Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Twenterand

Verordening maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTwenterand
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2019.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  2. artikel 2.1.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  3. artikel 2.1.4a van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  4. artikel 2.1.5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  5. artikel 2.1.7 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  6. artikel 2.3.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  7. artikel 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  8. artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
  9. artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-2022nieuwe regeling

15-02-2022

gmb-2022-87907

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022

De raad van de gemeente Twenterand;

 

Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

 

Gelet op de bepalingen van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.4a, 2.1.5, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6) en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (artikelen 3.8 en 5.4).

 

Besluit:

Vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022.

 

Hoofdstuk 1 Begrippen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • b.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • c.

    budgetplan: een door de cliënt opgesteld, en door het college goedgekeurd plan, waarin opgenomen is welke maatwerkvoorziening met welk te bereiken resultaat de cliënt inkoopt met een persoonsgebonden budget, mogelijk door het college aangevuld met de voorwaarden die daaraan verbonden zijn;

  • d.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • e.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • f.

    HO: huishoudelijke ondersteuning is een basismodule met vijf aanvullende modules, waarbij de basismodule resultaatgericht en de aanvullende modules in minuten worden geïndiceerd;

  • g.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • h.

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • i.

    OB1: ondersteuningsbehoefte 1 geeft ondersteuning bij de uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden waarbij de cliënt in staat is om de eigen regie over zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen zelf te voeren;

  • j.

    OB2: ondersteuningsbehoefte 2 geeft ondersteuning aan de cliënt bij het voeren van de regie over en/of uitvoering van zijn dagelijkse handelingen en vaardigheden;

  • k.

    ondersteuningsbehoefte: wat een cliënt/gezin ondanks de aanwezige eigen kracht/mogelijkheden en sociaal netwerk nodig heeft om te kunnen functioneren;

  • l.

    ondersteuningsplan: een plan van aanpak met daarin in ieder geval het beoogde resultaat en de daarvoor benodigde ondersteuning;

  • m.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • n.

    structureel vervoer: een voorziening waarbij een cliënt vervoerd wordt van zijn woning naar de locatie waar één van de vormen ondersteuningsbehoefte wordt aangeboden en omgekeerd. De cliënt heeft geen vrijheid in het bepalen van de bestemming van het vervoer;

  • o.

    vervoer maatschappelijke deelname: een voorziening waarbij sprake is van incidenteel vervoer en een cliënt zelf de bestemming en het tijdstip van het vervoer bepaalt met inachtneming van de daarvoor geldende voorwaarden;

  • p.

    voorliggende voorziening: algemene voorziening, algemeen gebruikelijke voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • q.

    wonen en verblijf: een voorziening die aanvullend kan worden ingezet wanneer er bij de cliënt naast de ondersteuningsbehoefte ook behoefte is aan een woon- of verblijfsomgeving. Wonen en verblijf bestaat uit twee vormen: Dakje 1 en Dakje 2;

  • r.

    Wmo 2015: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Hoofdstuk 2 Vormen van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

Artikel 2 Vormen van maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Het college kan een cliënt in aanmerking laten komen voor één of meerdere van de volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      HO;

    • b.

      OB1;

    • c.

      OB2;

    • d.

      wonen en verblijf;

    • e.

      woonvoorziening;

    • f.

      rolstoelvoorziening;

    • g.

      sportvoorziening;

    • h.

      vervoer maatschappelijke deelname;

    • i.

      structureel vervoer.

  • 2.

    Het college geeft in beleidsregels een uitwerking van de inhoud van de in het eerste lid van dit artikel genoemde maatwerkvoorzieningen.

Artikel 3 Vormen van algemene voorzieningen

  • 1.

    In Twenterand zijn de volgende algemene voorzieningen toegankelijk voor alle ingezeten:

    • a.

      was- en strijkservice;

    • b.

      dagbesteding;

    • c.

      voorzieningen gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Het college geeft in beleidsregels een uitwerking van de inhoud van de in het eerste lid van dit artikel genoemde algemene voorzieningen.

Hoofdstuk 3 Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 4 Procedure melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk. De bevestiging van de melding kan achterwege blijven als door of namens de cliënt wordt aangegeven op basis van de verstrekte informatie naar aanleiding van de melding geen behoefte meer te hebben aan een verdere behandeling van zijn melding.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 5 Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 6 Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoel in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wmo 2015 op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 7 Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt, bij voorkeur in de thuissituatie van de cliënt, in een gesprek met degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

      • i.

        op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen;

      • ii.

        met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk;

      • iii.

        met gebruikmaking van een algemene voorziening dan wel een algemeen gebruikelijke voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten;

    • d.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • e.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • f.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • g.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 verschuldigd zal zijn, en

    • h.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 4, vierde lid van deze verordening.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 8 Gespreksverslag of ondersteuningsplan

  • 1.

