervan aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport.

  • 3.

    Het college verstrekt eens per drie jaar een sportvoorziening, tenzij de eerder verstrekte sportvoorzienig adequaat is.

  • 4.

    Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij het vaststellen van een pgb voor een sportvoorziening houdt het college rekening met de meerkosten van onderhoud en verzekering.

Artikel 4.7 Criteria maatwerkvoorziening vervoer maatschappelijke deelname

  • 1.

    De Wmo 2015 draagt ertoe bij dat mensen ondersteund worden in hun maatschappelijke participatie (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, p. 52). Bij participatie gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer, dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.

  • 2.

    Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer (Valys), dat in opdracht van het ministerie van VWS beschikbaar is.

  • 3.

    Het collectief vraagafhankelijk vervoer heeft prioriteit, zodat de keuze voor een pgb beperkt kan worden, mits het college rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.

  • 4.

    Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

  • 5.

    Afwegingskader

  • Om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen al zijn beoordeeld.

  • Als iemand gebruik kan maken van het openbaar vervoer, danwel het openbaar vervoer kan bereiken, dan is dit voorliggend. Het criterium “gebruik of het bereiken van het openbaar vervoer is onmogelijk” wordt als volgt ingevuld:

    • -

      de persoon met beperkingen (hierna belanghebbende) is niet in staat om zich 800 meter of meer zelfstandig te verplaatsen, met of zonder loophulpmiddel;

    • -

      belanghebbende kan de wachttijden bij de bushalte niet overbruggen; o of belanghebbende kan de instap in de bus niet maken;

    • -

      of belanghebbende is niet in staat langere tijd te zitten of de beweging van de bus of de trein te doorstaan.

      Naast lichamelijke beperkingen is het ook mogelijk dat iemand wegens psychische of psychosociale problemen niet in staat is met het openbaar vervoer te reizen. Om in dat geval in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening worden de volgende criteria gehanteerd:

    • -

      de persoon moet onder behandeling zijn of zich onder behandeling stellen van een specialist of;

    • -

      de persoon is al behandeld zonder dat dit tot een oplossing van de klachten heeft geleid.

  • Verder is het ontbreken van openbaar vervoer geen criterium of argument voor het verkrijgen van een vervoersvoorziening.

     

    Als blijkt dat ondersteuning nodig is, zal eerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat. Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.

  • 6.

    Is er een indicatie voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer, dan kan men tegen een gereduceerd tarief reizen met de regiotaxi.

    Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere maatwerkvoorziening dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is, kan het college dit aantal ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.

    Iedere geïndiceerde reiziger mag één persoon laten meereizen. De meereizende reist samen met de geïndiceerde reiziger vanaf hetzelfde opstapadres naar dezelfde bestemming. Bij de reservering dient de reiziger dit al aan te geven. De meereizende betaalt dezelfde ritbijdrage als de geïndiceerde reiziger. Op basis van indicatie kan in enkele gevallen door het college meer dan één meereizende worden toegestaan.

    Een geïndiceerde reiziger kan de indicatie ‘medische begeleider’ krijgen. Een indicatie voor een medisch begeleider wordt vastgesteld door het college. Een indicatie ‘medische begeleiding’ houdt in dat een reiziger door de aard van zijn/haar handicap tijdens de rit, wanneer nodig, begeleiding nodig heeft, die niet door de chauffeur geboden kan worden. Een reiziger met een indicatie ‘medische begeleiding’ moet zelf zorgen voor een (medisch) begeleider en mag niet zonder een dergelijke begeleider reizen. De medische begeleider is vrijgesteld van de betaling van een eigen ritbijdrage.

  • 7.

    Bij personen met een loopafstand van minder dan 800 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand, zoals een scootmobiel of een driewielfiets.

  • 8.

    Indien collectief vervoer niet mogelijk is, kan het college een maatwerkvoorziening in de vorm van een voorziening in natura of een pgb te besteden aan vervoer verstrekken.

  • 9.

    Het college kan een autoaanpassing verstrekken, in natura of in de vorm van een pgb. Het aanpassen van een auto kan aan de orde zijn als een cliënt geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en een autoaanpassing de goedkoopst compenserende voorziening is om de beperkingen bij het verplaatsen te compenseren. Een autoaanpassing die als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt, wordt niet verstrekt.

  • 10.

    De autoaanpassing is alleen mogelijk als de auto is aan te passen, in goede staat verkeert en in beginsel niet ouder dan drie jaar is of nog vijf jaar mee kan.

