Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Staphorst

Beleidsregels terugvordering, invordering, kwijtschelding en verhaal gemeente Staphorst

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieStaphorst
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels terugvordering, invordering, kwijtschelding en verhaal gemeente Staphorst
CiteertitelBeleidsregels terugvordering, invordering, kwijtschelding en verhaal gemeente Staphorst
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 18a, 13e lid, van de Participatiewet
  2. artikel 18a, 14e lid, van de Participatiewet
  3. artikel 58, tweede lid, van de Participatiewet
  4. artikel 58, vijfde lid, van de Participatiewet
  5. artikel 58, zesde lid, van de Participatiewet
  6. artikel 58, zevende lid, van de Participatiewet
  7. artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet
  8. artikel 59 van de Participatiewet
  9. artikel 60, tweede lid, van de Participatiewet
  10. artikel 60, derde lid, van de Participatiewet
  11. artikel 60, vijfde lid, van de Participatiewet
  12. artikel 60, zesde lid, van de Participatiewet
  13. artikel 60a, eerste lid, van de Participatiewet
  14. artikel 60a, tweede lid, van de Participatiewet
  15. artikel 60a, derde lid, van de Participatiewet
  16. artikel 60a, vierde lid, van de Participatiewet
  17. artikel 60c van de Participatiewet
  18. artikel 61 van de Wet werk en bijstand
  19. artikel 17, derde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  20. artikel 20a, zevende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  21. artikel 20a, 12e lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  22. artikel 20a, 13e lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  23. artikel 25, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  24. artikel 25, vijfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  25. artikel 25, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  26. artikel 25, zevende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  27. artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  28. artikel 28 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  29. artikel 29a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  30. artikel 17, derde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  31. artikel 20a, zevende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  32. artikel 20a, 12e lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  33. artikel 20a, 13e lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  34. artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  35. artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  36. artikel 28 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  37. artikel 29a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  38. artikel 39 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  39. artikel 41 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  40. artikel 42 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  41. artikel 43 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  42. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  43. artikel 4:98 van de Algemene wet bestuursrecht
  44. artikel 4:113 van de Algemene wet bestuursrecht
  45. artikel 4:120 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

11-01-2022nieuwe regeling

21-12-2021

gmb-2022-9294

Z39455

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels terugvordering, invordering, kwijtschelding en verhaal gemeente Staphorst

Het college van de gemeente Staphorst

 

gelet op:

 

  • artikel 18a, dertiende en veertiende lid, artikel 58, tweede en vijfde tot en met het achtste lid, artikel 59, artikel 60, tweede, derde, vijfde en zesde lid, artikel 60a, eerste tot en met het vierde lid, artikel 60c en artikel 61 van de Participatiewet;

  • artikel 17, derde lid, tweede volzin, artikel 20a, zevende, twaalfde en dertiende lid, artikel 25, tweede, vijfde tot en met het zevende lid, artikel 26, artikel 28, eerste, derde tot en met het zevende lid en artikel 29a van respectievelijk de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • artikel 39, artikel 41 tot en met 43 van het Bbz 2004:

  • artikel 4:81, artikel 4:98, artikel 4:113 en artikel 4:120 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit vast te stellen:

 

Beleidsregels terugvordering, invordering, kwijtschelding en verhaal gemeente Staphorst

 

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1.1 Begrippen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • b.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • c.

      BW: Burgerlijk Wetboek;

    • d.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Staphorst;

    • e.

      inlichtingenplicht: de verplichting als bedoeld artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid, van de IOAW/IOAZ, artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, artikel 8.1.2 van de Jeugdwet, artikel 2.3.8 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 17 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Staphorst 2020;

    • f.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • g.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • h.

      onderhoudsplichtige: degene die een financiële bijdrage in de kosten van levensonderhoud aan de bijstandsgerechtigde en/of de/het ten laste komende kind(eren) dient te voldoen op grond van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of een rechterlijke uitspraak;

    • i.

      uitkering(en): de door het college verleende bijstand op grond van de Participatiewet en de uitkering op grond van de IOAW en IOAZ, waaronder inbegrepen kan zijn de brutering.

    • j.

      Bbz 2004: Het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2. Participatiewet, Bbz, IOAW en IOAZ

Artikel 2.1 Algemene bepalingen

  • 1.

    Het college is verplicht het recht op uitkering te herzien of in te trekken op grond van artikel 54, derde lid eerste zin van de Participatiewet dan wel artikel 17, derde lid eerste zin van de IOAW/IOAZ;

  • 2.

    Het college is verplicht tot terugvordering op grond van artikel 58, eerste lid alsmede artikel 25, eerste lid van de IOAW/IOAZ tenzij er sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet dan wel artikel 25, zevende lid, van de IOAW/IOAZ;

  • 3.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid het recht op uitkering te herzien of in te trekken op grond van artikel 54, derde lid tweede zin van de Participatiewet dan wel artikel 17, derde lid tweede zin van de IOAW/IOAZ ingeval geen sprake is van een wettelijke verplichte herziening of intrekking van het recht;

  • 4.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering op grond van artikel 58, tweede lid, artikel 59 van de Participatiewet, artikel 12 lid 2 sub c, artikel 39 en de artikel 41 tot en met 43 van het Bbz 2004 alsmede artikel 25, tweede en derde lid en artikel 26 van de IOAW/IOAZ;

  • 5.

    De belanghebbende, de gezinsleden en de verzwegen partner als bedoeld in artikel 59 van de Participatiewet dan wel artikel 26 van de IOAW/IOAZ zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de vordering;

  • 6.

    De invordering van terugvorderingsschulden gaan voor op de zogeheten concurrente vorderingen.

  • 7.

    Het college bruteert het (resterende) bedrag van de terugvordering indien de belanghebbende het verschuldigde bedrag niet betaalt in hetzelfde boekjaar waarin wordt teruggevorderd, tenzij hem dat niet kan worden verweten;

  • 8.

    De door de gemeente gedane afdracht van loonheffing bij de toepassing van artikel 12 lid 2 Bbz 2004 wordt teruggevorderd.

  • 9.

    Het college maakt bij terugvordering en verhaal gebruik van de omgekeerde toets.

Artikel 2.2 Terugvorderingsbesluit

In het terugvorderingsbesluit wordt in ieder geval vermeld:

  • a.

    tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen uitkering wordt teruggevorderd;

  • b.

    de reden van de terugvordering;

  • c.

    het wetsartikel, dat ten grondslag ligt aan de terugvordering;

  • d.

    de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen uitkering moet terugbetalen

  • e.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd;

  • f.

    eventuele rente en kosten die in rekening worden gebracht bij gebrekkige betaling;

  • g.

    de mogelijkheid dat indien het netto teveel betaalde bedrag aan uitkering niet is terugbetaald op 31 december van het lopende jaar, het restantbedrag alsnog bruto moet worden terugbetaald;

  • h.

    de bezwaarmogelijkheid.

Artikel 2.3 Aflossing leenbijstand

  • 1.

    De belanghebbende aan wie bijzondere bijstand is verstrekt in de vorm van een geldlening is verplicht tot een maandelijkse aflossing ter hoogte van 5% van de toepasselijke bijstandsnorm gedurende drie jaar indien in die periode een uitkering wordt ontvangen. Indien het inkomen de van toepassing zijnde bijstandsnorm te boven gaat, bedraagt de aflossingsruimte 5% van de van toepassing zijnde bijstands-norm, vermeerderd met 35% van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2.

    Het college kan het percentage als bedoeld in het vorige lid hoger vaststellen indien het (resterende) voor beslag vatbare bedrag door een schuldeiser wordt opgeëist.

  • 3.

    Het college kan de aflossingsverplichting voor de belanghebbende als bedoeld in het eerste lid wijzigen indien het inkomen of het vermogen wijzigt.

Artikel 2.4 De betalingsverplichting en de betalingsregeling

  • 1.

    De belanghebbende is in beginsel verplicht om binnen zes weken na het verzenden van de terugvorderingsbeschikking het gehele bedrag terug te betalen.

  • 2.

    Indien verrekening als bedoeld in artikel 2.5 van deze beleidsregels niet mogelijk is, kan het college een aflossingsregeling met belanghebbende afspreken.

  • 3.

