Organisatie | Vlieland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Vlieland 2021 |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke zorg en welzijn |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2021 | nieuwe regeling | 15-12-2020 |
Deze beleidsregels zijn een uitwerking van de ‘verordening maatschappelijke ondersteuning Vlieland 2021’. Samen met de genoemde verordening en het Financieel Besluit vormen deze regels de basis voor de wijze waarop de gemeente uitvoering geeft aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
De volgende opbouw wordt gehanteerd:
Hoofdstuk 2: Procedure. Dit hoofdstuk geeft nadere uitleg over de toegangsprocedure tot de maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo 2015. Hierbij gaat in het bijzonder aandacht uit naar de melding, het (voor)onderzoek, het gesprek met de cliënt, verslaglegging en de aanvraag voor een maatwerkvoorziening inclusief de beschikking.
Hoofdstuk 3: Afwegingskader voor een maatwerkvoorziening. Dit hoofdstuk geeft nadere uitleg over het afwegingskader dat wordt toegepast bij de aanvraag voor ondersteuning vanuit de Wmo 2015. Met behulp van dit kader kan worden bepaald of ondersteuning vanuit de Wmo 2015 nodig en passend is. Hierbij gaat in het bijzonder aandacht uit naar de eigen kracht, de mogelijkheden van het sociale netwerk en de voorzieningen en wetgeving die voorliggend zijn aan de Wmo 2015.
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wmo 2015, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Verordening en het Financieel Besluit.
Deze beleidsregels worden op grond van artikel 4:81, lid Algemene wet bestuursrecht vastgesteld door het college van burgmeester en wethouders van de gemeente Vlieland (hierna: het college). Vanaf 1-1-2021 treden deze beleidsregels in werking.
2 Procedure melding, onderzoek en aanvraag
De Wmo 2015 bepaalt dat inwoners, die zelf dan wel samen met inwoners in hun naaste omgeving (tijdelijk) onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer, een beroep kunnen doen op ondersteuning die door de overheid wordt gefinancierd. In dit hoofdstuk wordt de procedure beschreven die cliënten van de gemeente Vlieland doorlopen om tot een oplossing van hun ondersteuningsvraag te komen. Hiermee wordt een uniforme werkwijze vastgelegd en weet de cliënt wat hij kan verwachten. Tevens wordt zo rechtsongelijkheid en willekeur voorkomen. Dat is van groot belang, omdat elke situatie anders is en de ondersteuning wordt afgestemd op de persoonlijke situatie van de cliënt met een ondersteuningsvraag. Maatwerk staat voorop. Zo kunnen inwoners met vergelijkbare ondersteuningsvragen uiteindelijk toch verschillende vormen van ondersteuning ontvangen. Juist daarom is het van belang dat de procedure op uniforme manier wordt doorlopen en iedereen op gelijke wijze wordt behandeld.
De fase van de melding bestaat uit de volgende onderdelen:
De maximale termijn voor de meldingsprocedure is zes weken. Mocht omwille van de zorgvuldigheid, bijvoorbeeld omdat informatie bij derden moet worden opgevraagd of omdat er sprake is van een complexe hulpvraag, de termijn van zes weken niet gehaald worden, dan wordt hierover gecommuniceerd met de cliënt en kan deze termijn worden verlengd.
De besluitvormingsfase heeft een maximale termijn van twee weken. Deze termijn kan bij uitzondering worden verlengd. Hiervoor moet een goede reden zijn en de cliënt moet hierover worden geïnformeerd. Dit vloeit voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Een melding van behoefte aan ondersteuning kan door of namens de inwoner worden gedaan. De persoon die namens de inwoner een melding doet, hoeft niet een vertegenwoordiger van de inwoner te zijn, maar kan ook een huisgenoot, iemand uit het sociaal netwerk van de inwoner, een professionele hulpverlener, arts of het transferpunt van het ziekenhuis zijn.
Soms kunnen er redenen zijn om af te zien van nader onderzoek, bijvoorbeeld bij:
De beslissing om af te zien van nader onderzoek dient altijd in overleg en met goedkeuring van de inwoner te worden genomen.
Het onderzoek wordt uitgevoerd door een gebiedsteammedewerker. Voor het onderzoeken van de melding geldt een behandeltijd van maximaal zes weken nadat de melding is gedaan. Indien vanwege zorgvuldigheid van het onderzoek de termijn van zes weken niet gehaald wordt, dan treedt de gebiedsteammedewerker in overleg met de inwoner over de verlenging van de termijn. Dit wordt vervolgens schriftelijk bevestigd, onder vermelding van de termijn waarbinnen het onderzoek naar verwachting wel is afgerond.
Om tot een goede beoordeling te komen kan de gebiedsteammedewerker extern advies vragen bij een (medische) adviesinstantie.
Als de jeugdige en / of ouders gemotiveerd aangeven dat het onderzoek geheel of gedeeltelijk te belastend is en de gebiedsteammedewerker het daarmee eens is, dan wordt door de gebiedsteammedewerker samen met de jeugdige en / of ouders gezocht naar een andere manier om onderzoek te doen
In het eerste contact met de cliënt wordt hij gewezen op de mogelijkheid om gratis gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning. Een cliëntondersteuner kan de cliënt tijdens het onderzoek helpen zijn hulpvraag te verwoorden en keuzes te maken. De cliënt kan er ook voor kiezen zijn cliëntondersteuning zelf te organiseren.
Daarbij dient in de toestemmingsverklaring opgenomen te worden wie de gegevens opvraagt, bij wie de gegevens worden opgevraagd, om welke gegevens het gaat en met welk doel.
Ter bevordering van de snelheid in het opvragen van deze gegevens, kan de inwoner zelf de gewenste gegevens opvragen, met de vermelding welk belang hij heeft bij deze gegevens.
Naar aanleiding van de reactie van de inwoner worden feitelijke onjuistheden in het ondersteuningsplan aangepast. Opmerkingen en aanvullingen van de inwoner worden aan het ondersteuningsplan toegevoegd.
2.6 Advies en aanvraag maatwerkvoorziening
De inwoner ontvangt (per mail of per post) een afschrift van het advies, tenzij de inwoner dit niet wenst.
In het advies wordt opgenomen of de inwoner wel of niet akkoord is met het advies en aanvraag maatwerk-voorziening en indien van toepassing de reden waarom de inwoner niet akkoord is. Indien de inwoner akkoord is, wordt het verslag door de inwoner en de gebiedsteammedewerker getekend en start de aanvraagprocedure.
Bij de behandeling van deze aanvraag wordt het advies van de gebiedsteammedewerker opgevraagd en meegenomen.
Indien de inwoner geen medewerking verleent aan een zorgvuldig onderzoek én zonder dit onderzoek de toegankelijkheid en passendheid van ondersteuning in de vorm van een individuele maatwerkvoorziening niet kan worden vastgesteld, dan adviseert de gebiedsteammedewerker negatief op de aanvraag van de inwoner.
2.7 Besluitvorming 2.7.1 Beschikking
De beschikking vormt het sluitstuk van de procedure. Nadat na zorgvuldig onderzoek is vastgesteld dat er (g)een maatwerkvoorziening verstrekt wordt, wordt dit besluit in de beschikking vastgelegd. De cliënt kan aan de beschikking rechten ontlenen en daarom is het van belang dat de beschikking in ieder geval het volgende vermeldt:
Voor een pgb geldt aanvullend:
De motivering van het besluit leunt op de bevindingen en uitspraken uit het onderzoek welke zijn vastgelegd in het verslag. Om dit kenbaar te maken aan de cliënt wordt in de beschikking verwezen naar het verslag en wordt dit verslag als bijlage meegezonden.
