Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Kerkrade

Beleidsregel Besluit bijstandsverlening zelfstandigen gemeente Kerkrade 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieKerkrade
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel Besluit bijstandsverlening zelfstandigen gemeente Kerkrade 2022
CiteertitelBeleidsregel Besluit bijstandsverlening zelfstandigen gemeente Kerkrade 2021
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2022nieuwe regeling

21-12-2021

gmb-2022-15092

21n00684

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel Besluit bijstandsverlening zelfstandigen gemeente Kerkrade 2022

Beleidsregels van het college houdende regels voor de uitvoering van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen.

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet, Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 en de Algemene Wet bestuursrecht.

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a. het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kerkrade;

b. de Wet: de Participatiewet;

c. Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

d. Awb: Algemene Wet bestuursrecht;

e. Bijstand: de als renteloze lening verstrekte algemene bijstand en bijzondere bijstand op grond van de Wet en het Bbz 2004 die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag om niet en de door het college in bijstand “om niet” omgezette bijstand.

f. Algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

g. Bijzondere bijstand: de bijstand, bedoeld in artikel 35 van de Wet, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36 van de Wet;

h. inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid Participatiewet, artikel 38, tweede lid van het Bbz, artikel 13, eerste lid van de Ioaw, artikel 13, eerste lid van de Ioaz en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

i. Bedrijfskapitaal: bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening of “om niet” verstrekt op grond van de artikel 24 en 26 Bbz 2004.

j. Externe partij: een adviesbureau gespecialiseerd in het uitvoeren van onderzoeken over de levensvatbaarheid van een bedrijf in het kader van het Bbz 2004, een organisatie gespecialiseerd in het begeleiden van zelfstandig ondernemers of lokale ondernemers, adviseurs en banken waarmee Het college afspraken heeft gemaakt over het beoordelen van de haalbaarheid van ondernemingsplannen en het begeleiden, opleiden en coachen van belanghebbenden die een eigen bedrijf willen starten of daar onlangs mee zijn gestart.

 

k. Beleidsregels terugvordering invordering boete en verhaal Participatiewet IOAW en IOAZ van het college.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de Wettelijke bevoegdheid

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

    a. het verlenen van algemene bijstand dan wel het verlenen van een bedrijfskrediet ingevolge artikel 2, eerste respectievelijk tweede lid van het Bbz 2004,

    b. het voortzetten van de algemene bijstand ingevolge de Wet gedurende de voorbereidingsperiode van ten hoogste 12 maanden, zoals bepaald in artikel 2, derde lid van het Bbz 2004,

    c. het verlenen van een bedrijfskrediet ingevolge artikel 17 van het Bbz 2004 voor de (gedeeltelijke)betaling van een bedrijfsschuld dan wel privéschulden behorend bij een bedrijfskrediet, het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 van de Wet,

    d. het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand of uitkering zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Wet, het terugvorderen van bijstand of bedrijfskapitaal zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Wet.

HOOFDSTUK 2 BEOORDELING AANVRAGEN

Artikel 3 Bevoegdheden en inwinnen advies

  • 1.

    Aanvragen van startende ondernemers op grond van Bbz 2004 zonder aanvraag bedrijfskrediet moeten worden onderbouwd met een eenvoudig ondernemingsplan en worden beoordeeld door het college.

  • 2.

    Aanvragen van startende ondernemers voor een bedrijfskrediet tot € 3.000,00 moeten worden onderbouwd met een uitgebreid ondernemingsplan en worden beoordeeld door het college.

  • 3.

    Aanvragen van startende ondernemers voor een bedrijfskrediet tot € 3.000,00 worden, onderbouwd met een uitgebreid ondernemingsplan, voorgelegd aan een door het college aangewezen externe partij.

  • 4.

    Aanvragen van gevestigde ondernemers voor een bedrijfskrediet worden altijd voorgelegd aan een door het college aangewezen partij. Het voorgaande geldt ook als er sprake is van een complexe aanvraag voor ondersteuning levensonderhoud, dit ter beoordeling van het college.

  • 5.

    In geval van bezwaar of beroep tegen een afgewezen aanvraag voor bedrijfskrediet wordt een second opinion aangevraagd bij een door het college aangewezen partij.

Artikel 4 Begeleiding van startende ondernemers

Aan een belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b van het Bbz 2004, wordt indien dit noodzakelijk geacht wordt begeleiding aangeboden door een door het college aangewezen partij. De noodzaak wordt beoordeeld door het college.

Artikel 5 Voorbereidingsperiode

  • 1.

