Organisatie | Heumen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang Gemeente Heumen 2021 |
Citeertitel | Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang Gemeente Heumen 2021 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-05-2021 | Handhaving Wet Kinderopvang | 28-04-2021 |
Deze beleidsregels zijn van toepassing op de handhaving naar aanleiding van een overtreding van de bij of krachtens de Wet kinderopvang gestelde regelgeving.
Artikel 2 Vormen van handhaving
Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid heeft het college de volgende mogelijkheden:
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Indien gebleken is dat een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en alle onderliggende regelgeving, start het college in beginsel een herstellend handhavingstraject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(-en) en op voorkoming van herhaling van de overtreding(-en).
Artikel 5 Intrekken toestemming tot exploitatie
Indien niet (langer) wordt voldaan aan de definities van de Wet kinderopvang voor wat betreft de geregistreerde voorziening (dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang) wordt de gegeven toestemming tot exploitatie ingetrokken door middel van een beschikking overeenkomstig Artikel 1.46 lid 5 en 6 Wet kinderopvang. Aansluitend wordt de registratie verwijderd uit het Landelijk Register Kinderopvang.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Artikel 6 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete
Het college kan een bestuurlijke boete opleggen bij overtredingen.
Bij de vaststelling van de boete kan het college besluiten om bij recidive het bedrag te verhogen:
Hoofdstuk 4 Handhaving na herstelaanbod
Artikel 11 Herstelaanbod gedaan met positief resultaat
Wanneer een overtreding na herstelaanbod is opgelost, en het advies van de toezichthouder is niet handhaven, treedt de gemeente niet handhavend op.
Artikel 12 Herstelaanbod aangeboden, maar geen (volledig) herstel
Als de overtreding na herstelaanbod niet (volledig) is opgelost, handhaaft de gemeente in principe conform het reguliere handhavingsbeleid
Het doel van deze toelichting is om meer duidelijkheid te verschaffen over de handhavingsprocedures van de gemeente Heumen. Ons handhavingsbeleid is afgestemd met de andere gemeenten in het werkgebied Gelderland-Zuid om te komen tot een zo uniform mogelijke werkwijze met betrekking tot toezicht en handhaving kinderopvang.
Hieronder volgt eerst een algemene toelichting bij de beleidsregels. Daarna volgt een artikelsgewijze toelichting op de beleidsregels. Als bijlage is het afwegingsoverzicht opgenomen. In dat overzicht worden per domein de kwaliteitseisen geclusterd weergegeven en voorzien van een prioritering en bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete in geval van een overtreding.
2. Doel van toezicht en handhaving kinderopvang
Wij vinden het belangrijk dat er goede kinderopvang is in de gemeente Heumen. Dit is in het belang van ouders die erop moeten kunnen rekenen dat de opvang verantwoord plaatsvindt en waarbij het welzijn van het kind voorop staat. Dit is ook in het belang van het kind dat gedurende de opvang gestimuleerd wordt in zijn (taal)ontwikkeling.
Aan de kinderopvang worden wettelijk kwaliteitseisen gesteld. Deze kwaliteitseisen staan in de Wet kinderopvang(Wko) en in enkele daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Houders van een kinderopvangvoorziening zijn zelf verantwoordelijk voor het aanbieden van kwalitatief goede kinderopvang in een veilige en gezonde omgeving. Gemeenten en GGD-en spelen een belangrijke rol in de bewaking van het kwaliteitsproces1.
Toezicht en handhaving zijn de bestuurlijke instrumenten die de gemeente heeft om onafhankelijk te sturen op de kwaliteit van kinderopvang. Als wij goed toetsen aan de poort, consequent toezicht houden en handhaven, fungeren de instrumenten als drukmiddel voor een houder van een voorziening voor kinderopvang om de kwaliteitseisen na te leven. Wij streven met de preventieve instrumenten ‘Streng aan de poort’ en het toezicht na dat er zo min mogelijk gehandhaafd hoeft te worden. Voorkomen is immers beter dan genezen.
3. Toestemming nodig voor het starten met kinderopvang
Een voorziening voor kinderopvang mag pas starten met de opvang als wij hiervoor toestemming hebben gegeven. Daarbij hoort ook de registratie in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). Een houder doet hiervoor een aanvraag tot exploitatie. In het geval van een gastouderopvang vraagt het gastouderbureau om toestemming namens de gastouder.
Een aanvraag tot exploitatie kan drie verschillende redenen hebben:
het kan een compleet nieuwe aanvraag zijn van een bestaande of nieuwe houder;
het kan een verhuizing van een voorziening betreffen;
het kan een houderwijziging betekenen.
Wij heffen leges voor het in behandeling nemen van de aanvraag tot exploitatie. De hoogte van de leges staat vermeld in de Legesverordening.
Binnen een termijn van tien weken na ontvangst van de aanvraag bericht het college de houder of de locatie wel of niet mag starten. Deze termijn kan in het geval van een onvolledige aanvraag, vertraging door de aanvrager of overmacht worden opgeschort. Als de locatie mag starten wordt in het besluit tevens het registratienummer uit het LRK vermeld. De ingangsdatum van de exploitatie kan niet liggen vóór de datum waarop wij het besluit nemen tot toestemming voor exploitatie.