Tijdens het onderzoek en het verlenen van ondersteuning vindt gegevensuitwisseling en –overdracht plaats tussen onder andere de gebiedsteams, backoffice en aanbieders. In deze beleidsregels zijn geen aanvullende bepalingen opgenomen over privacy omdat hier landelijke wet- en regelgeving van toepassing is. De waarborgen voor privacy zijn ingebouwd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en in de bepalingen over gegevensverstrekking en –uitwisseling in de Wmo 2015. In voorkomende gevallen zijn de landelijke wet- en regelgeving inzake privacy van toepassing, in het bijzonder wat betreft de (bijzondere) persoons- en gezondheidsgegevens.
3 Afwegingskader voor een maatwerkvoorziening
Het bieden van maatwerk staat centraal in de Wmo 2015. Dat betekent dat de vraag of een maatwerkvoorziening nodig is en welke voorziening dit moet zijn, alleen beantwoord kan worden door de individuele omstandigheden in overweging te nemen. In elke situatie kan een andere oplossing passend zijn. Er wordt daarom vaak verondersteld dat maatwerk afbreuk doet aan de rechtsgelijkheid: iedere procedure kan immers een andere uitkomst hebben. Met deze beleidsregels wordt de rechtsgelijkheid echter juist gewaarborgd door een consistente gedragslijn voor te schrijven. Dit moet ervoor zorgen dat er geen willekeur plaatsvindt.
Om de rechtsgelijkheid te borgen bevatten deze beleidsregels een afwegingskader. Dit afwegingskader vloeit voort uit de Wmo 2015 en uit de criteria die zijn vastgelegd in de verordening ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning Vlieland 2021. Dit afwegingskader moet doorlopen worden tijdens het gesprek met de cliënt en het onderzoek. Vervolgens kan een besluit worden genomen over het wel of niet toekennen van een maatwerkvoorziening.
Alleen in bijzondere omstandigheden is het mogelijk om op basis van de hardheidsclausule in de Awb af te wijken van de beleidsregels (art. 4:84 Awb). Indien daar gebruik van wordt gemaakt, moet dat in eigen bewoording in de beschikking worden gemotiveerd. Naar verwachting zal dit niet vaak nodig zijn, omdat met deze beleidsregels is beoogd zo veel mogelijk ruimte te bieden voor maatwerk.
3.2 Het maken van een afweging
Voor het maken van een afweging kan gebruik worden gemaakt van het volgende afwegingskader.
Figuur 1: afwegingskader ondersteuningsbehoefte
Dit afwegingskader komt aan de orde nadat de ondersteuningsbehoefte is vastgesteld. Met behulp van de beslisboom kan de afweging wel of geen maatwerkvoorziening zorgvuldig worden gemaakt.
3.2.1 Eigen kracht en verantwoordelijkheid
Het vertrekpunt van de Wmo 2015 is dat inwoners een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. De Wmo 2015 stelt dan ook dat van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin bijstaan naar eigen kunnen. Het is wenselijk dat de eigen kracht van inwoners wordt verstrekt. Indien inwoners onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie aan de samenleving, kunnen zij een beroep doen op ondersteuning vanuit de overheid.
Wanneer een inwoner beroep doet op ondersteuning, wordt zorgvuldig onderzocht in welke mate de inwoner in staat is om zijn belemmeringen zelf op te lossen. Tijdens het gesprek kan samen gezocht worden naar een geschikte oplossing, zodat mensen hun eigen kracht benutten en vergroten. Kan een cliënt bijvoorbeeld leren om anders om te gaan met de belemmeringen die hij ervaart? Of zijn er creatieve oplossingen mogelijk? Pas wanneer blijkt dat de eigen kracht of het sociale netwerk onvoldoende of ontoereikend is, wordt verder onderzocht of ondersteuning middels een maatwerkvoorziening nodig is.
Eigen kracht kan ook betekenen zelf betalen. Het inkomen of vermogen van een cliënt mag echter geen reden zijn om een maatwerkvoorziening af te wijzen. Ook cliënten met een ruim inkomen of vermogen moeten de mogelijkheid hebben om een maatwerkvoorziening te ontvangen. Wel betalen cliënten een bijdrage in de kosten van de maatwerkvoorziening. Deze bijdrage wordt betaald zolang er gebruik wordt gemaakt van de voorziening en totdat de kostprijs van de voorziening is betaald. Tijdens het gesprek dient de cliënt goed geïnformeerd te worden over de financiële consequenties van een maatwerkvoorziening.
3.2.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Eigen kracht kan ook betekenen dat iemand in staat is zelf een algemeen gebruikelijke voorziening aan te schaffen die voorziet in de ondersteuningsvraag. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen die in principe voor iedereen beschikbaar zijn, ongeacht of iemand al dan niet een beperking heeft en die niet aanzienlijk duurder zijn dan voorzieningen met vergelijkbare functies. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorliggend op een maatwerkvoorziening.
Wat algemeen gebruikelijk is, wordt beïnvloed door maatschappelijke ontwikkelingen die aan veranderingen onderhevig zijn. Er is daarom geen complete lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen. Toch zijn er voorzieningen die vaak als algemeen gebruikelijk worden beschouwd:
Dit zijn voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen. Of een voorziening daadwerkelijk algemeen gebruikelijk is, hangt af van de situatie en omstandigheden. Er moet beoordeeld worden of de specifieke voorziening ook voor de cliënt in het concrete geval algemeen gebruikelijk is.
Uit jurisprudentie blijkt dat bij die beoordeling een aantal criteria een rol kunnen spelen, zoals:
Er wordt in principe geen maatwerkvoorziening verstrekt wanneer de belemmeringen van de aanvrager opgelost kunnen worden door inzet van gebruikelijke hulp. De wet definieert dit als hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Deze hulp vloeit voort uit de sociale relatie en doet een beroep op personen waarmee de cliënt die onvoldoende zelfredzaam is of onvoldoende kan participeren gezamenlijk een huishouden voert. Hierbij gaat het om normale dagelijks zorg, zoals taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, administratie, schoonmaken of bezoek aan familie, instanties of een arts. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die op basis van een familieband of op basis van een bewuste keuze één huishouden vormt met de persoon die beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie ondervindt. Hulp van niet-inwonende kinderen is geen gebruikelijke hulp, zij maken immers geen deel uit van het gezamenlijke huishouden. Wel kan met hen besproken worden of ze vrijwillige hulp willen en kunnen verrichten. Met de cliënt en het sociale netwerk moet altijd besproken worden wat redelijk is in het kader van gebruikelijke hulp.
Een zorgvuldige afweging is altijd vereist, met name in het geval van gebruikelijke hulp van een inwonend kind. Daarbij dient rekening gehouden te worden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, met de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en met het feitelijke vermogen en de veerkracht van het kind. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, zoals bijvoorbeeld het omgaan met leeftijdgenoten, het doen aan vrijetijdsbesteding en de schoolprestaties. Of er sprake is van gebruikelijke hulp is altijd maatwerk, waarbij rekening gehouden moet worden met de noodzaak tot ondersteuning en de specifieke omstandigheden van de aanvrager, zoals zijn persoonskenmerken en zijn gezinssituatie. Is er geen sprake van gebruikelijke hulp, dan wordt verder onderzocht of een maatwerkvoorziening nodig is.
De Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden van de MO-Zaak (2011) wordt gebruikt als hulpmiddel om vast te stellen wat onder gebruikelijke hulp in het huishouden valt.
Tijdens het gesprek met de cliënt wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn om met behulp van mantelzorg of andere hulp uit het sociale netwerk de zelfredzaamheid of participatie te verbeteren. Het verlenen van mantelzorg overstijgt qua duur en intensiteit de normale gang van zaken. Deze hulp gaat verder dan gebruikelijke hulp en is niet afdwingbaar. Wel mag met de cliënt en zijn netwerk besproken worden wat het netwerk kan betekenen voor de ondersteuningsbehoefte van de cliënt.