    De omvang van de betalingsverplichting op basis van de aflossingsregeling zoals bedoeld in het vorige lid wordt vastgesteld op tenminste 5% van de toepasselijke bijstandsnorm. Indien het inkomen de van toepassing zijnde bijstandsnorm te boven gaat, bedraagt de aflossingsruimte 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, vermeerderd met 35% van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 4.

    De betalingsverplichting en de aflossingsregeling als bedoeld in de vorige leden worden niet opgeschort in geval van (hoger) beroep tegen het intrekkings- of herzieningsbesluit, het terugvorderings- of boetebesluit of het besluit tot uitstel van betaling.

Artikel 2.5 Verrekening

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot verrekening op grond van artikel 60, derde en vierde lid en artikel 60a, eerste en vierde lid van de Participatiewet dan wel artikel 28, tweede, derde en zevende lid, van de IOAW/IOAZ.

Artikel 2.6 Wettelijke rente en kosten

De terugvordering wordt verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten, indien deze is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder of incassobureau.

Artikel 2.7 Toerekenen aflossingsbedragen

  • 1.

    Betaling ter voldoening van een bepaalde geldschuld strekt in de eerste plaats tot mindering van de verschenen rente, vervolgens tot mindering van de hoofdsom en tenslotte de lopende rente.

  • 2.

    Het college vordert de vorderingen op volgorde van boete, fraude, geldlening en overige vorderingen in zolang de belanghebbende geen verzoek heeft gedaan op grond van artikel 4:92 lid 2 van de Awb.

Artikel 2.8 Kruimelbedragen

Het college besluit niet tot terugvordering en/of verhaal over te gaan als de hoogte van de vordering op grond van de Participatiewet, IOAW, IOAW en het Bbz 2004 niet meer bedraagt dan € 50,00.

Artikel 2.9 Onderzoeken

Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, dient als gevolg van dit onderzoek de omvang van de betalingsverplichting opnieuw te worden vastgesteld.

Artikel 2.10 Kwijtschelding leenbijstand

  • 1.

    De belanghebbende als bedoeld in artikel 2.3 lid 1 van deze beleidsregels komt in aanmerking voor kwijtschelding van het restant van de geldlening die is verstrekt in verband met eerste inrichting van de woning, indien hij gedurende ten minste drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, inhoudende dat hij in totaal 36 maandtermijnen aaneengesloten heeft afgelost;

  • 2.

    De kwijtschelding wordt in beginsel ambtshalve verleend.

Artikel 2.11 Kwijtschelding openstaande vorderingen

  • 1.

    Het college kan overgaan tot kwijtschelding van het restant van een vordering welke niet het gevolg is van het schenden van de inlichtingenplicht, indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; of

    • b.

      gedurende vijf jaar niet (volledig) aan de opgelegde betalingsverplichting heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag alsnog heeft voldaan; of

    • c.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost, onder voorwaarde dat de reële verwachting is dat de afkoop van de bijstandsschuld meer oplevert dan wanneer de gebruikelijke incassoprocedure wordt gevolgd.

  • 2.

    Een verzoek als bedoeld in lid 1 wordt afgewezen, indien de belanghebbende de positie van de gemeente als schuldeiser heeft benadeeld.

  • 3.

    De voorwaarden voor kwijtschelding gelden per vordering afzonderlijk.

  • 4.

    Het college heroverweegt een besluit tot (gedeeltelijke) kwijtschelding, indien op een later tijdstip blijkt dat de belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid. Is echter vijf jaar of meer verstreken tussen het moment waarop de onjuiste dan wel onvolledige gegevensverstrekking bij het college bekend wordt en de datum waarop het kwijtscheldingsbesluit bekend is gemaakt, ziet het college daar van af.

Artikel 2.12 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

  • 1.

    Het college besluit, onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de Participatiewet dan wel artikel 29a van de IOAW/IOAZ, tot medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

    • c.

      de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de overige schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Medewerking aan een schuldregeling, voor zover deze medewerking leidt tot gehele of gedeeltelijk kwijtschelding van de vordering, kan niet worden verleend indien:

    • a.

      de terugvordering het gevolg is van het schenden van de inlichtingenplicht, er sprake is van opzet of grove schuld en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd dan wel aangifte bij het Openbaar Ministerie is gedaan ;

    • b.

      de terugvordering het gevolg is van bijstandsverlening in de vorm van een geldlening wegens een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b van de Participatiewet; of

    • c.

      de vordering wordt gedekt door hypotheek of pand op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3.

    Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen 12 maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen gesteld in het eerste lid, of

    • b.

      de belanghebbende de vordering jegens de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet, of

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 2.13 Kwijtschelding bedrijfskapitaal

Het college kan besluiten tot kwijtschelding van bedrijfskapitaal, verleend op grond van artikel 14 Bbz 2004, in de volgende gevallen:

  • a.

    geheel of gedeeltelijke kwijtschelding van bedrijfskapitaal is wettelijk mogelijk in die gevallen zoals beschreven in artikel 42, 43 en 43a tot en met d Bbz 2004;

  • b.

    indien bedrijfskapitaal verstrekt is volgens de artikelen 22 of 26 Bbz 2004 en dit volgens artikel 3 Bbz 2004 niet “om niet” verstrekt kan worden, bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal tien jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. De termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal drie jaar worden verlengd. Na het voldoen van aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.

  • c.

    er geen sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan.

  • d.

    indien alle zekerheden zijn uitgewonnen.

Artikel 2.14 Kwijtschelding rente

Indien in het eerste en/of het tweede boekjaar volgende op het jaar van aanvraag algemene bijstand is verstrekt op grond van het Bbz 2004, en blijkt dat het totale inkomen van belanghebbende in die jaren beneden de toepasselijke jaarnorm lag, dan kan het college besluiten alsnog de verschuldigde rente of reeds betaalde rente (deels) kwijt te schelden of na te betalen. De kwijtschelding of nabetaling kan niet meer bedragen dan het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen inclusief de verstrekte algemene en bijzondere bijstand in het boekjaar. Kwijtschelding is niet mogelijk als het vermogen hoger is dan de grenzen genoemd in artikel 3 Bbz 2004.

Artikel 2.15 Geen kwijtschelding bij krediethypotheek

Kwijtschelding als bedoeld in deze beleidsregel vindt niet plaats als de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

Artikel 2.16 Buiten invordering stellen vordering

  • 1.

    Indien gedurende vijf jaar niet op een vordering, die niet is ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht, is afgelost en de belanghebbende naar verwachting niet zal gaan aflossen, kan het college besluiten tot het buiten invordering stellen van het terug te vorderen bedrag indien belanghebbende:

    • a.

      niet traceerbaar is en een periodiek onderzoek niet tot invorderings-mogelijkheden heeft geleid;

    • b.

      in het buitenland woont en als gevolg daarvan incasso niet tot succes heeft geleid.

  • 2.

    Indien gedurende tien jaar niet op een vordering die is ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht is afgelost en de belanghebbende naar verwachting niet zal gaan aflossen, kan het college besluiten tot het buiten invordering stellen van het terug te vorderen bedrag indien belanghebbende:

    • a.

      niet traceerbaar is en een periodiek onderzoek niet tot invorderings-mogelijkheden heeft geleid;

    • b.

      in het buitenland woont en als gevolg daarvan incasso niet tot succes heeft geleid.

Artikel 2.17 Verlenen van uitstel van betaling

  • 1.

    Het college kan op verzoek van belanghebbende uitstel van betaling geven voor de duur van maximaal één jaar, indien de (financiële) omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

  • 2.

    Het college verleent op verzoek van belanghebbende uitstel van betaling, indien naar het oordeel van het college het uitstel bijdraagt tot de oplossing van een schuldenproblematiek.

  • 3.

    Gedurende het uitstel wordt niet aangemaand of ingevorderd.

  • 4.

    De termijn waarvoor het uitstel geldt, wordt vastgelegd in de beschikking tot uitstel van betaling. Aan deze beschikking kunnen voorwaarden worden verbonden.