Wij geven de GGD opdracht om te onderzoeken of de houder redelijkerwijs zal voldoen aan de voorschriften en of hij verantwoorde kinderopvang zal aanbieden. Op basis van het type aanvraag bepalen wij (in overleg met de GGD) de intensiteit van het onderzoek. De GGD brengt in haar inspectierapport advies aan ons uit over het al dan niet verlenen van toestemming aan de houder om de voorziening in exploitatie te mogen nemen; en als gevolg hiervan tevens om de voorziening al dan niet te registreren in het LRK. Wij nemen daarop een besluit op de aanvraag. Hierbij hebben wij de bevoegdheid om af te wijken van het advies van de GGD.
Inspectie gastouder vóór registratie
Bij een nieuwe aanvraag voor een voorziening voor gastouderopvang wordt geen onderscheid gemaakt tussen de gastouderlocatie en de vraagouderlocatie. Dit betekent dat bij een nieuwe aanvraag voor toestemming tot exploitatie en opname in het LRK2 een inspectie wordt uitgevoerd op het volledige toetsingskader3, óók als de opvang plaatsvindt in de woning van de vraagouder. Een inspectie start met een documentenonderzoek, waarbij de GGD controleert of de gastouder beschikt over de vereiste papieren. Als aan dit eerste deel van het onderzoek niet wordt voldaan, kan de GGD besluiten geen onderzoek op locatie uit te voeren (het tweede deel van het onderzoek) omdat de aanvraag al op grond van onjuiste documenten afgewezen kan worden. Als wél wordt voldaan, vindt een onderzoek op locatie plaats (huisbezoek).
De werkwijze “streng aan de poort” is een belangrijk preventief instrument. Wij willen meteen vanaf de start voldoende vertrouwen hebben dat houder verantwoorde en kwalitatief goede kinderopvang aanbiedt.
Streng aan de poort wil zeggen dat de toezichthouder intensief onderzoekt en controleert en wij streng zijn bij het nemen van het besluit om al dan niet vergunning te verlenen voor de exploitatie. Houder moet aannemelijk maken dat hij vanaf het moment van registratie in het LRK verantwoorde kinderopvang aanbiedt. Het onderzoek voor registratie wordt intensiever waarbij alle kwaliteitseisen worden meegenomen die in dit stadium te beoordelen zijn. Het onderzoek na registratie kan dan vervolgens minder intensief worden ingevuld. Als het vermoeden bestaat dat het kindercentrum, het gastouderbureau of de gastouderopvang niet zal voldoen aan de kwaliteitseisen genoemd in de Wko wordt de aangevraagde voorziening niet opgenomen in het LRK.
De werkwijze is van toepassing bij een aanvraag tot exploitatie voor een nieuw kindercentrum en gastouderbureau. Bij wijzigingsverzoeken, te weten verhuizing en houderwijziging, bepalen wij (in overleg met de GGD) of ze die toepast. Dit is afhankelijk van het handhavingsverleden.
Streng aan de Poort betekent ook dat wij de houder erop attenderen dat hij aan andere (gemeentelijke) regelgeving moet voldoen, zoals het bestemmingsplan, een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, een gebruiksvergunning voor brandveilig gebruik of de drank- en horecawet wanneer er in het pand alcohol geschonken wordt.
In de Wko en onderliggende regelgevingen staan de basisvoorwaarden waar kinderopvang en voorschoolse educatie aan moeten voldoen. Ook het toezicht hierop is in deze wet- en regelgeving geregeld. Dit hoofdstuk beschrijft hoe aan dit toezicht in de gemeenten in de regio Gelderland-Zuid vorm wordt gegeven. Hierbij is een uitsplitsing gemaakt tussen toezicht op kindercentra en toezicht op gastouderbureaus en gastouderopvang.
Toezicht gebeurt door middel van een inspectie op basis van een toetsingskader. Het resultaat van een inspectie wordt vastgelegd in een inspectierapport dat na de hoor- en wederhoorfase en eventuele zienswijze openbaar wordt. Als uit een inspectierapport blijkt dat overtredingen zijn geconstateerd, kunnen wij het advies tot handhaven van de GGD opvolgen of gemotiveerd hiervan afwijken. De zienswijze van de houder wordt hierin meegewogen.
Op grond van de Wko zijn wij verplicht jaarlijks alle kinderdagverblijven, buitenschoolse opvanglocaties en gastouderbureaus te inspecteren. Voor gastouders is landelijk bepaald dat een steekproef volstaat. Wij bepalen jaarlijks of er wordt gekozen voor een hoger percentage dan het landelijk minimum. Bij het nemen van de steekproef wordt onder andere rekening gehouden met het risicoprofiel van de gastouderbureaus en met signalen.
De inspecties vinden zoveel mogelijk onaangekondigd plaats. Dit geeft een meer realistisch beeld van de feitelijke gang van zaken op de locatie. Insteek bij de inspecties is dat het zwaartepunt steeds meer komt te liggen bij het beoordelen van de pedagogisch praktijk en minder bij de administratie. De toezichthouders van de GGD zijn onze oren en ogen. Zij komen op de opvanglocaties en ervaren de dagelijkse praktijk van de kinderopvang. Zonder toezicht is er geen daadwerkelijk zicht op de kwaliteit van de opvang. De bevindingen van de toezichthouder worden vastgelegd in een inspectierapport.