    Aan een belanghebbende als bedoeld in artikel 2, derde lid van het Bbz 2004 kan begeleiding worden aangeboden door het college of een door Het college aangewezen externe partij.

  • 2.

    De bijstand in de kosten van de begeleiding tijdens de voorbereidingsperiode bedraagt ten hoogste € 3.000,00.

HOOFDSTUK 4 TERUGVORDERING EN INVORDERING

Artikel 6 Terugvordering

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid zoals genoemd in de artikelen 58 en 59 van de Wet en de artikelen 12 lid 2 sub c, artikel 39 en 41 tot en met 43 van het Bbz2004 om de op grond van het Bbz 2004 verstrekte bijstand of bedrijfskapitaal terug te vorderen.

  • 2.

    Terugvordering als bedoeld in het eerste lid vindt plaats conform de bepalingen vermeld hoofdstuk V van het Bbz 2004 en deze beleidsregels.

  • 3.

    Ingeval artikel 13 Bbz 2004 bij de toekenning van toepassing was, bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.

  • 4.

    Het college ziet niet af van invordering als er sprake is van dwanginvordering.

Artikel 7a Terugvordering van een geldlening bij een verwijtbare bedrijfsbeëindiging

  • 1.

    De terugvordering van een geldlening is in principe renteloos. Het college kan een zelfstandige wel houden aan de renteverplichtingen van de bijstand in de vorm van een geldlening. Dit staat in artikel 43 lid 2 van de Bbz. Een geldlening terugvorderen met rente doet het college alleen bij een verwijtbare bedrijfsbeëindiging.

  • 2.

    Er is in ieder geval sprake van verwijtbare bedrijfsbeëindiging als er sprake is van:

    a. bestuurdersaansprakelijkheid.

    b. privébestedingen die niet passen bij de inkomsten en een inkomen op bijstandsniveau.

    c. een zelfstandige die stopt met een levensvatbaar bedrijf.

    d. en er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen.

  • 3.

    De lening wordt voortgezet tegen dezelfde voorwaarden als de voorwaarden die ten aanzien van het bedrijfskapitaal zijn verstrekt. Dat betekent met hetzelfde aflossingsbedrag en rentetarief.

Artikel 7b Afzien van (verdere) terugvordering en invordering (kwijtschelding)

  • 1.

    Het college besluit van (verdere) terugvordering of van (verdere) invordering af te zien en over te gaan tot kwijtschelding indien:

    a. gedurende tien jaar volledig vrijwillig aan de betalingsverplichtingen is voldaan;

    b. gedurende tien jaar niet volledig aan de betalingsverplichtingen is voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde incassokosten, alsnog is betaald;

    c. gedurende tien jaar geen betalingen zijn verricht en niet aannemelijk is dat deze op enig moment verricht zullen gaan worden; of

    d. Indien de restsom over het totale schuldenbedrag niet hoger is dan € 75,- en verdere invordering van deze restsom een onevenredige inspanning vereist.

  • 2.

    Besluiten tot afzien van verdere terug- en invorderingen worden individueel beoordeeld. Bij deze beoordeling worden in ieder geval de volgende punten meegewogen.

    a. ontstaansgrond van de vordering;

    b. regelmaat van aflossing;

    c. de aflossingstermijn in relatie tot de financiële draagkracht;

    d. het reeds afgeloste bedrag in relatie tot de hoofdsom;

    e. niet financiële omstandigheden van belanghebbende;

    f. relatie tot handhaving.

  • 3.

    Ten aanzien van terugvorderingsbesluiten van vóór 01.03.2013 geldt het oude regime.

Artikel 7c Geheel of gedeeltelijk afzien van (verdere) terugvordering van bedrijfskapitaal

  • 1.

    Het college besluit van (verdere) terugvordering of van (verdere) invordering af te zien en over te gaan tot kwijtschelding indien:

    a. gedurende tien jaar volledig vrijwillig aan de betalingsverplichtingen is voldaan;

    b. gedurende tien jaar niet volledig aan de betalingsverplichtingen is voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde incassokosten, alsnog is betaald;

    c. gedurende tien jaar geen betalingen zijn verricht en niet aannemelijk is dat deze op enig moment verricht zullen gaan worden; of

    d. Indien de restsom over het totale schuldenbedrag niet hoger is dan € 75,- en verdere invordering van deze restsom een onevenredige inspanning vereist.

    e. er geen sprake is van vermogen waarmee de vordering kan worden voldaan;

    f. alle zekerheden zijn uitgewonnen.

Artikel 8 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1.

