Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Brabantse Delta

Verordening watersysteemheffing waterschap Brabantse Delta 2021

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterschap Brabantse Delta
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingVerordening watersysteemheffing waterschap Brabantse Delta 2021
CiteertitelVerordening watersysteemheffing waterschap Brabantse Delta 2021
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2021nieuwe regeling

25-11-2020

wsb-2020-13674

350823

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening watersysteemheffing waterschap Brabantse Delta 2021

Het algemeen bestuur van waterschap Brabantse Delta;

gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur 3 november 2020 van nummer 350823;

gelet op artikelen 110, 113 en 117 Waterschapswet;

B E S L U I T :

vast te stellen de:

VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN DE WATERSYSTEEMHEFFING WATERSCHAP BRABANTSE DELTA 2021

Hoofdstuk I Inleidende bepalingen

Artikel 1 Definities

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    ingezetene: degene die blijkens de basisregistratie personen bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte, met dien verstande dat gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een lid van dat huishouden, dat wordt aangewezen door de heffingsambtenaar;

  • b.

    heffingsambtenaar: de krachtens de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking West-Brabant aangewezen ambtenaar bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b van de Waterschapswet;

  • c.

    invorderingsambtenaar: de krachtens de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking West-Brabant aangewezen ambtenaar bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel c van de Waterschapswet;

  • d.

    woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

  • e.

    kostentoedelingsverordening: de verordening van het waterschap, bedoeld in artikel 120, eerste lid, eerste volzin, van de Waterschapswet;

  • f.

    natuurterreinen: ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare;

  • g.

    ongebouwde onroerende zaken: ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn;

  • h.

    gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal reglement behorende kaart waarin de zorg voor het watersysteem aan het waterschap is opgedragen;

  • i.

    de heffing: de watersysteemheffing als genoemd in artikel 117, aanhef, Waterschapswet;

  • j.

    verharde openbare wegen: de verharde delen van een openbare weg als bedoeld in de Wegenwet.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen

  • 1.

    Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem wordt onder de naam watersysteemheffing een directe belasting geheven.

  • 2.

    De watersysteemheffing wordt geheven van hen die:

    • a.

      ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, met dien verstande dat gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een door de heffingsambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden;

    • b.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap;

    • c.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen in het gebied van het waterschap;

    • d.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap;

  • 3.

    Heffingsplichtig in de zin van het tweede lid, onderdelen b, c en d, zijn degenen die bij het begin van het kalenderjaar als rechthebbende in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen rechthebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is;

  • 4.

    Voor de toepassing van het tweede lid, onderdelen b, c en d, is heffingsplichtig de:

    • a.

      beperkt gerechtigde en niet de eigenaar, ingeval de onroerende zaak is onderworpen aan het recht van beklemming, van erfpacht, van opstal of van vruchtgebruik;

    • b.

      eigenaar voor wat betreft het recht van opstal, indien dat recht uitsluitend is gevestigd ten behoeve van de aanleg of het onderhoud, dan wel ten behoeve van de aanleg en het onderhoud, van ondergrondse dan wel bovengrondse leidingen.

  • 5.

    Indien de onroerende zaak is onderworpen aan beperkte rechten als bedoeld in het vorige artikellid, heeft voor de heffingsplicht:

    • a.

      de vruchtgebruiker voorrang boven zowel de opstaller als de erfpachter, onderscheidenlijk de beklemde meier;

    • b.

      de opstaller voorrang boven de erfpachter, onderscheidenlijk de beklemde meier.

Artikel 3 Heffingsmaatstaf

Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf:

  • a.

    ter zake van ingezetenen: de woonruimte;

  • b.

    ter zake van ongebouwde onroerende zaken en ter zake van natuurterreinen: de oppervlakte van de onroerende zaak, uitgedrukt in een aantal hectaren of een gedeelte daarvan;

  • c.

    ter zake van gebouwde onroerende zaken: de waarde die voor het kalenderjaar voor de onroerende zaak wordt bepaald op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.

Hoofdstuk II Watersysteemheffing ingezetenen

Artikel 4 Tarief ingezetenen

Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de watersysteemheffing voor de categorie ingezetenen: € 64,43 per woonruimte.