    De afspraken tussen het college en de cliënt worden vastgelegd in een gespreksverslag. Als gespreksverslag kan ook dienstdoen het ondersteuningsplan, tenzij dit ondersteuningsplan gelet op de aard van de te leveren ondersteuning en in afstemming met de cliënt niet noodzakelijk is.

  • 2.

    Het gespreksverslag of in voorkomende gevallen het ondersteuningsplan wordt door het college aan de cliënt verstrekt.

  • 3.

    Opmerkingen of latere aanvulling van de cliënt die worden aangegeven binnen een redelijke termijn worden aan het gespreksverslag dan wel het ondersteuningsplan toegevoegd.

Artikel 9 Advisering

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:

    • a.

      het een melding of aanvraag betreft van een persoon die niet eerder een maatwerkvoorziening heeft gehad c.q. met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 7 is gevoerd;

    • b.

      het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een maatwerkvoorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 7 heeft gevoerd, maar waarvan de omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een maatwerkvoorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden.

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

Artikel 10 Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Het college kan in voorkomend geval een ondertekend ondersteuningsplan aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het ondersteuningsplan heeft aangegeven.

Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorziening

Artikel 11 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het ondersteuningsplan als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:

      • i.

        op eigen kracht;

      • ii.

        met gebruikelijke hulp;

      • iii.

        met mantelzorg;

      • iv.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      • v.

        met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of

      • vi.

        algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.

    • De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 6 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet:

      • i.

        op eigen kracht;

      • ii.

        met gebruikelijke hulp;

      • iii.

        met mantelzorg;

      • iv.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      • v.

        met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of

      • vi.

        algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.

        De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 6 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.

Artikel 12 Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 2.

    Het college verstrekt de maatwerkvoorziening slechts indien deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt.

  • 3.

    Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening:

    • a.

      als voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • c.

      als de cliënt de gevraagde voorziening voor de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij er sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;

    • d.

      als de cliënt de gevraagde voorziening na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

    • e.

      als de gevraagde voorziening al eerder aan de cliënt is verstrekt op grond van enige wettelijke bepaling en de normale afschrijvingstermijn van die voorziening nog niet verstreken is. Tenzij de voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of de cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan geheel of gedeeltelijk vergoedt;

    • f.

      als deze niet hoofzakelijk op het individu is gericht;

    • g.

      als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan.

  • 4.

    Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie als:

    • a.

      deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden of begeleiding;

    • b.

      de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Twenterand.

  • 5.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening houdt het college alleen rekening met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving met een bandbreedte van 1.500 tot 2.000 kilometer op jaarbasis.

  • 6.

    Het college verstrekt geen woonvoorziening:

    • a.

      als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

    • b.

      als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;

    • c.

      ten behoeve van woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing worden verstrekt;

    • d.

      als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing worden verstrekt;

    • e.

      als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie;

    • f.

      als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;

    • g.

      als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.

  • 7.

    Het college verstrekt de voorzieningen opvang en beschermd wonen conform het daartoe vastgesteld beleid van de centrumgemeente Almelo, de geldende verordening maatschappelijke ondersteuning en de daarop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van deze centrumgemeente.

Artikel 13 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking tevens vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en, indien aan de orde, duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking tevens vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb wordt aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 14 Regels voor pgb

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6, tweede lid van de Wmo 2015 opgenomen voorwaarden. De cliënt dient daarvoor een budgetplan in. In het budgetplan is in elk geval opgenomen:

    • a.

      hoe de cliënt zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;

    • b.

      wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;

    • c.

      welke voorziening de cliënt met het pgb zou willen inkopen en bij welke uitvoerder;

    • d.

      op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • e.

      de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 2.

    Het pgb wordt niet besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 3.

    Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 4.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.

  • 5.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de Wmo 2015 verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

Artikel 15 Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      is gebaseerd op een door de cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger opgesteld budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, en

    • c.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura.

  • 2.

    De hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.

  • 3.

    De hoogte van een pgb voor een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.

  • 4.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget is een afgeleide van het vastgestelde tarief van zorg in natura.

  • 5.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke ondersteuning bedraagt bij inzet van:

    • a.

      professionele hulp ten hoogste het tarief van de goedkoopste adequate zorg in natura min 10%;

    • b.

      niet-professionele ondersteuning of sociaal netwerk ten hoogste het tarief van de goedkoopste adequate zorg in natura min 30%.