  • 11.

    De kosten van het plaatsen van de aanpassing in de eigen auto worden maximaal eenmaal in een periode van 5 jaar vergoed. Binnen deze periode wordt het overplaatsen van aanpassingen in een andere auto alleen vergoed wanneer is aangetoond dat vervanging van de (auto-)bus noodzakelijk was als gevolg van een gewijzigde medische of sociale situatie.

  • 12.

    De autoaanpassingen worden verstrekt om het vervoer in de directe woonomgeving mogelijk te maken. Het voorzieningenniveau is daarop afgestemd. Dit betekent dat er geen aanpassingen worden verstrekt uitsluitend om het mogelijk te maken buiten de regio Twenterand te reizen.

  • 13.

    De aanpassing aan de auto moet functioneel noodzakelijk zijn voor en niet algemeen gebruikelijk of standaard ingebouwd

  • 14.

    Cliënt is zelf verantwoordelijk voor het afsluiten van een passende verzekering. Als er schade ontstaat aan niet verzekerde aanpassingen, verstrekt het college geen vervangende voorziening.

  • 15.

    De aangepaste auto dient altijd beschikbaar te zijn voor de persoon waar de aanpassing voor is gedaan.

  • 16.

    Bij een autoaanpassing werkt het college altijd met een programma van eisen, waarmee één (bij aanpassingen < € 5.000,--) of twee (bij aanpassingen vanaf € 5.000,--) offertes opgevraagd worden. Het college vraagt bij autoaanpassingen advies aan een externe adviesinstantie.

  • 17.

    Kinderen tot 9 jaar hebben in het algemeen geen zelfstandige vervoersbehoefte. Zij kunnen met de ouders mee, al dan niet met het openbaar vervoer, zonder dat een voorziening wordt getroffen. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als een kind gebruik moet maken van een speciale wandelwagen of rolstoel. Dan kan het zijn dat normaal openbaar vervoer niet kan. Mogelijk kan wel een aangepaste fiets of aangepaste autostoel worden verstrekt.

Artikel 4.8 Criteria maatwerkvoorziening structureel vervoer

Het college verstrekt de maatwerkvoorziening structureel vervoer als het college heeft bepaald dat een cliënt niet in staat is om de locatie waar één van de vormen ondersteuningsbehoefte (OB 1 of OB2) wordt aangeboden op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of met hulp van mantelzorger of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, al dan niet met het openbaar vervoer, fiets of ander vervoermiddel te bereiken.

Artikel 4.9 Afwegingskader maatwerkvoorziening

  • 1.

    Allereerst beoordeelt het college in het persoonlijk gesprek en het onderzoek of de beperkingen kunnen worden verminderd of worden weggenomen op eigen kracht, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk.

  • 2.

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke hulp.

  • Gebruikelijke hulp

  • Onder gebruikelijke hulp wordt de normale, dagelijkse hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten verstaan. Onder huisgenoot wordt verstaan: iedere persoon met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan in een commerciële huurders- of kostgangersrelatie. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen.

  • Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht om bijvoorbeeld (niet limitatief):

    • het huishouden over te nemen;

    • mee te gaan met familiebezoek of naar de huisarts;

    • het doen van de administratie;

    • de opvoeding van en zorg voor kinderen door ouders;

    • activeren tot het ondernemen van activiteiten;

    • het gezamenlijk ondernemen van activiteiten;

    • ondersteunen bij de persoonlijke hygiëne;

    • ondersteunen bij het verkrijgen van dagstructuur.

  • Het college onderzoekt welke hulp in een specifieke situatie van de huisgenoot in redelijkheid gevraagd kan worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de behoeften en persoonskenmerken van de cliënt. Ook dienen de mogelijkheden van de persoon die de gebruikelijke hulp verleent daarbij betrokken te worden.

  • 3.

    Gebruikelijke hulp in het huishouden

  • In geval de leefeenheid van de cliënt mede bestaat uit kinderen, dan gaat het college er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke ondersteuning:

    • -

      kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding;

    • -

      kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien;

    • -

      kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen;

    • -

      kinderen tussen 18-23 jaar worden verondersteld de taken van een eenpersoons huishouden te kunnen uitvoeren.

  • De huishoudelijke taken voor een éénpersoons huishouden zijn: schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Werkenden die vanwege het verplichtende karakter van de werkzaamheden langdurig van huis zijn, zullen niet in staat zijn om huishoudelijk werk over te nemen. Tijdens deze perioden van langdurige afwezigheid is er feitelijk sprake van een eenpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd. Is er sprake van een latrelatie, dan zal het college nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

  • 4.