Hoofdstuk III Watersysteemheffing ongebouwde onroerende zaken

Artikel 5 Belastingobject

  • 1.

    Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, lid 2, onderdeel b en artikel 9, derde lid van deze verordening, wordt als één ongebouwde onroerende zaak aangemerkt een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat buiten aanmerking wordt gelaten:

    • a.

      hetgeen ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid, wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak;

    • b.

      een natuurterrein.

  • 2.

    Voor de heffing worden openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, alsmede waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning, aangemerkt als ongebouwde eigendommen, niet zijnde natuurterreinen.

Artikel 6 Tarief ongebouwde onroerende zaken

  • 1.

    Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor ongebouwde onroerende zaken: € 64,81 per hectare.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening bedraagt het tarief voor verharde openbare wegen € 324,05 per hectare.

Hoofdstuk IV Watersysteemheffing natuurterreinen

Artikel 7 Belastingobject

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, onderdeel c van deze verordening,

wordt als één natuurterrein aangemerkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan, met dien verstande dat buiten aanmerking wordt gelaten:

  • a.

    hetgeen ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid, wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak;

  • b.

    hetgeen ingevolge artikel 5 wordt aangemerkt als een ongebouwde onroerende zaak.

Artikel 8 Tarief natuurterreinen

Met inachtneming dienaangaande van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor natuurterreinen: € 4,74 per hectare.

Hoofdstuk V Watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken

Artikel 9 Belastingobject

  • 1.

    Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, onderdeel d van deze verordening, wordt als één gebouwde onroerende zaak aangemerkt:

    • a.

      een gebouwd eigendom;

    • b.

      een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • c.

      een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a bedoelde gebouwde eigendommen of van in onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • d.

      het binnen het gebied van een gemeente gelegen deel van een in onderdeel a bedoelde eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte of van een in onderdeel c bedoeld samenstel;

    • e.

      het binnen het gebied van het waterschap gelegen deel van een in onderdeel a bedoelde eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte, van een in onderdeel c bedoeld samenstel of van een in onderdeel d bedoeld deel.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid maken de ongebouwde eigendommen voor zover die een samenstel vormen met een gebouwd eigendom als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met e, deel uit van de gebouwde onroerende zaak.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het vorige artikellid maken de ongebouwde eigendommen, voor zover de waarde daarvan bij de waardebepaling op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken op basis van het bepaalde krachtens artikel 18, vierde lid, van die wet buiten aanmerking wordt gelaten, geen deel uit van de gebouwde onroerende zaak.

Artikel 10 Tarief gebouwde onroerende zaken

Met inachtneming dienaangaande van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor gebouwde onroerende zaken 0,0329 % van de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 3, onderdeel c, van deze verordening.

Hoofdstuk VI Heffing en invordering

Artikel 11 Wijze van heffing

De heffing wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 12 Tenaamstelling en invordering belastingaanslag bij meer belastingplichtigen

  • 1.

    Indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, kan de heffingsambtenaar de aanslag ten name van een van hen stellen.

  • 2.

    Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid, voortvloeit uit het genot van een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en de aanslag ten name van een van de belastingplichtigen is gesteld, kan de invorderingsambtenaar de belastingaanslag op de gehele onroerende zaak verhalen op degene op wiens naam de aanslag ingevolge het eerste lid is gesteld, zonder rekening te houden met de rechten van de overige belastingplichtigen.

Artikel 13 Niet opleggen van aanslagen

Belastingbedragen van minder dan € 5,00 worden niet geheven. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 14 Vrijstellingen

  • 1.

    De watersysteemheffing ongebouwde onroerende zaken wordt niet geheven ter zake van ongebouwde onroerende zaken waarvan het waterschap genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 2.

    De watersysteemheffing natuurterreinen wordt niet geheven terzake van natuurterreinen waarvan het waterschap genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3.

    De watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken wordt niet geheven ter zaken van:

    • a.

      straatmeubilair, waaronder alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen worden begrepen die zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van een in het waterschapsgebied gelegen gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen.

