Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Veere

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Veere 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVeere
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Veere 2022
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Veere 2022
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpVerordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Veere 2022

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.9 van de Jeugdwet
  2. artikel 2.10 van de Jeugdwet
  3. artikel 2.12 van de Jeugdwet
  4. artikel 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet
  5. artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  6. artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  7. artikel 2.1.5, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  8. artikel 2.1.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  9. artikel 2.1.7 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  10. artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  11. artikel 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  12. artikel 3.8, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
  13. artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-02-2022Nieuwe regeling

10-02-2022

gmb-2022-80277

21B.13670

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Veere 2022

De raad van de gemeente Veere;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 januari 2022, 21B.13670.

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet, de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de artikelen 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

 

overweegt het volgende:

  • De inwoners van Veere hebben een eigen verantwoordelijkheid voor de manier waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. Van inwoners wordt verwacht dat zij elkaar daarbij helpen.

  • Er zijn inwoners die onvoldoende zelfredzaam zijn, onvoldoende kunnen deelnemen aan de samenleving of begeleiding nodig hebben om zelfstandig te kunnen wonen. Zij kunnen ondersteuning krijgen van de gemeente.

  • De eerste verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van kinderen ligt bij de ouders en het kind zelf. De gemeente regelt een goede en toegankelijke jeugdhulp.

  • Het is belangrijk voor de rechtszekerheid en duidelijkheid om regels vast te stellen over voorzieningen die het college kan toekennen.

  • Het wenselijk is onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget (pgb) wordt verstrekt, de ondersteuning kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk.

  • Bij elk besluit, volgens deze verordening, wordt rekening gehouden met de volgende visie:

  • De eigen verantwoordelijkheid van de inwoners staat centraal. Zij doen zelf wat mogelijk is voor hun zelfredzaamheid, om te kunnen meedoen aan het sociale leven en hun inkomen te verwerven. Hierbij zetten zij waar mogelijk personen uit hun sociale netwerk in.

  • Er wordt uitgegaan van de geldende wetten en regels, maar daarbij wordt gekeken naar het doel daarvan.

  • De ontplooiing en het welzijn van inwoners zijn belangrijk. Zij verdienen bescherming en ondersteuning. Zodat inwoners hun eigen verantwoordelijkheid binnen de samenleving kunnen dragen.

  • Het is belangrijk dat kinderen gezond en veilig opgroeien, groeien naar zelfstandigheid, en voldoende zelfredzaam zijn en maatschappelijk kunnen participeren.

  • Inwoners met een beperking of een chronische ziekte hebben goede toegang nodig tot de fysieke omgeving, vervoer, informatie, communicatie en andere voorzieningen en diensten.

  • Inwoners proberen zelf of met hulp van hun sociale netwerk knelpunten op te lossen. De gemeente, samen met partners, helpt hen de juiste weg te vinden of biedt ondersteuning.

  • De ondersteuning is gericht op het zoveel mogelijk versterken van de eigen kracht van de inwoners, het gezin of het sociale netwerk.

  • Ondersteuningsvragen worden integraal benaderd. De resultaten die de inwoner of het gezin wil bereiken staan centraal. Er wordt goed gekeken naar het effect van een besluit.

 

gezien het advies van de Wmo-raad Veere, Sociale Cliëntenraad Walcheren en Orionis Walcheren;

 

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Veere 2022 en besluit deze te laten ingaan per 1 maart 2022:

Hoofdstuk 1 – algemene bepalingen

 

 

Artikel 1. Zorgplicht college voor integrale toegang en intake

  • 1.

    Het college zorgt er in ieder geval voor dat ingezetenen die daar om verzoeken:

    a. kosteloos en op laagdrempelige wijze worden ondersteund bij het verhelderen van een mogelijke ondersteuningsvraag;

    b. kosteloos worden voorzien van relevante informatie in begrijpelijke taal en vorm ten aanzien van:

    1°. het gemeentelijk beleid en de wijze waarop uitvoering wordt geven aan de wettelijke taken in het sociaal domein, en

    2°. hoe de toegang tot de diverse voorzieningen is georganiseerd;

    a. worden doorverwezen en -geleid naar de passende instanties voor verdere ondersteuning, en

    b. dat degene die een melding, aanvraag of verzoek indient, wordt gewezen op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 2.