Er is sprake van mantelzorg wanneer iemand hulp aan een naaste verleent ten behoeve van de zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet. De ondersteuning wordt verleend vanuit de persoonlijke band die mantelzorgers hebben met degene die zij ondersteunen en niet in het kader van een hulpverlenend beroep. Het gaat om ondersteuning die mensen langdurig en onbetaald verlenen. Als de zelfredzaamheid of participatie verbetert met behulp van inzet van mantelzorg of kortdurende hulp uit het sociale netwerk hoeft geen maatwerkvoorziening te worden verstrekt.
Het kan ook voorkomen dat een mantelzorger overbelast raakt of dreigt te raken. Vanuit de gemeente en Dienst kan dan ondersteuning worden geboden. Steunpunten mantelzorg organiseren activiteiten en informatieve bijeenkomsten ter versterking van de mantelzorger. Daarnaast kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt aan de cliënt met een beperking, zodat de mantelzorger indirect wordt ontlast. Op die manier kan de mantelzorger (tijdelijk) worden ontlast in een situatie van (dreigende) overbelasting. De balans tussen draagkracht en draaglast is daarbij van belang. Het doel van de ondersteuning is dat de overbelasting afneemt en de mantelzorg kan worden voortgezet.
Wanneer een inwoner zich meldt met een ondersteuningsbehoefte wordt onderzocht of een algemene voorziening een passende oplossing biedt. Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat toegankelijk is zonder indicatie en gericht is op het versterken van zelfredzaamheid, participatie of opvang. Een cliënt die naar het oordeel van het college voor zijn ondersteuningsbehoefte gebruik kan maken van een algemene voorziening, komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. Wel kan voor een andere ondersteuningsbehoefte een maatwerkvoorziening worden verstrekt naast een algemene voorziening.
Bij het toetsen of een algemene voorziening een passende oplossing biedt voor de ondersteuningsbehoefte van de aanvrager is altijd van belang om te onderzoeken of de voorziening:
3.2.6 Voorliggende wetgeving en voorzieningen
Wetten zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz) en de Jeugdwet kunnen voorliggend zijn op ondersteuning vanuit de Wmo 2015. Dit kan reden zijn om een aanvraag voor een maatwerkvoorziening af te wijzen. De afbakening tussen deze verschillende wetten vloeit voort uit landelijke wet- en regelgeving. Hieronder wordt beschreven welke wetgeving en voorzieningen voorliggend kunnen zijn op de Wmo 2015.
Op grond van art. 2.3.5 lid 6 Wmo 2015 kunnen aanvragen voor een Wmo-maatwerkvoorziening afgewezen worden indien de aanvrager aanspraak heeft op een Wlz-voorziening. Het kan ook voorkomen dat iemand weigert mee te werken aan het verkrijgen van een Wlz-indicatie. Mocht dit het geval zijn, terwijl het vermoeden bestaat dat de cliënt wel degelijk aanspraak heeft op de Wlz en dit ook in het belang van de cliënt zou zijn, dan kan een Wmo-maatwerkvoorziening worden geweigerd. Wanneer de cliënt wel een aanvraag doet op Wlz-ondersteuning, is het de verantwoordelijkheid van het college om passende ondersteuning te bieden tot het moment waarop de Wlz-indicatie wordt verzilverd. Er is ruimte voor maatwerk, al beschouwt de wetgever de Wlz wel als voorliggend op de Wmo 2015.
Het recht op zorg vanuit de Wlz wordt vastgesteld door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Iemand heeft recht op zorg vanuit de Wlz wanneer die persoon vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
Het kan hier gaan om cliënten die door fysieke problemen of zware regieproblemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg of taken nodig hebben.
Wat wordt verstaan onder permanent toezicht en ernstig nadeel?
Permanent toezicht: onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen (art. 3.2.1 lid 2 sub b Wlz).
Ernstig nadeel: een situatie waarin de verzekerde (art. 3.2.1 lid 2 sub c Wlz):
Er zijn situaties waarin iemand met een Wlz indicatie ondersteuning vanuit de Wmo 2015 ontvangt. Het kan hierbij gaan om inwoners die thuis gebruik maken van Wlz-zorg (pgb, modulair of volledig pakket thuis) of zorg ontvangen in een instelling (intramuraal). In de bijlage is te zien wanneer hier sprake van is.
De vraag of ondersteuning vanuit de Zvw of Wmo 2015 moet worden geboden, speelt vooral bij de persoonlijke verzorging. Persoonlijke verzorging wordt vanuit de Wmo 2015 geboden wanneer het gaat om begeleiding bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), zoals: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning en sociaal contact. Het gaat hierbij dan ook om begeleiding bij deze taken in plaats van het daadwerkelijk overnemen van deze taken. Het gaat om cliënten die zichzelf wel kunnen wassen en aankleden, maar daartoe aangespoord moeten worden door de begeleider, omdat ze een regieprobleem hebben. Bij dit criterium komt het aansporen tot een handeling nadrukkelijk aan bod. Het gaat vaak om cliënten met een zintuigelijke of verstandelijke handicap of een psychiatrische aandoening.
Een cliënt kan voor persoonlijke verzorging een beroep doen op de Zvw wanneer er behoefte is aan geneeskundige zorg of er sprake is van een hoog risico op die behoefte. Geneeskundige zorg omvat onder andere zorg die wordt geboden door huisartsen, medisch-specialisten, klinisch-psychologen, verloskundigen, zintuiglijk gehandicaptenzorg, zorg bij stoppen-met-rokenprogramma, geriatrische revalidatie en paramedische zorg. Kortom, in het onderzoek moet altijd gekeken worden of er een behoefte is aan geneeskundige zorg of het risico op die zorg hoog is.
Ondersteuning aan ouders kan zowel vanuit de Wmo 2015 als de Jeugdwet worden geboden. De centrale vraag hierbij is of het gaat om opvoedingsondersteuning of begeleiding bij het aanbrengen van structuur bij de ouder zelf. De opvoedingsondersteuning voor alle ouders, ook die van kinderen met een beperking, valt onder de Jeugdwet. Naast deze ondersteuning maakt de Jeugdwet ook medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis en tijdelijke opname mogelijk. Om de zelfredzaamheid van ouders te bevorderen kan in sommige gevallen Wmo-ondersteuning worden ingezet, naast de opvoedingsondersteuning vanuit de Jeugdwet.
Dit is een verantwoordelijkheid van ouders, de werkgever en de Rijksoverheid (Kinderopvangtoeslag). De kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend. Leidsters van een kinderopvang aanleren hoe om te gaan met een kind met beperkingen wordt gezien als gebruikelijke hulp van de ouder. Het is dus in principe aan de ouder om leidsters te informeren en eventueel te instrueren over hoe (niet) te handelen. Alleen in uitzonderlijke situaties is ondersteuning vanuit de Wmo 2015 mogelijk. Hier is sprake van wanneer extra begeleiding nodig is, die niet verwacht kan worden van leidsters en ouders.
In sommige gevallen is begeleiding bij arbeidsmatige activiteiten of aangepast werk mogelijk in het kader van de Ziektewet, WIA, Wajong of Wsw. Het uitgangspunt is dat pas wanneer dit niet kan, het mogelijk is om dagbesteding vanuit de Wmo 2015 aan te bieden.
Gemeenten hebben op grond van deze wet taken die veel raakvlakken hebben met de Wmo 2015. Hierbij gaat het om de jeugdgezondheidszorg, preventieve ouderengezondheidszorg, gezondheidsbevordering, epidemiologie en monitoring/advisering ten behoeve van gezondheidsrisico’s. Ook de relatie tussen gezondheid en soci-ale veiligheid krijgt in het kader van deze wet aandacht van gemeenten, zoals zorgvermijding. De GGD speelt in deze zaken altijd een (sleutel)rol.