    Het college verleent medewerking aan een schuldregeling bij vorderingen die niet het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht (artikel 42 van de Bbz 2004 ) als:

    a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    b. het besluit om af te zien van volledige terugvordering noodzakelijk is voor het tot stand brengen van een schuldregeling.

    c. er een noodzaak is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep, of de schuldregeling bij beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep tot stand is gekomen.

  • 2.

    Het besluit als bedoeld in lid 1 wordt ingetrokken als niet is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    a. binnen 12 maanden is een schuldregeling tot stand gekomen voor alle schulden;

    b. de vordering van de gemeente wordt als preferent behandeld;

    c. het gedeelte van de lening dat door gestelde zekerheden wordt gedekt, niet buiten het akkoord blijft, en

    d. alle schuldeisers geen evenredige medewerking verlenen.

Artikel 9 Brutering

De terugvordering van bijstand als bedoeld in artikel 12 lid 2 Bbz 2004 omvat tevens de door het college afgedragen loonheffing.

Artikel 10 Invordering

  • 1.

    Invordering van te vorderen bedragen vindt plaats volgens een individueel vast te stellen betalingsregeling.

  • 2.

    Voor zover belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Wet, de IOAW, of de IOAZ of de Bbz gaat het college, ongeacht de in het eerste lid genoemde betalingstermijn, meteen na afgifte van het terugvorderingsbesluit over tot verrekening van de vordering met het recht op uitkering. De basishoogte van de verrekening bedraagt 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 3.

    Bij de invordering van vorderingen op grond van het Bbz 2004 wordt onderscheid gemaakt tussen invordering van uitkering levensonderhoud en bedrijfskrediet:

  • 4.

    Bijstand voor levensonderhoud die is teruggevorderd op grond van artikel 12 lid 2 sub c Bbz 2004 kan worden ingevorderd door het college. Het college neemt aan de hand van het inkomen een invorderingsbesluit. Met de eerste termijn wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.

  • 5.

    Op bijstand voor levensonderhoud dat terug betaald wordt in verband met het eigen vermogen is artikel 13 Bbz 2004 van toepassing. Terugvordering vindt plaats op het moment dat de door het college vastgestelde aflosverplichting niet nagekomen wordt. Na invordering is artikel 10 lid 4 van deze beleidsregel van toepassing met betrekking hiertoe.

  • 6.

    Bij bedrijfskapitaal terwijl er nog een bestaand bedrijf bestaat. Het college beoordeelt of er invordering van de hoofdsom plus de renteachterstand ineens moet plaatsvinden. Het krediet is reeds teruggevorderd. Het college beoordeelt of er een schuldregeling overeenkomstig artikel 42 Bbz 2004 (gestelde zekerheden blijven buiten de sanering) noodzakelijk is of dat er een lagere betaalverplichting vastgesteld kan worden. Voorwaarde is dat het bedrijf dan levensvatbaar is. De wettelijke rente is van toepassing over de teruggevorderde hoofdsom en renteachterstand (Awb art. 4:98 lid 1).

  • 7.

    Bij bedrijfskapitaal na bedrijfsbeëindiging. Ingeval van bedrijfsbeëindiging is het bedrijfskapitaal direct opeisbaar (hoofdsom plus renteachterstand) op grond van artikel 39 lid 2 sub b Bbz 2004 en kan worden teruggevorderd. Zekerheden worden uitgewonnen.

  • 8.

    Bij het bestaan van zekerheden. Bij het bestaan van zekerheden worden deze uitgewonnen voor zover niet wettelijk geregeld. Bij bezit van een eigen woning wordt beoordeeld of het behoud van de eigen woning financieel verantwoord is. Het college beoordeelt of er sprake is van verwijtbaar handelen bij de “verkoop” van de zekerheden en stemt hier de incasso op af.

  • 9.

    Invordering bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling hoofdsom en de rente. Indien er sprake is van samenwerkingsverbanden (VOF, BV etc.), waarbij de medevennoot zich aansprakelijk gesteld heeft voor het verstrekte bedrijfskapitaal, zal bij het niet nakomen van de verplichtingen ook de medevennoot aansprakelijk gesteld worden voor de terugbetaling. Er wordt dan een privaatrechtelijke procedure opgestart bij de belanghebbenden die niet tot de doelgroep van het Bbz 2004 behoorden.

  • 10.

    Een onderzoek naar mogelijk gewijzigde financiële omstandigheden wordt periodiek uitgevoerd. Indien er sprake is van een bestaand bedrijf/zelfstandig beroep bij de zelfstandige is dit een periode van 12 maanden.

HOOFDSTUK 5 BIJZONDERE BIJSTAND VOOR ZELFSTANDIGEN

Artikel 11 Woonkostentoeslag

  • 1.