    • b.

      gebouwde onroerende zaken waarvan het waterschap genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 15 Betaaltermijnen

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt in geval het totaalbedrag van alle op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer bedraagt dan € 10.000 dat dit bedrag moet worden betaald op de laatste dag van de maand volgend op die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 3.

    Betaling via automatische incasso is voor alle aanslagen mogelijk. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt ingeval machtiging is verleend tot automatische incasso en het totaalbedrag van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen € 100 of meer doch niet meer dan € 10.000 bedraagt, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnbedragen waarvan de eerste termijn vervalt op de 28e dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4.

    De in het derde lid bedoelde machtiging tot automatische incasso wordt geacht niet te zijn verleend indien twee van de tien termijnen niet zijn betaald doordat automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige niet mogelijk blijkt dan wel binnen 56 dagen na afschrijving zijn gestorneerd. Alsdan geldt de betaaltermijn in het eerste lid.

  • 5.

    In afwijking van de voorgaande leden moet een voorlopige aanslag worden betaald in zoveel gelijke termijnbedragen als er na de maand van de dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden van het belastingjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal betalingstermijnen steeds minimaal twee telt. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 6.

    In afwijking van de voorgaande leden is een navorderingsaanslag invorderbaar een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 7.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen.

Artikel 16 Kwijtschelding

Bij de invordering van de watersysteemheffing als bedoeld in de hoofdstukken II, III, IV en V van deze verordening kan kwijtschelding worden verleend.

Artikel 17 Overgangsrecht

De Verordening watersysteemheffing waterschap Brabantse Delta 2020, vastgesteld bij besluit van het algemeen bestuur van 4 december 2019, sedertdien gewijzigd, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 18 tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande, dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 18 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt inwerking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening watersysteemheffing waterschap Brabantse Delta 2021".

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 25 november 2020.

De dijkgraaf

drs. C.J.G.M. de Vet

De secretaris-directeur

dr. A.F.M. Meuleman

Toelichting Verordening watersysteemheffing waterschap Brabantse Delta 2021

Algemeen

 

1. Wettelijke basis

De verordening op de watersysteemheffing is gebaseerd op de tekst van de Waterschapswet, zoals die is komen te luiden na de inwerkingtreding van de Wet modernisering waterschapsbestel (Staatsblad 2007, 208 laatstelijk gewijzigd op 21 februari 2018, Stb. 2018, 75).

 

2. De watersysteemtaak

In artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet is "de zorg voor het watersysteem" als eerste hoofdtaak van het waterschap opgenomen. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit. Het gebruik van de term 'zorg voor het watersysteem' benadrukt dat sprake is van een nauwe onderlinge samenhang tussen deze taken en dat zij als één integrale taak worden uitgevoerd. Hiermee is ook het integraal waterbeheer in de wet verankerd. In artikel 1, tweede lid, van de wet is daarnaast de zorg voor de zuivering van afvalwater als tweede hoofdtaak van het waterschap benoemd en is neergelegd dat de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden aan de waterschappen zijn of worden overgedragen. Het muskus- en beverrattenbeheer is op grond van artikel 1, derde lid, van de Waterschapswet onderdeel van de watersysteemzorg.

De zorg voor het watersysteem is één samenhangende taak die het waterschap in zijn gehele beheersgebied uitoefent tenzij andere overheden met de taak zijn belast. Met de watersysteemheffing worden de kosten verbonden aan deze zorg bestreden conform artikel 117 Waterschapswet. Op grond van artikel 2 van de Waterschapswet zijn het gebied en de taken van het waterschap door Provinciale Staten bepaald (Reglement voor het Waterschap Brabantse Delta 2008, provinciaal blad van Noord-Brabant, nummer 49/08).

 

3. De watersysteemheffing

Belastingplichtig voor de watersysteemheffing zijn de volgende categorieën:

  • de ingezetenen;

  • de eigenaren van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

  • de eigenaren van natuurterreinen en

  • de eigenaren van gebouwde onroerende zaken.

Degenen die tot de belastingplichtige categorieën behoren, hebben per definitie belang bij de uitoefening van de taken van het waterschap.