3.3 Meetinstrumenten als hulpmiddel bij het onderzoek
Goed onderzoek biedt de cliënt rechtszekerheid, voorkomt willekeur en draagt bij aan de eis voor een deugdelijke motivering, zoals vastgelegd in de Awb. Meetinstrumenten kunnen daarbij helpen, onder andere bij het onderzoeken en in beeld brengen van de ondersteuningsbehoefte, de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt op verschillende levensdomeinen en bij het motiveren van het besluit. De professional maakt op basis van de situatie zelf de inschatting of het wenselijk is om een meetinstrument toe te passen en welke leefgebieden worden uitgevraagd en is hierover transparant in het verslag.
Meetinstrumenten kunnen een indicatie geven voor de vorm en intensiteit van de ondersteuning die nodig is, maar bepalen niet welke maatwerkvoorziening wordt ingezet. Dat is aan de vakkennis en inhoudelijke expertise van de betrokken professionals. Meetinstrumenten zijn dan ook bedoeld om de professionals te ondersteunen tijdens het onderzoek en bij de motivering van het besluit. Meetinstrumenten zijn niet bepalend, maar richtinggevend voor het vervolgtraject. Maatwerk staat voorop. Indien de professional ervoor kiest om een meetinstrument in te zetten, dient daarbij te worden gehandeld conform de privacywetgeving.
Wanneer na zorgvuldig onderzoek blijkt dat iemand ondersteunt dient te worden met een maatwerkvoorziening, dan moet in het besluit (lees: beschikking) staan welke maatwerkvoorziening wordt verstrekt en waar de ondersteuning op gericht is. Bij de verstrekking is de inhoud leidend. Dat wil zeggen dat eerst wordt gekeken welk doel er bereikt dient te worden met de ondersteuning, om vervolgens te beoordelen met wélke verstrekking dit valt te bereiken. In dit hoofdstuk wordt globaal omschreven welke maatwerkvoorzieningen verstrekt kunnen worden.
Een maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
4.2 Huishoudelijke ondersteuning
Het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk en bevordert daarmee de zelfredzaamheid van de inwoner. Wanneer de cliënt hiertoe onvoldoende in staat is, kan huishoudelijke hulp in de vorm van een maatwerkvoorziening worden ingezet. Inzet van deze maatwerkvoorziening heeft tot doel ondersteuning te bieden zodat iemand een schoon en leefbaar huis heeft en zichzelf redt bij alle dagelijkse taken bij het voeren van een huishouden.
Bij de huishoudelijke ondersteuning is het van belang om de basis werkzaamheden te onderscheiden van de begeleidingstaken. De basis werkzaamheden hebben betrekking op pure schoonmaakwerkzaamheden, licht en zwaar huishoudelijk werk, wasverzorging, helpen bij het opstellen en opruimen van boodschappen en helpen bij de maaltijdbereiding. Deze ondersteuning wordt geboden in de vorm van de maatwerkvoorziening HH1.
Met de begeleidingstaken bij het huishouden wordt de ondersteuning bedoeld die ook wel HH2 wordt genoemd. Dit betreft dan naast de reguliere schoonmaakwerkzaamheden ook alle advies, instructie en voorlichting die een cliënt nodig heeft ten aanzien van huishoudelijk werk en de regie of organisatie van het huishouden. Maar dit betreft ook de verzorging en opvang van jonge kinderen als tijdelijke overbrugging bij uitval van de primaire verzorger en bij afwezigheid van informele hulp of algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen zoals bijvoorbeeld kinderopvang. Voor huishoudelijke ondersteuning inclusief de begeleidingstaken kan de maatwerkvoorziening HH2 worden verstrekt.
Voor het bepalen van de omvang van de huishoudelijke ondersteuning wordt gebruik gemaakt van de Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden MO-zaak (2011).
4.3 Individuele begeleiding (Basis, Plus en Specialistisch)
Wanneer de cliënt onvoldoende in staat is tot zelfredzaamheid of maatschappelijke deelname, kan individuele begeleiding in de thuissituatie (ambulant) worden geboden middels een maatwerkvoorziening. Individuele begeleiding heeft als doel het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid of maatschappelijke deelname, zodat de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen en opvang dan wel beschermd wonen kan worden voorkomen.
Middels individuele begeleiding wordt met cliënten gewerkt aan het verhogen van participatie en het versterken van zelfredzaamheid op verschillende levensgebieden, zoals: financiën, dagbesteding, huisvesting, huiselijke relaties, psychisch functioneren, verslaving, sociaal netwerk, maatschappelijke participatie en justitie.
We onderscheiden de volgende maatwerkvoorzieningen gericht op individuele begeleiding in de thuissituatie:
4.3.1 Individuele begeleiding Basis
Bij individuele begeleiding Basis wordt de cliënt ondersteund bij beperkingen op het vlak van zelfregie over het dagelijks leven, zoals het regelen van dagelijkse bezigheden, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken, het regelen van beheerszaken, communicatie, sociale relaties en organisatie van de huishouding. De cliënt beschikt meestal over enige mate van zelfregie. Individuele begeleiding Basis omvat onder meer de volgende activiteiten:
Kernbegrippen hierbij zijn stimuleren, coachen, helpen bij de dagelijkse taken en monitoren. Het uitgangspunt is inzet van individuele begeleiding Basis. Is er meer specialistische begeleiding nodig, dan kan individuele begeleiding Plus of Specialistisch worden ingezet.
4.3.2 Individuele begeleiding Plus
Naast de genoemde ondersteunende activiteiten bij individuele begeleiding basis, is er bij Individuele begeleiding Plus ook sprake van overname en regie. Overname betekent dat de zorgaanbieder taken van de cliënt overneemt, omdat de cliënt daartoe zelf niet of onvoldoende in staat is. Het kan hierbij gaan om bijvoorbeeld het maken van afspraken of het voeren van de administratie (planning, geldzaken, etc.). Kernbegrippen hierbij zijn overname en regie.
Individuele begeleiding Plus voorkomt daarmee verwaarlozing of verhuizing naar een (zorg-)instelling. Cliënten die in aanmerking komen voor Individuele begeleiding Plus kennen over het algemeen een complexe en zware problematiek. Bij afschalen is een warme overdracht essentieel en bestaat de mogelijkheid, indien wenselijk bij cliënt, naast de Maatwerkvoorziening individuele begeleiding Plus tijdelijk (maximaal 3 maanden) een Maat-werkvoorziening Individuele begeleiding Basis te indiceren.
4.3.3 Individuele begeleiding Specialistisch
Wanneer cliënten kampen met ernstige, complexe problemen op meerdere terreinen van wonen en leven kunnen zij worden ondersteund middels individuele begeleiding Specialistisch. Het kan hierbij gaan om cliënten die vanwege langdurige psychische en/of psychiatrische problematiek forse problemen ondervinden in hun zelfredzaamheid. Bij deze problemen zijn factoren als dakloosheid, geweld en/of maatschappelijke uitval aanwezig of vormen een dreigend perspectief. De ondersteuning is bedoeld om escalatie, zoals dak- of thuisloosheid, te voorkomen en de situatie te stabiliseren. Daarnaast kan deze ondersteuning worden ingezet als nazorg voor cliënten die tijdelijk verbleven in een instelling en terugkeren naar de thuissituatie, maar daarbij nog kampen met ernstige problemen, zoals hierboven benoemd. Let wel, het gaat bij deze vorm van nazorg nog steeds om ambulante ondersteuning en niet om een vorm van beschermd wonen, zoals ThuisPlus.
Bij individuele begeleiding Specialistisch spreken we over intensieve inzet van ondersteuning, hierbij is voornamelijk sprake van een crisis. Als de crisis is afgewend en de situatie stabiel is, kan afgeschaald worden naar minder uren of naar lichtere vormen zoals individuele begeleiding Plus of Basis. In deze situaties kan tijdelijk Individuele Begeleiding Basis of Plus worden geboden naast Individuele Begeleiding Specialistisch. Er worden dan twee maatwerkvoorzieningen ingezet om een goede overdracht van ondersteuning te realiseren. Het moet hierbij om een tijdelijke situatie gaan, zo kort mogelijk, maar zo lang als nodig is om te komen tot een goede overdracht. Dit is in het belang van de cliënt.
