Organisatie | Vlieland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening Participatiewet, Bbz 2004, IOAW en IOAZ Vlieland 2020 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening participatiewet Bbz, IOAW, IOAZ Vlieland 2020 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke zorg en welzijn |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2021 | nieuwe regeling | 14-12-2020 |
De raad van de gemeente Vlieland;
gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en e, van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
benadelingsbedrag: voor zover het de Participatiewet betreft, de netto uitkering en voor zover het betreft de IOAW of IOAZ, de bruto uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;
Artikel 2. Het verlagen van de uitkering
Als de belanghebbende, voorafgaand aan of tijdens de uitkering, naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan of de uit de Participatiewet, het Bbz 2004, de IOAW en de IOAZ voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het
Artikel 3. Het besluit tot opleggen van een verlaging
In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in de artikelen 9a, twaalfde lid en 18, tweede, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAZ worden in ieder geval vermeld:
Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
Een verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.
Voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald wordt in afwijking van het eerste lid een verlaging van de bijstand met terugwerkende kracht toegepast op de uitkering over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad dan wel de uitkering over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden.
Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd als belanghebbende binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het besluit omtrent de verwijtbare gedraging, opnieuw binnen het dienstgebied een uitkering ontvangt.
Een verlaging kan met terugwerkende kracht worden toegepast op de uitkering over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad of over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden als een verlaging overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken.
Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 8. Gedragingen Participatiewet
Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;
het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;
a. het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.
Artikel 9. Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW of de artikelen 37 en 38 van de IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ;
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling Participatiewet
Artikel 11. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting Participatiewet
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 14. Zeer ernstige misdragingen
Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAW als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet of tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet, wordt een verlaging opgelegd van honderd procent van de uitkeringsnorm gedurende één maand bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen de in het eerste lid genoemde personen en materiële zaken, alsmede bij mondelinge of schriftelijke bedreigingen gericht tegen de in het eerste lid genoemde personen.
Artikel 15. Niet nakomen van overige verplichtingen
Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. Voor zover de verwijtbare gedraging niet valt in de categorieën zoals genoemd in artikel 8 t/m 14 wordt de verlaging vastgesteld op honderd procent van de uitkeringsnorm gedurende één maand.
Hoofdstuk 5. Samenloop en recidive
Artikel 16. Samenloop van gedragingen
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de Participatiewet, Bbz 004, IOAW of IOAZ genoemde arbeidsverplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de Participatiewet, Bbz 2004, IOAW of IOAZ genoemde arbeidsverplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in de Participatiewet, IOAW of IOAZ genoemde arbeidsverplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, artikel 13 IOAW of artikel 13 IOAZ genoemde inlichtingenverplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in de Participatiewet, Bbz 2004, IOAW of IOAZ genoemde arbeidsverplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, artikel 13 IOAW of artikel 13 IOAZ genoemde inlichtingenverplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Daarnaast wordt tevens een boete opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.
Hoofdstuk 6. Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ
Artikel 18. Verlaging uitkering Participatiewet bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ
Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, kan op grond van deze verordening een verlaging op de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet plaatsvinden.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden.
1. Het bepaalde in deze verordening is van toepassing op verwijtbare gedragingen die hebben plaatsgevonden na 31 december 2020.
2. Verwijtbare gedragingen die hebben plaatsgevonden voor 1 januari 2021 worden beoordeeld op basis van Afstemmingsverordening Participatiewet, Bbz 2004, IOAW en IOAZ 2015 Gemeente Vlieland 24 november 2014, tenzij de bepalingen van deze nieuwe verordening voor de belanghebbende gunstiger uitvalt.
Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Participatiewet, Bbz 2004, IOAW en IOAZ Vlieland 2020.
Aldus besloten in de openbare vergadering van het de raad van de gemeente Vlieland,
Vlieland, mitVV VV016B44B3FC96B74794335ABD2353EA14 \* MERGEFORMAT 14 december 2020