 

4. De heffingsmaatstaven en de tarieven van de heffing

De heffingsmaatstaf voor de ingezetenen is de woonruimte. Voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn en voor natuurterreinen is de heffingsmaatstaf de oppervlakte van de onroerende zaak en voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de op basis van de Wet waardering onroerende zaken bepaalde waarde. Het tarief van de belasting moet op grond van de wet onderscheidenlijk worden gesteld op een gelijk bedrag per woonruimte, op een gelijk bedrag per hectare of op een vast percentage van de WOZ waarde.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Hoofdstuk I Inleidende bepalingen

In artikel 1 zijn omwille van de duidelijkheid definities van de vaak gebruikte begrippen in de verordening opgenomen.

 

a. Ingezetene

De omschrijving van het begrip ingezetene is ontleend aan artikel 116, onder a, Waterschapswet. Om als ingezetene te kunnen worden aangemerkt moet sprake zijn van het hebben van een woonplaats en het gebruik van een woonruimte in het gebied van het waterschap. De situatie bij het begin van het kalenderjaar is bepalend.

Woonruimte is iedere ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid. Dat betekent dat de gebruiker van de woonruimte niet anders dan bijkomstig afhankelijk mag zijn van voorzieningen elders in het gebouw. In het geval van woonruimten moet dan worden gedacht aan voorzieningen als keuken, douche en toilet. Deze moeten de gebruiker van de woonruimte, met uitsluiting van anderen die niet tot zijn of haar huishouden behoren, exclusief ter beschikking staan.

 

  • b.

    Heffingsambtenaar

c. Invorderingsambtenaar

Het waterschap Brabantse Delta is deelnemer in de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking West-Brabant (BWB). De heffing en inning van de watersysteemheffing zijn overgedragen aan de BWB. Het dagelijks bestuur van de BWB heeft een heffings- en invorderingsambtenaar aangewezen.

 

d. Woonruimte

Zie onderdeel a.

 

e. Kostentoedelingverordening

Het waterschap heeft een kostentoedelingsverordening vastgesteld waarin de kostenaandelen voor de belastingplichtige categorieën zijn opgenomen (artikel 120, eerste lid, Waterschapswet). In deze verordening is de tariefdifferentiatie openbare verharde wegen opgenomen.

 

f. Natuurterreinen

De omschrijving van het begrip natuurterreinen is ontleend aan artikel 116, onder c, van de Waterschapswet. De wet geeft een kwalitatieve omschrijving van het begrip natuurterreinen, waarbij de nadruk ligt hierbij op de duurzame inrichting en het beheer van de onroerende zaak als natuurterrein: de inrichting en het beheer moeten geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Bij de beoordeling van de vraag of van een natuurterrein sprake is, zijn ook de feitelijke of uiteindelijke bestemming van de onroerende zaak van belang. Zo zal een perceel nog bouwrijp te maken grond dat al jaren niet is bewerkt en waar inmiddels eventueel veel groen en leven aanwezig is, maar waar uiteindelijk wel gebouwd zal worden, niet als een natuurterrein kwalificeren. Ook stadsparken, plantsoenen en dergelijke zullen vanwege hun overwegende recreatieve functie niet een natuurterrein als bedoeld in de Waterschapwet zijn.

Volgens de Hoge Raad (Hoge Raad 7 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3118) is voor een oordeel op de vraag of sprake is van een natuurterrein slechts relevant of de beheeractiviteiten die op het betreffende terrein plaatsvinden, er al dan niet op zijn gericht dat het natuurtype zich kan ontwikkelen of wordt behouden. Zijn de activiteiten hierop gericht/vinden de activiteiten ten behoeve van de gegeven natuurdoelstelling plaats, dan zijn inrichting en beheer van het terrein naar het oordeel van de Hoge Raad geheel of nagenoeg geheel afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur en is er dus sprake van een natuurterrein. De term geheel of nagenoeg geheel (die in het fiscale recht voor 90% of meer staat), moet in het kader van de watersysteemheffing voor natuurterreinen niet rekenkundig worden benaderd.

Het begrip ‘duurzaam’ geeft aan dat geen sprake mag zijn van een situatie die tijdelijk is bedoeld.

Bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare worden op grond van artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet als natuurterreinen aangemerkt. Zij hoeven niet aan het vereiste te voldoen dat zij geheel of nagenoeg geheel en duurzaam moeten zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Dit leidt ertoe dat ook bossen die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd onder het begrip natuurterreinen vallen. De wetgever heeft hiervoor gekozen omdat het onderscheid in niet-bedrijfsmatig geëxploiteerde bossen enerzijds en bossen die wel als zodanig worden geëxploiteerd, in de praktijk moeilijk is te maken.

 

g. Ongebouwde onroerende zaken

Als in deze verordening over ongebouwde onroerende zaken wordt gesproken, worden steeds ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterrein zijn, bedoeld. Het gaat om de ongebouwde onroerende zaken bedoeld in artikel 117, onder b, van de Waterschapswet.

 

h. Gebied van het waterschap

In artikel 1 van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. In verband hiermee is onder andere de zorg voor het watersysteem door de provincie Noord-Brabant in het reglement van het waterschap Brabantse Delta aan waterschap Brabantse Delta opgedragen.

De verordening verstaat onder ‘het gebied van het waterschap’ het gebied waarin de zorg voor het watersysteem aan het waterschap is opgedragen.

 

i. De heffing

Met de heffing’ wordt de watersysteemheffing, genoemd in artikel 117, aanhef, van de Waterschapswet, bedoeld.

 

j. Verharde openbare wegen

Waterschap Brabantse Delta kent een tariefdifferentiatie verharde openbare wegen. Het hogere tarief ongebouwd wordt toegepast op de verharde delen van de openbare weg in de zin van de Wegenwet. Wegdelen die dienstbaar zijn aan het verkeer over de weg maar niet verhard zijn zoals onverharde bermen en obstakelvrije zones buiten de verharding worden voor de toepassing van de tariefdifferentiatie niet tot de verharde openbare weg gerekend. Dit vloeit voort uit het arrest van de Hoge Raad van 9 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2079

 

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen

In artikel 2 is aangegeven van wie de belasting wordt geheven. Tezelfdertijd zijn in het artikel de belastbare feiten opgenomen. Deze vallen samen met de omschrijving van de belastingplichtigen. Belastingplichtig zijn degenen te wiens aanzien het belastbaar feit zich voordoet. Belastingplichtig zijn respectievelijk degenen die woonachtig zijn in het gebied van het waterschap en die aldaar het gebruik hebben van woonruimte (de ingezetenen) en degenen die in het gebied van het waterschap 'eigenaar' zijn van ongebouwde onroerende zaken anders dan natuurterreinen, van natuurterrein of van gebouwde onroerende zaken. Deze vier belastingplichtige categorieën zijn in artikel 2, onderdelen a tot en met d, van de verordening benoemd. Artikel 119, tweede en derde lid, van de Waterschapswet geeft voor een aantal specifieke situaties de rangorde aan bij het bepalen van de persoon van de heffingsplichtige. Wat precies onder één ongebouwde onroerende zaak, één natuurterrein of één gebouwde onroerende zaak moet worden verstaan, is respectievelijk in de artikelen 5, 7 en 9 van de verordening aangegeven.

 

Artikel 3 Heffingsmaatstaf

Artikel 121, eerste lid, van de Waterschapswet geeft per belastingplichtige categorie een regeling van de heffingsmaatstaf. Voor de ingezetenen is dat de woonruimte en voor de natuurterreinen en de ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn is dat de oppervlakte van de onroerende zaak. Voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de WOZ waarde.

 

Hoofdstuk II Watersysteemheffing ingezetenen

 

Artikel 4 Tarief ingezetenen

In dit artikel is de relatie tussen het tarief en de Kostentoedelingsverordening tot uitdrukking gebracht en is gevolg gegeven aan het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder a, van de Waterschapswet dat het tarief wordt gesteld op een gelijk bedrag per woonruimte.