4.4 Dagactiviteit (Basis, Plus, Persoonlijke ontwikkeling en Vervoer)
De ondersteuning middels de maatwerkvoorziening Dagactiviteit heeft als doel dat een cliënt met een beperkte zelfredzaamheid aan de maatschappij kan deelnemen en daarmee een goede en zinvolle invulling van de dag heeft. Het gaat veelal om activiteiten in groepsverband, waarbij met de cliënt wordt gewerkt aan het behoud en de ontwikkeling van (arbeids-)vaardigheden of het voorkomen of afremmen van achteruitgang in vaardigheden. Daarnaast kan deze maatwerkvoorziening worden ingezet ter ontlasting van de mantelzorger. Doordat de cliënt tijdelijk uit de eigen omgeving is, wordt overbelasting van de mantelzorger voorkomen. Op die manier blijft de thuissituatie leefbaar voor de cliënt en mantelzorger.
Bij de Dagactiviteit gaat het om vormen en activiteiten van onbetaald werk. De activiteiten zijn gericht op het bieden van dagstructuur en een zinvolle daginvulling. Voor cliënten jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bij elke aanvraag eerst gekeken welk perspectief er is op (beschut) werk.
We onderscheiden de volgende varianten van de maatwerkvoorziening Dagactiviteit:
Wanneer een cliënt een ondersteuningsbehoefte heeft in het kader van dagstructuur of maatschappelijke deelname, kan Dagactiviteit Basis worden ingezet. Ook kan Dagactiviteit Basis als doel hebben dat de cliënt ‘even uit de eigen omgeving’ is en de mantelzorger van de betreffende cliënt wordt ontlast. Bij Dagactiviteit Basis gaat het om ondersteuning en activiteiten in groepsverband die erop gericht zijn om de cliënt te stimuleren tot het zelf vormgeven van zijn of haar dagstructuur en maatschappelijke deelname. De aangeboden activiteiten sluiten zoveel mogelijk aan bij de belangstelling en mogelijkheden van de cliënt. Ook kan er sprake zijn van helpen bij en toezicht houden op de uitvoering van die activiteiten. Er is geen noodzaak tot overname of het voeren van regie, de cliënt is in staat tot actieve deelname. De activiteiten vinden overdag plaats en buiten de eigen woonsituatie. Kernbegrippen bij de ondersteuning zijn stimuleren, coachen, laag intensief toezicht.
Dagactiviteit Plus is bedoeld ter ondersteuning van cliënten met zware of complexe problematiek. Vanwege de problematiek is de cliënt niet in staat zelfstandig problemen op te lossen of besluiten te nemen. Er is directe nabijheid van ondersteuning en toezicht nodig gedurende de dagactiviteit. Hierbij gaat het niet alleen om begeleiding bij de dagactiviteiten, maar soms ook om overname van taken door een professional. Voor het voeren van regie is de cliënt afhankelijk van de professional. Cliënten die in aanmerking komen voor deze vorm van ondersteuning hebben vaak complexe problematiek als gevolg van fysieke, zintuiglijke, verstandelijke of psychogeriatrische beperkingen, psychische- of cognitieve aandoeningen, niet aangeboren hersenletsel of verslavingsproblematiek. Geheugenproblematiek en onvoldoende regievoering is vaak aan de orde. Indien mogelijk sluiten de activiteiten zoveel mogelijk aan bij de behoeften en mogelijkheden van de cliënt.
4.4.3 Dagactiviteit Persoonlijke ontwikkeling
Dagactiviteit Persoonlijke ontwikkeling wordt ingezet in het kader van persoonlijke ontplooiing en verkenning van individuele mogelijkheden. De begeleiding is enerzijds gericht op ondersteuning, coaching (motivatie, werknemersvaardigheden) en anderzijds op het creëren van veiligheid en structuur. Cliënten kunnen zich zo in een veilige en vertrouwde omgeving maatschappelijk en sociaal ontwikkelen. Dit kan een goede stap zijn voor cliënten bij wie een traject vanuit de Participatiewet, waar de nadruk meer ligt op toe leiden naar werk, te vroeg is. De nadruk ligt bij dit product meer op ontwikkeling van de individuele mogelijkheden dan bij de basis- en plus-varianten van de dagactiviteit. Dagactiviteit Persoonlijke ontwikkeling dient bij te dragen aan de mogelijkheden om uit te stromen naar beschut, begeleid of ondersteund werk, deelname aan (basis-)voorzieningen in de buurt, vrijwilligerswerk of betaald werk.
Wanneer de cliënt niet in staat is om met eigen vervoer, openbaar vervoer of met behulp van het eigen netwerk naar de locatie van de Dagactiviteit te komen, kan vervoer van en naar de Dagactiviteit worden geïndiceerd. De zorgaanbieder is in dat geval verantwoordelijk voor het ophalen en brengen van de cliënt middels auto of autobus. De gebiedsteammedewerker onderzoekt wanneer vervoer noodzakelijk is. Het is de zorgaanbieder niet toegestaan een vervoersvergoeding aan de cliënt te vragen. De zorgaanbieder ontvangt een vergoeding voor de kosten van het vervoer van de Dienst.
Kortdurend Verblijf biedt de cliënt een logeerplek waarbij (permanent) toezicht en ondersteuning, zoals individuele begeleiding, kan worden geboden. Het is bedoeld voor cliënten met een chronische, complexe ondersteuningsbehoefte die normaal gesproken dagelijks door een mantelzorger worden ondersteund in de thuissituatie. Kortdurend Verblijf omvat het bieden van een onderdak met in ieder geval de basale voorzieningen die men thuis ook zou verwachten: een bed, toegang tot toilet en wastafel, eten en drinken. De cliënt moet kunnen voorzien in zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen.
Kortdurend verblijf is gericht op het ontlasten van de mantelzorger door verblijf te bieden en de ondersteuning gedurende een deel van de week over te nemen. Bij kortdurend verblijf wordt alleen de ondersteuning overgenomen die normaliter door de mantelzorger wordt geleverd. Op die manier wordt overbelasting van de mantelzorger voorkomen en blijft de thuissituatie leefbaar/stabiel. Doel is langer thuis wonen mogelijk te maken. Daarbij geldt wel dat het verblijf ter aanvulling is op het wonen in de thuissituatie en niet bedoeld als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week. Kortdurend verblijf kan daarom voor maximaal drie etmalen per week worden ingezet. Bij uitzondering kunnen meer etmalen worden ingezet. Denk daarbij aan een crisissituatie waarbij geen andere passende oplossing beschikbaar is of aan het opsparen van etmalen zodat de mantelzorger met vakantie kan. Het is wel de bedoeling dat niet langdurig meer dan drie etmalen worden ingezet, maar alleen voor de periode om de crisis af te wenden of vakantie van de mantelzorger mogelijk te maken.
Kortdurend Verblijf kan alleen worden ingezet wanneer:
Andere vormen van overname van de ondersteuningstaken van de mantelzorger niet toereikend zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om dagactiviteiten, thuisondersteuning of inzet van vrijwilligers in huis. Duidelijk moet zijn dat dit niet te realiseren is of onvoldoende is om overbelasting van de mantelzorger te voorkomen.
Bij een aanvraag voor Kortdurend Verblijf toetst de gebiedsteammedewerker of er mogelijkheden zijn om het netwerk in te schakelen of andere alternatieve voorliggende oplossingen in te zetten. Denk aan: respijthuis, kortdurend eerstelijnsverblijf vanuit Zorgverzekeringswet (via aanvullende verzekering) of logeren vanuit een indicatie Wet langdurige zorg, alarmering of video op afstand, inschakelen van anderen uit het netwerk en inzet van vrijwilligers. Als voorliggende mogelijkheden de ondersteuningsvraag voldoende oplossen, is er geen indicatie voor kortdurend verblijf.
Er zijn twee variaties mogelijk op de maatwerkvoorziening Kortdurend Verblijf.