Artikel 2.18 Weigeren van uitstel van betaling

Een verzoek om uitstel van betaling wordt in ieder geval afgewezen als:

  • a.

    de medewerking aan het betalingsuitstel van de verzoeker onvoldoende is;

  • b.

    onjuiste gegevens in het kader van het betalingsuitstel worden verstrekt;

  • c.

    de gevraagde gegevens niet (volledig) binnen de daartoe gestelde termijn zijn verstrekt;

  • d.

    de gevraagde zekerheid niet wordt gesteld;

  • e.

    de waarde van vermogensobjecten in redelijkheid te gelde kan worden gemaakt om daarmee de verschuldigde vordering af te lossen;

  • f.

    de berekende betalingscapaciteit zodanig is dat de schuld direct voldaan kan worden;

  • g.

    de voorgestelde betalingsregeling zich over een onaanvaardbare termijn uitstrekt;

  • h.

    de betalingsproblemen structureel zijn en uitstel tot betaling geen uitkomst zal bieden;

  • i.

    als met de debiteur al eerder een regeling is afgesproken, maar hij deze niet is nagekomen.

Artikel 2.19 Intrekken of wijzigen beschikking tot uitstel van betaling

De beschikking tot uitstel van betaling kan worden gewijzigd of ingetrokken indien:

  • a.

    de getroffen regeling niet wordt nageleefd;

  • b.

    de debiteur onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking zou hebben geleid;

  • c.

    veranderde omstandigheden zich verzetten tegen de voortduring van het uitstel.

Artikel 2.20 Wijze van invordering

  • 1.

    De belanghebbende dient het bedrag ineens en terstond binnen zes weken na dagtekening van het besluit te voldoen.

  • 2.

    De belanghebbende kan een verzoek doen om een minnelijke betalingsregeling te treffen, wanneer hij niet kan voldoen aan het onder lid 1 bepaalde.

  • 3.

    Als op enig moment blijkt dat de belanghebbende beschikt of kan beschikken over een vermogen waaruit de ten onrechte ontvangen uitkering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan, wordt dat vermogen aangewend om de vordering, zoveel als mogelijk, ineens en terstond af te lossen.

  • 4.

    Bij de invordering van vorderingen op grond van Bbz 2004 geldt:

    • a.

      Een uitkering levensonderhoud teruggevorderd op grond van artikel 12 lid 2 sub c Bbz 2004 wordt door het college ingevorderd. Er wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé-uitgaven in het jaar van bijstandsverlening wordt hierbij als verwijtbaar gedrag gezien.

    • b.

      Bij bedrijfskapitaal terwijl er nog een bestaand bedrijf bestaat beoordeelt het college of er invordering van de hoofdsom plus de rente achterstand ineens moet plaatsvinden. Het college beoordeelt of er een schuldregeling overeenkomstig artikel 42 Bbz 2004 noodzakelijk is of dat er een lagere betaalverplichting vastgesteld kan worden. Voorwaarde is dat het bedrijf dan levensvatbaar is. De wettelijke rente is van toepassing over de teruggevorderde hoofdsom en rente achterstand (Awb artikel 4:98 lid 1).

    • c.

      Bij het bestaan van zekerheden worden deze uitgewonnen voor zover niet wettelijk geregeld. Bij bezit van een eigen woning moet beoordeeld worden of het behoud van de eigen woning financieel verantwoord is. Het college beoordeelt of er sprake is van verwijtbaar handelen bij de “verkoop” van zekerheden en stemt hier de incasso op af.

    • d.

      Indien er sprake is van samenwerkingsverbanden waarbij de medevennoot zich aansprakelijk gesteld heeft voor de het verstrekte bedrijfskapitaal, wordt bij het niet nakomen van de verplichtingen ook de medevennoot aansprakelijk gesteld voor de terugbetaling

Artikel 2.21 Hoogte aflossingsbedrag bij minnelijke betalingsregeling

De belanghebbende moet het bedrag binnen de gestelde termijn voldoen, maar als dit niet mogelijk is kan het college de aflossing als volgt bepalen:

  • a.

    De omvang van de betalingsverplichting wordt vastgesteld op tenminste 5% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • b.

    Indien het inkomen de van toepassing zijnde bijstandsnorm te boven gaat, bedraagt de aflossings-ruimte 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, vermeerderd met 35% van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 2.22 Brutering uitkering

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om op grond van artikel 58, vijfde lid Participatiewet en artikel 25 IOAW/IOAZ de uitkering bruto terug te vorderen, in de volgende situaties:

  • a.

    Het ontstaan van de terugvordering is aan belanghebbende te wijten; en

  • b.

    Het is belanghebbende te verwijten dat de terugvordering niet in hetzelfde boekjaar is voldaan zodat verrekening nog kon plaatsvinden.

Artikel 2.23 Aanmaning

  • 1.

    Als de schuldenaar in verzuim is, verzendt het college een aanmaning waarin de schuldenaar gesommeerd wordt om alsnog binnen twee weken te betalen. Bij niet tijdige betaling zal deze worden afgedwongen door invorderingsmaatregelen te treffen.

  • 2.

    De gemeente brengt voor een aanmaning geen kosten in rekening.

Artikel 2.24 Uitvoering invordering bij niet nakomen betalingsverplichting

Als de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

  • a.

    verrekening met de maandelijks verleende bijstand of uitkering, op grond van artikel 48, vijfde lid, en artikel 60, derde lid van de Participatiewet, artikel 28, tweede lid en derde lid van de IOAW/IOAZ;

  • b.

    een executoriaal beslag in de zin van artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering of;

  • c.

    beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering of;

  • d.

    een conservatoir beslag in de zin van het Derde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 2.25 Bevoegdheid tot het verhalen van bijstand

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om de kosten van de bijstand te verhalen overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 6.5 van de Participatiewet, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

Artikel 2.26 Verplichting van de bijstandsgerechtigde

  • 1.

    Het college legt ingevolge artikel 55 van de Participatiewet de verplichting aan de bijstandsgerechtigde op om alimentatie naar draagkracht te vorderen middels een gerechtelijke uitspraak.

  • 2.

    Indien de alimentatie die vastgesteld is middels een gerechtelijke uitspraak niet tot uitbetaling komt, legt het college de verplichting op om uitbetaling af te dwingen, zo nodig door inschakeling van derden, zoals het LBIO of een deurwaarder.

Artikel 2.27 Verhaal van bijstand ten behoeve van ten laste komende kinderen

  • 1.

    Verhaal van de bijstand, welke ten behoeve van een ten laste komend kind wordt verstrekt, geschiedt naar draagkracht van de onderhoudsplichtige en tot maximaal de behoefte van het kind conform de Tremasystematiek, voor zover deze niet hoger is dan de kosten van bijstand. De hoogte van de verhaalsbijdrage wordt bepaald op basis van de bij gemeente beschikbare inkomstengegevens. Indien deze niet bekend zijn, worden deze gegevens bij de onderhoudsplichtige opgevraagd.

  • 2.

    Indien de onderhoudsplichtige niet of onvoldoende voldoet aan de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Participatiewet, wordt de hoogte van de verhaalsbijdrage voor (een) kind(eren) vastgesteld op basis van de hoogste inkomenscategorie conform de geldende behoeftetabel van de Trema-normen.

  • 3.

    Er wordt verhaald in overeenstemming met de rechterlijke uitspraak. Daarbij verhoogt het college het verschuldigde bedrag met de invordering verband houdende kosten.

  • 4.

    Indien een executoriale titel is verkregen op grond van artikel 62b of artikel 62h van de Participatiewet en de onderhoudsplichtige voldoet de verschuldigde bijdrage niet, dan wordt deze ingevorderd bij dwangbevel conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 2.28 Verhaal van bijstand ten behoeve van jongmeerderjarigen

  • 1.

    Verhaal van de bijstand, welke ten behoeve van een jongmeerderjarige wordt verstrekt, geschiedt naar draagkracht van de onderhoudsplichtige en tot maximaal de hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand voor de noodzakelijke bestaanskosten van de jongmeerderjarige. De hoogte van de verhaalsbijdrage wordt bepaald op basis van de bij gemeente beschikbare inkomstengegevens. Indien deze niet bekend zijn, worden deze gegevens bij de onderhoudsplichtige opgevraagd.

  • 2.

