Organisatie | Vlieland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Participatie Vlieland 2021 |
Citeertitel | Beleidsregels Participatie Vlieland 2021 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke zorg en welzijn |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2021 | nieuwe regeling | 15-12-2020 |
Aangesloten wordt bij de begripsbepalingen zoals genoemd in artikel 1, eerste lid van de Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vlieland 2021.
Daarnaast worden in deze beleidsregels de volgende begrippen gebruikt
gebiedsteam: een wijk- of dorpenteam waar generalisten met hun specifieke specialisme, alle burgers van Noardwest Fryslân kunnen ondersteunen bij hun vragen en ondersteunen bij onder andere de volgende onderwerpen: werk, bijv. hulp bij solliciteren of re-integratie, financiën, opvoeding, gezin, kinderen, wonen, vrije tijd en sport, wet en regelgeving, vrienden en relaties en zorg, ondersteuning en hulpmiddelen;
Tot de doelgroep van deze beleidsregels behoort de kring van klanten zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel e van de Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vlieland 2021.
De bevordering van de participatie van de klanten is gericht op regulier werk, met of zonder ondersteuning. Voor klanten zonder actueel perspectief op regulier werk wordt participatiedienstverlening vanuit de gebiedsteams uitgevoerd.
De gemeente voert de participatiedienstverlening op het onderdeel “toeleiding werk” uit. De gemeente diagnosticeert (soms m.b.v. externe partijen), verwijst door naar externe ondersteuning, doet aan acquisitie en marktbewerking, regelt werkplekaanpassingen en meeneembare voorzieningen voor arbeidsbelemmerden, voert trainingen, jobcoaching, begeleiding alsmede ondersteuning bij leerwerktrajecten als bedoeld in artikel 10 f van de Participatiewet uit.
Waar nodig, worden voorzieningen ingezet om het hoogst mogelijke participatieniveau voor de betreffende klant te bereiken. Het uiteindelijke doel is het verkleinen van de afstand tussen klant en arbeidsmarkt. Hierbij wordt uitgegaan van het principe: werken is het doel, participeren de norm.
In het kader van participatiedienstverlening worden de volgende op arbeidsinschakeling gerichte voorzieningen ingezet:
Een klant kan na bemiddeling op een reguliere vacature gedurende maximaal drie maanden op proef worden geplaatst met behoud van uitkering, op voorwaarde dat de werkgever vervolgens de klant voor minimaal zes maanden een contract aanbiedt indien de klant voldoet. Deze periode van drie maanden kan indien nodig éénmalig worden verlengd met nog eens drie maanden.
Als bemiddeling op een reguliere vacature nog niet mogelijk is en de klant wel voldoende werknemersvaardigheden en motivatie heeft om bij een werkgever ervaring op te doen kan een werkstage zinvol ingezet worden. De werkstage met behoud van uitkering duurt maximaal 6 maanden bij eenzelfde werkgever.
Klanten met een bijstandsuitkering of een IOAW-uitkering die uitkeringsonafhankelijk willen proberen te worden door het starten van een eigen bedrijf of zelfstandig beroep, kunnen mogelijk in aanmerking komen voor een préstart traject van het BZF. Het betreft een intensief advies- en begeleidingstraject dat is bedoeld om een klant voor te bereiden op zelfstandig ondernemerschap en wordt gefinancierd vanuit het Bbz 2004. Het bestaat uit een intake, een oriëntatiefase en een planfase. Gedurende het traject blijft de uitkering van de klant lopen en is hij vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen. De maximale duur is zes maanden.
Indien een klant die deelneemt aan een préstart traject in verband daarmee noodzakelijke kosten heeft, zoals kosten voor uitvoering van een marktonderzoek of voor geringe investeringen in het kader van de voorbereiding, kan daarvoor bijstand worden verstrekt in de vorm van een voorbereidingskrediet dat maximaal € 2.000,- bedraagt. Het gaat in eerste instantie om een renteloze geldlening die wordt omgezet in een rentedragende lening indien de klant in aansluiting op het préstart traject een bedrijf of zelfstandig beroep begint. Als de klant na afloop daarvan echter in de uitkering blijft, wordt de renteloze geldlening omgezet in een bedrag om niet.
De inzet van het instrument moet een directe toegevoegde waarde hebben op de verkleining tot de afstand tot de arbeidsmarkt of een daadwerkelijk meetbare meerwaarde leveren aan de zelfstandigheid van de klant. Maatwerk betekent dat per klant een beoordeling gemaakt kan worden wat nodig is aanvullend aan de reguliere dienstverening. De mogelijkheden van de klant gericht op een zo snel mogelijke uitstroom naar werk of opleiding (dan wel participatie) zijn het uitganspunt.