Er zijn verschillende typen onderzoek in het kader van toezicht:
Onderzoek vóór registratie (OVR)
Elke voorziening wordt na het indienen van een aanvraag tot exploitatie bezocht door een toezichthouder van de GGD. De toezichthouder onderzoekt of de opvang redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de Wko. Hierbij wordt de werkwijze ‘streng aan de poort’ gehanteerd.
Onderzoek na registratie (ONR)
Binnen drie maanden nadat een kindercentrum of gastouderbureau in exploitatie is genomen, voert de GGD een ONR uit. Bij een voorziening voor gastouderopvang wordt geen ONR uitgevoerd. Het onderzoek na registratie richt zich op dezelfde onderdelen als een reguliere inspectie, maar kan minder intensief zijn door de strenge inspectie vóór registratie. Met name de pedagogische praktijk (handelen de beroepskrachten in lijn met het pedagogisch beleid) en de uitvoering van het veiligheids- en gezondheidsbeleid worden beoordeeld. De toezichthouder heeft de praktijk namelijk niet eerder kunnen toetsen.
Elk kindercentrum of gastouderbureau wordt jaarlijks bezocht door een toezichthouder van de GGD. Het toezicht bij een jaarlijks onderzoek wordt risico-gestuurd uitgevoerd: minder toezicht waar mogelijk, meer waar nodig.4
Naar aanleiding van een inspectierapport kan de gemeente de houder een sanctie opleggen. Het kan hierbij gaan om een herstellende en/of een bestraffende sanctie. Als een herstellende sanctie is opgelegd geven wij de GGD opdracht tot het uitvoeren van een nader onderzoek. De GGD toetst in het nader onderzoek of de houder de geconstateerde overtreding(en) afdoende heeft hersteld.
Naar aanleiding van een melding over onvoldoende kwaliteit, klachten van derden of berichten uit de media kan de GGD incidenteel onderzoek verrichten. Een dergelijk onderzoek vindt pas plaats nádat de GGD hiervoor een schriftelijke opdracht van ons heeft ontvangen. Ook een wijzigingsverzoek van de houder kan aanleiding zijn voor een incidenteel onderzoek. Bijvoorbeeld wanneer de houder het aantal geregistreerde kindplaatsen wil wijzigen.
Wij hanteren per 1 januari 2019 de werkwijze van het herstelaanbod. Bij herstelaanbod wordt de naleving van een voorschrift tijdens het lopende onderzoek in gang gezet. De toezichthouder kan de houder tijdens het inspectieproces een herstelaanbod doen. De houder wordt dan in de gelegenheid gesteld om geconstateerde overtredingen te beëindigen, binnen een hersteltermijn van maximaal 4 weken en vóór afronding van het conceptrapport.
Het doel van het herstelaanbod is om:
het herstel van een overtreding zo snel mogelijk in gang te zetten. Hierdoor schiet de kwaliteit niet onnodig lang tekort;
op een informele wijze het herstel in gang te zetten;
efficiënter en effectiever toezicht te houden. De herbeoordeling van een tekortkoming of overtreding vindt binnen het onderzoek plaats, en voor afronding van het concept inspectierapport;
de nalevingsbereidheid van wettelijke voorschriften door de houder te versterken;
dialoog en wederzijds begrip tussen toezichthouder en houder te bevorderen.
De overtredingen waarvoor de toezichthouder het herstelaanbod toepast, moeten uiteraard van dien aard zijn dat deze zich lenen voor dit traject. De toezichthouder maakt deze afweging.
De toezichthouder kan het herstelaanbod toepassen bij het jaarlijks onderzoek, het onderzoek na registratie en bij incidenteel onderzoek.
Er wordt geen herstelaanbod gedaan bij een onderzoek vóór registratie en bij een nader onderzoek. Herstelaanbod wordt in beginsel ook niet toegepast wanneer:
er sprake is van recidive (herhaalde constatering van dezelfde overtreding bij het eerstvolgende jaarlijks onderzoek);
het overtredingen betreffen waarvoor een hersteltermijn langer dan vier weken nodig is.
Herstelaanbod kan op alle voorschriften en bij elk risicoprofiel worden toegepast.
Het wordt alleen aangeboden als het toepasbaar is op alle geconstateerde tekortkomingen (dus niet een deel laten herstellen).
De toezichthouder bepaalt of de situatie zich leent voor herstelaanbod. Er is geen automatisch recht op herstelaanbod voor de houder.
Houder kan vrijwillig ingaan op het herstelaanbod.
Het herstelaanbod wordt schriftelijk vastgelegd, bijvoorbeeld in een e-mail, en verzonden aan de houder.
De hersteltermijn is 1 dag tot maximaal 4 weken (ter beoordeling aan de toezichthouder).
De herbeoordeling kan zowel een documentenonderzoek zijn als een onderzoek op de voorziening.
De resultaten van het herstelaanbod worden binnen het onderzoekstraject beoordeeld en beschreven in het inspectierapport. De oorspronkelijke overtreding blijft hierbij zichtbaar.