    Indien de onderhoudsplichtige niet of onvoldoende voldoet aan de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Participatiewet, wordt de hoogte van de verhaalsbijdrage voor (de) jongmeerderjarige(n) vastgesteld op de hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand voor de noodzakelijke bestaanskosten van de jongmeerderjarige.

  • 3.

    Er wordt verhaald in overeenstemming met de rechterlijke uitspraak. Daarbij verhoogt het college het verschuldigde bedrag met de invordering verband houdende kosten.

  • 4.

    Indien een executoriale titel is verkregen op grond van artikel 62b of artikel 62h van de Participatiewet en de onderhoudsplichtige voldoet de verschuldigde bijdrage niet, dan wordt deze ingevorderd bij dwangbevel conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 2.29 Verhaal van bijstand ten behoeve van ex-partners

  • 1.

    Verhaal van de bijstand, welke ten behoeve van een ex-partner wordt verstrekt, geschiedt naar draagkracht van de onderhoudsplichtige berekend conform de Tremasystematiek en de geldende alimentatienormen. De hoogte van de verhaalsbijdrage wordt bepaald op basis van de bij gemeente beschikbare inkomstengegevens. Indien deze niet bekend zijn, worden deze gegevens bij de onderhoudsplichtige opgevraagd.

  • 2.

    Indien de onderhoudsplichtige niet of onvoldoende voldoet aan de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Participatiewet, wordt de hoogte van de verhaalsbijdrage voor een ex-partner vastgesteld op basis van de hoogste inkomenscategorie conform de geldende behoeftetabel van de Trema-normen.

  • 3.

    Er wordt verhaald in overeenstemming met de rechterlijke uitspraak. Daarbij verhoogt het college het verschuldigde bedrag met de invordering verband houdende kosten.

  • 4.

    Indien een executoriale titel is verkregen op grond van artikel 62b of artikel 62h van de Participatiewet en de onderhoudsplichtige voldoet de verschuldigde bijdrage niet, dan wordt deze ingevorderd bij dwangbevel conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 2.30 Afzien van verhaal om dringende redenen

Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van het nemen van een verhaalsbesluit indien gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 2.31 Vaststelling van het te verhalen bedrag in verband met onderhoudsplicht

  • 1.

    Vaststelling van de draagkracht geschiedt volgens de Tremanormen.

  • 2.

    Is er sprake van een recente rechterlijke uitspraak inzake alimentatie (niet ouder dan zes maanden), die gebaseerd is op een zelfstandig oordeel van de rechtbank, dan wordt deze uitspraak gevolgd door het college.

  • 3.

    De verhaalsbijdrage als gevolg van artikel 62 van de Participatiewet wordt opgelegd met ingang van de datum van eerste aanschrijving van degene op wie wordt verhaald.

Artikel 2.32 Indienen verzoekschrift ten behoeve van verhaal in rechte

  • 1.

    Indien degene op wie wordt verhaald een door het college vastgestelde verhaalsbijdrage niet (volledig) voldoet, wordt verhaal in rechte toegepast door middel van het indienen van een verzoekschrift bij de Rechtbank met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De indiening van een verzoekschrift dient zo spoedig mogelijk plaats te vinden.

  • 2.

    Van verhaal in rechte wordt enkel afgezien als het verzoek om vaststelling in rechte met grote waarschijnlijkheid wordt afgewezen.

Artikel 2.33 Onderzoeken

Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, dient als gevolg van dit onderzoek de omvang van de betalingsverplichting opnieuw te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 3.1 Bezwaar- en beroepschrift

  • 1.

    Als de schuldenaar een gemotiveerd bezwaarschift tegen een vordering indient, merkt het college het bezwaarschrift aan als een verzoek van uitstel van betaling.

  • 2.

    Een beroepschrift tegen de beslissing op het bezwaarschrift en een door de schuldenaar ingesteld beroep tegen een rechterlijke uitspraak over de juistheid van een dergelijke uitspraak, gelden niet als een verzoek om uitstel van betaling.

Artikel 3.2 Hardheidsclausule

Het college kan bepalingen uit deze beleidsregels buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover strikte toepassing van die bepalingen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 3.3 Citeertitel en inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 01 januari 2022 en wordt aangehaald als ‘Beleidsregels terugvordering, invordering, kwijtschelding en verhaal gemeente Staphorst’.

Artikel 3.4 Bevoegdheid college

In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Aldus vastgesteld te Staphorst op 21 december 2021,

Burgemeester en wethouders van de gemeente Staphorst,

de secretaris

de burgemeester

Algemene toelichting

 

Op grond van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving is het college verplicht om de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen wegens het niet nakomen van de inlichtingenplicht. Ook het aan het terugvorderingsbesluit voorafgaande herzienings- of intrekkingsbesluit is een verplichting voor het college. Deze verplichtingen zijn ook van toepassing voor de Bbz 2004 en de IOAW/IOAZ.

 

Het kan voor komen dat het college het terugvorderingsbedrag moet matigen omdat de hoogte van het bedrag niet in verhouding staat tot het reparatoire karakter van de terugvordering. Dat heeft de Centrale Raad van Beroep beslist. Er zijn ook situaties denkbaar waarbij de ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen bijstand niet het gevolg is van het schenden van de inlichtingenplicht. In die gevallen is het nemen van een terugvorderingsbesluit een discretionaire bevoegdheid van het college.

 

In deze beleidsregels is het uitgangspunt neergelegd dat het college ook in die gevallen overgaat tot terugvordering en voor zover van toepassing daaraan voorafgaande een herzieningsbesluit of intrekkingsbesluit neemt. De wettelijke verplichtingen van het college hebben ook gevolgen voor de bevoegdheid om tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering over te gaan en het verlenen van medewerking aan een schuldregeling. Het college is daarbij gehouden aan de wettelijke voorwaarden.

 

Voor de kwijtschelding van vorderingen wordt onderscheid gemaakt in vorderingen die het gevolg zijn van het schenden van de inlichtingenplicht en vorderingen die niet het gevolg zijn van het schenden van de inlichtingenplicht. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om van alle gezinsleden en van de zogeheten verzwegen partner terug te kunnen vorderen. Het uitgangspunt is dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid. Verder wordt nog aangegeven hoe het college de omvang van de aflossingsverplichting vaststelt.

 

Het verhalen van de kosten van bijstand is een bevoegdheid van het college. Het uitgangspunt is dat het college gebruik maakt van deze bevoegdheid. Verhaal heeft nooit betrekking op personen die de bijstand zelf ontvangen, maar op derden zoals de onderhoudsplichtige.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1.1 Begrippen

Speken voor zich, behoeven geen toelichting.

 

Artikel 2.1 Algemene bepalingen

Eerste en tweede lid

Bij een terugvordering die het gevolg is van het schenden van de inlichtingenplicht is het college verplicht om terug te vorderen (artikel 58 lid 1 PW, artikel 25 lid 1 IOAW/IOAZ). Wel is een voorafgaand intrekkings- of herzieningsbesluit nodig (artikel 54 lid 3 PW, artikel 17 lid 3 IOAW/IOAZ). Ook deze intrekking of herziening is verplicht.

Het gegeven dat artikel 58 lid 1 PW en artikel 25 lid 1 IOAW/IOAZ een verplichtend karakter hebben, staat er niet aan in de weg dat bij de vaststelling van de hoogte van het terug te vorderen bedrag rekening wordt gehouden met een eventueel aanvullend recht op bijstand. Immers kan op grond van deze artikelen niet méér worden teruggevorderd dan per saldo ten onrechte aan bijstand is verleend. Hierbij is van belang dat een besluit tot terugvordering op grond van artikel 58 lid 1 PW en artikel 25 lid 1 IOAW/Z reparatoir van aard is en niet gericht op sanctionering, maar op herstel in de rechtmatige toestand, zoals die zou hebben bestaan indien de belanghebbende van meet af aan de juiste inlichtingen had verstrekt.

 

In het geval vermogensbestanddelen zijn verzwegen en belanghebbende daardoor feitelijk vermogen boven de vermogensgrens heeft gehad, heeft hij gedurende die gehele periode geen recht op bijstand. Intrekking van het recht op bijstand over die periode is verplicht. Niettemin prevaleert bij de terugvordering dan het reparatoire karakter van de terugvordering en moet de terugvordering in voorkomende gevallen worden beperkt tot het ‘vermogensoverschot’.