 

Hoofdstuk III Watersysteemheffing ongebouwde onroerende zaken

 

Artikel 5 Belastingobject ongebouwde onroerende zaken

De Waterschapswet geeft in artikel 118 de voorschriften voor de afbakening van de verschillende soorten objecten waarop de heffing betrekking heeft. In het derde lid van deze wettelijke bepaling zijn de afbakeningsvoorschriften voor de ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, opgenomen. Zoals blijkt uit de Waterschapswet zijn de kadastrale grenzen bepalend: een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan wordt als één ongebouwde onroerende zaak aangemerkt. Hierbij geldt de nuancering dat hetgeen ingevolge de wet wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak en hetgeen ingevolge de wet een natuurterrein is, bij de afbakening van het ongebouwde object buiten aanmerking moet worden gelaten. Laatstbedoelde objecten mogen met andere woorden niet worden meegenomen bij het bepalen van wat één ongebouwde onroerende zaak is. In artikel 5, eerste lid, van de verordening komt de wettelijke regeling terug. In het tweede lid van artikel 5 is het bepaalde in artikel 118, vijfde lid, van de Waterschapswet, weergegeven. Er is niet zozeer sprake van een afbakeningsvoorschrift, maar van een fictiebepaling op grond waarvan de in dit artikellid genoemde objecten als ongebouwde eigendommen, niet zijnde natuurterreinen, worden aangemerkt.

 

Artikel 6 Tarief ongebouwde onroerende zaken

Op grond van het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder b, van de Waterschapswet, wordt het tarief van de heffing ter zake van ongebouwde onroerende zaken gesteld op een gelijk bedrag per hectare. De tarieven worden bepaald op basis van de toedeling in de Kostentoedelingsverordening van het waterschap en de begroting van het heffingsjaar. In de Kostentoedelingsverordening van het waterschap is bepaald dat het tarief per hectare voor de verharde openbare wegen wordt verhoogd.

Deze relatie met de Kostentoedelingsverordening is in artikel 6 aangegeven. Daarnaast geeft dit artikel gevolg aan het bepaalde in de Waterschapswet dat het tarief wordt gesteld op een gelijk bedrag per hectare.

 

Hoofdstuk IV Watersysteemheffing natuurterreinen

 

Artikel 7 Belastingobject

Het voorwerp van de belasting is het natuurterrein. Een natuurterrein is een ongebouwde onroerende zaak waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Of een onroerende zaak een natuurterrein is, wordt met andere woorden door de feitelijke en de toekomstige bestemming of de bestemming volgens het bestemmingsplan bepaald. Geheel of nagenoeg geheel staat voor 90% of meer, terwijl gebruik van het woord 'duurzaam' erop duidt dat geen sprake mag zijn van een situatie die als tijdelijk is bedoeld. De wet merkt als één natuurterrein aan een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat hetgeen wordt aangemerkt als een gebouwde of een ongebouwde onroerende zaak, hierbij buiten aanmerking wordt gelaten.

Bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare worden op grond van artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet ook als natuurterreinen aangemerkt. Er is hier sprake van een fictie die erop neerkomt dat bossen en open wateren, mits zij aan de oppervlakte eis voldoen voor de heffing als natuurterrein worden aangemerkt. Daarom zijn ook bossen die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd voor de toepassing van de onderhavige verordening natuurterreinen. De wetgever heeft hiervoor gekozen omdat het onderscheid in niet-bedrijfsmatig geëxploiteerde bossen enerzijds en bossen die wel als zodanig worden geëxploiteerd, in de praktijk moeilijk is te maken

Gebieden met een agrarische functie en een natuurfunctie worden, zoals ook uit de toelichting op het Waterschapsbesluit blijkt, niet als natuurterrein maar als agrarische grond aangemerkt.

De objectafbakeningsvoorschriften van artikel 118, lid 4, van de wet gelden zowel voor natuurterreinen als voor bossen en open wateren. Bij open wateren moet worden gedacht aan wateren met een weids karakter. Openbare waterwegen behoren overigens niet tot de categorie natuurterreinen, maar tot de categorie overig ongebouwd.

 

Artikel 8 Tarief natuurterreinen

Het tarief van de heffing wordt ingevolge artikel 121, eerste lid, onderdeel c, van de Waterschapswet gesteld op een gelijk bedrag per hectare. Dit wordt in het onderhavige artikel van de verordening tot uitdrukking gebracht. Daarnaast brengt deze bepaling de relatie tussen het tarief en de Kostentoedelingsverordening tot uitdrukking.