    Vervolgens beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende voorziening meegenomen zijn.

  • 5.

    Als het voorgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning afgeven.

  • 6.

    Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een gestructureerd huishouden. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat. Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een gestructureerd huishouden van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonhouden van het eigen huis. Dan zou de verzorgde i.p.v. naturahulp een pgb kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.

Hoofdstuk 5 Regels voor een pgb

Artikel 5.1 Voorwaarden pgb

  • 1.

    Toetsing voorwaarden pgb, bekwaamheid van de aanvrager

  • De eerste voorwaarde betreft de bekwaamheid van de aanvrager of sociaal netwerk. Allereerst wordt van een inwoner verwacht dat deze zelfstandig een redelijke waardering/inschatting kan maken van zijn belangen ten aanzien van de ondersteuningsvraag. Het college vraagt de inwoner duidelijk te maken welke problemen hij heeft, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning de aanvrager gebaat zou zijn.

     

  • Ten tweede wordt van de aanvrager verwacht dat deze de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voorziet, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie. De budgethouder dient immers ook een zorgovereenkomst te overleggen aan de SVB voordat de SVB tot betalingen over kan gaan naar de zorgverleners.

     

  • De bekwaamheid voor het hebben van een pgb wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst, maar het oordeel van het college is hierin leidend. Mocht het college van oordeel zijn dat de persoon (dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger) niet bekwaam is voor het houden van een pgb, dan kan het college het pgb weigeren. Dat is een beslissing van het college waarop een aanvrager eventueel bezwaar kan maken.

  • 2.

    Motivering door de aanvrager

  • In de Wmo 2015 dient de aanvrager te motiveren dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen. Met de argumentatie moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in natura en de verantwoordelijkheden die bij een pgb horen.

  • 3.

    Gewaarborgde kwaliteit van de dienstverlening

  • De derde voorwaarde om in aanmerking te komen voor een pgb houdt in dat de kwaliteit van de middels het pgb te verwerven ondersteuning naar het oordeel van het college gewaarborgd moet zijn. De budgethouder heeft zelf de regie over de ondersteuning die hij met het pgb contracteert. Daarmee krijgt hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij deze zo nodig bijsturen. Het college toets aan de kwaliteitseisen die zijn opgenomen in de bijlage in de verordening. Wij vragen de cliënt om in het budgetplan, inzichtelijk te maken waar hij zijn ondersteuning zal inkopen. Na ‘akkoord’ hierop wordt een beschikking inclusief een pgb afgegeven.

Artikel 5.2 Pgb voor sociaal netwerk

Het college verstrekt de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb voor het sociaal netwerk, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de te verlenen hulp overstijgt de gebruikelijke hulp en in alle redelijkheid en billijkheid kan niet verwacht worden dat iemand dit in het kader van mantelzorg doet;

  • b.

    de te verlenen hulp voldoet aantoonbaar aan dezelfde eisen van doelmatigheid en efficiency als de maatwerkvoorziening in natura voor de betreffende diensten.

Artikel 5.3 Weigeren pgb

  • 1.

    Het college weigert een pgb wanneer:

    • a.

      de cliënt niet voldoet aan de aan het toekennen van een pgb verbonden voorwaarden;

    • b.

      blijkt dat bij een eerdere intrekking of herziening de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • c.

      blijkt dat bij een eerdere intrekking of herziening de cliënt het pgb niet gebruikt of voor een ander doel heeft gebruikt.

  • 3.

    Als de cliënt de aan een pgb verbonden taken uitvoert met hulp van de betrokken ondersteuner, diens personeel of op een andere wijze aan de ondersteuner verbonden persoon, kan het college een pgb weigeren op grond van belangenverstrengeling. Het belang van degene die de ondersteuning met het pgb biedt mag namelijk nadrukkelijk niet boven het belang van de cliënt staan. Een factor die kan wijzen op ongewenste belangenverstrengeling is als de cliënt een lage mate van invloed heeft op het besluit om voor een pgb te kiezen.

  • 4.

    Indien de cliënt een voorstel doet dat zou leiden tot een hoger pgb dan het vergelijkbare zorg in natura aanbod, biedt het college de cliënt de mogelijkheid het verschil in budget zelf te financieren. Het college weigert daarmee een pgb alleen voor dat deel dat het budget hoger is dan zorg in natura voor een vergelijkbare ondersteuningsvraag. Het college weigert het hele pgb als de budgethouder niet bereid is het verschil in budget zelf te financieren.