    In het kader van de uitvoering van het eerste lid vindt geen verwerking van persoonsgegevens plaats. Op verzoek van de betrokkene kunnen de relevante bevindingen op schrift worden gesteld en aan de betrokkene ter beschikking worden gesteld.

 

Hoofdstuk 2 – Jeugdhulp

Paragraaf 1 – Algemene bepalingen jeugdhulp

 

Artikel 2. Definities

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanvraag: een schriftelijk verzoek van jeugdige en/of ouders aan de gemeente (het college) om jeugdhulp;

  • b.

    Algemene of vrij toegankelijke voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of hun ouders;

  • c.

    Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen of schuldhulpverlening;

  • d.

    Budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de Jeugdwet;

  • e.

    Budgetplan: een door de jeugdige of ouder ingevuld en door het college in verband met het verzoek van de jeugdige of ouder van een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget beoordeeld plan;

  • f.

    College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere;

  • g.

    Familiegroepsplan: plan van aanpak opgesteld door de ouder, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;

  • h.

    Hulpvraag: behoefte van een jeugdige of de ouder aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

  • i.

    Individuele voorziening: op de jeugdige of hun ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 3, tweede lid van deze verordening;

  • j.

    Jeugdige: indien mogelijk algemeen aangeduid als ‘jeugdigen en ouders’ en specifiek veelal als ‘de jeugdige of hun ouders’. Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’. Met de aanduiding ‘de jeugdige of hun ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot het gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

  • k.

    Ondersteuningsplan: dit is een document, dat het college samen met de ouders en jeugdige opstelt, waarin de problematiek van de jeugdige beschreven staat en de manier waarop deze problematiek aangepakt gaat worden;

  • l.

    Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of hun ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • m.

    Wet: Jeugdwet.

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 3. Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    De volgende vormen van algemene en vrij toegankelijke voorzieningen zijn beschikbaar: preventie, vroegsignalering, versterken opvoedkundig klimaat, bevorderen opvoedvaardigheden, het versterken van het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en hun ouders en het uitvoeren van familiegroepsplannen.

  • 2.

    De volgende vormen van individuele voorzieningen of niet vrij toegankelijke voorzieningen zijn beschikbaar: ambulante jeugdhulp, ambulante behandeling, vaktherapie, begeleiding dagelijks leven, dagbesteding en logeeropvang (respijtzorg), pleegzorg, residentiële jeugdhulp, dyslexiezorg (EED), gesloten jeugdzorg, crisiszorg, JeugdzorgPlus, jeugdreclassering, jeugdbescherming, jeugd geestelijke gezondheidszorg en zorg voor jeugdigen met een (licht) verstandelijke beperking.

  • 3.

    Het college stelt bij nadere regeling vast welke algemene en vrij toegankelijke voorzieningen en welke individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

 

 

Paragraaf 2 – Toegang tot jeugdhulp

 

Artikel 4. Toegang algemene, toegankelijke voorziening

  • 1.

    Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of hun ouders.

  • 2.

    Jeugdigen en ouders die menen een beroep te kunnen doen op een algemene voorziening, kunnen zich rechtstreeks wenden tot de betreffende instelling die deze voorziening aanbiedt.

 

Artikel 5. Toegang niet vrij toegankelijke jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.

 

Artikel 6. Toegang jeugdhulp via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Tevens draagt het college zorg voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) of de selectiefunctionaris van de JJI nodig acht bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing.

 

Artikel 7. Toegang jeugdhulp via het college

  • 1.

    De voorzieningen die worden geregeld in deze verordening zijn toegankelijk voor jeugdigen en hun ouders die, conform de Jeugdwet, onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Veere vallen.

  • 2.

    Voor jeugdigen of hun ouders met een hulpvraag zijn algemene voorzieningen vrij toegankelijk.

  • 3.

    Jeugdigen of hun ouders met een hulpvraag kunnen bij het college een schriftelijke aanvraag indienen om een besluit te nemen voor een individuele voorziening.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze het jeugdigen en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.

  • 5.

    Het college informeert de jeugdige en/of de ouders dat deze zich bij een aanvraag voor een voorziening kosteloos kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner.

  • 6.

    Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.

  • 7.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende voorziening. Het college legt de beslissing omtrent de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk vast in een beschikking.

 

Artikel 8. Criteria voor een individuele voorziening

  • 1.