4.3 Wijzigingen kindercentra/gastouderbureaus/gastouderopvang
Een houder is verplicht alle wijzigingen onverwijld aan ons door te geven. Wij zijn verantwoordelijk voor de inhoud en kwaliteit van het LRK en dienen het actueel te houden. In overleg met de GGD wordt bepaald of doorgegeven wijzigingen kunnen worden doorgevoerd in het register dan wel aanleiding geven tot een inspectie5.
In de Wko is ook bepaald dat het gastouderbureau onverwijld mededeling moet doen van wijzigingen in de gegevens van een gastouder die bij de aanvraag zijn verstrekt, nadat de wijziging het gastouderbureau bekend is geworden. In overleg met de GGD wordt bepaald of deze wijzigingen aanleiding geven tot inspectie.
4.4 Kindercentrum of gastouderopvang niet (meer) in exploitatie
Als op een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang geen kinderen (meer) worden opgevangen, dan trekken wij de toestemming voor exploitatie voor die voorziening in. Het gevolg hiervan is ook dat wij de voorziening uit het LRK uitschrijven.
Als het vermoeden bestaat dat er op een geregistreerd kindercentrum geen kinderen (meer) worden opgevangen, kunnen wij de GGD opdracht geven de feitelijke situatie te onderzoeken. Indien er inderdaad geen kinderen worden opgevangen, trekken wij de toestemming voor exploitatie in en schrijven deze voorziening uit het LRK uit.
Aan het intrekken van de toestemming voor exploitatie en de daaruit volgende uitschrijving uit het register gaat altijd een voornemen tot uitschrijving vooraf tenzij de uitschrijving op verzoek van de houder zelf is. De houder wordt in de gelegenheid gesteld om binnen 2 weken een zienswijze in te dienen op de voorgenomen uitschrijving. In de regio Gelderland Zuid kan tot deze uitschrijving worden overgegaan als de opvangvoorziening drie maanden niet in exploitatie is.
Voor gastouders kennen wij een uitzondering. Wanneer sprake is van tijdelijke onderbreking (bijvoorbeeld door ziekte of zwangerschap van de gastouder) waarbij een duidelijk perspectief is op het binnen afzienbare tijd hervatten van de opvang, kan de registratie gehandhaafd blijven. Dit is aan ons ter beoordeling.
Verzoek tot uitschrijving zonder handtekening
Het gastouderbureau dient wijzigingsformulieren in met het verzoek tot uitschrijving uit het LRK namens de gastouder. Deze formulieren zijn voorzien van een handtekening van de betreffende gastouder. Als een wijzigingsformulier zonder handtekening wordt ingediend, verzoeken wij eerst aan het gastouderbureau om alsnog een handtekening van de gastouder te vragen. De behandeling van het verzoek tot wijziging wordt maximaal twee weken opgeschort. Is het gastouderbureau niet in staat de handtekening te verkrijgen, dan stuurt het gastouderbureau bewijs waaruit blijkt dat het geprobeerd heeft een handtekening van de gastouder te krijgen. Wij sturen vervolgens eerst een voornemen tot intrekking van de toestemming tot exploitatie en de daaruit voortvloeiende uitschrijving.
4.5 Personenregister kinderopvang
Vanaf 1 maart 2018 moet iedereen die werkt, woont of structureel aanwezig is op een plek waar kinderen worden opgevangen, zich inschrijven in het personenregister kinderopvang (PRK). Op die manier kan de overheid vaste én tijdelijke medewerkers continu screenen op strafbare feiten die belemmerend of bezwaarlijk zijn bij het werken met kinderen. DUO beheert het personenregister in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Op de website van DUO staat alle informatie over het personenregister voor houders en medewerkers van kinderopvangorganisaties en gastouderbureaus. Onder andere wie zich verplicht moeten inschrijven in het PRK.
Als de houder niet voldoet aan één of meerdere kwaliteitseisen, kan na ontvangst van het inspectierapport van de GGD het handhavingstraject beginnen. Wij streven ernaar dit handhavingstraject binnen vier weken in gang te zetten.
Binnen de handhaving worden twee verschillende type sancties onderscheiden, te weten herstellende en bestraffende sancties. Beide bestaan naast elkaar en kunnen daarom tegelijkertijd worden opgelegd.
In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden.
Stap 1: aanwijzing, artikel 1.65 lid 1 Wet kinderopvang
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau bevindt dat de bij of krachtens de artikelen 1.47 lid 1 en 1.48d tot en met 1.59 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen’) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijke aanwijzing.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen dienen te worden. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen.
In geval van een overtreding met de prioriteit hoog, bedraagt de hersteltermijn maximaal 2 weken. Is er sprake van een overtreding met een gemiddelde of lage prioriteit dan bedraagt de hersteltermijn maximaal respectievelijk 2 of 4 maanden.
Na het verstrijken van de hersteltermijn dient de overtreding duurzaam beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kunnen wij schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel aan de GGD opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan wordt een volgende stap ingezet.
Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang, artikel 125 lid 2 Gemeentewet en artikel 5:32 Awb
De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden. De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb.
Een last onder dwangsom wordt opgelegd met als doel herstel van de overtreding en/of voorkoming van herhaling van de overtreding.
De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden tot een volgende stap in het herstellend handhavingstraject.
De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt: dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
Wij hanteren als begunstigingstermijn voor de last de termijnen die in het afwegingsmodel zijn genoemd.