  • 6.

    De hoogte van een persoonsgeboden budget voor OB1, OB2 en wonen en verblijf bedraagt bij inzet van:

    • a.

      professionele ondersteuning door een organisatie met personeel ten hoogste het tarief van de goedkoopste adequate zorg in natura min 10%;

    • b.

      professionele ondersteuning door een ZZP-er ten hoogste het tarief van de goedkoopste adequate zorg in natura min 20%;

    • c.

      niet-professionele ondersteuning of sociaal netwerk:

      • € 20,- per uur voor de ondersteuning die per uur berekend wordt;

      • € 20,- per dagdeel voor de ondersteuning die per dagdeel berekend wordt;

      • € 30,- per etmaal voor de ondersteuning die per etmaal berekend wordt.

  • 7.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget voor vervoer maatschappelijke deelname bedraagt:

    • a.

      autokosten € 285,00 per jaar;

    • b.

      taxikosten € 1.665,00 per jaar;

    • c.

      rolstoeltaxikosten € 1.900,00 per jaar.

  • 8.

    Voor echtgenoten en partners, die beiden in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor de pgb van vervoer bedraagt de hoogte van het pgb aan een ieder 50% van de bedragen zoals genoemd in lid 7 onder a, b of c. Indien de vervoersbehoefte van echtgenoten en partners niet samenvalt, kan het college het bedrag verhogen tot maximaal 150% van de in lid 7 onder a, b of c genoemde bedragen voor het echtpaar en partners.

  • 9.

    Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen uitsluitend betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk indien deze persoon:

    • a.

      voor zijn diensten niet meer betaald krijgt dan het maximum uurtarief zoals in het vijfde en zesde lid is bepaald; en

    • b.

      heeft aangegeven dat de zorg aan de belanghebbende voor hem niet tot overbelasting leidt; en

    • c.

      het pgb niet zal gebruiken voor de betaling van tussenpersonen of belangbehartigers.

Artikel 16 Financiële tegemoetkomingen

  • 1.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten toekennen van maximaal € 1.100,00.

  • 2.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning toekennen van maximaal € 250,00.

  • 3.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming voor het aanschaffen en onderhouden van een sportrolstoel toekennen van maximaal € 2.450,00 per drie jaar.

Artikel 16a Tegemoetkoming voor verhuiskosten

  • 1.

    Indien het college heeft beoordeeld dat cliënt geen recht heeft op een maatwerkvoorziening voor woningaanpassing vanwege toepassing van het primaat verhuizing, kan het college een tegemoetkoming voor verhuiskosten verstrekken ter hoogte van de werkelijke kosten tot maximaal € 1.100,00.

  • 2.

    Bij de afweging tot het al dan niet verstrekken van een maatwerkvoorziening voor woningaanpassing zoals het college die maakt wordt, tevens beoordeeld of cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning.

  • 3.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheid beschikbaar en bruikbaar is, wordt geen maatwerkvoorziening voor woningaanpassing verstrekt voor de huidige woning, rekening houdende met de criteria in het vierde lid. Een verhuiskostenvergoeding kan dan verstrekt worden en, indien noodzakelijk, een maatwerkvoorziening tot woningaanpassing van de woning waar naartoe wordt verhuisd.

  • 4.

    De beoordeling of cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning vindt in ieder geval plaats indien:

    • a.

      de woning waar naartoe kan worden verhuisd voor de cliënt geschikter is of verhuizing goedkoper is dan aanpassing van zijn huidige woning;

    • b.

      er geen contra-indicatie tot verhuizen aanwezig is op grond van objectieve psychische of sociale redenen;

    • c.

      de kosten van een door het college te verstrekken bouwkundige of woontechnische woonvoorziening van de door de cliënt bewoonde woning meer bedragen dan € 7.500,00-, en

    • d.

      er binnen een tijdsbestek van een jaar of binnen een medisch aanvaardbare termijn een woning beschikbaar komt waar naartoe kan worden verhuisd.

  • 5.

    Indien het verhuisprimaat wordt toegepast en de cliënt niet wenst te verhuizen, wordt de cliënt de mogelijkheid geboden van een tegemoetkoming tot maximaal € 5.000,00 onder de voorwaarde dat de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening worden uitgevoerd conform de aanwijzingen van het college.

Artikel 16b Uitbetaling en verantwoording tegemoetkoming

  • 1.