Artikel 5.4 Uitbetaling pgb

  • 1.

    Het college stelt de volgende randvoorwaarden aan de uitbetaling van het pgb:

    • a.

      er geldt geen verantwoordingsvrij bedrag;

    • b.

      pgb budgethouders doen vanuit het budget de volgende uitgaven wel:

      • alle bijkomende kosten voor de zorgverleners, zoals de werkgeverslasten voor ondersteuners met een arbeidsovereenkomst en wettelijk toegestane vergoedingen, zoals reiskostenvergoedingen voor woon-werkverkeer, verlofregelingen en pensioenvoorziening;

      • vervoerskosten, maar alleen als er een beschikking is voor begeleiding in dagdelen, samen met een indicatie voor vervoer van en naar de plek waar die begeleiding geboden wordt;

    • c.

      pgb budgethouders doen vanuit het budget in ieder geval de volgende uitgaven niet:

      • kosten voor bemiddeling;

      • kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

      • kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van het pgb;

      • contributie voor het lidmaatschap van Per Saldo, kosten voor het volgen van cursussen over het pgb, kosten voor het bestellen van informatiemateriaal;

      • alle zorg en ondersteuning die onder een andere wet dan de Wmo 2015 valt;

      • alle zorg en ondersteuning die onder een algemene voorziening en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen valt;

      • ondersteuning inkopen buiten EU-landen, controle op kwaliteit en financiën is dan nauwelijks mogelijk;

    • d.

      de cliënt betaalt geen eigen bijdrage uit het pgb.

  • 2.

    Pgb wordt wel doorbetaald wanneer er sprake is van een overeenkomst met een zorginstelling of een overeenkomst met een zorgverlener.

  • 3.

    Pgb wordt niet doorbetaald wanneer er sprake is van een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst met vriend of familielid (sociaal netwerk), tenzij er vervanging is geregeld.

  • 4.

    Het pgb wordt uitbetaald na het indienen van facturen of declaraties. De declaratie of factuur wordt ingediend binnen zes weken na de maand waarin de zorg is geleverd. Het pgb wordt niet meer betaalbaar gesteld als de declaratie of de factuur na deze termijn van zes weken wordt ingediend.

  • 5.

    Het college staat betaling op basis van maandtarieven niet toe.

Artikel 5.5 Trekkingsrecht

  • 1.

    De financieel-administratieve afhandeling van het pgb gebeurt verplicht voor alle pgb-houders door de SVB. De budgethouder heeft een trekkingsrecht en krijgt niet meer zelf het budget overgemaakt. Alle bestedingen worden door de SVB bijgehouden en zijn inzichtelijk voor de budgethouders en het college.

  • 2.

    De pgb-houder sluit (arbeids-)overeenkomsten waarin de te leveren ondersteuning wordt omschreven. Pas na goedkeuring van de (arbeids-)overeenkomsten door de SVB en de goedkeuring door het college, kunnen facturen door de SVB worden betaald.

  • 3.

    De SVB betaalt uitsluitend uit als de zorg daadwerkelijk geleverd is.

Artikel 5.6 Pgb bij hulpmiddelen, woningaanpassing en vervoersvoorzieningen

Bij de verlening van een pgb voor een rolstoel, een scootmobiel, een ander verplaatsmiddel of een roerende woonvoorziening legt het college de budgethouder de volgende verplichtingen op:

  • a.

    de budgethouder gebruikt het pgb uitsluitend voor de betaling van de voorziening en de daarmee noodzakelijke verbonden kosten;

  • b.

    de budgethouder besteedt het pgb uitsluitend aan een kwalitatief verantwoorde en adequate voorziening conform het programma van eisen;

  • c.

    de budgethouder zorgt voor een goede en controleerbare verslaglegging van ontvangsten, uitgaven en verplichtingen en houdt deze gedurende 7 jaar beschikbaar;

  • d.

    de budgethouder verantwoordt de besteding van het pgb waarop het budget betrekking heeft. Ter controle levert de budgethouder op verzoek van het college alle gegevens die noodzakelijk zijn om dit recht te kunnen vaststellen. Hieronder vallen in ieder geval:

    • de factuur van de aangeschafte voorziening;

    • een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

    • overige bescheiden die het college voor de verantwoording nodig acht;

  • e.

    de budgethouder houdt ook van de verrichte betalingen voor keuring, reparatie, onderhoud en verzekering een inzichtelijke administratie bij;

Hoofdstuk 6 Herziening, intrekking en terugvordering

Artikel 6.1 Ontstaansgrond schending informatieplicht

Het college vordert vorderingen die ontstaan zijn als gevolg van schending van de inlichtingenplicht altijd terug.