Het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kan, indien nodig, worden aangeboden als voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Maar als dit niet het geval is, kan toestemming aan de klant worden gegeven om met behoud van uitkering vrijwilligerswerk te doen omdat dergelijk werk bijvoorbeeld voor hem het maximaal haalbare is of om bepaalde vaardigheden niet te verliezen. Daarnaast wordt vrijwilligerswerk onder voorwaarden door college beschouwd als onbetaalde maatschappelijk nuttige werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie naar vermogen.
5.Ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling
Centraal in de Participatiewet staat het uitgangspunt van werk boven inkomen. Alle inspanningen van belanghebbende en het college dienen te zijn gericht op arbeidsinschakeling. Hieronder wordt verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, lid 1, sub. a Participatiewet.
Re-integratie is het geheel van activiteiten dat leidt tot arbeidsinschakeling. De Participatiewet stelt het college daarvoor mede verantwoordelijk door de opdracht de cliënt bij zijn arbeidsinschakeling te ondersteunen. Daarbij wordt een voorziening aangeboden indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is. Het primaat van arbeidsinschakeling laat onverlet dat het college de mogelijkheid heeft een voorziening aan te bieden in plaats van arbeid wanneer daarmee voor belanghebbende de kans op arbeidsinschakeling wordt vergroot.
Het uitgangspunt van de Participatiewet is om alle klanten een arbeidsverplichting op te leggen. Wel kan het college in individuele gevallen om dringende redenen afzien van het opleggen van de arbeidsverplichtingen. Er moet dus sprake zijn van dringende redenen, die individueel beoordeeld worden, en de vrijstelling heeft altijd een tijdelijk karakter. Middels periodieke beoordeling moet nagegaan worden of er nog sprake is van dringende redenen. Zo niet dan worden de arbeidsverplichtingen weer opgelegd.
De ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling kan alleen plaats vinden als er sprake is van een dringende reden. Een dringende reden is aanwezig indien betrokkene dusdanige belemmeringen heeft richting de arbeidsmarkt, dat zelfs met aanwezige re-integratiemiddelen en andere voorzieningen geen enkele weg richting een (gedeeltelijke) zelfstandige bestaansvoorziening openstaat.
Hierbij kan gedacht worden aan de volgende situaties:
Voor gehuwden geldt de plicht tot arbeidsinschakeling binnen de hierboven geschetste algemene kaders in beginsel voor ieder van hen, ook als er binnen het gezin kinderen zijn. Wanneer de zorg voor kinderen moet worden gecombineerd met arbeid is het aan beide gehuwden om hierin samen tot een verdeling te komen, waarbij de kansen op toetreding tot de arbeidsmarkt leidend moeten zijn. Met andere woorden: het kan niet zo zijn dat de ouder met een grote kans op toetreding tot de arbeidsmarkt geen uitvoering geeft aan de re-integratieverplichting vanwege de zorg voor de kinderen, terwijl de andere ouder deze zorg ook voor zijn rekening kan nemen.
De alleenstaande ouder met de volledige zorg voor kinderen tot 5 jaar kan gebruik maken van de wettelijke mogelijkheid ontheffing van de arbeidsverplichting te krijgen. Voor een dergelijke ontheffing hoeft geen sprake te zijn van dringende redenen.
Een ontheffing van de arbeidsverplichting op grond van dringende redenen kan aan de orde zijn wanneer voor de alleenstaande ouder (ongeacht de leeftijd van de kinderen) de combinatie van zorg met arbeid pertinent niet mogelijk is. Er moet dan sprake zijn van objectiveerbare omstandigheden, bijvoorbeeld ziekte of zware gedragsproblemen bij kinderen.
Klanten die aantonen dat zij mantelzorg verrichten aan personen die niet zonder deze zorg kunnen, kunnen geheel of gedeeltelijk vrijgesteld worden van de arbeidsplicht gedurende de periode van mantelzorg. Onder mantelzorg wordt verstaan: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
Veel mensen met medische en/ of psychische klachten werken of kunnen aan het werk. Toch kan het voorkomen dat medische en/of psychische gronden aanleiding geven tot het verlenen van een (tijdelijke) ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling. In bepaalde situaties zal de consulent heel goed in staat zijn dit te beoordelen zo nodig ondersteund door een verklaring van huisarts of behandelend specialist. Te denken valt aan een loonwaarde lager dan 30% van het wettelijk minimumloon, terminale ziekte of een zeer zware drugs-/alcoholverslaving. In die gevallen, dat een verklaring van huisarts of behandelend specialist naar het oordeel van de consulent onvoldoende duidelijk maakt dat verkrijgen of aanvaarden van arbeid niet kan worden verlangd, kan een medisch advies worden opgevraagd.
6.Inherente afwijkingsbevoegdheid
Met toepassing van artikel 4:84 Awb kan in voorkomende gevallen van deze beleidsregels worden afgeweken.