Het gegeven dat artikel 58 lid 1 PW verplicht tot terugvordering bij schending van de inlichtingenplicht, staat er niet aan in de weg dat bij de vaststelling van de hoogte van het terug te vorderen bedrag rekening wordt gehouden met een eventueel recht op bijstand naar de norm voor gehuwden. Indien en voor zover belanghebbende voldoende aannemelijk maakt dat hij wel nog (gedeeltelijk) recht op bijstand zou hebben gehad naar de norm voor gehuwden dient de terugvordering overeenkomstig te worden gematigd.

 

Derde en vierde lid

Aan deze bevoegdheid wordt uiteraard geen uitvoering gegeven indien het college in redelijkheid niet kan overgaan tot herziening dan wel intrekking van het recht. Terugvordering op grond van artikel 58 lid 2 onder a PW dan wel artikel 25 lid 2 en 3 IOAW/IOAZ vereist een voorafgaand intrekkings- of herzieningsbesluit op grond van artikel 54 lid 3 PW dan wel artikel 17 lid 3 IOAW/IOAZ. Bij deze herziening is van belang dat belanghebbende had moeten kunnen begrijpen dat hij teveel of ten onrechte bijstand ontving.

 

Artikel 58 lid 2 onder b Participatiewet

Bij het niet nakomen van de aan de geldlening verbonden verplichtingen gaat het in de eerste plaats om het niet nakomen van de aflosverplichtingen. Het niet meewerken aan het vestigen van een hypotheekrecht valt hier ook onder. Indien er zekerheden zijn gesteld, kan het college besluiten om deze zekerheden uit te winnen ter terugbetaling van de lening. Artikel 58 lid 2 onder b PW maakt bij niet (behoorlijke) nakoming van de uit een geldlening voortvloeiende verplichtingen terugvordering van de reeds verstrekte leenbijstand mogelijk zonder dat een afzonderlijk besluit tot intrekking van die bijstand behoeft te worden genomen.

 

Artikel 58 lid 2 onder c Participatiewet

Ingeval van bijstandsverlening in de vorm van het stellen van een borgtocht, dan kan de schuldeiser het college (voor maximaal de borg) aanspreken op het moment dat de belanghebbende zijn betalingsverplichtingen niet (meer) nakomt. Het college kan de kosten van bijstand van belanghebbende terugvorderen, op het moment dat de schuldeiser het college aanspreekt.

Artikel 58 lid 2 onder d Participatiewet

Het kan voor komen dat het college een voorschot heeft verleend, maar achteraf blijkt dat de aanvraag in verband waarmee de voorschotten zijn verstrekt, wegens ontbrekende gegevens buiten behandeling is gesteld. Strikt genomen is na het verstrekken van de voorschotten niet inhoudelijk beoordeeld of belanghebbende op dat moment geen recht op bijstand had. Een redelijke wetsuitleg brengt echter mee dat in een geval waarin de aanvraag niet heeft geleid tot toekenning van de bijstand omdat de aanvraag buiten behandeling is gesteld, op één lijn wordt gesteld met de situatie waarin wel is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.

 

Artikel 58 lid 2 onder e Participatiewet

Het gaat hier om situaties waarin het college feitelijk meer heeft betaald dan was toegekend (onverschuldigd betaald). Herziening of intrekking is dan niet aan de orde (de toekenning zelf is immers juist). Deze terugvorderingsbevoegdheid kan alleen worden uitgeoefend als belanghebbende redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat hij teveel aan bijstand ontving. De bevoegdheid tot terugvordering verjaart na twee jaar (artikel 58 lid 6 PW).

 

Artikel 58 lid 2 onder f sub 1 Participatiewet

Het gaat hier om aanspraken op middelen die ten tijde van de betreffende periode van bijstandsverlening nog niet verzilverd kunnen worden. Terugvordering is mogelijk op het moment dat de aanspraken wel verzilverd kunnen worden. Voorbeelden zijn: een nog niet afgewikkelde erfenis, de afwikkeling van een schadevergoeding na een eerder ongeval en de nabetaling van salaris of een uitkering. Hierbij is het onderscheid tussen inkomen en vermogen van belang.

 

Vermogen

Achteraf ontvangen vermogen moet worden opgeteld bij het vermogenssaldo ten tijde van de aanvang van de bijstandsverlening of, als dat later is, ten tijde van het ontstaan van de aanspraak. Voor zover dan, achteraf bezien het vermogen de vermogensgrens heeft overschreden, kan er worden teruggevorderd tot maximaal de verleende bijstand. Vermogensbestanddelen moeten daarbij worden gewaardeerd naar de waarde op het moment dat belanghebbende hierover daadwerkelijk kan beschikken. In het geval van een erfenis ontstaat de aanspraak op de datum van overlijden van de erflater en in het geval van een schadevergoeding wegens een ongeval ontstaat de aanspraak op de datum van het ongeval.

 

Inkomen

Achteraf ontvangen middelen die als inkomen worden aangemerkt, moeten worden toegerekend aan de periode waarop het betrekking heeft. Als over deze periode bijstand is verleend, kan de bijstand worden teruggevorderd ter hoogte van dit inkomen maar nooit meer dan er aan bijstand is verleend. Voor zover de nabetaling van inkomen ziet op een periode voorafgaand aan de bijstandsverlening, wordt deze nabetaling als vermogen aangemerkt en geldt hetgeen hiervoor over vermogen is gezegd overeenkomstig.

 

Inlichtingenplicht

Op het moment dat over de middelen wordt beschikt of redelijkerwijs kan worden beschikt, is belanghebbende verplicht daar melding van te doen. Doet belanghebbende dat niet, dan is er sprake van een schending van de inlichtingenplicht. Dit betekent ook dat het college verplicht is de ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen bijstand terug te vorderen vanaf de datum van de schending (artikel 58 lid 1 PW). Omdat er dan geen sprake is van een zelfstandig terugvorderingsbesluit, is het college verplicht om eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit te nemen (artikel 54 lid 3 eerste zin PW). Daarnaast is het college in principe verplicht is om een bestuurlijke boete op te leggen (artikel 18a lid 1 PW). Daarbij wordt opgemerkt dat de bestuurlijke boete alleen betrekking kan hebben op de periode (terugvordering) vanaf de datum of de periode dat belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden.

 

Artikel 58 lid 2 onder f sub 2 Participatiewet

Het gaat hierbij om een achteraf ontvangen vergoeding voor kosten waarvoor bijstand is verleend. Een voorbeeld is een proceskostenvergoeding in gevallen waarin eerder bijzondere bijstand was verleend voor de eigen bijdrage rechtsbijstand en/of het griffierecht.

 

Artikel 59 lid 2 Participatiewet en artikel 26 IOAW/IOAZ

In dit artikel wordt de mogelijkheid geschept om ook van een verzwegen partner te kunnen terugvorderen (dit betreft dan een zelfstandig terugvorderingsbesluit). De verzwegen partner kan tegen dit besluit bezwaar en beroep instellen. Daarbij kan ook de gezamenlijke huishouding c.q. het niet duurzaam gescheiden leven ter discussie worden gesteld. De verzwegen partner is immers geen belanghebbende bij de intrekking en terugvordering van de uitkerings-ontvangende partner. Het college moet het besluit separaat toezenden aan de verzwegen partner. Het enkele feit dat de belanghebbende en vermeende partner op hetzelfde adres wonen, maakt dit niet anders, zeker niet indien de door het college veronderstelde gezamenlijke huishouding wordt betwist.

 

Dringende redenen

Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering is alleen mogelijk in het geval van dringende redenen (artikel 58 lid 8 PW, artikel 25 lid 7 IOAW/IOAZ). Deze dringende redenen moeten betrekking hebben op de gevolgen van de terugvordering en dus niet op de omstandigheden die hebben geleid tot de terugvordering. Naar vaste jurisprudentie van de CRvB gaat het daarbij dan om een zodanig bijzondere situatie dat terugvordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende.