Een last kan op vervolgens verschillende manieren worden opgelegd. Dit kan namelijk:
a. Op een bedrag ineens bij niet uitvoeren van de last;
b. Per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd;
c. Per constatering dat de overtreding uit de last niet is uitgevoerd.
Deze optie kan in principe voor alle overtredingen van voorschriften uit de Wko worden ingezet. Als wordt gekozen voor een bedrag ineens, dan zal na afloop van de begunstigingstermijn bepaald moeten worden of al dan niet aan de last is voldaan. Is er niet aan de last voldaan, dan is de dwangsom verbeurd en moet houder het bedrag aan het college betalen. De last is dan uitgewerkt. Is de last wel uitgevoerd, dan hoeven wij die niet in te trekken of af te sluiten. De last loopt door voor een volgende constatering/overtreding. De last is immers ook bedoeld om de overtreding opgeheven te houden.
Deze optie wordt toegepast op overtredingen die gedurende een periode ‘voortduren’. Bijvoorbeeld voor elke tijdseenheid van een maand na de begunstigingstermijn wordt een dwangsom verbeurd zolang het pedagogisch beleidsplan niet aan de vereisten voldoet. Na de begunstigingstermijn moet per gestelde tijdseenheid bepaald worden of al dan niet aan de last is voldaan. Zolang niet aan de last is voldaan wordt deze na elke tijdseenheid verbeurd.
Ad c per overtreding van de last
Deze optie wordt toegepast op overtredingen van bijvoorbeeld de beroepskracht-kind-ratio. De beroepskracht-kind-ratio kan de ene dag kloppen, de volgende dag niet en de dag erna weer wel. Voor dergelijke overtredingen kan het college kiezen voor een dwangsom per overtreding van de last. Zolang de dwangsom nog niet is volgelopen kan het college dit voorschrift door de GGD laten beoordelen.
Stap 3: exploitatieverbod, artikel 1.66 Wet kinderopvang
Het college kan de houder verbieden een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau in exploitatie te nemen dan wel de exploitatie voort te zetten. Dit kan het college onder andere in de volgende gevallen:
Zolang de houder een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is (lid 1).
Als een kindercentrum, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang niet of niet langer aan de kwaliteitseisen voldoet (lid 2).
Stap 4: het intrekken van de beschikking met toestemming tot exploitatie en het verwijderen van de registratie uit het Landelijk Register Kinderopvang, artikel 1.46 lid 5 en 6 Wet kinderopvang, artikel 1.47a lid 2 Wet kinderopvang en artikel 8 lid 1 Besluit landelijk register kinderopvang en register buitenlandse kinderopvang.
Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, de toestemming tot exploitatie kan intrekken en de registratie van deze voorziening verwijdert uit het register:
Indien is gebleken dat de houder niet langer de kinderopvangvoorziening exploiteert.
Indien uit een GGD-onderzoek of anderszins is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij of krachtens Wko hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften.
Indien drie maanden na de registratie de exploitatie van de kinderopvangvoorziening niet daadwerkelijk is aangevangen.
Vanaf het moment dat voor een voorziening voor kinderopvang de toestemming tot exploitatie is ingetrokken en de registratie van deze voorziening verwijderd is uit het Landelijk Register Kinderopvang, is geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Voortzetten van de exploitatie leidt tot niet geregistreerde kinderopvang (illegale kinderopvang) en kan leiden tot een bestuurlijke boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
De GGD kan bij constatering van een ernstige overtreding ook een herstellende sanctie opleggen:
schriftelijk bevel. Artikel 1.65 Wet Kinderopvang.
Het schriftelijk bevel is een handhavingsmiddel dat in spoedeisende gevallen door de GGD-inspecteur direct tijdens een inspectie ingezet kan worden. De toezichthouder geeft een bevel indien hij/zij van mening is dat de kwaliteit bij een kindercentrum, gastouderbureau of gastouderopvang zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. In geval van overtredingen met een lage of gemiddelde prioritering zal hier niet snel sprake van zijn. De inzet van dit middel wordt door de toezichthouder bepaald en niet door het college. Daarom wordt deze sanctie in de Beleidsregels niet nader genoemd.
Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang is de bestuurlijke boete (artikel 1.72 lid 1 Wet kinderopvang).
Bij overtredingen kan het college besluiten een boete op te leggen.
De beleidsregels zijn het uitgangspunt. Proportionaliteit is daarbij van belang. Hierdoor zijn niet automatisch alle genoemde stappen onverkort van toepassing op een geconstateerde overtreding. Telkens wegen wij af of toepassing in dit geval proportioneel is. Het college kan in alle gevallen gemotiveerd afwijken van het GGD-advies.
Goed handhaven betekent: oog hebben voor de specifieke situatie, gezond verstand gebruiken en praktijkervaring benutten. Individuele omstandigheden - verzwarend of verzachtend – kunnen van invloed zijn op het wel of juist niet opleggen van een maatregel. Niet alle situaties zijn onderling vergelijkbaar en soms schieten regels en richtlijnen tekort. Alles overziend volgt er wel of geen actie bij een bepaalde overtreding. Dat wordt vervolgens goed toegelicht in het individuele handhavingsbesluit. Goed gemotiveerd maatwerk – zoals weergegeven in het individuele besluit - en beleid vullen elkaar in de praktijk aan. Dat doet recht aan het feit dat niet alle situaties ‘standaard’ zijn.