Artikel 6.2 Geen terugvordering mogelijk

Het college vordert een eenmalig toegekend pgb niet (deels) terug. Bijvoorbeeld als belanghebbende na drie jaar geen gebruik meer maakt van de scootmobiel (bijvoorbeeld door opgeheven beperkingen of door overlijden). Ook niet als het pgb voor een periode van vijf jaar is verstrekt. Het pgb is namelijk niet onverschuldigd betaald. Belanghebbende heeft immers het volledige pgb moeten aanwenden voor het gebruik van de scootmobiel gedurende de periode van drie jaar. Wel wordt van de budgethouder verwacht dat hij de met het pgb aangeschafte voorziening teruggeeft aan het college.

Artikel 6.3 Verrekening

Het college gaat tot verrekening over als er sprake is van een teveel betaalde of ten onrechte uitbetaald pgb en er in de volgende periode wederom recht bestaat op een pgb indien het een periodieke verstrekking betreft. Het teveel betaalde wordt dan verrekend met het toekomstige recht op betaling.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 7.1 Slotbepalingen, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 4 maart 2022.

  • 2.

    Op het moment dat deze beleidsregels in werking treden, worden de op 18 december 2018 vastgestelde Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2019 ingetrokken.

  • 3.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022.

Vriezenveen, 1 maart 2022

Burgemeester en wethouders,

de secretaris

P.F.G. Rossen

de burgemeester

mr. J.C.F. Broekhuizen

Bijlage 1  

Tabel 1: Basismodule huishoudelijke ondersteuning reguliere basisactiviteiten op grond van het HHM- onderzoek

 

Woonruimte

Basisactiviteit

Frequentie/norm

Tijdbesteding in minuten

Woonkamer

Stof afnemen hoog

1x per 2 weken

3,70

Stof afnemen midden

1x per week

8,20

Stof afnemen laag

1x per week

4,30

Opruimen

1x per week

4,10

Stofzuigen

1x per week

8,50

Dweilen

1x per 2 weken

6,30

Slaapkamer

Stof afnemen hoog

1x per 6 weken

2,20

Stof afnemen midden

1x per week

3,90

Stof afnemen laag

1x per week

2,40

Opruimen

1x per week

2,10

Stofzuigen

1x per week

4,60

Dweilen

1x per 4 weken

3,60

Bed verschonen

1x per 2 weken

8,30

Keuken

Stofzuigen

1x per week

3,10

Dweilen

1x per week

2,10

Keukenblok (buitenzijde) inclusief tegelwand, kookplaat, spoelbak, koelkast, eventueel tafel

1x per week

9,70

Keukenapparatuur (buitenzijde)

1x per week

3,00

Afval opruimen

1x per week

4,70

Sanitair

Badkamer schoonmaken

1x per week

11,70

Toilet schoonmaken

1x per week

6,20

Hal

Stof afnemen hoog

1x per week

2,00

Stof afnemen midden

1x per week

2,30

Stof afnemen laag

1x per week

1,30

Stofzuigen

1x per week

3,00

Trap stofzuigen

1x per week

3,30

Dweilen

1x per 2 weken

2,40

Afstemming/sociaal contact

Aankomst, vertrek, evt. afstemming derden, contact cliënt

1x per bezoek

21,90

 

Tabel 2: Basismodule huishoudelijke ondersteuning incidentiele activiteiten op grond van het HHM- onderzoek

 

Woonruimte

Incidentele activiteit

Frequentie/norm

Tijdbesteding in minuten

Woonkamer

Gordijnen wassen

1x per jaar

20,00

Reinigen lamellen/luxaflex

2x per jaar

1,10

Ramen binnenzijde

4x per jaar

12,00

Deuren/deurposten nat afdoen

1x per 8 weken

1,40

Meubels afnemen (droog/nat)