 

Vijfde lid

Op grond van artikel 59 lid 4 PW zijn alle gezinsleden van wie de bijstand kan worden teruggevorderd op grond van het eerste, tweede of derde lid hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de vordering. Op grond van artikel 26 lid 3 IOAW/IOAZ is de belanghebbende en de persoon met wiens inkomen rekening had moeten worden gehouden hoofdelijk aansprakelijk. Dit houdt in dat elk gezinslid afzonderlijk verplicht is tot betaling van het gehele bedrag, met dien verstande dat wat de één betaalt ook voor de ander als bevrijdend betaald geldt. Hoe betrokkenen de betaling van de schuld onderling regelen, is voor het college niet relevant. Naar de letter van de Participatiewet ziet de hoofdelijke aansprakelijkheid ook op eventuele minderjarige kinderen indien zij in de teruggevorderde bijstand waren begrepen. Het college gaat hieraan voorbij. Dat wil zeggen dat het college de hoofdelijke aansprakelijkheid niet zal inroepen ten aanzien van minderjarige kinderen zolang zij de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt.

 

Zesde lid

De terugvordering is een preferente vordering, direct volgend op de vorderingen genoemd in artikel 3:288 BW. Daarmee gaat de invordering van terugvorderingsschulden voor op concurrente vorderingen. Er kunnen ook vorderingen zijn met een gelijke preferentie (bv. terugvordering in een andere gemeente). Deze rangregeling is van belang voor de mogelijkheden tot pseudo-verrekening en beslaglegging. Als het college zelf kan verrekenen, is de rangorde niet van belang, aangezien verrekening altijd boven beslag gaat.

 

Zevende lid

Een terugvordering wordt in eerste instantie netto berekend. Na afloop van het kalanderjaar waarop de betreffende terugvordering ziet, kan het college de vordering bruteren (artikel 58 lid 5 PW, artikel 25 lid 5 IOAW/IOAZ). Indien het betreffende kalenderjaar op het moment van terugvorderen nog niet is verstreken, kan een bruteringsbesluit pas worden genomen op het moment dat het kalenderjaar is verstreken. Bruteren is een discretionaire bevoegdheid. Het college mag geen gebruik maken van deze bevoegdheid in gevallen waarin belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het ontstaan van de vordering of het niet terugbetalen binnen het lopende kalenderjaar. Gelijk aan de gedachtenlijn van het zevende lid geldt ook voor de Bbz 2004 dat de gedane afdracht van loonheffing wordt teruggevorderd.

 

Artikel 2.2 Terugvorderingsbesluit

Dit artikel beschrijft de vormvereisten waaraan een beschikking minimaal moet voldoen. Een aanvulling op individuele gronden is ten allen tijde mogelijk.

 

Artikel 2.3 Aflossing leenbijstand

Eerste lid

Conform de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet wordt uitgegaan van 5% aflossingsruimte indien de belanghebbende een uitkering ontvangt. Als het inkomen hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, wordt de aflossingsruimte van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm vermeerderd met 35% van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm. Met deze regeling stimuleert het college het principe dat werk moet lonen.

 

Tweede tot en met derde lid

In deze leden is bepaald in welke situaties het college de hoogte van aflossing kan wijzigen.

 

Artikel 2.4 De betalingsverplichting en de betalingsregeling

Eerste lid

De belanghebbende is in beginsel verplicht om binnen zes weken na het verzenden van de terugvorderings-beschikking het gehele bedrag terug te betalen (artikel 4:87 lid 1 Awb).

 

Tweede en derde lid

Het college kan een aflossingsregeling met belanghebbende afspreken. Bij het vaststellen van het bedrag moet het college de beslagvrije voet respecteren. Het college kiest ervoor om de aflossingsruimte tenminste op 5% van het inkomen vast te stellen. Het gedeelte van het inkomen dat hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm wordt voor 35% in aanmerking genomen als extra aflossingsruimte. Met eventuele aflossingen die belanghebbende doet op andere schulden hoeft het college geen rekening te houden als het gaat om schulden die niet of minder preferent zijn dan de terugvordering.

 

Vierde lid

In artikel 6:16 Awb is vastgelegd dat een bezwaar of beroep geen schorsende werking heeft van het besluit waartegen het gericht is. Het college vindt echter dat een bezwaarschrift aangemerkt moet worden als zijnde een verzoek van uitstel tot betaling (en dus een schorsende werking heeft). Dat geldt niet voor een ingediend beroepschrift.

 

Artikel 2.5Verrekening

Verrekenen

Op grond van artikel 60 lid 3 PW of artikel 28 lid 2 IOAW/Z is het college bevoegd om de terugvordering te verrekenen met een lopende uitkering. Hierbij moet in beginsel de beslagvrije voet worden gerespecteerd. Voor wat betreft de hoogte van het te verrekenen bedrag sluit het college, in overeenstemming met de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, aan bij hetgeen is bepaald in artikel 2.3 van deze beleidsregels. Indien het een vordering betreft wegens het schenden van de inlichtingenplicht, is deze vorm van verrekenen (indien mogelijk) verplicht (artikel 60 lid 4 PW, artikel 28 lid 3 IOAW/Z). Op grond van artikel 60a lid 4 PW dan wel artikel 28 lid 7 IOAW/Z kan het college de terugvordering verrekenen met elke andere vordering die belanghebbende op het college heeft. Het college kan bijvoorbeeld een te betalen vergoeding voor proceskosten of een verschuldigde dwangsom afboeken op de terugvordering.

 

Pseudo-verrekenen

Indien belanghebbende een uitkering ontvangt in een andere gemeente, moet deze andere gemeente de uitkering boven de beslagvrije voet afdragen aan de gemeente, indien het college daarom vraagt (artikel 60a lid 1 PW, artikel 28 lid 4 IOAW/Z). Hetzelfde geldt voor de door het UWV verstrekte uitkeringen (artikel 60a lid 2 PW, artikel 28 lid 4 IOAW/Z) en voor de door de SVB verstrekte uitkeringen (artikel 60a lid 3 PW, artikel 28 lid 4 IOAW/Z).

Artikel 2.6 Wettelijke rente en kosten

Indien belanghebbende niet zelf overgaat tot betaling van de schuld en verrekening of pseudo-verrekening niet mogelijk is, kan het college overgaan tot invordering bij dwangbevel. Voor het betekenen van het dwangbevel is geen deurwaarder nodig (artikel 60 lid 5 PW, artikel 28 lid 5 IOAW/IOAZ). Met dit dwangbevel kan het college beslag leggen op het loon van belanghebbende bij een werkgever maar ook op eventuele bezittingen van belanghebbende. Voor dit laatste is wel een gerechtsdeurwaarder nodig.

Indien een terugvordering niet tijdig wordt terugbetaald, mag het college ook de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel in rekening brengen. De wettelijke rente wordt niet in rekening gebracht. Er worden ook geen kosten voor een dwangbevel in rekening gebracht. Indien een vordering in handen wordt gegeven van een gerechtsdeurwaarder worden de invorderingskosten wel in rekening gebracht.

 

Artikel 2.7 Toerekenen aflossingsbedragen

Dit artikel bepaalt de wijze waarop het college aflossingsbedragen toerekent (artikel 4:92 lid 1 Awb). Artikel 4:92 lid 2 Awb regelt dat indien een schuldenaar verschillende geldschulden heeft bij dezelfde schuldeiser, de schuldenaar bij de betaling de geldschuld kan aanwijzen waaraan de betaling moet worden toegerekend.

 

Artikel 2.8 Kruimelbedragen

Deze situatie kan zich voordoen tijdens de verlening van bijstand of een uitkering maar ook in situaties waarin bijstand of een uitkering wordt beëindigd/ingetrokken. Indien het college vaststelt dat het netto terug te vorderen bedrag lager is dan € 50,00 netto, dan wordt van terugvordering afgezien.

 

Artikel 2.9Onderzoeken

Onderzoeken vinden plaats indien gewijzigde omstandigheden daar aanleiding toe geven.