    Jeugdigen of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:

    a. binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

    i. op eigen kracht van ouders en/of hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

    ii. het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten.

    b. door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een algemene voorziening, of

    c. door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 2.

    Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige of ouder voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken:

    a. als op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvoor de hulp is ingezet, en

    b. voor zover het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

  • 3.

    Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate beschikbare voorziening.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de criteria, zoals genoemd in het eerste en tweede lid.

     

Artikel 9. Deskundig oordeel en advies

Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

 

Artikel 10. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    a. welke de te verstrekken voorziening is en wat de omvang en het beoogde resultaat daarvan zijn;

    b. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    c. hoe de voorziening wordt verstrekt, en

    d. indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    a. voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    c. wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    d. welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    e. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    f. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Het ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking. In geval een pgb wordt toegekend, maakt ook het budgetplan onderdeel uit van de beschikking.

 

Paragraaf 3 – Pgb jeugdhulp

 

Artikel 11. Regels voor persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet en legt dit vast in een beschikking bedoeld als in artikel 10 van deze verordening.

  • 2.

    Als een jeugdige of een ouder in aanmerking wenst te komen voor een pgb, dient de jeugdige of ouder daartoe een budgetplan in. In het budgetplan is in ieder geval opgenomen:

    a. De motivering waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is;

    b. De voorgenomen uitvoerder van de individuele voorzieningen en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;

    c. Op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp gewaarborgd is;

    d. De kosten van de uitvoering, uitgedrukt in eenheden en tarief.

  • 3.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp, uitgezonderd ggz-behandeling, betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, mits deze persoon:

    • meerderjarig is;

    • veilige, doelmatige en cliëntgerichte jeugdhulp verleent, die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of de ouder;

    • deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de jeugdige of ouder niet tot overbelasting leidt.

  • 4.

    Onder personen van het sociaal netwerk wordt verstaan:

    • Familie van de jeugdige of de ouders tot en met bloed –of aanverwantschap in de derde graad;

    • Andere betrokkenen bij het gezin, zoals vrienden, buren, studenten, collega’s.

  • 5.

    Een pgb dient door de jeugdige of hun ouders binnen drie maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen over de aan een pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

 

Artikel 12. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:

    a. personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    b. personen die aangemerkt zijn als Zelfstandigen zonder personeel, die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    c. personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van Jeugdhulp.

  • 2.

    Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is er altijd sprake van informele hulp.

  • 3.

    Indien de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a, b of c, is er sprake van informele hulp.

 

Artikel 13. De hoogte van het persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het pgb voor formele hulp bedraagt ten hoogste 90% van het tarief voor de goedkoopst adequate individuele voorziening van zorg in natura.

  • 1.

    In afwijking van het eerste lid kan het college een hoger pgb toekennen wanneer het hier genoemde tarief niet toereikend is om de bij de hulpvraag passende jeugdhulp in te kopen. Het pgb dat het college toekent, bedraagt maximaal 100% van de goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor dienstverlening kan opgebouwd zijn uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en verzekeringen. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    a. Kosten voor bemiddeling

    b. Kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers

    c. Kosten voor het voeren van een pgb-administratie

    d. Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb

    e. Kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering

    f. Reiskosten van de hulpverlener.

  • 3.

    De hoogte van een pgb voor informele hulp bedraagt het minimumuurloon + 50 cent, inclusief vakantietoeslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek tenzij de aanvrager met bewijsstukken kan onderbouwen dat het hierboven bedoelde minimumuurloon ontoereikend is om zorg en ondersteuning in te kopen. De hoogte van het PGB is in ieder geval niet hoger dan de kostprijs van zorg in natura.

  • 4.

    Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de hoogte van de tarieven.

 

Artikel 14. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de Jeugdwet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15, derde lid, onder d.

  • 3.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

 

Paragraaf 4 – Overige bepalingen jeugdhulp

 

Artikel 15. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet

  • 1.

    Het college informeert de jeugdige en de ouders dan wel de wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jeugdwet doen de jeugdige of de ouders aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb.

  • 3.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de Jeugdwet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    a. de jeugdige of de ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    b. de jeugdige of de ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    c. de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    d. de jeugdige langer dan 8 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet, of

    e. de jeugdige of de ouders niet voldoen aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de individuele voorziening of het pgb.

    f. de jeugdige of de ouders de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken, kan het college bij dwangbevel geheel of gedeeltelijk het ten onrechte genoten pgb invorderen.