    Uitbetaling van de tegemoetkoming vindt plaats na overlegging van de bewijsstukken waaruit realisatie blijkt van de gemaakte kosten en uitvoering conform de gestelde eisen door het college (eventueel middels een programma van eisen) dan wel indien de situatie waarvoor de tegemoetkoming is verstrekt is gerealiseerd door storting op de rekening van de aanvrager of degene die als diens wettelijke vertegenwoordiger optreedt.

  • 2.

    Bij de verstrekking van een tegemoetkoming zoals genoemd in artikel 16c, vindt betaling op basis van declaratie plaats.

Hoofdstuk 5 Herziening, intrekking en terugvordering en bestrijding misbruik

Artikel 17 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de Wmo 2015 doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wmo 2015.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de Wmo 2015 kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wmo 2015 herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt;

    • f.

      wijzigingen niet tijdig zijn doorgegeven.

  • 3.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 6.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 18 Verrekening

Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.

Hoofdstuk 6 Bijdrage in de kosten

Artikel 19 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:

    • a.

      voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, en,

    • b.

      voor een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot of hieraan gelijkgestelden. Dit geldt ook voor een financiële tegemoetkoming.

  • 2.

    Als een maatwerkvoorziening of pgb wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders en;

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 3.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van de volgende algemene voorzieningen:

    • a.

      was- en strijkservice;

    • b.

      dagbesteding.

Artikel 20 Hoogte bijdrage in de kosten

  • 1.

    De bedragen die een cliënt verschuldigd is voor een maatwerkvoorziening dan wel voor een pgb, zijn gelijk aan die genoemd in Hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 2.

    De bijdrage in de kosten voor de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en maatschappelijke opvang wordt vastgesteld conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 3.

    De hoogte van de bijdrage voor de algemene voorziening was- en strijkservice bedraagt:

    • a.

      voor de cliënt die zelf kan wassen en strijken: € 17,50 per waszak, te betalen aan de aanbieder;

    • b.

      voor die cliënt die vanwege beperkingen zelf niet kan wassen en strijken: € 4,50 per waszak, te betalen aan de aanbieder.

  • 4.

    De hoogte van de bijdrage voor een hulpmiddel, woningaanpassing, de in het tweede genoemde maatwerkvoorziening voor vervoer maatschappelijke deelname of de in het vierde lid genoemde algemene voorzieningen, overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 5.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt.

  • 6.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 7.

    De kostprijs van een algemene voorziening is gelijk aan de kosten die het college voor de betreffende voorziening per cliënt maakt.

  • 8.

    De bijdragen in de kosten voor de maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang wordt door aanbieder van de betreffende maatwerkvoorziening vastgesteld en geïnd.

Hoofdstuk 7 Kwaliteit en veiligheid

Artikel 21 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;

    • c.

      inzet van de juiste deskundigheid;

    • d.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;

    • e.

      er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3.

    De kwaliteitseisen die gelden voor aanbieders die maatwerkvoorzieningen in de vorm van een pgb leveren, zijn vastgelegd in bijlage 1 bij deze verordening.

  • 4.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 22 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wmo 2015 en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de Wmo 2015, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de Wmo 2015, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van loon binnen een overeenkomst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • i.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • ii.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • iii.

        onderhoud van de voorziening, en

      • iv.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 23 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de Wmo 2015, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Hoofdstuk 8 Tegemoetkoming meerkosten

Artikel 24 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Het college kan op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, en die een inkomen hebben lager dan een door het college nader te bepalen percentage van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, een tegemoetkoming ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie verstrekken.

Hoofdstuk 9 Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 25 Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 26 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten ten aanzien van geleverde voorzieningen en diensten.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 27 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffendemaatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 28 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 2 jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens 2 jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 29 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 30 Inwerkingtreding, overgangsrecht en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2022.

  • 2.

    Op het moment dat deze verordening in werking treedt, wordt de op 18 december 2018 vastgestelde Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2019 ingetrokken.

  • 3.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2019 totdat het college een nieuw besluit genomen heeft.

  • 4.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2019 en waarop nog niet is beslist bij het inwerking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 5.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022.

Aldus besloten tijdens de vergadering van de gemeenteraad van de gemeente Twenterand

Vriezenveen, 15 februari 2022

De raad voornoemd

De griffier

drs. R.J.M. Ros

de voorzitter

mr. J.C.F. Broekhuizen

Bijlage 1 Kwaliteitseisen

 

De kwaliteitseisen die gelden voor aanbieders die maatwerkvoorzieningen in de vorm van een pgb leveren, zijn naast de op grond van de Wmo 2015 geldende kwaliteitseisen:

 

Kwaliteitseisen m.b.t. de doelmatigheid

  • Aanbieder beschikt over de benodigde deskundigheid, gericht op de maatwerkvoorziening. Ook draagt hij er zorg voor dat duidelijk is wíe bevoegd en bekwaam is om wát uit te mogen voeren.