    Voor zover een zelfstandige is aangewezen op een Bbz-uitkering voor levensonderhoud wordt bij de vaststelling van de uitkering rekening gehouden met een woonkostentoeslag in verband met het hebben van een eigen woning die betrokkene in gebruik heeft voor eigen bewoning, als de hoogte van de woonkosten daartoe aanleiding geven

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde bijzondere bijstand wordt toegekend voor maximaal 12 maanden. Na 12 maanden wordt beoordeeld of verlenging noodzakelijk is.

  • 3.

    Er vindt een individuele beoordeling plaats ten aanzien van het mogelijk opleggen van een verhuisplicht waarbij er wordt aangesloten bij de regelgeving binnen de Participatiewet.

Artikel 12 Arbeidsongeschiktheidsverzekering

  • 1.

    Aan de belanghebbende die met toepassing van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 bijstand ontvangt en die als zelfstandige een arbeidsongeschiktheidsverzekering aanhoudt kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de premie van de arbeidsongeschiktheidsverzekering als daarmee wordt voorkomen dat zich acceptatieproblemen voordoen of aanmerkelijk ongunstige voorwaarden ontstaan na beëindiging van de bijstand.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde bijzondere bijstand bedraagt ten hoogste € 300,00 per maand.

Artikel 13 Schuldhulpverlening aan zelfstandige ondernemers

  • 1.

    Het college biedt aan de belanghebbende die te maken heeft met schuldenproblematiek in eerste aanleg met toepassing van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 dienstverlening aan

  • 2.

    Een levensvatbaarheidsonderzoek maakt onderdeel uit van de in het eerste lid vermelde dienstverlening.

  • 3.

    Door het college gecontracteerde derden partijen voeren de schuldenbemiddeling en schuldsanering uit met toepassing van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

  • 4.

    Facturen van de in het derde lid genoemde derden partijen worden vergoed middels het verstrekken van bijzondere bijstand. Bij toekenning Bbz wordt de factuur meegenomen in het bedrijfskrediet. Bij afwijzing kan de factuur betaald worden uit Wgs.

  • 5.

    Indien uit het in het tweede lid genoemde haalbaarheidsonderzoek een negatief advies voortvloeit en belanghebbende schuldhulpverlening wenst wordt deze schuldhulpverlening uitgevoerd door derden partijen met toepassing van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

Artikel 14 Herbeoordelingen

  • 1.

    Het college voert periodiek gesprekken met belanghebbenden.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde gesprekken hebben tot doel om een onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de door de belanghebbende verstrekte gegevens die van belang zijn voor het recht op bijstand, onderzoek te doen naar de levensvatbaarheid van het bedrijf of het zelfstandige beroep of onderzoek te doen naar de voortgang van schuldhulpverlening.

Artikel 15 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen wordt ten gunste van de belanghebbende afgeweken van de bepalingen van deze beleidsregels, indien onverkorte toepassing hiervan naar het oordeel van het college leidt tot onredelijk bezwarende gevolgen voor de belanghebbende.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALING

Artikel 16 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als “Beleidsregel Besluit bijstandsverlening zelfstandigen gemeente Kerkrade 2021” en treedt in werking op 1 januari 2022.

 

Aldus besloten tijdens de vergadering van het college van burgemeester en Wethouders van de gemeente Kerkrade op 21 december 2021.

Het college, De secretaris,

dr. T.P. Dassen-Housen R.M.J.S. Stijns

Nota van toelichting  

Algemene toelichting

Het gewijzigde Bbz is per 1 januari 2020 in werking getreden. Het Bbz is gewijzigd als gevolg van de vernieuwing van de financieringssystematiek, die meer aansluit bij die van de Participatiewet, IOAW en IOAZ. Ook is overgegaan tot meer deregulering aan de gemeente, daarmee heeft de gemeente meer beleidsvrijheid gekregen.

De volgende tot 1 januari 2020 geldende verplichtingen zijn in het gewijzigde Bbz omgezet naar een bevoegdheid van het college. Het gaat om de bevoegdheid:

o om een onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de door de aanvrager van bijstand verstrekte gegevens;

o om regelmatig een heronderzoek te doen naar de voor het recht op bijstand van belang zijnde gegevens;

o om periodiek een heronderzoek te doen naar de levensvatbaarheid van het bedrijf of het zelfstandige beroep;

o tot terugvorderen van het verschil van het netto inkomen en de verleende bijstand, boven de jaarnorm;

o tot terugvorderen van bedrijfskapitaal en rente als de zelfstandige, na het verstrijken van de maximale uitsteltermijn van drie jaar als bedoeld in het Bbz, niet aan de aflossingsverplichtingen kan voldoen;

o tot terugvorderen van bedrijfskapitaal en rente als de zelfstandige, na het verstrijken van de vervaltermijn, geacht wordt aan de aflossingsverplichtingen te kunnen voldoen;

o tot terugvorderen van teveel of ten onrechte verstrekte bijstand; voor zover er geen sprake is van het schenden van de inlichtingenplicht (in dat geval geldt verplichte terugvordering op grond van de PW).