4.5.1 Kortdurend Verblijf Basis ‘met aandacht’
Gedurende een etmaal (24 uur) verblijft de cliënt in een zorginstelling waarbij geen begeleiding bij de persoonlijke verzorging nodig is. De aanvulling ‘met aandacht’ geeft aan dat er in dit geval vaak wel enige mate van toezicht nodig is: een aanspreekpunt, iemand die een oogje in het zeil houdt, en die in voorkomende gevallen de cliënt even gerust kan stellen en/of een praatje maakt. Deze ‘met aandacht’ is de extra toevoeging die anders door de Mantelzorger wordt gedaan en is qua ondersteuning te vergelijken met de Maatwerkvoorziening Individuele Begeleiding Basis.
4.5.2 Kortdurend Verblijf Plus ‘met zorg’
Gedurende een etmaal (24 uur) verblijft de inwoner in een instelling waarbij begeleiding bij de persoonlijke verzorging naast de reguliere begeleiding nodig is – de ondersteuning die normaal door de mantelzorger wordt geboden is te vergelijken met de Maatwerkvoorziening Individuele Begeleiding Plus.
NB: Het kan voorkomen dat er naast vormen van Wmo-ondersteuning ook andere ondersteuning in de thuissituatie wordt geboden door een (andere) professionele aanbieder, zoals persoonlijke verzorging uit de Zorgverzekeringswet. Mocht dit het geval zijn, dan blijft diezelfde aanbieder verantwoordelijk voor deze vorm van ondersteuning tijdens kortdurend verblijf als daarbij een redelijke reisafstand kan worden gehanteerd. Dat betekent dat die aanbieder in plaats van in de thuissituatie de persoonlijke verzorging op de verblijfslocatie biedt. In die gevallen kan Kortdurend Verblijf Basis ‘met aandacht’ worden ingezet. Bij een aanzienlijke grotere reistijd kan ervoor worden gekozen om een deel van de persoonlijke verzorging over te laten nemen door de gecontracteerde zorgaanbieder voor Kortdurend Verblijf. In die gevallen wordt Kortdurend Verblijf Plus ‘met zorg’ ingezet.
4.5.3 Vervoer Kortdurend Verblijf
Wanneer een Inwoner voor de ondersteuning Kortdurend verblijf niet met eigen vervoer, openbaar vervoer of vanuit eigen netwerk naar de locatie kan komen waar de ondersteuning wordt geleverd, is de Opdrachtnemer verantwoordelijk voor het organiseren van vervoer. Bij vervoer gaat het om verplaatsingen per auto of autobus. De Opdrachtnemer krijgt hiervoor een vergoeding op maat, afhankelijk van de gemaakte kosten voor het organiseren van het vervoer. Dit moet worden beschreven in de aanvraag van de voorziening. Het vervoer wordt daarbij als apart product geïndiceerd naast Kortdurend Verblijf.
Voor een cliënt met psychische of psychosociale problemen of voor een cliënt die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, voorziet de gemeente in de behoefte aan beschermd wonen (BW) en Maatschappelijke opvang en Vrouwenopvang (MOVO). Het bieden van beschermd wonen en opvang dient op grond van de wet altijd middels maatwerk bereikt te worden. De taak om opvang en BW aan te bieden, is belegd bij de centrumgemeente Leeuwarden. Opvang wordt aangeboden als maatwerkvoorziening en algemene voorziening, beschermd wonen alleen als maat-werkvoorziening. De gebiedsteams vormen wel de doorverwijzing naar beschermd wonen en de opvang.
Het college volgt het beleid van de gemeente Leeuwarden in haar rol als centrumgemeente ten aanzien van de regionale voorzieningen beschermd wonen en opvang (maatschappelijke opvang, OGGZ, Verslavingszorg) zoals vastgesteld in de Verordening WMO 2018 van de gemeente Leeuwarden, de Beleidsregels WMO 2018 van de gemeente Leeuwarden en het Financieel Besluit 2018 van de gemeente Leeuwarden en de eventueel navolgende gewijzigde versies hiervan voor zover het veranderingen betreft die voortvloeien uit de verantwoordelijkheden zoals vastgelegd in de gemeenschappelijke regeling ‘Centrumregeling samenwerking sociaal domein Friese gemeenten’.
Hoewel iemand primair zelf verantwoordelijk is voor de huur of aanschaf van een passend huis, kan er wel een beroep worden gedaan op de Wmo 2015 voor een woonvoorziening. We onderscheiden hierbij de volgende woonvoorzieningen:
Een woonvoorziening wordt verstrekt om beperkingen bij het normaal gebruik van de woning te compenseren. Met normaal gebruik wordt bedoeld dat normale elementaire woonactiviteiten moeilijk of onmogelijk zijn geworden. Hierbij valt te denken aan het bereiden van eten, slapen, lichaamsreiniging en het verzorgen van kinderen. De ruimtes die bestemd zijn voor deze activiteiten moeten voor de normale functies bruikbaar worden gemaakt. Dit betekent dat een hobby-, werk- of recreatieruimte niet in aanmerking komt voor een woonvoorziening. Daarnaast geldt dat er sprake moet zijn van een hoofdverblijf of dat de woning na aanpassing het hoofdverblijf van de cliënt gaat worden.
Uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen worden versterkt ter compensatie van problemen bij het normale gebruik van de woning vormt de uitraaskamer. Deze voorziening heeft tot doel het tot rust doen brengen van personen met een specifieke beperking.
Een woonvoorziening wordt alleen toegekend indien deze de woonruimte bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar maakt voor de persoon met beperkingen, door het wegnemen of aanzienlijk verminderen van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning. Er moet sprake zijn van een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de ondervonden (naar objectieve maatstaf aanwezige) problemen en één of meer bouwkundige of woon technische kenmerken van de betreffende woning.
In de afweging rondom het verstrekken van woonvoorzieningen dient meegenomen te worden of de cliënt niet had kunnen voorzien of vermijden, dat hij een beroep zou doen op deze voorziening. De situatie waarin een aanvraag voor een woonvoorziening in principe afgewezen kan worden, is wanneer een cliënt bij het betrekken van een nieuwe woning geen rekening heeft gehouden met zijn gezondheidssituatie op dat moment. Denk daarbij aan de situatie dat iemand die niet kan traplopen, verhuist naar een woning waar hij de trap op moet om zijn slaap- en badkamer te bereiken. Deze persoon is dan simpelweg naar een ongeschikte woning verhuisd. Hij had moeten weten dat hij in deze woning deze beperkingen zou ervaren. Dat is echter iets anders dan te verlangen dat de cliënt er rekening mee houdt dat hij in de toekomst op enig moment mogelijk beperkingen gaat ervaren, bijvoorbeeld op basis van leeftijd of woon- of gezinssituatie of omdat dit in de lijn der verwachtingen ligt. Dat kunnen wij niet verlangen.
Er is geen wettelijk limiet aan de hoogte van de kosten van woonvoorzieningen. Wel moeten deze waar mogelijk geheel afbetaald worden door de aanvrager middels de bijdrage in de kosten. Bij verordening is geregeld dat verhuizen onder omstandigheden voorrang kan hebben op een eventuele woningaanpassing. Dit wordt het primaat van verhuizen genoemd. Om te beoordelen of er een primaat van verhuizen geldt moet een zorgvuldige afweging worden gemaakt tussen de belangen van de cliënt en die van de gemeente Vlieland. De volgende aspecten moeten hierbij meegenomen worden: de kosten van de woningaanpassing, de beschikbaarheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen, de financiële gevolgen van verhuizing, de snelheid waarmee het probleem opgelost kan worden en de sociale omstandigheden.
De kosten voor een verhuizing zijn in principe (algemeen) gebruikelijk. Van elke cliënt mag verwacht worden dat hij een budget reserveert voor de periode dat hij moet verhuizen naar een andere woning. Wel kan indien het primaat van verhuizen van toepassing is, een verhuiskostenvergoeding worden toegekend.