 

Hoofdstuk V Watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken

 

Artikel 9 Belastingobject

Het belastingobject is de gebouwde onroerende zaak. Wat onder één gebouwde onroerende zaak moet worden verstaan, blijkt uit artikel 118, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet.

Ingevolge het eerste lid is één gebouwde onroerende zaak:

  • een gebouwd eigendom;

  • een zelfstandig bruikbaar gedeelte van een gebouwd eigendom;

  • samenstellen van gebouwde eigendommen en samenstellen van zelfstandige gedeelten van gebouwde eigendommen;

  • het deel van de hiervoor genoemde objecten dat binnen de gemeentegrenzen ligt;

  • het deel van de hiervoor genoemde objecten dat binnen de waterschapsgrenzen ligt.

In artikel 118, lid 2, van de Waterschapswet is een regeling opgenomen op grond waarvan samenstellen kunnen worden gevormd tussen ongebouwde en gebouwde eigendommen. Dit was onder de oude Waterschapswet niet mogelijk. In de nieuwe situatie wordt een samenstel als hier bedoeld aangemerkt als een gebouwd eigendom. De ongebouwde eigendommen die een samenstel met een gebouwde eigendom vormen, gaan daarvan immers deel uit maken. Het is van belang op te merken dat niet alle ongebouwde eigendommen een samenstel met een gebouwd eigendom kunnen vormen. Dit geldt voor ongebouwde eigendommen die bij de waardebepaling op grond van de Wet WOZ buiten aanmerking worden gelaten. Het gaat hier concreet om de ongebouwde eigendommen die zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ, dus: bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, Natuurschoonwetlandgoederen, natuurterreinen, openbare land- en waterwegen inclusief kunstwerken en spoorwegen inclusief kunstwerken.

De samenstelbepaling leidt ertoe dat een aantal objecten opgaan in het gebouwde object waarmee zij een samenstel vormen en worden dus 'gebouwd'. Dit betekent ook dat deze objecten, tezamen met het gebouwde object waarmee zij een samenstel vormen, naar de WOZ-waarde in de watersysteemheffing betrokken worden.. Voorbeelden van gevallen waarin dit aan de orde kan zijn, zijn sportterreinen en militaire oefenterreinen waarop zich ook gebouwde opstallen bevinden. Voordeel van het vormen van samenstellen is een betere aansluiting bij de objectafbakening van de Wet WOZ. De gemeentelijke objectafbakening is leidend.

 

Artikel 10 Tarief

Het tarief van de belasting wordt ingevolge artikel 121, eerste lid, onderdeel d, van de Waterschapswet gesteld op een vast percentage van de vastgestelde WOZ-waarde. Daarnaast brengt deze bepaling de relatie tussen het tarief en de Kostentoedelingsverordening tot uitdrukking.

 

Hoofdstuk VI Heffing en invordering

 

Artikel 12 Tenaamstelling en invordering belastingaanslag bij meer belastingplichtigen

De heffingsambtenaar kan in gevallen waarin ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of ter zake van hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, de belastingaanslag ten name van een van hen stellen. Dit is in artikel 142, eerste tot en met derde lid, van de Waterschapswet bepaald.

 

Artikel 13 Niet opleggen van aanslagen

Deze bepaling voorkomt dat er aanslagen voor betrekkelijk geringe bedragen moeten worden opgelegd.

Indien meerdere aanslagen op één aanslagbiljet worden verenigd, geldt het voorgaande voor het totaal van het aanslagbiljet zoals opgelegd door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant.

 

Artikel 14 Vrijstellingen

Uit efficiencyoverwegingen is in artikel 14 bepaald dat de watersysteemheffing niet wordt geheven ter zake van onroerende zaken die bij het waterschap in eigendom zijn. Door een vrijstellingsbepaling in de verordening op te nemen wordt voorkomen dat het waterschap aan zichzelf aanslagen moet laten opleggen (vestzak-broekzak). Daarnaast is een vrijstelling opgenomen voor straatmeubilair.

 

Artikel 15 Betaaltermijnen

Artikel 9 van de Invorderingswet kent een regeling inzake betaaltermijnen, waarvan ingevolge artikel 139 van de Waterschapswet kan worden afgeweken. In dit artikel wordt de afwijking van artikel 9 Invorderingswet geregeld.