Op hoofdlijnen gelden de geheel nieuwe Beleidsregels Bbz gemeente Kerkrade 2021 als een voortzetting van het oude Bbz regime. Dit oude regime was echter niet formeel vastgelegd in door het college vastgestelde beleidsregels.

De keuze om een en ander nu wel te formaliseren in de vorm van beleidsregels is ingegeven vanuit de gedachte dat de publieke middelen ten behoeve van de ondersteuning van zelfstandig ondernemers rechtmatig en verantwoord worden besteed. De COVID-19 crisis 2020 is eveneens van invloed geweest op de gemaakte keuzen, in het bijzonder schuldhulpverlening aan zelfstandige ondernemers is in dit kader op de voorgrond getreden. Dit laatste geldt ook voor de voor belanghebbende begunstigende bepalingen. Zo blijft de praktijk gehandhaafd dat in geval van een niet verwijtbare bedrijfsbeëindiging de aflossing van het resterende deel van het bedrijfskapitaal renteloos wordt. Het voorgaande laat onverlet dat, wanneer onverkorte toepassing van de regels leidt tot onbillijke gevolgen, gebruik kan worden gemaakt van de hardheidsclausule. Daarnaast kan van terugvordering worden afgezien in geval van dringende redenen. Maatwerk blijft derhalve zeer zeker mogelijk.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden de begrippen, die in de beleidsregels worden aangehaald, gedefinieerd. Dit artikel spreekt voor zich. Het college maakt voor adviezen en begeleiding als bedoeld in lid 2 onder d onder andere afspraken met een aantal onderzoeksbureaus.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de Wettelijke bevoegdheid

In het eerste lid onder a maakt het college gebruik van de bevoegdheid die het Bbz 2004 als onderdeel van de Participatiewet geeft voor het verlenen van algemene bijstand, bijzondere bijstand dan wel in de vorm van een bedrijfskrediet.

In het eerste lid onder b maakt het college gebruik van de bevoegdheid om de op grond van de Wet toegekende algemene bijstand nog maximaal 12 maanden voort te laten duren terwijl de belanghebbende zich voorbereidt op het opzetten van zijn eigen bedrijf. Dit betekent dat belanghebbende in die periode onder meer geen algemeen geaccepteerde arbeid in loondienst of aangeboden voorzieningen gericht op sociale activering hoeft te aanvaarden, waardoor hij zich volledig kan richten op de voorbereiding van het opstarten van een bedrijf.

In het eerste lid onder c maakt het college gebruik van de bevoegdheid om een bedrijfskrediet ingevolge artikel 17 van het Bbz 2004 te verlenen voor de gehele of gedeeltelijke betaling van een of meer bedrijfsschulden. Hierbij geldt dat er geen sprake mag zijn van een voorliggende voorziening(bijvoorbeeld spaartegoed) en de verstrekking noodzakelijk is voor de voortzetting van een levensvatbaar bedrijf. Een langlopende banklening kan niet met bedrijfskapitaal worden geherfinancierd, tenzij de bank bereid is akkoord te gaan met een aanbod tot finale kwijting. Het bedrag dat resteert wordt meegenomen in de herfinanciering. Herfinanciering van een lening verstrekt door familie en/of vriendenter overbrugging van de periode tussen een aanvraag en de uitbetaling van de bijstandsuitkering voorlevensonderhoud is mogelijk.

Deze lening dient aantoonbaar direct opeisbaar te zijn. Herfinanciering van leningen verstrekt doorfamilie en/of vrienden voor een ander doel dan de hier genoemde overbrugging is niet mogelijk. In het eerste lid onder d tot en met f maakt het college gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering op grond van paragraaf 6.4 van de Wet.

