Organisatie | Simpelveld |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Uitwegenbeleid 2021 |
Citeertitel | Uitwegenbeleid 2021 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-08-2021 | nieuwe regeling | 03-08-2021 |
Vanwege ruime formulering van de weigeringsgronden voor het toestaan van uitwegen als bedoeld in artikel 2.3 van de Verordening fysieke leefomgeving (Vfl), is het van belang enige richting te geven aan de beoordelingsvrijheid, om willekeur te voorkomen, de ambtelijke beoordeling gemakkelijker te maken en meer rechtszekerheid te creëren voor de burger.
Voor onderstaande beleidsregels gelden de volgende uitgangspunten:
Het artikel 2.3 Vfl vormt de basis voor het beleid:
Artikel 2.3 Maken, hebben, gebruiken, veranderen van een uitweg
Deze beleidsregels betreffen beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
Onder ‘weg’ in de zin van dit beleid wordt verstaan, hetgeen artikel 1.1 van de Vfl daaronder verstaat.
Onder ‘uitweg’ in de zin van dit beleid wordt verstaan: een fysieke verandering van de weg (waaronder het trottoir), dan wel de aansluiting van een toegangsweg (oprit/inrit) vanaf een perceel op de weg.
Iedere aanvraag of casus wordt getoetst aan de weigeringsgronden, zoals opgenomen in artikel 2.3, tweede lid Vfl (dan wel elk daaropvolgend door de raad vastgesteld gelijkluidend artikel). Indien een weigeringsgrond moet worden toegepast, wordt de aanvraag op basis van de hieromtrent gemaakte belangenafweging geweigerd. Bij de uitleg van artikel 2.3 Vfl en de daarin gehanteerde begrippen, wordt van onderstaande uitgangspunten en uitleg uitgegaan.
Een uitweg heeft een maximale breedte van 5 m. Hierbij wordt in het geval sprake is van een fysieke aanpassing van de weg of trottoir, gemeten aan de buitenzijde van de constructie. Bij het aanpassen van een trottoir zullen de bochtbanden aldus volledig onderdeel uitmaken van de uitweg.
De bruikbaarheid van de weg is een breed begrip, maar heeft in elk geval (mede) betrekking op de volgende aspecten:
Naast een veilig gebruik van een uitweg door de gebruiker en de deelnemers aan het verkeer (doorstroming op de weg), kan de verkeersveiligheid ook in het geding zijn als door het hebben van een uitweg hinder ontstaat als gevolg van uitspoeling van gronden of water op de openbare weg. Onder een doelmatig gebruik van de weg kan eveneens een goede doorstroming van verkeer vallen.
3.4. uiterlijk aanzien van de omgeving
Onder uiterlijk aanzien van de omgeving, kan onder andere aan de volgende aspecten worden gedacht;
3.5 bescherming van groenvoorzieningen
Bij bescherming van groenvoorzieningen moet onder andere worden gedacht aan:
4. Toetsingscriteria binnen de kernen/bebouwde percelen
Een eerste uitweg wordt, voor zover dit noodzakelijk is voor de ontsluiting van een perceel en voldoet aan de toetsingscriteria, in het algemeen toegestaan. Een tweede uitweg (of meer) wordt in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien (verblijfsfunctie staat centraal) niet toegestaan. Wij hanteren derhalve de onderstaande uitgangspunten.
4.2. twee-onder-een kap/geschakelde woningen
4.3. tussenwoning (parkeren in de voortuin)
De parkeerdruk kan toenemen als een uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. De parkeerdruk wordt in elk geval geacht ontoelaatbaar toe te nemen als er twee openbare parkeerplaatsen verloren gaan ten gevolge van het maken, hebben of gebruiken van een uitweg.
5. Toetsingscriteria buitengebied/onbebouwde percelen
In het buitengebied speelt voornamelijk de verkeersveiligheid een afwegingsaspect, omdat vaak traag verkeer vanaf een (landbouw)perceel op een weg invoegt waarop een hoge(re) snelheid is toegestaan. Daarnaast kunnen landschapselementen of cultuurhistorische elementen in het geding zijn. Onderstaande regels hebben betrekking op uitwegen van en naar onbebouwde percelen, zoals agrarische gronden, natuur en bos. In het buitengebied hoeft (in principe) geen rekening te worden gehouden met het teniet gaan van openbare parkeerplaatsen of de toename van parkeerdruk.
6. Inherente afwijkingsbevoegdheid
Het college van burgemeester en wethouders is gehouden de vastgestelde regels van beleid toe te passen. Een uitzondering is mogelijk, indien in een concreet geval het strikt toepassen van het beleid voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het met de beleidsregel te dienen doel (artikel 4:84 Awb). Het college dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
Indien een uitweg zonder omgevingsvergunning wordt aangebracht, veranderd of gebruikt, wordt in strijd met artikel 2.3, eerste lid Vfl gehandeld, waardoor een handhavingsplicht ontstaat.
Artikel 2.3 Vfl betreft een voorzetting van artikel 2:7 Apv (oud), zoals vastgesteld op 12 december 2019 en in werking getreden op 30 januari 2020. Met artikel 2:7 Apv (oud) was een nieuwe wettelijke basis gecreëerd en was voor het eerst toepassingsbeleid opgesteld (conform onderhavige beleid). Alhoewel geen nieuwe beleidslijn was beoogd, kunnen de regels zoals die vanaf 30 januari 2020 gelden (en thans worden voortgezet) op casuïstiek niveau tot andere uitkomsten leiden. Derhalve wordt ook het overgangsrecht voortgezet.
Onderhavig beleid is voor het eerst in werking getreden op 30 januari 2020, dat tot gevolg heeft dat:
Een uitwegconstructie vergt meestal een fysieke aanpassing van de openbare weg. Voor zover deze weg is aangelegd door de gemeente of behoort tot gemeentelijk eigendom, wordt een uitweg ook in beheer en opdracht van de gemeente uitgevoerd. Hierop zijn geen uitzonderingen mogelijk. De kosten die gemoeid zijn met het aanleggen van een uitweg worden op de aanvrager verhaald via de privaatrechtelijke weg. Het betreffen de volledige kosten voor alle fysieke veranderingen van de weg ten behoeve van de uitweg, waaronder de vervanging van trottoirtegels (zie onderstaande). Deze kosten betreffen aldus geen legeskosten behorende bij de te verlenen omgevingsvergunning, maar de uitvoeringskosten van de uitweg.
Onderdeel van een uitwegconstructie, ongeacht of dit een geheel nieuwe of slechts een verandering of verbreding van een bestaande uitweg betreft, zijn de trottoirtegels of andere aanwezige bestrating (voor zover van toepassing). Veelal zal een uitweg toegang geven tot een perceel waarbij over het trottoir moet worden gereden. Een trottoir is in de regel
aangelegd met bestratingsmaterialen gericht op de belasting van voetgangers. Ten behoeve van de aanleg van een uitweg worden derhalve de bestaande trottoirtegels (of andere bestrating), vervangen door dikkere trottoirtegels (of bestrating) die een hogere belasting kunnen verdragen. Deze kosten maken aldus onderdeel uit van de uitvoeringskosten van een uitweg.
Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking