Organisatie | Vlieland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wet Taaleis Vlieland 2021 |
Citeertitel | Beleidsregels Wet Taaleis Vlieland 2021 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke zorg en welzijn |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2021 | nieuwe regeling | 15-12-2020 |
Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal
Bij het indienen van een aanvraag om algemene bijstand heeft de belanghebbende, met de invoering van de Wet Taaleis, middels de inlichtingenplicht van artikel 17 van de Participatiewet, de verplichting om aan te tonen dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst. Dit kan de belanghebbende doen door het overleggen van documenten, zoals genoemd in artikel 18b, 2e lid van de Participatiewet.
Als geen bewijsstukken kunnen worden overlegd en er ten aanzien van de belanghebbende gerede twijfel bestaat omtrent het niveau van de Nederlandse taal kan, voordat een Taaltoets wordt afgenomen, als eerste screening het instrument Taalmeter worden ingezet. De uitslag van de test met de Taalmeter kan, als die een voldoende taalniveau aangeeft, ook worden beschouwd als ander document. Een Taaltoets is dan niet nodig.
Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan worden uitgegaan dat betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd. Dit hoeft niet door middel van het overleggen van documenten te worden aangetoond. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.
1. Het college kan binnen 8 weken na ontvangst van de bijstandsaanvraag, en voor het zittende bestand op een nader te bepalen moment, een toets bij de belanghebbende afnemen, indien de belanghebbende niet voldoet aan het bepaalde in artikel 18b, tweede lid van de Participatiewet of niet één van de in artikel 2 genoemde documenten kan overleggen.
2. Er wordt geen Taaltoets afgenomen als:
tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F of A2 machtig te worden;
als vooraf bekend is dat er sprake is van kortdurende bijstand. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen bij seizoenwerkloosheid, op handen zijnde emigratie, bereiken pensioengerechtigde leeftijd of bij een ongeneeslijke terminale ziekte. Verhuizing naar een andere gemeente valt hier niet onder. Onder kortdurende bijstandsverlening is sprake van een bijstandsperiode die naar verwachting minder dan zes maanden duurt;
Als de beheersing van de Nederlandse taal bij de belanghebbende naar het oordeel van het college onvoldoende is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden en het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid is de belanghebbende verplicht om binnen een door het college te bepalen termijn aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal.
Artikel 5. Niet nakomen verplichtingen
Als de belanghebbende niet voldoet aan de medewerkingsplicht zoals bedoeld in artikel 17, 2e lid van de Participatiewet, dan geldt het maatregelregime van artikel 18 van de Participatiewet en de Afstemmingsverordening Participatiewet, Bbz 2004, IOAW en IOAZ Vlieland 2021
Onder het niet voldoen aan de medewerkingsplicht wordt verstaan: het niet aanleveren van documenten, waarvan van de belanghebbende verwacht kan worden dat hij die documenten wel kan aanleveren en het niet op komen dagen voor het afnemen van de test met de Taalmeter en/ of de Taaltoets.
Belanghebbende wordt binnen uiterlijk 8 weken na uitkomst van de test met de Taalmeter, waaruit blijkt dat hij niet of niet in voldoende mate de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst door het college schriftelijk in kennis gesteld van het redelijk vermoeden dat hij niet of in onvoldoende mate de Nederlandse taal beheerst. De belanghebbende wordt dan in de gelegenheid gesteld om de vaardigheden van de Nederlandse taal alsnog te verwerven of de Taaltoets af te leggen.
Belanghebbende wordt binnen uiterlijk 8 weken na uitkomst van de Taaltoets, waaruit blijkt dat hij niet of niet in voldoende mate de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst door het college schriftelijk in kennis gesteld van het redelijk vermoeden dat hij niet of in onvoldoende mate de Nederlandse taal beheerst. De belanghebbende wordt dan in de gelegenheid gesteld om de vaardigheden van de Nederlandse taal alsnog te verwerven.
Als de uitkering van de belanghebbende is verlaagd op grond van artikel 18b van de Participatiewet en hij toont aan weer voldoende inspanningen te verrichten om op het gewenste taalniveau te komen, kan het college dit zien als bijzondere omstandigheden van de belanghebbende als bedoeld in artikel 18b, 7e lid, Participatiewet en de verlaging stopzetten. De verlaging stopt dan op de eerste dag van de maand volgend op het moment dat de belanghebbende weer voldoende inspanning verricht om de Nederlandse taal te beheersen.
Artikel 6. Relatie met Wet inburgering
Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet Taaleis.
Artikel 7. Relatie met de Wet educatie en beroepsonderwijs
Wanneer belanghebbende voor de ingangsdatum van de Wet Taaleis begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie en beroepsonderwijs en dit traject loopt nog, kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet Taaleis.
Artikel 8. Beoordeling zittend bestand
Bij de beoordeling van de bijstandsgerechtigden die op 31 december 2015 recht hebben op algemene bijstand of die in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst houdt het college de volgende prioritering aan:
1ste uitkeringsgerechtigden die niet in Nederland zijn geboren en zich na hun vierde jaar in Nederland hebben gevestigd en die een geschatte loonwaarde hebben van 40% - 80%;
2e. uitkeringsgerechtigden waarvan op basis van de huidige gegevens in het bestand van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noord West Fryslân geen duidelijkheid is over het voldoen aan de vereisten van de Wet Taaleis (1F of A2 niveau) en die een loonwaarde hebben van 40% - 80%;
3e. alle overige uitkeringsgerechtigden die niet in Nederland zijn geboren en zich na hun vierde jaar in Nederland hebben gevestigd. Dit met uitzondering van de uitkeringsgerechtigden waarvan op grond van artikel 3, 2e lid is vastgesteld dat geen Taaltoets hoeft worden afgenomen.
Het college kan in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze regeling, indien toepassing ervan tot kennelijke onredelijkheid en onbillijkheid leidt.