Hoofdstuk 2 Beoordeling aanvragen

Artikel 3 Bevoegdheden en inwinnen advies

In dit artikel wordt een onderscheid gemaakt tussen aanvragen van startende ondernemers zonder bedrijfskrediet, met bedrijfskrediet tot € 3.000,00 en aanvragen met een bedrijfskrediet hoger dan € 12.000,00. De wijze waarop deze aanvragen moeten worden onderbouwd en de manier waarop zij getoetst worden, zijn verschillend. Eenvoudige aanvragen zonder investering in een krediet kunnen beoordeeld worden door het college van Het college, die daarbij ondersteuning kan vragen aan lokale ondernemers, adviseurs en banken. Naarmate de aanvraag meer investering vergt wordt van de aanvrager een uitgebreidere motivatie verlangd. Bij aanvragen voor een bedrijfskrediet van startende ondernemers dat meer bedraagt dan €3.000,00, en bij alle aanvragen voor een bedrijfskrediet van gevestigde ondernemers wordt pas een besluit genomen nadat een door het college gecontracteerde externe partij een advies over het ondernemingsplan heeft uitgebracht. Dit geldt ook bij complexe aanvragen voor levensonderhoud van gevestigde zelfstandigen.

Ten slotte wordt een extern onderzoek ingezet als er sprake is van een bezwaar- of beroepszaak, als second opinion en extra onderbouwing van het besluit.

Artikel 4 Begeleiding van startende ondernemers

Het college beoordeelt onder andere aan de hand van het ondernemingsplan of de startende ondernemer in aanmerking komt voor begeleiding tijdens de startfase van het bedrijf. Hierbij gaat het vooral om de verwachting dat de persoon met een goede begeleiding tijdens de start in staat zal zijn een succesvolle onderneming te starten.

Hoofdstuk 3 Bedragen en rentepercentage

Artikel 5 Voorbereidingsperiode

In het eerste lid wordt bepaald dat er al tijdens de voorbereidingsperiode een vorm van begeleiding kan worden aangeboden aan de startende ondernemer. Door hier al tijdens de voorbereidingsperiode in te investeren kan tijdens de voorbereidingsperiode een oordeel gevormd worden over de vakbekwaamheid en persoonlijke vaardigheden van de startende ondernemer en kan hieraan gewerkt worden met als doel belanghebbende zo goed mogelijk voor te bereiden en hem daardoor in staat testellen door middel van zelfstandig ondernemerschap in het levensonderhoud te gaan voorzien. In het tweede lid wordt de maximale hoogte van de bijstand in de begeleidingskosten tijdens de voorbereiding vastgelegd in een beleidsregel om de grenzen van de hoogte hiervan duidelijk te maken. Door de Wetswijziging per 1 januari 2010 kent het Bbz 2004 namelijk geen maximumbedrag voor deze bijstand. In de beleidsregel is een maximum bedrag van € 3.000,00 vastgesteld.

Artikel 6 Voorbereidingskrediet

In de voorbereidingsperiode, voorafgaand aan het daadwerkelijk starten als zelfstandig ondernemer, kan bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt.

Dit is het zogenaamde voorbereidingskrediet (artikel 29 van het Bbz 2004). Een voorbereidingskrediet wordt alleen verstrekt voor nader te specificeren noodzakelijke kosten die samenhangen met de voorbereiding en bijdragen aan het feitelijk tot stand komen van het bedrijf of beroep, zoals marktonderzoek en kleine investeringen.

Het college toetst hierbij of de voorbereidingskosten noodzakelijk zijn en neemt de uiteindelijke beslissing. Het verlenen van een voorbereidingskrediet is een bevoegdheid van het college.

Door de Wetswijziging per 1 januari 2010 kent het Bbz 2004 geen maximumbedrag voor het voorbereidingskrediet. De maximale hoogte van het voorbereidingskrediet wordt vastgelegd in een beleidsregel om de grenzen van de hoogte van dit krediet duidelijk te maken. In de beleidsregels is een maximumbedrag van € 2.700,00 vastgesteld.

Het voorbereidingskrediet is renteloos tijdens de voorbereidingsperiode. Indien de belanghebbende niet start wordt dit bedrag kwijtgescholden. Bij het starten van een bedrijf wordt het voorbereidingskrediet rentedragend.

Het vierde lid gaat over de bevoegdheid van het college om de hoogte te bepalen van het rentepercentage dat berekend wordt over het voorbereidingskrediet wanneer een belanghebbende daadwerkelijk start.

Het voorbereidingskrediet is niet gelijk te stellen met het begrip bedrijfskapitaal en is daarmee niet gekoppeld aan het in artikel 15 opgenomen rentepercentage. De aansluiting bij artikel 15 van het Bbz2004 wordt gezocht omdat niet alle starters een voorbereidingstraject doorlopen. Er zijn ook starters die, in plaats van een voorbereidingskrediet, bedrijfskapitaal aanvragen. Het is niet rechtvaardig deze starter een hoger rentepercentage in rekening te brengen dan een starter met voorbereidingskrediet. Investeringen kunnen namelijk deels hetzelfde zijn.