 

Artikel 16. Onderzoek naar recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en pgb’s

  • 1.

    Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele voorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 2.

    Het college kan toezichthouders aanwijzen die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van de wet.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over de bevoegdheden van de toezichthouder(s).

 

Artikel 17. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    de kosten voor bijscholing van het personeel.

 

Artikel 18. Privacy en gegevensverwerking

  • 1.

    Het college verwerkt uitsluitend persoonsgegevens van een jeugdige of ouder, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wet.

  • 2.

    Het college legt de afspraken over het verwerken van persoonsgegevens vast in een protocol.

 

Artikel 19. Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouders en pleegouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

 

Hoofdstuk 3 – maatschappelijke ondersteuning

 

 

Paragraaf 1 – Algemene bepalingen maatschappelijke ondersteuning

 

Artikel 20. Definities

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanvraag: een verzoek aan het college om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening;

  • b.

    Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van gebruikers, toegankelijk is, dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning en waarmee aan de ondersteuningsbehoefte wordt tegemoet gekomen;

  • c.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is, niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen en voor de cliënt daadwerkelijk beschikbaar is, financieel gedragen kan worden en adequate compensatie biedt;

  • d.

    Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet;

  • e.

    Beperkingen: moeilijkheden die een cliënt heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • f.

    Bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4 en 2.1.4 a van de wet;

  • g.

    Cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.3, eerste lid, van de wet;

  • h.

    Cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • i.

    College: college van burgemeester en wethouders;

  • j.

    Diensten: maatwerkvoorziening niet zijnde hulpmiddelen of woningaanpassingen;

  • k.

    Dienstverlener: de zorgverlener die ingevolge een pgb diensten verleent aan een budgethouder;

  • l.

    Gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • m.

    Huisgenoot: iedere persoon met wie de cliënt gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • n.

    Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • o.

    Maatschappelijke ondersteuning:

    1°. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

    2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

    3°. bieden van beschermd wonen en opvang;

  • p.

    Maatwerkvoorziening:

    1. op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    a. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

    b. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

    c. ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

    2. onder een maatwerkvoorziening wordt, met inachtneming van hetgeen bepaald in deze verordening, tevens een financiële tegemoetkoming verstaan;

  • q.

    Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • r.

    Melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • s.

    Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • t.

    Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • u.

    Uitvoeringsbesluit Wmo 2015: landelijke Algemene Maatregel van Bestuur ingevolge artikel 2.1.4, vierde lid, Wmo 2015;

  • v.

    Voorliggende voorziening: een voorziening ontleend aan een andere wettelijke regeling dan de Wmo 2015 en waarmee de ondersteuningsaanvraag wordt tegemoetgekomen;

  • w.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • x.

    Zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemeen dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 21. Aanbod algemene en maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    De volgende algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    a. Maaltijdvoorziening;

    b. Mantelzorg en vrijwilligersondersteuningsactiviteiten;

    c. Sociaal, cultureel en educatieve activiteiten;

    d. Opvang in het kader van (dreigend) huiselijk geweld.

  • 2.

    De volgende maatwerkvoorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    a. Begeleiding en dagbesteding

    b. Hulp bij het huishouden

    c. Hulpmiddelenvoorzieningen

    d. Vervoersvoorzieningen

    e. Woonvoorzieningen.

 

Artikel 22. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college, voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling regels stellen over op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

 

Paragraaf 2 – Toegang tot maatschappelijke ondersteuning

 

Artikel 23. Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet bij nadere regeling op welke wijze in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.

 

Artikel 24. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt de melding en het ondersteuningsplan als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    a. ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

    I. op eigen kracht;

    II. met gebruikelijke hulp;

    III. met mantelzorg;

    IV. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

    V. met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of

    VI. met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

     

    De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het gesprek als bedoeld in artikel 2.3.2., eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of

     

    b. ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

    I. op eigen kracht;

    II. met gebruikelijke hulp;

    III. met mantelzorg;

    IV. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

    V. met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of

    VI. met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

     

    De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2. van de wet maatschappelijke ondersteuning, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk, naar vermogen, weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Een cliënt komt enkel in aanmerking voor een financiële maatwerkvoorziening voor zover:

    a. hiermee naar oordeel van het college een passende bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en

    b. het betreft een voorziening waarvoor niet tijdig een passende voorziening in natura of middels een pgb beschikbaar is.

  • 4.

    Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    a. tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    b. tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    c. als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 6.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst, adequate, tijdig beschikbare voorziening.

  • 7.

    Geen voorziening wordt toegekend als de cliënt door zijn gedrag het verstrekken, onderhouden of verantwoorden van de voorziening onmogelijk maakt.

  • 8.

    Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de hier bovengenoemde voorwaarden.

 

Artikel 25. Weigeringsgronden voor maatwerkvoorziening

  • 1.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    a. voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    b. voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    c. voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    d. indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    e. indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    f. voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

  • 2.

    Het college weigert een maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie als:

    a. de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Veere;

    b. de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs vermijdbaar was;

    c. de voorziening voorzienbaar was, en van de cliënt redelijkerwijs verwacht kon worden dat de cliënt zelf maatregelen had getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 3.

    Het college verstrekt geen woonvoorziening:

    a. voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    b. ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    c. voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft;

    d. indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    e. indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening in de vorm van hulpmiddelen noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    a. tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    b. tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    c. als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5.

    Een collectieve maatwerkvoorziening gaat voor op een individuele maatwerkvoorziening.

 

Artikel 26. Advisering

Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

 

Artikel 27. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    a. welke de te verstrekken voorziening is en wat de omvang en het beoogde resultaat daarvan zijn;

    b. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    c. hoe de voorziening wordt verstrekt;

    d. indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    e. dat er een evaluatiemoment is.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    a. voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    c. wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    d. welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    e. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    f. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

 

Paragraaf 3 – Pgb en eigen bijdrage maatschappelijke ondersteuning

 

Artikel 28. Regels voor pgb

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget worden de volgende criteria gehanteerd:

    a. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen en woningaanpassingen wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst adequate voorziening in natura en is toereikend voor de aanschaf daarvan.

    b. Voor zover dit geen onderdeel is van het persoonsgebonden budget, kan het bedrag worden aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

    c. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten is afgeleid van de tarieven waarvoor het college deze diensten heeft gecontracteerd bij verstrekking in natura.

    d. Bij diensten – met uitzondering van huishoudelijke verzorging – is sprake van een gedifferentieerde tariefstelling voor inkoop via een pgb bij erkende zorginstellingen, een zelfstandige zonder personeel (ZZP) of eenmansbedrijf en niet-professionals. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

    i. Een budgethouder die een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met een voor de sector toepasselijk cao, kan het maximum (100%) pgb-tarief ontvangen.

    ii. Inschakeling van een zzp’er of zorgorganisatie die arbeidsvoorwaarden met lagere loonschalen hanteert, leidt als gevolg van aannemelijke minderkosten, tot een verlaging van het maximum pgb-tarief met 15%.

    iii. Wordt de ondersteuning geleverd door een persoon uit het netwerk van de cliënt (die al dan niet een professionele hulpverlener is) dan bedraagt het pgb-tarief het minimumuurloon + 50 cent, inclusief vakantietoeslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek. Hier kan alleen van worden afgeweken als de aanvrager met bewijsstukken kan onderbouwen dat het hierboven bedoelde minimumuurloon ontoereikend is om zorg en ondersteuning in te kopen. De hoogte van het PGB is in ieder geval niet hoger dan de kostprijs van zorg in natura.

    e. De vaststelling van een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging vindt plaats door de aandachtsgebieden waarbij ondersteuning nodig is en de tarieven zoals vermeld in het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning. Op basis van individueel maatwerk kan een pgb hoger of lager dan de normbedragen worden vastgesteld.

    f. Het college kan de hoogte van het pgb als bedoeld in a t/m c vaststellen op basis van een door de cliënt aan te leveren offerte.

    g. In het persoonsgebonden budget is geen ruimte voor een vrij besteedbaar bedrag.

  • 2.

    Het pgb moet besteed worden aan Wmo-ondersteuning en mag bijvoorbeeld niet besteed worden aan:

    a. kosten van bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    b. administratiekosten;

    c. de bijdrage in de kosten, zoals bedoeld in de artikelen 32 en 33;

    d. reiskosten;

    e. feestdagen- of andere eenmalige uitkeringen.

  • 3.

