Organisatie | Zwartewaterland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van de raad van de gemeente Zwartewaterland tot vaststelling van de Verordening op de heffing en invordering van een eenmalig rioolaansluitrecht 2022 (Verordening eenmalig rioolaansluitrecht 2022) |
Citeertitel | Verordening eenmalig rioolaansluitrecht 2022 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 229, eerste lid, van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-12-2021 | Nieuwe regeling | 25-11-2021 |
In deze verordening wordt verstaan onder:
Het gedeelte van de riolering dat bij de gemeente in eigendom en beheer is voor inzameling en transport van afvalwater, met inbegrip van de daartoe behorende rioolgemalen, persleidingen en werken en installaties van overeenkomstige aard, met uitzondering van het aansluitpunt en de perceelaansluitleiding.
Onder de naam ‘eenmalig rioolaansluitrecht’ wordt een recht geheven ter zake van het tot stand brengen van een directe of indirecte perceelaansluitleiding op het gemeentelijk riool.
Het recht wordt geheven van de rechthebbende en is verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening.
Artikel 4. Maatstaf van heffing en tarief
Het recht als bedoeld in artikel 2 bedraagt:
De rechten worden geheven bij wege van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of ander schriftuur.
Het college van burgemeester en wethouders kan van een bepaling genoemd onder artikel 4 afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
De “Verordening op de heffing en invordering van een eenmalig rioolaansluitrecht 2021” van de gemeente Zwartewaterland, vastgesteld bij raadsbesluit van 26 november 2020 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 10, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.