Hoofdstuk 4 Terugvordering en invordering

Artikel 7 tot en met 10 Terugvordering

De artikelen 7a, 7b en 7c verwijzen naar de toepasselijke artikelen in het Bbz 2004 op grond waarvan terugvordering van bijstand voor levensonderhoud en bedrijfskapitaal plaatsvindt, en in welke gevallen er geheel of gedeeltelijk afgezien kan worden van verdere terugvordering.

Aangezien de Bbz 2004 een aan de Participatiewet gelieerd bijzonder besluit betreft zijn voor wat betreft bijstandsverstrekking de reguliere bepalingen van deze wet alsmede de daaruit voortvloeiende beleidsregels terugvordering, invordering, boete en verhaal van de gemeente Kerkrade onverkort van eensluidende toepassing. Voor de leesbaarheid wordt hier dan ook de toelichting van deze laatst genoemde beleidsregels ook in deze onderhavige beleidsregels vermeld:

In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan voorwaardelijk worden afgezien van verdere invordering in een later stadium.

De beoordeling van de kwijtschelding van de vordering vindt ambtshalve plaats, maar kan tevens op verzoek van de belanghebbende of diens vertegenwoordiger (bijvoorbeeld een schuldbemiddelaar/bewindvoerder, curator of mentor) plaatsvinden. Het eerste lid is immers “dwingendrechtelijk” dan wel voorwaardelijk geformuleerd.

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan aan de ene kant worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering. Hier hebben we het dan over kruimelbedragen. Burgemeester en wethouders zijn vrij tot het bepalen van de hoogte van het grensbedrag.

Het college stelt dit bedrag op € 75,00 per nieuw te nemen besluit (betreft een nieuwe vordering). Als na verrekening van het openstaande vakantiegeld of een nabetaling van bijstand nog een vordering van € 75,00 of lager overblijft, vindt geen invordering plaats van dit restant bedrag. Indien een debiteur meerdere vorderingen heeft, waarbij het totaalbedrag hoger is dan € 75,00 kan niet van invordering worden afgezien.

Verder kan van verdere invordering worden afgezien indien de belanghebbende gedurende tien jaar geen betalingen heeft gedaan, en het niet aannemelijk is dat hij deze de komende twee jaar nog gaat verrichten. In deze gevallen is het vaak de praktijk dat de debiteur niet te traceren is.

Vaststelling van het vermogen en beantwoording van de vraag over de zekerheden zal via een heronderzoek plaatsvinden dus ook aan de hand van de te overleggen bewijsstukken.

Kwijtschelding:

Vorderingen kunnen worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van tien jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Kwijtschelding is ook mogelijk indien de debiteur gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald.

De termijn als genoemd in lid 1 vangt aan per datum van het laatste terugvorderingsbesluit.

De termijn waarin de belanghebbende niet heeft voldaan aan de betalingsregeling van een verstrekte lening telt niet meer voor de genoemde termijn 10 jaar in het eerste lid.

In geval van schending van de inlichtingenplicht is expliciet in de Pw geregeld wanneer van terugvordering kan worden afgezien. Dit is op grond van artikel 58, achtste lid van de Pw, artikel 25, zevende lid van de IOAW/IOAZ. Het herzien of intrekken van een uitkering is in geval van schending van de inlichtingenplicht dwingend voorgeschreven, waardoor zonder enig wettelijk voorschrift hier niet van afgeweken kan worden. Ook niet in geval van zwaarwegende redenen. Als gevolg van die zwaarwegende persoonlijke omstandigheden kan wel besloten worden af te zien van terugvordering. Het is niet mogelijk een limitatieve opsomming te geven van zwaarwegende redenen. Dat zou ook geen recht doen aan de individuele omstandigheden die bij uitstek verschillend zijn. Bij de beoordeling of er zwaarwegende redenen zijn om af te zien van terugvordering, kan aansluiting worden gevonden bij de jurisprudentie die op dit punt is gevormd. Als algemene leidraad kan daarbij gelden dat enkel financiële argumenten en/of perspectief op uitstroom onvoldoende aanleiding biedt om zwaarwegende redenen aan te nemen. Bovendien is uit de jurisprudentie gebleken dat het vooral aan de belanghebbende is om zijn omstandigheden dermate aan te kaarten dat daaruit de aanwezigheid van zwaarwegende redenen is te destilleren. De eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende speelt hierbij dus een grote rol.