1x per 8 weken

5,80

Radiatoren afnemen

2x per jaar

2,40

Slaapkamer

Gordijnen wassen

1x per jaar

16,80

Reinigen lamellen/luxaflex

2x per jaar

44,60

Ramen binnenzijde

4x per jaar

8,90

Deuren/deurposten nat afdoen

2x per jaar

1,60

Radiatoren afnemen

2x per jaar

0,60

Keuken

Gordijnen wassen

1x per jaar

10,00

Reinigen lamellen/luxaflex

3x per jaar

15,00

Ramen binnenzijde

4x per jaar

5,40

Deuren/deurposten nat afdoen

1x per 8 weken

1,90

Radiatoren afnemen

3x per jaar

1,10

Keukenkastjes (binnenzijde)

2x per jaar

5,70

Koelkast (binnenzijde)

3x per jaar

5,40

Oven/magnetron (binnenzijde)

4x per jaar

3,40

Vriezer los reinigen binnenzijde (ontdooid)

1x per jaar

5,70

Afzuigkap reinigen (binnenzijde) - vaatwasser bestendig

2x per jaar

2,00

Afzuigkap reinigen (binnenzijde) - niet vaatwasser bestendig

2x per jaar

0,60

Bovenkant keukenkastjes

1x per 6 weken

3,30

Tegelwand (los van keukenblok)

2x per jaar

2,20

Sanitair

Radiatoren afnemen

2x per jaar

1,30

Tegelwand badkamer afnemen

4x per jaar

4,10

Gordijnen wassen

1x per jaar

5,00

Ramen binnenzijde

4x per jaar

0,80

Reinigen lamellen/luxaflex

3x per jaar

15,00

Hal

Radiator afnemen

2x per jaar

0,60

Deuren/deurposten nat afdoen

2x per jaar

3,00

 

Tabel 3: Overzicht activiteiten module Wasverzorging op grond van het HHM-onderzoek

 

Activiteit

Frequentie per week (aantal)

Indicatieve tijd per keer (min.)

Indicatieve tijd per week (min.)

Wasgoed sorteren

1

2

2

Behandelen van vlekken

2.5

Niet bepaald

--

Was in machine stoppen

2.5

1

2.5

Machine aanzetten (incl. wasmiddel)

Was uit de machine halen

2.5

5

12.5

Sorteren naar droger of waslijn

In de droger

Ophangen aan de waslijn

2.5

10

25

Uit de droger halen

2.5

10

25

Opvouwen (incl. afhalen)

Opbergen

2.5

5

12.5

Strijken

1

30

30

Afstemming/sociaal contact

1x per bezoek

Niet bepaald

--

 

Tabel 4: Overzicht activiteiten module Regie op grond van de normen uit het CIZ protocol

 

Activiteiten

Tijdbesteding in minuten per week

Organisatie van huishoudelijke taken

30 minuten

Plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden

30 minuten

 

Tabel 5: Overzicht activiteiten sub-module instructie op grond van de normen uit het CIZ protocol

 

Activiteiten

Tijdbesteding in minuten per week

Instructie omgaan met (technische) hulpmiddelen

30 minuten

Instructie huishoudelijke taken; boodschappen doen, maaltijd bereiden, het licht en zwaar huishoudelijke werk, de wasverzorging en de dagelijkse organisatie van het huishouden

30 minuten (maximaal 90 minuten per week en dit komt bovenop de normtijd die geldt voor overnemen van de activiteit)

 

Tabel 6: Overzicht activiteiten module Maaltijden op grond van het HHM-onderzoek

 

Activiteit

Frequentie per dag

Indicatieve tijd per keer (min.)

Indicatieve tijd per dag (min.)

Tafel dekken/maaltijd klaarzetten (eten en drinken klaarzetten)

3

5

15

Afruimen

3

5

15

Opwarmen maaltijd (per maaltijd)

1

7

7

Afwassen

1

10

10

Inruimen vaatwasser

1

3

3

 

Tabel 7: Overzicht activiteiten module Zorg voor kinderen op grond van de normen uit het CIZ protocol

 

Activiteiten

Tijdbesteding in minuten per activiteit per kind

Naar bed brengen / uit bed halen

10 minuten

Wassen en kleden

30 minuten

Eten en/of drinken geven

20 minuten (broodmaaltijd) of 25 minuten (warme maaltijd)

Babyvoeding (flesje/ borstvoeding)

20 minuten

Luier verschonen

10 minuten

Naar school/crèche brengen/halen

15 minuten (per gezin)

 

Tabel 8: Overzicht activiteiten module Extra hygiëne op grond van de normen uit het CIZ protocol

 

Activiteiten

Tijdbesteding in minuten per week

Licht huishoudelijk werk

30 minuten

 

 

Zwaar huishoudelijk werk

60 minuten