 

Artikel 2.10 Kwijtschelding leenbijstand

Dit artikel bepaalt de voorwaarden voor kwijtschelding van de bijzondere bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening. Belanghebbende hoeft hier geen verzoek voor in te dienen. De geldlening wordt kwijtgescholden indien belanghebbende gedurende een aaneengesloten periode van tenminste drie jaar volledig aan zijn aflossingsverplichting heeft voldaan (36 maandtermijnen heeft afgelost). Hij dient dus in een tijdsbestek van drie jaar, tenminste 36 termijnbedragen te voldoen. Als belanghebbende over een bepaalde maand verzuimt zijn aflossingsverplichting na te komen, maar deze maandtermijn alsnog voldoet voordat de drie-jarentermijn is verstreken, komt hij alsnog voor kwijtschelding in aanmerking. Voldoet belanghebbende deze aflossingsverplichting nadat de drie-jarentermijn is verstreken dan komt hij niet in aanmerking voor kwijtschelding.

 

Artikel 2.11 Kwijtschelding openstaande vorderingen

Eerste lid

Om voor kwijtschelding als bedoeld in dit artikel in aanmerking te komen, zal belanghebbende een verzoek moeten indienen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vorderingen die niet het gevolg zijn van het schenden van de inlichtingenplicht en vorderingen die wel op grond daarvan zijn ontstaan. Artikel 58 lid 7 van de Participatiewet regelt de procedure omtrent kwijtschelding van vordering als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht. Dit lid regelt daarom de procedure ingeval er geen sprake is van het schenden van de inlichtingenplicht. Het verschil betreft de termijn (vijf i.p.v. de wettelijke tien jaar).

De maanden in de periode van vijf jaar waarin het college heeft besloten de afloscapaciteit te verlagen of (tijdelijk) op nihil te stellen, tellen mee voor de periode van vijf jaar.

 

Hoofdelijke aansprakelijkheid

De voorwaarden om voor kwijtschelding in aanmerking te komen, worden per persoon én per vordering beoordeeld. Het besluit tot kwijtschelding heeft dus alleen betrekking heeft op de persoon die om kwijtschelding heeft verzocht.

Tweede lid

Om misbruik of oneigenlijk gebruik van de mogelijkheden tot kwijtschelding te voorkomen, wordt een verzoek daartoe afgewezen indien de belanghebbende de positie van de gemeente als schuldeiser heeft benadeeld. Daar kan bijvoorbeeld sprake van zijn indien er middelen worden geschonken aan derden of als de afloscapaciteit verminderd wordt door het aangaan van niet noodzakelijke financiële verplichtingen.

 

Derde lid

Het college beoordeelt per vordering of deze in aanmerking kan komen voor kwijtschelding. Dat wil zeggen dat het aflossen op vordering 1 en het (nog) niet of nauwelijks aflossen op vordering 2 niet kan leiden tot kwijtschelding van vordering 2 omdat gedurende vijf jaar alleen volledig op vordering 1 is afgelost. Uit artikel 58 lid 7 PW en artikel 25 lid 6 IOAW/Z (verplichte terugvordering) volgt dat belanghebbende voor elke vordering apart moet voldoen aan de voorwaarden om voor kwijtschelding in aanmerking te komen.

 

Vierde lid

Dit lid regelt de bevoegdheid van het college om terug te komen van een besluit tot (gedeeltelijke) kwijtschelding. Dat wil zeggen dat het besluit kan worden ingetrokken. Het college gaat daartoe over indien het besluit tot (gedeeltelijke) kwijtschelding is genomen op basis van onjuiste of onvolledige gegevens die door belanghebbende zijn verstrekt.

 

Artikel 2.12 Kwijtschelden wegens schuldenproblematiek

Dit artikel geeft de bevoegdheid aan het college om in het geval van een problematische schuldensituatie medewerking te verlenen aan een schuldregeling én kwijtschelding te verlenen voor vorderingen die niet het gevolg zijn van het schenden van de inlichtingenplicht.

 

Eerste lid

Dit lid bepaalt onder welke voorwaarden het college medewerking verleent aan een eventuele schuldregeling. Aan de voorwaarden genoemd onder lid 1 sub a en b wordt voldaan indien de schuldregeling tot stand is gekomen door een professionele schuldhulpverleningsorganisatie. In die situaties mag aangenomen worden dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast staat dat een schuldregeling noodzakelijk is en de schuldhulpvrager een positieve houding toont om zijn schulden-problematiek aan te pakken.

 

Tweede lid

Dit lid bepaalt in welke situaties (bij welke vorderingen) het college geen medewerking verleent aan een schuldregeling. Wettelijk is bepaald dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend, indien de vordering(en) een fraudevordering betreft, er sprake is van opzet of grove schuld en daarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd of strafrechtelijk aangifte is gedaan (artikel 60c PW en artikel 29a IOAW/Z), voor zover deze medewerking leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van deze vordering.

 

De andere uitzonderingen zijn in deze beleidsregels bepaald. Het gaat om vorderingen die gedekt zijn middels pandrecht of krediethypotheek alsmede vorderingen die betrekking hebben op bijstand in de vorm van een geldlening als gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 48 lid 2 onder b PW).

 

Derde lid

Dit lid bepaalt in welke situaties het college overgaat tot intrekking van een besluit tot medewerking aan een schuldregeling.

 

Artikel 2.15 Geen kwijtschelding bij krediethypotheek

Het vestigen van een krediethypotheek geeft extra zekerheid voor de gemeente. Bij verkoop van de woning ontvangt de gemeente direct het volledige bedrag van de verstrekte bijstand in de vorm van een geldlening terug. Om die reden is kwijtschelding niet aan de orde.

Artikel 2.16 Buiten invordering stellen vordering

Het eerste lid geeft invulling aan de bevoegdheid om van (verdere) invordering af te zien indien er geen sprake is van het schenden van de inlichtingenplicht. Daarvoor zijn geen wettelijke regels vastgesteld. Dit artikel voorziet daarom in de termijn waarbinnen het college kan overgaan tot het buiten invordering stellen van een vordering én op welke situaties de buiten invorderingstelling betrekking heeft. Onderdeel a heeft betrekking op de situatie waarbij de verblijfplaats van de belanghebbende onbekend is (gebleven). Het college zal hier periodiek onderzoek naar moeten verrichten. Ook zal daarbij de verjaring van een vordering moeten worden voorkomen. Daarvoor zal een stuitingshandeling als bedoeld in artikel 4:106 Awb worden gedaan. Denk bijvoorbeeld een aanmaning of het uitvaardigen van een dwangbevel. Onderdeel b heeft specifiek betrekking op de in het buitenland woonachtige belanghebbende.

Het tweede lid geeft onder dezelfde condities als het eerste lid invulling aan de bevoegdheid om van (verdere) invordering af te zien indien er wel sprake is van het schenden van de inlichtingenplicht.

 

Artikel 2.17 Verlenen van uitstel van betaling

Dit artikel regelt onder welke voorwaarden uitstel van betaling kan worden verleend.

 

Eerste, tweede en derde lid

Spreken voor zich, behoeven geen toelichting.

 

Vierde lid

Het college kan voorwaarden verbinden aan haar besluit tot uitstel van betaling. Hierbij kan gedacht worden aan de voorwaarde om mee te werken aan een betalingsregeling of een verplichting tot het stellen van zekerheid.

 

Artikel 2.18 Weigeren van uitstel van betaling

In dit artikel is geregeld wanneer géén uitstel van betaling wordt verleend. De redenen hiervoor zijn veelal:

  • geen, onvoldoende of niet tijdige medewerking of inlichtingen van de belanghebbende;

  • aanwezigheid van middelen;

  • het niet nakomen van eerdere regelingen.

Artikel 2.19 Intrekken of wijzigen beschikking tot uitstel van betaling

Dit artikel regelt onder welke voorwaarden de beschikking tot uitstel van betaling kan worden gewijzigd of ingetrokken.

 

Artikel 2.20 Wijze van invordering

Dit artikel regelt dat een belanghebbende de vordering binnen zes weken na het terugvorderingsbesluit moet betalen. Een verzoek om een betalingsregeling moet ook binnen zes weken. Na deze zes weken wordt er een aanmaning verzonden. Mocht blijken dat er voldoende vermogen is om de gehele vordering ineens af te betalen dan maakt het college daar gebruik van. Hierbij wordt geen vermogensvrijlating gehanteerd.

 

Artikel 2.21 Hoogte aflossingsbedrag bij minnelijke betalingsregeling

De hoogte van de aflossing wordt op dezelfde manier vastgesteld als in artikel 2.3. van deze beleidsregel.