Hieronder staan afwegingen die van invloed kunnen zijn op het wel of juist niet opleggen van een maatregel.
Wat is de ernst van de overtreding?
Als een overtreding een laag risico heeft met weinig consequenties voor de directe veiligheid en gezondheid, dan wordt doorgaans gekozen voor een ‘lichte’ handhavingsactie. Concreet betekent dat: een handhavingsbesluit met een lange hersteltermijn en geen of een lage boete. Het omgekeerde geldt voor grote risico’s en herhaalde overtredingen. In het afwegingoverzicht staan de prioriteiten en bedragen per overtreding vermeld. Nota bene: een grote hoeveelheid kleine overtredingen tegelijk zegt ook iets over de kwaliteit van de kinderopvangvoorziening en kan leiden tot zwaardere handhaving.
Wat is de aard van de overtreding?
Er wordt onderscheid gemaakt tussen overtredingen die gelet op hun aard gemakkelijk op korte termijn herhaald kunnen worden en overtredingen die na herstel voorlopig ook blijvend hersteld zijn. Bij overtredingen met een herhaalkans op korte termijn moet gedacht worden aan bijvoorbeeld de dagelijkse inzet van beroepskrachten. Bij een dergelijke overtreding zal in de regel gekozen worden voor het opleggen van een last onder dwangsom. Een opgelegde dwangsom heeft namelijk een voortdurende werking en biedt de mogelijkheid om meerdere malen te onderzoeken of de overtreding blijvend verholpen is. Als de overtreding na herstel geen herhaalkans heeft op korte termijn, zoals bijvoorbeeld bij een pedagogisch beleidsplan, is een aanwijzing in eerste instantie een geschiktere maatregel. Immers als het product eenmaal aangepast is, is de overtreding meteen blijvend verholpen en is er (voorlopig) geen kans meer op een herhaalde overtreding
Hoeveel overtredingen zijn er?
Als er erg veel overtredingen tegelijk zijn, dan wordt de afweging gemaakt of er alles overziend nog sprake is van verantwoorde kinderopvang. Als dat niet het geval is, dan zal de handhaving sneller richting een (tijdelijk) exploitatieverbod gaan. Veel overtredingen ineens is mede bepalend voor de handhavingsroute en het afstemmen van hersteltermijnen aan de situatie.
Heeft de overtreding een financieel raakvlak?
Het inzetten van te weinig personeel bijvoorbeeld heeft een financiële consequentie voor de houder. Een goed gedoseerde boete en/of dwangsom is daarop afgestemd, omdat er voor de houder dan eerder een prikkel ontstaat om daadwerkelijk over te gaan tot herstel van de kwaliteit.
Betreft het een herhaalde overtreding?
Als een soortgelijke overtreding binnen twee jaar meerdere keren wordt geconstateerd, leidt dit in de regel tot strengere handhaving dan bij de eerste constatering. Een boete of dwangsom wordt hoger of er wordt een boete en/of dwangsom opgelegd als dat eerder nog niet werd gedaan.
Heeft de overtreding betrekking op een relatief nieuw voorschrift ?
Welke kennis over het voorschrift mag verwacht worden? In principe wordt verwacht dat de houder bekend is met alle voorschriften. Maar het kan gebeuren dat een regel nog vrij nieuw is en nog moet ‘landen’ in de organisatie. Zoals met de invoering van de nieuwe kwaliteitseisen in 2018. In die gevallen – mits er geen ernstige risico’s ontstaan – zal in eerste instantie terughoudend worden gehandhaafd. Een aanwijzing met een redelijke hersteltermijn is in deze situatie een adequate maatregel. We vinden het redelijk dat een houder 3 maanden na invoering hoe dan ook bekend zou moeten zijn met een nieuw voorschrift. Dan geldt dit niet meer als een verzachtende omstandigheid.
Is herstelaanbod toegepast door de toezichthouder?
Indien een herstelaanbod is toegepast, heeft houder de gelegenheid geboden gekregen om de geconstateerde overtreding te herstellen binnen het onderzoekstraject. Als blijkt dat houder niet op het herstelaanbod is ingegaan of dat de overtreding niet hersteld is binnen de gegeven termijn, is dat in principe een verzwarende omstandigheid voor het handhavingstraject.
Voor de hoogte van boetes zijn normbedragen opgesteld die zijn gebaseerd op landelijke richtlijnen (zie het afwegingsoverzicht). Een bestuurlijke boete mag zijn doel niet voorbij schieten. Zij is bedoeld om te corrigeren met een goed gedoseerde prikkel en niet om onevenredige financiële ‘schade’ toe te brengen. Proportionaliteit en een goede dosering zijn een belangrijk uitgangspunt bij handhaving. Afhankelijk van eventuele verzachtende omstandigheden kan daarom een verlaging van het normbedrag van toepassing zijn.
Het college kan een boete opleggen voor geconstateerde overtredingen, maar hoeft dat niet te doen. Voor de onderstaande overtredingen zal het college wel sneller overgaan tot het opleggen van een boete:
overtredingen met de prioriteit ‘hoog’ zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht in de bijlage;
exploitatie zonder toestemming van het college van burgemeester en wethouders;
niet onverwijld melden van een wijziging aan het college van burgemeester en wethouders van in het Landelijk Register Kinderopvang opgenomen gegevens;
overtreding van een norm zoals genoemd in het afwegingsoverzicht onder ‘overige overtredingen’.