Kwaliteitseisen m.b.t. veiligheid

  • Veiligheid wordt systematisch besproken in teamvergaderingen, met cliënten en hun verwanten.

  • Aanbieder draagt er zorg voor dat professionals bij acute onveiligheid direct optreden.

  • Professionals bepalen multidisciplinair hoe te handelen bij acute onveiligheid. Professionals zijn toegerust om met acuut onveilige situaties om te gaan.

  • Aanbieder heeft geregeld dat de meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling is geïmplementeerd en gebruikt wordt door de organisatie.

  • Aanbieder zorgt ervoor dat professionals de veiligheid inschatten aan de hand van een gestandaardiseerd risicotaxatie-instrument. Professionals bepalen mede op basis van de risico's de in te zetten ondersteuning.

  • Aanbieder zorgt dat afspraken en de wijze van vervoer (indien door de aanbieder zelf georganiseerd en niet behorend tot een maatwerkvoorziening Wmo 2015) zijn vastgelegd en dat deze duidelijk zijn voor personeel en cliënten, daarbij in acht genomen dat is bepaald hoe en waarmee een cliënt zich verplaatst en de daarbij behorende risico's.

  • Aanbieder maakt gebruik van een veiligheidsmanagementsysteem om continue risico’s te signaleren, verbeteringen door te voeren en beleid vast te leggen.

  • Aanbieder draagt er zorg voor dat afspraken over gebruik van apparaten zijn vastgelegd, en dat er risicotaxaties worden uitgevoerd over omgang en afspraken.

Kwaliteitseisen m.b.t. leefklimaat en fysieke omgeving

  • Het leefklimaat en de fysieke omgeving zijn schoon, veilig en passend voor cliënten. Met passend wordt bedoeld dat het leefklimaat past bij de leeftijd en ondersteuningsbehoefte van de cliënt.

Kwaliteitseisen m.b.t. bedrijfsvoering

  • Aanbieder voert een deugdelijke administratie en goede registratie, waarbij in ieder geval inkomsten, uitgaven, verplichtingen, cliëntdossiers en verantwoording te herleiden zijn naar bron en bestemming en geeft hier op verzoek van het college inzage in.

Verklaring omtrent het gedrag (VOG)

  • Aanbieder legt op eerste verzoek van het college een verklaring omtrent het gedrag over als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen. Deze verklaring mag niet eerder zijn afgegeven dan 3 maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken. Deze verklaring moet dan binnen 9 weken na verzoek van het college worden overgelegd. De eis van de VOG is van toepassing op natuurlijke personen. Alle beroepskrachten en andere personen die namens aanbieder direct en indirect cliëntencontact hebben, moeten een geldige VOG kunnen overleggen. Met indirect contact wordt bedoeld ondersteunend personeel dat werkzaam is op de locatie waar de hulp wordt verleend. Dit ondersteunend personeel is niet direct betrokken bij de hulp aan cliënten, echter is wel werkzaam in de omgeving van de cliënten.

Minimum opleidingsniveau personeel

  • De aanbieder zet personeel in dat over ervaring en kwalificaties/opleiding beschikt die passend zijn bij de te verrichte activiteiten en bij de persoonlijke kenmerken en omstandigheden, complexiteit en aard van de problematiek van de inwoner en toont dit op verzoek van het college aan.

  • Het personeel dat cliëntgebonden zorg levert, moet een door de overheid erkende, afgeronde zorggerelateerde (gericht op mensen) opleiding hebben. Dit, naar uitsluitend oordeel van het college.

  • Voor de ondersteuningsbehoeften geldt dat de aanbieder functies/kwaliteit inzet passend bij de volgende minimale opleidingsniveaus:

    • -

      Ondersteuningsbehoefte 1a en 1b: MBO3

    • -

      Ondersteuningsbehoefte 1c, 2a, 2b en 2c: MBO4

Kwaliteitseisen m.b.t. doelmatigheid

  • Aanbieder werkt met bewezen effectieve interventies. De interventies zijn beschreven en onderbouwd.

  • Aanbieder draagt zorg voor deskundigheidsbevordering, verantwoorde werktoedeling, een goede werksfeer, aanwezigheid ziekteverzuimbeleid, ontwikkelgesprekken en veilige werkomgeving. De aanbieder handelt daarin conform de landelijke richtlijnen zoals door brancheorganisaties ontwikkeld.