Wanneer iemand door zijn beperkingen problemen heeft bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen of bij het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en is aangewezen op zittend of liggend verplaatsen in en om de woning is het mogelijk een rolstoel als maatwerkvoorziening in te zetten. Een rolstoel wordt alleen verstrekt voor langdurig gebruik. Er moet dus sprake zijn van een noodzaak die langer is dan 26 weken. Voor kortdurend gebruik (26 weken of korter) is iemand aangewezen op een rolstoel vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). De rolstoel heeft als doel dat de cliënt zich kan verplaatsen met een snelheid en bereik zoals dit gebruikelijk is met lopen en is vooral bedoeld voor dagelijks zittend gebruik. Het is niet zo dat iemand de hele dag aangewezen dient te zijn op zittend verplaatsen, Als de cliënt bijvoorbeeld wel een bepaalde afstand te voet (bijvoorbeeld 100 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan een rolstoelvoorziening toch aangewezen zijn.
We kennen verschillende rolstoelvoorzieningen te weten handbewogen rolstoelen, elektrische rolstoelen, sportrolstoelen, werkrolstoelen. Voor deze laatste categorie geldt dat rolstoelen die alleen op het werk worden gebruikt voor rekening komen van het UWV op grond van de WIA. Rolstoelen die thuis worden gebruikt en ook geschikt zijn voor het werk, vallen wel onder de Wmo 2015.
Wat de sportrolstoel betreft, er is geen verplichting om (top)sportvoorzieningen te verstrekken. Speciale top-sportvoorzieningen dienen uit eigen middelen, fondsverwerving of sponsoring te worden gefinancierd. Iemand kan wel in aanmerking komen voor een recreatieve sportvoorziening wanneer het voor hem niet mogelijk is om een sport te beoefenen zonder de voorziening. Er moet dan sprake zijn van kosten die aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten voor iemand zonder beperkingen voor dezelfde sport. Daarnaast moet het gaan om een aantoonbare behoefte aan de sportvoorziening, in de vorm van lidmaatschap van een sportclub of –vereniging. Het gaat hier bijna altijd om sportrolstoelen. De verstrekking van sportvoorzieningen geschiedt in natura of middels een pgb.
Deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en het aangaan en onderhouden van sociale contacten, brengt met zich mee dat iemand zich in de directe woon-leefomgeving moet kunnen verplaatsen. Dit kan met behulp van een vervoersvoorziening. Ondersteuning middels een vervoersvoorziening is er op gericht langdurige beperkingen bij dit verplaatsen te compenseren. Het gaat in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn of haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken en vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen. Er wordt onderzocht in hoeverre de cliënt zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien, hulp kan inschakelen van het eigen netwerk of gebruik kan maken van een algemene voorziening of het openbaar vervoer.
Voor het vervoer kunnen een taxipas, scootmobiel of andere individuele voorzieningen, zoals een driewielfiets, of auto-aanpassing worden verstrekt. Als openbaar vervoer onvoldoende toegankelijk en bruikbaar is, dan kan de betreffende persoon in aanmerking komen voor een Collectief Vraagafhankelijk Vervoer-pas (CVV-pas). Met deze pas kan tegen betaling van het gebruikelijk openbaar vervoerstarief gereisd worden. Het instaptarief en vast tarief per kilometer staan uitgewerkt in het Financieel Besluit. Per rit kan maximaal in een straal van 25 km gereisd worden vanaf de woonplaats. Daarnaast zijn er puntbestemmingen waar cliënten uit alle gemeenten met de CVV-pas naar toe kunnen reizen, namelijk de volgende steden: Harlingen (behalve voor Harlingers zelf), Sneek, Leeuwarden en de crematoria in Goutum en Marsum. Voor verplaatsingen buiten de regio (dus buiten een straal van 25 km of de bovengenoemde steden) kan bovenregionaal vervoer worden gebruikt. Hiervoor is Valys beschikbaar, in opdracht van het Ministerie van VWS.
Als algemene richtlijn geldt dat ongeveer 1.500-2.000 km per jaar toereikend is om in verreweg de meeste gevallen de beperkingen in mobiliteit weg te nemen. Dit vloeit voort uit de jurisprudentie. Hier bestaan wel uitzonderingen op. In sommige gevallen kan het zijn dat er meer vergoedbare kilometers zijn. Dit moet echter blijken uit onderzoek. Belangrijk is dat de cliënt in zo’n geval met concrete verifieerbare gegevens aannemelijk kan maken dat in zijn geval de vervoersbehoefte groter is dan de 1.500-2.000 km-norm per jaar. Wanneer iemand in het CVV is aangewezen op begeleiding, dan kan er een begeleiderspas worden toegekend.
Wanneer de CVV pas niet kan voorzien in de vervoersbehoefte en de verplaatsingen liggen meer in de directe woonomgeving van de cliënt, dan kan een scootmobiel worden toegekend. In enkele gevallen is een scootmobielpool beschikbaar en voorliggend wanneer dit een passende oplossing is voor het vervoersprobleem van de cliënt. Wanneer dit niet het geval is, kan een scootmobiel als maatwerkvoorziening worden verstrekt.
De scootmobiel kan worden meegenomen in het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer wanneer er sprake is van een noodzaak en het bevorderlijk is voor de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daarbij is het wel een strikte voorwaarde dat de scootmobiel veilig vastgezet kan worden tijdens de rit en dat de cliënt tijdens het vervoer op een reguliere zitplaats zit. De cliënt dient, eventueel met hulp van de chauffeur, de overstap naar de vaste zitplaats te maken via de normale ingang. Indien dat niet mogelijk is, dan kan de cliënt met hulp van de chauffeur via de lift in het voertuig stappen. De cliënt staat dan op de lift, moet zich vast houden aan de handrail en wordt ondersteund en begeleid door de chauffeur die tegelijk de lift bedient. De scootmobiel wordt altijd door de chauffeur op handkracht in het voertuig gezet en als bagage vastgezet. Indien bovenstaande opties niet mogelijk zijn, dan moet het vervoer worden geweigerd, omdat het niet voldoet aan de veiligheidsvoorwaarden.
Een autoaanpassing kan worden verstrekt wanneer dit voor de cliënt in zijn situatie de goedkoopst compenserende oplossing is. Dit betekent dat er geen goedkopere en duurzame vervoersalternatieven beschikbaar zijn voor de cliënt om zich te verplaatsen en de eigen auto alleen gebruikt kan worden wanneer die wordt aangepast.
De aanpassingen kunnen onder meer betrekking hebben op de bediening en besturing, het in en uit de auto komen, de zithouding, het meenemen van noodzakelijke hulpmiddelen, de verzorging van de persoon met beperkingen, het inrijden van een rolstoel en de vergrendeling van een rolstoel. Een vergoeding van de kosten voor aanpassingen van een eigen auto is alleen mogelijk als de auto redelijk is aan te passen en in goede staat verkeert. De cliënt dient dan ook aan te tonen dat de aan te passen auto de investering nog waard is, dus naar verwachting nog minimaal vijf tot zeven jaar mee kan. Een keuring van de auto kan worden verlangd om dat te kunnen inschatten.
Een maatwerkvoorziening kan in verschillende vormen worden verstrekt, namelijk als zorg in natura (ZIN), als persoonsgebonden budget (pgb) en als financiële tegemoetkoming. Wanneer de cliënt is aangewezen op een maatwerkvoorziening, heeft hij de keuze om de voorziening als ZIN of als pgb te ontvangen. Dit is een recht op grond van de Wmo 2015. Het college heeft dan ook de verplichting om cliënten te informeren over deze keuzemogelijkheid en de gevolgen van de keuze voor een pgb. Dit doet de gebiedsteammedewerker namens het college. Er gelden echter wel aanvullende eisen en criteria voor een pgb. Indien de cliënt daar niet aan voldoet, kan de voorziening niet als pgb worden verstrekt, maar moet dat in natura. Daarbij komt ook dat een pgb niet in alle situaties aangevraagd kan worden, zoals tijdens een crisissituatie. De eisen en criteria voor een pgb worden in paragraaf 5.2 beschreven. Als laatste kennen we de financiële tegemoetkoming. Die kan worden verstrekt als maatwerkvoorziening wanneer er geen passende oplossing is te realiseren in natura of met een pgb. Dit wordt beschreven in paragraaf 5.3.