Wij verlagen de boete of leggen geen boete op indien de omstandigheden hier aanleiding toe geven. Hiervan kan sprake zijn onder andere bij:
Bij het gedeeltelijk niet opvolgen van een aanwijzing;
Overmacht als gevolg van Covid-19, of vergelijkbare situaties door een pandemie veroorzaakt,en er is geen sprake van onverantwoorde kinderopvang.
Maatwerk bij voorschrift oudercommissie
Op grond van de Wko moet de houder een oudercommissie instellen voor elk door hem geëxploiteerd kindercentrum met meer dan 50 kinderen of voor een gastouderbureau met meer dan 50 aangesloten gastouders. In de praktijk blijkt dat het voor houders lastig is om aan deze wettelijke verplichting te voldoen. Houders zijn afhankelijk van de bereidheid van de ouders om in een oudercommissie plaats te nemen. Als er geen oudercommissie is, toetsen wij of de houder voldoende inspanning verricht heeft om een oudercommissie in te stellen. De houder kan hiervoor onderstaande instrumenten gebruiken:
Flyer / poster: Houder maakt een flyer waarin het belang van de oudercommissie benadrukt wordt. Deze flyer wordt aan elke ouder uitgereikt. De poster wordt op duidelijk zichtbare plaatsen in het kindercentrum opgehangen.
Nieuwsbrief: Houder plaatst in elke nieuwsbrief een oproep tot een deelname in de oudercommissie.
Website: Een oproep tot deelname wordt op de website geplaatst.
Aandacht voor de oudercommissie aantoonbaar opgenomen als onderdeel van de intakeprocedure.
Aandacht voor de oudercommissie tijdens de jaarlijkse oudergesprekken (in groepsverband).
De pedagogisch medewerkers zijn op de hoogte van het doel en het belang van de oudercommissie en kunnen ouders hierover informeren.
De houder heeft een (uitgeschreven) uitnodigend en uitdagend ouderparticipatiebeleid, waarbij de mogelijkheid is opgenomen dat ouderparticipatie op de ouder afgestemd wordt.
Ouderavonden: Tijdens de ouderavonden wordt extra stilgestaan bij het belang van een oudercommissie.
De toezichthouder beschrijft de inspanningen die een houder heeft verricht om een oudercommissie in te stellen. Wij beoordelen vervolgens of deze inspanningen voldoende zijn om beredeneerd niet te handhaven op dit voorschrift.
Als er wel een oudercommissie is, moet die natuurlijk voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen.
Artikelsgewijze toelichting op de Beleidsregels handhaving Kinderopvang
In dit artikel worden de vormen van handhaving benoemd. Een herstelmaatregel is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling. Een bestraffende sanctie is gericht op bestraffen van een begane overtreding. In de Algemene wet bestuursrecht wordt ook wel gesproken over leedtoevoeging.
De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wet kinderopvang voldaan moet worden staan in de wet- en regelgeving. Een volledige opsomming is ook terug te vinden in de door de toezichthouder kinderopvang gebruikte modelrapporten.
Hersteltermijn/begunstigingstermijn:
Wij geven de houder bij een op herstel gericht handhavingsmaatregel altijd een termijn om de overtreden kwaliteitseis alsnog na te leven. Dit heet de herstel- of de begunstigingstermijn. De hersteltermijn of begunstigingstermijn van een herstellende maatregel is afgestemd op een redelijke tijd die nodig is om de overtreding te beëindigen en herhaling te voorkomen. Bij de bepaling van de termijn wordt rekening gehouden met de aard en de ernst van de overtreding, waarbij het uitgangspunt is dat de overtreding zo spoedig mogelijk moet worden opgeheven. Zo zullen overtredingen die direct invloed hebben op de kwaliteit van de opvang en daarmee de veilige en gezonde omgeving, of die direct invloed hebben op de ontwikkeling van de kinderen, over het algemeen een korte hersteltermijn kennen.
Als uitgangspunt worden door ons de volgende termijnen gehanteerd:
maximaal 2 weken voor herstel van overtredingen met gevolgen voor de directe veiligheid, gezondheid of pedagogisch welbevinden van de kinderen in de dagelijkse opvangpraktijk;
maximaal 2 maanden voor herstel of wijziging van beleidsvoering en administratieve vereisten die redelijkerwijs moeten leiden tot verantwoorde kinderopvang;
maximaal 4 maanden voor herstel van andere overtredingen die geen directe gevolgen hebben voor de veilige en gezonde omgeving van de kinderen;
De hersteltermijn zal met deze uitgangspunten bij elk handhavingsbesluit aan de hand van de specifieke situatie worden bepaald.
Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de Algemene toelichting, hoofdstuk 5.1.
Indien een geregistreerde voorziening, te weten dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wet kinderopvang wordt de gegeven toestemming tot exploitatie door middel van een beschikking ingetrokken en wordt de registratie uit het Landelijk Register Kinderopvang verwijderd. Dit, omdat uitsluitend kinderopvangvoorzieningen die aan de definitie voldoen worden geregistreerd en geëxploiteerd mogen worden. Er wordt in dit geval geen herstellend handhavingstraject ingezet.
Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een bestuurlijke boete op kan leggen, maar daartoe niet verplicht is. Voor een aantal overtredingen zal het college sneller van deze bevoegdheid gebruik maken.
Artikel 7 Hoogte bestuurlijke boete
In de Wet kinderopvang is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft derhalve beleidsvrijheid ten aanzien van het bepalen van de hoogte van het op te leggen boetebedrag naar aanleiding van een specifieke overtreding. Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lagere prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.
Mede gelet op het in artikel 1.72 van de Wet kinderopvang neergelegde boetemaximum heeft dit geleid tot de volgende verdeling.
In geval van overtreding van de artikelen 1.66 en 1.45 Wet kinderopvang is sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten. In artikel 1 en 6 van deze wet is bepaald dat deze overtredingen beboet worden met een boete van de vierde categorie. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen.
Overtreding van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht is een strafbaar feit; strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.” Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie.
Het laat onverlet dat het college op grond van artikel 5:46 lid 2 Algemene wet bestuursrecht gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.
Bij recidive treedt strafverzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de strafverzwaring.
In het geval de overtreder de afgelopen twee jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding verhoogt het college de boete met 50%. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd. Iedere volgende overtreding binnen de periode van twee jaar wordt bestraft met een boete van 2 maal het in het afwegingsoverzicht opgenomen boetebedrag.
Artikel 11 en artikel 12 handhaving na Herstelaanbod
Wanneer herstelaanbod heeft plaatsgevonden, is dit van invloed op de handhaving die wij inzetten op de overtredingen die primair door de toezichthouder geconstateerd zijn. Wanneer een overtreding na herstelaanbod is opgelost treden wij niet handhavend op. De overtreding is immers verholpen. Als de overtreding na herstelaanbod niet (volledig) is opgelost, handhaven wij in principe conform het reguliere handhavingsbeleid.
Afwegingsoverzicht dagopvang / buitenschoolse opvang / gastouderopvang / gastouderbureau
Last onder dwangsom per constatering6 | ||||
Niet voldoen aan de definitie van kinderopvang, gastouderopvang, gastouder of gastouderbureau. | N.v.t, intrekken toestemming tot exploitatie is aan de orde. | |||
Start exploitatie voor ontvangst toestemming college7 of voor de datum waarop college bepaald heeft dat exploitatie mag aanvangen. | € 20.7508 | |||
Houder geeft wijziging van in het LRK opgenomen gegevens later door / niet door terwijl dit zou moeten gebeuren zodra de houder bekend is met deze wijziging. | ||||
Niet nakomen van een vordering tot medewerking van de toezichthouder. | ||||
Niet opvolgen van exploitatieverbod gegeven opgelegd op grond van art. 1.66 Wko. | ||||
Niet nakomen van een afspraak zoals genoemd in 1.67 Wet op het primair onderwijs. |
De houder zorgt er niet voor dat conform het beleid gehandeld wordt | |||
De houder voldoet niet aan de eisen gesteld aan veilige en gezonde kinderopvang9. | |||
De houder voldoet niet aan de eisen mbt stabiliteit (GO: groepsgrootte). | |||
De houder voldoet niet aan de eisen mbt de VOG’s en het personenregister kinderopvang. | |||
De houder voldoet niet aan de eis met betrekking tot de: | |||
De houder voldoet niet aan het ouderadviesrecht / klachtrecht. | |||
De houder van het gastouderbureau voert aantoonbaar de kassiersfunctie en de verplicht gestelde gesprekken niet uit. | |||
Aan de hand van een door de toezichthouder opgesteld risicoprofiel (volgens landelijk model) wordt er onderscheid gemaakt in de zwaarte van het toezicht. Heeft een kindercentrum een groen risicoprofiel? Dan vindt er slechts toezicht plaats op enkele belangrijke punten. Zijn er zorgen over de kwaliteit dan zal het risicoprofiel afhankelijk van de aard van de zorgen geel, oranje of rood van kleur zijn en vindt uitgebreider en/of vaker toezicht plaats. Een risicoprofiel geeft geen kwaliteitsoordeel, maar bepaalt alleen de vorm en mate van inspectie. Het is een planningsinstrument. Het bepalen van de inspectieactiviteit is een voortdurend proces zonder start- of eindpunt. Een inspectie levert namelijk veel informatie op die van invloed kan zijn op de risico-inschatting. In de perioden tussen de locatie-inspecties kan het risicoprofiel en daarmee de inspectieactiviteit bijgesteld worden als daarvoor aanleiding is. Bijvoorbeeld na melding van een klacht of signaal of omdat een handhavingsmaatregel van de gemeente niet tot verbetering heeft geleid. Uiteraard vindt ook positieve bijstelling plaats – bijvoorbeeld wanneer blijkt, dat er wél verbetering is opgetreden en overtredingen zijn opgelost.
Overtreding van art. 1.45 en 1.46 Wko is een misdrijf conform art. 1 lid 2 Wet op de economische delicten. College zal eerst aangifte hiervan doen bij het OM, indien het OM aangeeft niet te vervolgen of de bestraffing aan het college over te laten, volgt oplegging van een boete maximaal gelijk aan de boete zoals genoemd in de Wet op de economische delicten.