Organisatie | Twenterand |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening individuele studietoeslag gemeente Twenterand 2022 |
Citeertitel | Verordening individuele studietoeslag gemeente Twenterand 2022 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling wordt ingetrokken op het moment dat het wetsvoorstel 35897 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2022) in werking treedt.
Deze regeling vervangt de Verordening individuele Studietoeslag Twenterand, vastgesteld op 17 maart 2015.
artikel 8, eerste lid, van de Participatiewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2022 | nieuwe regeling | 14-12-2021 |
De raad van de gemeente Twenterand;
Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;
Gelet op de bepalingen van de Participatiewet (artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel c).
Overwegende dat het noodzakelijk is de verlening van een individuele studietoeslag bij verordening te regelen
Vast te stellen de Verordening individuele studietoeslag gemeente Twenterand 2022.
Hoofdstuk 3 Voorwaarden, hoogte en uitbetaling individuele studietoeslag
Aldus besloten tijdens de vergadering van de gemeenteraad van de gemeente Twenterand
Vriezenveen, 14 december 2021
De raad voornoemd
De griffier
drs. R.J.M. Ros
de voorzitter
mr. J.C.F. Broekhuizen
Toelichting Verordening individuele studietoeslag gemeente Twenterand 2022
Met de inwerkingtreding van de Participatiewet in 2015 is de individuele studietoeslag geïntroduceerd. De regeling is in 2018 uitgebreid geëvalueerd en op basis van die evaluatie is gewerkt aan een aanpassing van de regeling. De wijzigingen worden in het kader van het Uitvoeren Breed offensief aangepast in de Participatiewet (TK 2019-2020, 35 394). Zodra deze wijzigingen in werking treden wordt artikel 36b Participatiewet in zijn geheel aangepast.
Vooruitlopend op deze wetswijziging heeft de staatssecretaris bij Verzamelwet SZW (gepubliceerd op 17 december 2019) het criterium in artikel 36b, lid 1, onderdeel d gewijzigd in ‘door een structurele medische beperking tijdens de studie geen inkomsten kan verwerven’. Dit criterium sluit beter aan bij de intentie van de Participatiewet. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan(of blijven) volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan (TK 2013-2014, 33 161, nr.125, p. 2).
De individuele studietoeslag moet, totdat de Participatiewet wordt gewijzigd, worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel d, van de Participatiewet). De individuele studietoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen of door een medische urenbeperking onvoldoende kunnen bijverdienen tijdens de studie. Na inwerkingtreding van de voorgenomen wijzigingen in de Participatiewet moet de individuele studietoeslag worden gezien als een eigensoortige uitkering binnen de Participatiewet.
Op grond van artikel 8, eerste lid, onderdeel c van de Participatiewet is de gemeenteraad verplicht in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag. De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag(artikel 8, derde lid van de Participatiewet). Deze verplichting vervalt ook zodra de voorgestelde wijzigingen in de Participatiewet in werking treden.
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet zijn vanzelfsprekend ook van toepassing op deze verordening. Hiervan zijn in deze verordening daarom geen begripsomschrijvingen opgenomen.
Om onduidelijkheid te voorkomen omtrent de wijze waarop het verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet moet worden ingediend, bepaalt artikel 2, van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan door middel van een hiervoor bedoeld formulier. Een verzoek wordt alleen dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1, van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele studietoeslag zoals bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet.
Een voorwaarde is dat bij de aanvrager moet worden vastgesteld of de aanvrager niet in staat is om, als gevolg van zijn of haar beperking, inkomsten te verwerven naast de studie. Voor het beoordelen van dit criterium kan het college een medisch advies opvragen.
Artikel 4 Voorwaarden individuele studietoeslag
In het eerste lid is bepaald dat een studietoeslag pas wordt toegekend vanaf de eerste van de maand waar op de aanvraag is ingediend. Het is niet de bedoeling dat een toeslag met terugwerkende kracht wordt verstrekt. De toeslag stopt zodra de studie wordt beëindigd, vanaf de eerste van de volgende maand. De peildatum is de datum van de dag waarop de aanvraag voor de studietoeslag wordt ingediend.
Het tweede lid maakt duidelijk dat de studietoeslag tussentijds wordt beëindigd zodra de studie wordt gestaakt of belanghebbende niet langer recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Op grond van artikel 17 lid 1 van de Participatiewet geldt de inlichtingenplicht. Deze inlichtingenplicht geldt ook voor de studietoeslag voor die feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de vaststelling van het recht op studietoeslag. Indien de inlichtingenplicht niet of onbehoorlijk is nagekomen, waardoor ten onrechte studietoeslag is verstrekt, is herziening/intrekking en terugvordering aan de orde op grond van artikel 54, derde lid en artikel 58, eerste lid van de Participatiewet.
Artikel 5 Hoogte en uitbetaling individuele studietoeslag
Voor de uitvoerbaarheid is gekozen om een vast bedrag per maand als studietoeslag vast te stellen. De hoogte van het bedrag wordt landelijk overal gelijk, dit wordt vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur (hierna: AMvB). In deze verordening wordt, vooruitlopend op de AMvB, aangesloten bij de nu bekende normbedragen.
Het ligt voor de hand om de studietoeslag per maand te betalen omdat de toeslag bedoeld is als inkomensaanvullende regeling voor het dekken van algemene kosten van levensonderhoud. Veel van die kosten doen zich maandelijks voor, zoals woonlasten, zorgpremies, etc. Daarnaast vindt betaling vanuit een bijbaan in de regel ook maandelijks plaats. Verder sluit een maandbetaling ook meer aan bij het systeem van in- en uitschrijving bij een studie. Gewoonlijk gebeurt dat per maand (vaak de eerste van de maand). Dit sluit bovendien aan bij het uitgangspunt van het ministerie.