    Aan het persoonsgebonden budget zijn de volgende verplichtingen en voorwaarden verbonden:

    a. De budgethouder maakt met de hulpverlener of aanbieder in een schriftelijke overeenkomst tenminste afspraken over het resultaat van de maatschappelijke ondersteuning, de kwaliteit en de wijze van declareren.

    b. Als uit de gegevens van de SVB blijkt dat binnen een half jaar geen besteding heeft plaatsgevonden, kan in overleg met de cliënt beëindiging of omzetting naar hulp in natura plaatsvinden.

    c. Een persoonsgebonden budget voor het sociaal netwerk is mogelijk als de hulp:

    i. de gebruikelijke hulp overstijgt en in alle redelijkheid en billijkheid niet verwacht kan worden dat iemand dit in het kader van mantelzorg doet;

    ii. aantoonbaar aan dezelfde eisen van doelmatigheid en efficiency voldoet als de maatwerkvoorziening in natura voor de betreffende diensten.

  • 4.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van persoonsgebonden budgetten.

  • 5.

    Het college kan in de nadere regels eisen stellen met betrekking tot de verstrekking, uitsluitingsgronden, de hoogte, uitbetaling, besteding, kwaliteitseisen en verantwoording van de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen maatwerkvoorziening.

  • 6.

    Het pgb moet in ieder geval toereikend zijn om maatschappelijke ondersteuning in te kunnen kopen die voldoet aan de kwaliteitseisen zoals bedoeld in de wet en die in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt toegekend.

 

Artikel 29. De hoogte van een pgb beschermd wonen

  • 1.

    Het pgb voor beschermd wonen bedraagt:

    a. maximaal 90% van het dagtarief voor beschermd wonen indien de ondersteuning beroepsmatig wordt geboden;

    b. maximaal 75% van het dagtarief voor beschermd wonen indien de ondersteuning niet beroepsmatig wordt geboden, dan wel wanneer niet wordt voldaan aan de eisen die zijn gesteld aan beroepsmatige ondersteuning;

    c. maximaal 50% van het dagtarief voor beschermd wonen indien de voorziening wordt geleverd door iemand uit het sociale netwerk, dan wel door een mantelzorger.

  • 2.

    Het tarief voor beschermd wonen is opgebouwd uit de kostencomponenten dagvergoeding, dagbesteding, huisvestingscomponent en zorg. Een PGB beschermd wonen kan niet worden afgegeven zonder een wooncomponent/huisvestingscomponent.

 

Artikel 30. Aanvullende regels voor pgb individuele vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Een pgb voor individueel vervoer kan worden toegekend wanneer de cliënt vanwege zijn specifieke situatie geen gebruik kan maken van het collectief vervoer.

  • 2.

    De hoogte van een pgb voor individueel taxi- en rolstoelvervoer wordt vastgesteld op 19 cent per kilometer, rekening houdend met het feitelijk vervoerspatroon van de cliënt, met een maximum van 2000 kilometer per jaar.

  • 3.

    In het uitzonderlijke geval dat enkel vervoer met de eigen auto voldoet wordt de hoogte van een pgb eveneens vastgesteld op 19 cent per kilometer. Hiervoor geldt een maximum van 20 kilometer enkele reis vanaf het huis van de cliënt. Uitzonderingen hierop zijn de puntbestemmingen genoemd in artikel 32, lid 7 van deze verordening.

  • 4.

     

Artikel 31. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

Een cliënt is geen bijdrage verschuldigd voor alle algemene voorzieningen.

 

Artikel 32. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb’s, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste het landelijk geldende abonnementstarief per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of het volgende lid geen bijdrage is verschuldigd.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor de volgende maatwerkvoorzieningen:

    a. de voorziening collectief vraagafhankelijk vervoer; of

    b. de voorziening kortdurend verblijf; of

    c. een financiële tegemoetkoming.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid zijn alleenstaande ouders van gehandicapte kinderen vrijgesteld van de eigen bijdrage als het een woningaanpassing voor de jeugdige betreft.

  • 5.

    In het kader van het minimabeleid:

    a. Stelt CAK het (verzamel)inkomen vast van een cliënt op wie het gemeentelijk minimabeleid van toepassing is.

    b. Bepaalt de gemeente de inkomensgrens waaronder geen bijdrage verschuldigd is (0-factuur). Deze inkomensgrens wordt door de gemeente jaarlijks doorgegeven aan CAK.

    c. Indien het (verzamel)inkomen van cliënt (zoals berekend door CAK) beneden de inkomensgrens ligt dan wordt de bijdrage op nihil gesteld.