 

Artikel 2.22 Brutering uitkering

Vorderingen waarbij er geen sprake is van fraude én die in hetzelfde boekjaar terugbetaald worden, worden netto verrekend. Een openstaand restsaldo aan het van het boekjaar wordt altijd gebruteerd. Bij fraudevordering of vorderingen die anderzijds verwijtbaar zijn wordt ook altijd gebruteerd. Het bruto terugbetaalde bedrag wordt voor de belanghebbende als negatief inkomen aangemerkt.

 

Artikel 2.23 Aanmaning

Als er binnen zes weken na het terugvorderingsbesluit niet betaald is, dan wel geen betalingsregeling is afgesproken, stuurt het college een aanmaning. Deze aanmaning stelt de belanghebbende in de gelegenheid om alsnog binnen twee weken te betalen. Bij verzuim worden er na deze twee weken invorderingsmaatregelen genomen.

 

Artikel 2.24 Uitvoering invordering bij niet nakomen betalingsverplichting

Bij belanghebbenden die niet meewerken aan een betalingsregeling en die nog steeds bijstand of uitkering van de gemeente ontvangen, wordt verrekening toegepast. Is verrekening niet mogelijk dan wordt er beslag gelegd op de uitkering. Beslaglegging geschiedt op basis van de artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

 

Artikel 2.25 Bevoegdheid tot het verhalen van bijstand

De artikelen 61 tot en met 62i PW zijn geformuleerd als 'kan-bepalingen'. Verhaal is dus geen verplichting voor het college. Artikel 2.25 van deze beleidsregels bepaalt dat het college gebruik maakt van de bevoegdheden zoals genoemd in de artikelen 61 tot en met 62i Participatiewet, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

Het college kan aan jongmeerderjarigen bijzondere bijstand verlenen. Dat zijn personen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt. Gelet op de leeftijd zijn de ouders nog onderhoudsplichtig voor hen. Dat is de reden waarom het college in beginsel gebruik maakt van de bevoegdheid tot verhaal op de ouder(s).

 

Artikel 2.26 Verplichting van de bijstandsgerechtigde

Dit artikel regelt dat belanghebbende eerst actie moet ondernemen, alvorens het college gebruik gaat maken van haar bevoegdheid tot verhaal.

 

Artikel 2.27 Verhaal van bijstand ten behoeve van ten laste komende kinderen

Eerste lid

Uitgangspunt is dat een onderhoudsplichtige voor wat betreft minderjarige kinderen, altijd, ongeacht de hoogte of het soort inkomen in principe een bijdrage verschuldigd is. Dit lid bepaalt de maximering van de onderhoudsbijdrage.

 

Tweede lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

 

Derde lid

Het college zal in de situatie zoals bedoeld in dit lid degene op wie wordt verhaald aanschrijven met de verplichting om het verschuldigde bedrag binnen 30 dagen na verzending van de brief te voldoen (artikel 62b lid 2 PW). Indien aan deze verplichting geen gehoor wordt gegeven, dan wordt vervolgens een aanmaning verzonden. Het verschuldigde bedrag kan worden verhoogd met de genoemde kosten.

 

Vierde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

 

Artikel 2.28 Verhaal van bijstand ten behoeve van jongmeerderjarigen

Eerste lid

Dit lid bepaalt de maximering van de onderhoudsbijdrage.

 

Tweede en vierde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

 

Derde lid

Zie de toelichting op artikel 2.27 derde lid.

 

Artikel 2.29 Verhaal van bijstand ten behoeve van ex-partners

Eerste lid

Dit lid bepaalt de maximering van de onderhoudsbijdrage.

 

Tweede lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

 

Derde lid

Het college zal in de situatie zoals bedoeld in dit lid degene op wie wordt verhaald aanschrijven met de verplichting om het verschuldigde bedrag binnen 30 dagen na verzending van de brief te voldoen (artikel 62b lid 2 PW). Indien aan deze verplichting geen gehoor wordt gegeven, dan wordt vervolgens een aanmaning verzonden. Het verschuldigde bedrag kan worden verhoogd met de genoemde kosten.

 

Vierde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

 

Artikel 2.30 Afzien van verhaal om dringende redenen

Dit artikel bepaalt dat het college geheel of gedeeltelijk van verhaal kan afzien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Het afzien van het nemen van een verhaalsbesluit is iets anders dan het afzien van verhaal in rechte. Bij dat laatste heeft het college wel een verhaalsbesluit genomen, maar wordt vervolgens geen procedure aanhangig gemaakt bij de rechter indien degene op wie verhaald wordt, niet tot betaling overgaat. Een dringende reden kan naar zijn aard niet financieel van aard zijn. In die gevallen kan er namelijk aanleiding zijn om de bijdrage bij te stellen, dat kan nihil zijn. In het algemeen kan sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van de belanghebbende. Als er bijvoorbeeld in het verleden sprake is geweest van mishandeling, is dit op zich niet voldoende reden om nu af te zien van verhaal. Zelfs incest is niet voldoende reden om af te zien van verhaal ten behoeve van het kind. Er kan besloten worden om tijdelijk van verhaal af te zien bij verblijf van belanghebbende in een "Blijf van mijn lijf"-huis. Indien wordt verhaald, wordt de woonplaats van belanghebbende immers bekend, hetgeen een risico zou kunnen vormen voor de veiligheid van belanghebbende en de eventueel bij belanghebbende verblijvende kinderen. Met betrekking tot de onderhoudsplichtige kan gedacht worden aan de situatie waarin ingesteld verhaal dermate ernstige psychische problemen tot gevolg heeft, dat doorzetten van verhaal onacceptabel geacht wordt.

De aangevoerde redenen dienen geobjectiveerd te worden, oftewel geverifieerd en bevestigd te worden door derden, zoals politie, (vertrouwens)arts, psycholoog en maatschappelijk werk.

 

Artikel 2.31 Vaststelling van het te verhalen bedrag i.v.m. onderhoudsplicht

Eerste en tweede lid

Spreken voor zich, behoeven geen toelichting.

 

Derde lid

De rechtszekerheid brengt met zich mee dat de ingangsdatum van de verhaalsbijdrage de datum van eerste aanschrijving is. Ingeval de belanghebbende niet overgaat tot betalen en het college een rechtelijke procedure start, kan de rechtbank de ingangsdatum van verhaal anders vaststellen. Er zit namelijk een (behoorlijk) verschil in de periode tussen de door het college vastgestelde ingangsdatum van verhaal (eerste aanschrijving) en het aanhangig maken van de procedure.

 

Artikel 2.32 Indienen verzoekschrift ten behoeve van verhaal in rechte

Dit artikel bepaalt wanneer door het college verhaal in rechte wordt toegepast. Alleen in gevallen dat zo’n verzoek naar verwachting zal worden afgewezen, ziet het college af van het opstarten van deze procedure.

 

Artikel 2.33 (Her)onderzoeken

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

 

Artikel 3.1 Bezwaar- en beroepschrift

Een bezwaarschrift tegen een invordering wordt opgevat als een verzoek om uitstel van betaling. Dat geldt niet voor een ingediend beroepschrift. Ingeval een beroepschrift moet de schuldenaar dus een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling indienen.

 

Artikel 3.2 Hardheidsclausule

Het opnemen van een hardheidsclausule in deze beleidsregels opent de mogelijkheid voor het college om artikelen van deze beleidsregels buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken, wanneer strikte toepassing voor een belanghebbende onbillijke of onevenredige gevolgen heeft. De toepassing van de hardheidsclausule moet beperkt blijven tot bijzondere individuele gevallen die een aanvullende belangenafweging noodzakelijk maken. Het gebruik van de hardheidsclausule moet een uitzondering zijn, want het college is in principe gehouden aan toepassing van de beleidsregels, op grond van beginselen als gelijkheid en rechtszekerheid. Voorkomen moet worden, dat er een ongewenst precedent ontstaat (doordat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld).

 

Artikel 3.3 Citeertitel en inwerkingtreding

In deze beleidsregels is geen overgangsrecht opgenomen. Dat wil zeggen dat de beleidsregels onmiddellijke werking hebben, tenzij het rechtszekerheidsbeginsel zich daartegen verzet.

 

Artikel 3.4 Bevoegdheid college

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.