Verstrekking van een maatwerkvoorziening als zorg in natura betekent dat de cliënt direct de voorziening ontvangt waarop hij aanspraak maakt. Dit kunnen hulpmiddelen, zoals een rolstoel of scootmobiel, woningaanpassingen, of diensten zijn zoals begeleiding of huishoudelijke ondersteuning.
De Dienst kan het bieden van de maatwerkvoorziening als zorg in natura zelf organiseren. In veel gevallen wordt daarvoor een overeenkomst gesloten met een aanbieder of leverancier van hulmiddelen of diensten. De aanbieder of leverancier verstrekt de maatwerkvoorziening dan in natura aan de cliënt.
5.3 Persoonsgebonden budget (pgb)
Een persoonsgebonden budget (pgb) is een bedrag waarmee een cliënt zelf diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere voorzieningen kan inkopen. Het is dus een budget waarmee de cliënt zelf zijn zorg kan organiseren. Indien de cliënt dit wenst, kan een pgb worden verstrekt. Er moet echter wel voldaan worden aan de eisen uit artikel 2.3.6 van de Wmo 2015. In de kern komt het erop neer dat de cliënt of zijn vertegenwoordiger pgb-vaardig dient te zijn. Het is daarom van belang dat de cliënt zelf na gaat wat hij en eventueel zijn vertegenwoordiger moet weten en kunnen om met een pgb om te gaan en een pgb te kunnen beheren.
Onderstaande punten kunnen de cliënt helpen om na te gaan of het zelf organiseren van zorg met een pgb passend is voor hem of het gebiedsteam helpen bij het beoordelen of iemand pgb-vaardig is:
Alleen wanneer de cliënt en/of zijn vertegenwoordiging voldoen aan alle bovenstaande punten, wordt een pgb verstrekt.
Wanneer de cliënt niet in staat is om alleen een pgb te beheren, kan hij andere partijen inzetten voor hulp of vertegenwoordiging bij het pgb-beheer. Er zijn verschillende partijen die hulp kunnen bieden bij pgb-beheer of de cliënt in het pgb-beheer kunnen vertegenwoordigen, namelijk:
Wat betreft de bewindvoerder en mentor geldt dat zij slechts enkele taken van het pgb-beheer namens de cliënt kunnen uitvoeren. Zo behartigt de bewindvoerder alleen de financiële belangen van de cliënt. De mentor behartigt vooral de belangen van de cliënt op persoonlijk vlak en niet op financiën. Daarnaast zijn zij niet bekend met het inkopen van zorg en het beoordelen of de zorg passend en van goede kwaliteit is. Om die redenen kunnen de bewindvoerder en mentor dus niet alle taken bij het pgb-beheer uitvoeren namens de cliënt, maar alleen onderdelen daarvan. De cliënt of andere vertegenwoordigers moeten in dat geval de overige taken bij het pgb-beheer uitvoeren. Lukt dat niet, dan wordt geen pgb verstrekt. De andere genoemde partijen kunnen in theorie wel alle taken van het pgb-beheer uitvoeren, maar dat dient per situatie te worden bekeken.
Bij het beoordelen of één of meerdere van de hierboven genoemde partijen de cliënt kunnen ondersteunen of vertegenwoordigen bij het pgb-beheer, dient dus altijd te worden nagegaan of aan alle 10 punten is voldaan. Hierbij is essentieel dat de vertegenwoordiger zelf geen voordeel haalt uit de ondersteuning bij pgb-beheer. Om die reden komt een zorgaanbieder of zorgverlener bij wie de cliënt (een deel van) zijn zorg inkoopt of in wil kopen niet in aanmerking voor pgb-beheer. Er wordt dus geen pgb verstrekt wanneer de cliënt het beheer van een pgb uitvoert met hulp van of laat uitvoeren door de betrokken ondersteuner zelf of daaraan verbonden personen of organisaties, omdat daarmee ongewenste belangenverstrengeling kan ontstaan.
De cliënt ontvangt het pgb niet rechtstreeks, maar dient declaraties in bij de SVB, waarna de ondersteuner de betaling ontvangt. Dit wordt het trekkingsrecht genoemd. Een uitzondering hierop zijn de eenmalige pgb’s. Deze mogen direct verstrekt worden door het college. Eenmalige pgb’s worden vrijwel alleen verstrekt voor een materiële voorziening.
Als aan de voorwaarden is voldaan en de cliënt de beschikking heeft ontvangen, moet de cliënt samen met de ondersteuner een zorgovereenkomst ondertekenen. In deze overeenkomst zijn afspraken vastgelegd tussen de cliënt (budgethouder) en de met de pgb ingekochte ondersteuner. Op de website van de SVB staan voorbeeld-overeenkomsten die gebruikt kunnen worden. Deze overeenkomst wordt arbeidsrechtelijk getoetst door de SVB.
Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat een cliënt krijgt als tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden om een geïndiceerde voorziening aan te schaffen of hulp te organiseren. De cliënt is vrij om zelf een aanbieder of leverancier te kiezen en afspraken te maken over de invulling van de te leveren voorziening dan wel ondersteuning. Een financiële tegemoetkoming kan bij uitzondering worden ingezet, bijvoorbeeld wanneer de benodigde ondersteuning niet in zorg in natura of als pgb verstrekt kan worden of wanneer dit niet wenselijk is. Let wel, het gaat hier niet om een tegemoetkoming in de aannemelijke meerkosten zoals in de Wmo 2015 is vastgelegd. Het gaat hier om een verstrekkingsvorm van een maatwerkvoorziening naast zorg in natura en pgb.
Een financiële tegemoetkoming is dus een tegemoetkoming in de door de cliënt gemaakte kosten in het kader van maatschappelijke ondersteuning en wordt zoveel als mogelijk op maat verstrekt. Een financiële tegemoetkoming hoeft niet kostendekkend te zijn, maar dient wel in de buurt te komen van de daadwerkelijk gemaakte kosten. Om ‘op maat’ makkelijker te maken werken we voor veel voorkomende financiële tegemoetkomingen met een forfaitair bedrag. Van dat bedrag kan, indien noodzakelijk, gemotiveerd worden afgeweken naar boven of beneden. Die tegemoetkomingen en bedragen zijn vastgelegd in het Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning 2020. Naast de benoemde veel voorkomende financiële tegemoetkomingen, zoals de verhuiskostenvergoeding en vergoedingen voor vervoerskosten, zijn meer financiële tegemoetkomingen mogelijk. Het is aan de uitvoering om te beoordelen of een financiële tegemoetkoming in de desbetreffende situatie de beste verstrekkingsvorm is.
Voor een financiële tegemoetkoming geldt geen eigen bijdrage. Het geldbedrag is namelijk bedoeld om de cliënt tegemoet te komen in gemaakte kosten. Het is niet logisch om daar vervolgens een eigen bijdrage over te vragen omdat de cliënt al eigen kosten maakt. In principe wordt een financiële tegemoetkoming aan de cliënt betaald. Financiële tegemoetkomingen kunnen echter zo hoog zijn dat cliënten mogelijk niet kunnen voorschieten. Om die reden kunnen er ook rechtstreekse betalingen plaatsvinden door de Dienst aan de leverancier van het product of de dienst. Voorafgaand aan de uitbetaling van de financiële tegemoetkoming, dient de cliënt een bon of factuur te overleggen van de gemaakte kosten als ‘bewijsstuk’.