  • 6.

    Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van de maatwerkvoorziening collectief vervoer, dat bestaat uit een daltarief van € 0,12 per kilometer en een piektarief van € 0,15 per kilometer. Boven 25 kilometer komt daar een toeslag van €1,50 per kilometer bij. Het instaptarief bedraagt voor het daltarief € 0,80 en het piektarief € 1,00. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van vaststelling van dit tarief.

  • 7.

    Wanneer op Veere wonende vervoersgerechtigden voor medische doeleinden de volgende bestemmingen moeten bezoeken, geldt steeds het kilometertarief (dal- dan wel piektarief) zonder de kilometertoeslag van € 1,50: ADRZ Ziekenhuis (Goes), Emergis (Kloetinge), Visio (Goes), Gardeslen (Goes), revalidatiecentrum (Kloetinge), Zorgsaam Ziekenhuis (Terneuzen) of een hospice. De reiziger betaalt het tarief van de toltunnel voor het bezoek aan het ziekenhuis Terneuzen.

  • 8.

    De kostprijs van een:

    a. maatwerkvoorziening of algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

    b. pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 9.

    In de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, worden bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door de instantie(s) die de opvang realiseert/realiseren, vastgesteld en geïnd.

  • 10.

    Een bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

 

Artikel 33. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 37, derde lid, onder d.

  • 3.

    Het college stelt de persoon aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.

 

Paragraaf 4 – Overige bepalingen maatschappelijke ondersteuning

 

Artikel 34. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    a. het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    b. het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    c. erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    d. voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliënt ervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

 

Artikel 35. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

 

Artikel 36. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan de cliënt redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    b. de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    c. de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    d. de cliënt langer dan 8 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    e. de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    f. de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

 

Artikel 37. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

 

Artikel 38. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    a. een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    b. een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

    1°. een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

    2°. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    a. overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, en

    b. rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    a. de kosten van de beroepskracht;

    b. redelijke overheadkosten;

    c. kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    d. reis- en opleidingskosten;

    e. indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    f. overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid het een overeenkomst aangaat.

 

Artikel 39. Klachtregeling en medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten en voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen en medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliënt ervaringsonderzoek.

 

Hoofdstuk 5 – Inspraak en cliëntenparticipatie

 

 

Artikel 40. Betrekken van verschillende doelgroepen bij de uitvoering van de verschillende wetten en het beleid

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende de uitvoering van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over de betreffende verordeningen en beleidsvoorstellen en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste lid.

 

Hoofdstuk 6 – slotbepalingen

 

 

Artikel 41. Afvalinzameling

Volwassenen en jeugdigen die vanwege medische gronden een grotere hoeveelheid restafval aanbieden, kunnen een beroep doen op een uitzonderingspositie. Het (extra) restafval kan dan worden aangeboden middels een ondergrondse container in hun woonkern. Dit is aanvullend op het aanbieden van de container voor restafval. Voorbeelden van mensen die voor deze uitzonderingspositie in aanmerking komen zijn personen met incontinentie, een stoma, thuisdialyse of chronische wondverzorging. Zij dienen een schriftelijke verklaring van bijvoorbeeld een huisarts of medisch specialist óf kopieën van facturen of recepten die hierop betrekking hebben te kunnen overleggen.

 

Artikel 42. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen en ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, als toepassing van deze verordening naar het oordeel van het college tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 43. Evaluatie

De werking van de verordening wordt doorlopend in de praktijk getoetst. Indien blijkt dat er aanpassingen noodzakelijk zijn, zal er een wijzigingsvoorstel worden ingediend.

 

Artikel 44. Overgangsrecht

  • 1.

    Een recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Veere 2021 blijft gehandhaafd, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee die voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de verordening bedoeld in het eerste lid en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de verordening Maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2021.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Veere 2021, wordt beslist met inachtneming van de verordening Maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2021, mits dit voor de belanghebbende(n) geen onevenredige nadelige gevolgen oplevert.

 

Artikel 45. Inwerkingtreding, intrekking en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking drie dagen na bekendmaking onder gelijktijdige intrekking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Veere 2021.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Veere 2022.

 

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Veere gehouden op 10 februari 2022.

de griffier, de voorzitter,