Uitstroom uit de uitkering, perspectief op uitstroom uit de uitkering of een omvangrijke schuldenlast vormen op zichzelf of in samenhang bezien, geen zwaarwegende reden.

In artikel 9 Brutering is bepaald in hoeverre medewerking kan worden verleend aan schuldregeling bij vorderingen die niet het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht. De vordering van Het college moet in een eventuele schuldregeling als preferente vordering worden ingebracht.

Indien bijstand verleend is voor levensonderhoud is brutering van de vordering van toepassing als de vordering binnen het kalenderjaar terugbetaald wordt.

De artikelen 7 tot en met 10 komen overeen met de artikelen 3, 4 en 6 in de Beleidsregels terugvordering, invordering, leenbijstand en verhaal Wet, IOAW en IOAZ GR Het college.

Artikel 10 Invordering

In het artikel wordt onderscheid gemaakt naar de aard van de vordering (levensonderhoud/bedrijfskapitaal) en worden enkele specifieke situaties benoemd. Uitgangspunt is dat een debiteur de vordering binnen 6 weken voldoet. Als dat niet mogelijk is wordt er een (minnelijke) betalingsregeling getroffen met de debiteur. In gevallen waar dat niet leidt tot structurele terugbetaling wordt voor het innen van de vordering een incassobureau ingeschakeld.

De Bbz is een rechtstreeks aan de Participatiewet gekoppelde regeling – in tegenstelling tot de IOAW en de IOAZ die daarom wel expliciet benoemd worden. De afstemmingsverordening Participatiewet is hier onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 5 Bijzondere bijstand voor zelfstandigen

Artikel 11 Woonkostentoeslag

Zonder toekenning van woonkostentoeslag kan de zelfstandige met een eigen woning in sommige gevallen niet meer aan de betalingsverplichting van de hypotheekrente voldoen. Hierdoor raakt hij in financiële problemen waardoor de levensvatbaarheid van het bedrijf in het gedrang komt. Daarom wordt bij een levensvatbaar bedrijf al bij de vaststelling van de uitkering rekening gehouden met de woonlasten. Vanwege de tijdelijkheid van de bijstandsverlening wordt er in principe geen verhuisplicht opgelegd. Op grond van een individuele beoordeling kan hiervan afgeweken worden. Dit met inachtneming van de beleidsregels Bijzondere Bijstand.

Artikel 12 Arbeidsongeschiktheidsverzekering

De kosten die een zelfstandige moet maken voor een verzekering tegen de gevolgen van arbeidsongeschiktheid zijn aan te merken als noodzakelijke kosten en komen daarom voorbijstandsverlening in aanmerking. In sommige gevallen is er sprake van extreem hoge premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering.

De verlening van bijstand in de kosten van de arbeidsongeschiktheidsverzekering is gemaximeerd op een bedrag van € 300,00 per maand.

Artikel 13 Schuldhulpverlening aan zelfstandige ondernemers.

Voor zelfstandige ondernemers die te maken hebben met schuldenproblematiek blijft het Bbz-loket van de gemeente Kerkrade primair de toegangspoort in eerste aanleg. Pas in tweede aanleg komt de schuldhulpverlening ingevolge de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) aan de orde. Voor deze laatste stap in de schuldhulpverlening aan zelfstandige ondernemers is de Kredietbank Zuid-Limburg de door het college gemandateerde partij. Met ingang van 1 januari 2021 is hiertoe de Wgs aangepast.

Voor de schuldhulpverlening aan zelfstandige ondernemers in eerste aanleg biedt de Bbz 2004 voldoende en betere mogelijkheden om effectieve schuldhulp aan te bieden. Om deze tweetrapsraket in de uitvoering af te bakenen is een levensvatbaarheidsonderzoek noodzakelijk, immers biedt dit onderzoek inzicht in de te maken keuze voor de aangeboden vorm van schuldhulpverlening en of deze passend en toereikend is in de inde individuele situatie van de zelfstandige ondernemer.

Artikel 14 Herbeoordelingen

Zowel in het kader van de dienstverlening aan belanghebbenden als in het kader van rechtmatigheid en doelmatigheid is het noodzaak om met regelmaat gesprekken te voeren met belanghebbenden. De periodiciteit voor specifieke groepen belanghebbenden is vastgelegd in een heronderzoeksplan Bbz. Op deze wijze worden de herbeoordelingen planmatig uitgevoerd waarbij tevens een volledig bereik van de groep zelfstandige ondernemers nagestreefd wordt.

De artikelen 15 en 16 behoeven geen nadere toelichting.