Organisatie | Zwartewaterland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene subsidieverordening gemeente Zwartewaterland |
Citeertitel | Algemene subsidieverordening Zwartewaterland |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 149 van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2021 | Nieuwe regeling | 10-09-2020 |
Artikel 1 Toepasselijkheid van deze verordening
Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door burgemeester en wethouders, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).
Artikel 2 Subsidiebevoegdheid en subsidieregelingen
Burgemeester en wethouders kunnen bij nadere regeling (‘subsidieregeling’) bepalen voor welke activiteiten in een bepaald jaar subsidie kan worden verleend. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.
Een subsidieregeling kan verder naast het in artikel 8 genoemde in elk geval bepalen dat de subsidie kan worden vastgesteld zonder voorafgaande verleningsbeschikking, alsmede dat afdeling 4.2.8. van de Algemene wet bestuursrecht (Per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen) van toepassing is.
Artikel 6 Algemene weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 4:25, tweede lid en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht weigeren burgemeester en wethouders de subsidie in ieder geval voor zover de verlening een steunmaatregel zou vormen die in strijd is met artikel 107 of 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Artikel 7 Algemene verplichtingen van subsidie-ontvangers
Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidie-ontvanger dat onverwijld schriftelijk aan burgemeester en wethouders.
Artikel 8 Bijzondere verplichtingen subsidieontvanger
Bij subsidies hoger dan €50.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan bij subsidieregeling of verleningsbeschikking de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.
Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidie-ontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. In de toelichting wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.
Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop op de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.
Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat een subsidieontvanger aan burgemeester en wethouders een vergoeding van vermogenswaarden verschuldigd is in gevallen als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.
Als een exploitatietekort leidt tot een negatieve stand van de egalisatiereserve bedraagt de stand van de negatieve egalisatiereserve per 31 december van het jaar waarover de subsidie wordt verstrekt, niet meer dan tien procent van de in het betreffende jaar verleende subsidie en de daarmee samenhangende inkomsten en bovendien niet meer dan het vrij aanwendbaar eigen vermogen van de subsidieontvanger.
Artikel 10 Wijzigen en intrekken subsidie
Onverminderd het bepaalde in afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht, kan het college een subsidie intrekken of wijzigingen als na de verlening blijkt dat de subsidiëring een steunmaatregel vormt die in strijd is met artikel 107 of 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Artikel 11 Aanvraag om vaststelling
Een aanvraag om vaststelling van een andere subsidie wordt ingediend uiterlijk acht weken nadat de laatste gesubsidieerde activiteit heeft plaatsgevonden. Burgemeester en wethouders kunnen de termijn verlengen. Op de aanvraag wordt zo mogelijk binnen vier maar in elk geval binnen acht weken beschikt. In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders deze termijn verlengen.
Artikel 12 Rekening en verantwoording
Een subsidie van niet meer dan €10.000 wordt direct vastgesteld. Burgemeester en wethouders kunnen binnen twee jaar na vaststelling verlangen dat de gesubsidieerde aantoont dat de gesubsidieerde activiteiten hebben plaatsgevonden, en dat hij rekening en verantwoording aflegt over de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten.
Een aanvraag om vaststelling van een subsidie van meer dan €50.000 maar minder dan €100.000 gaat vergezeld van een activiteitenverslag, een financieel verslag en een door een onafhankelijk accountant afgegeven beoordelingsverklaring. Als de subsidieontvanger ingevolge wettelijk voorschrift verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, legt hij deze jaarrekening tevens over.
Een aanvraag om vaststelling van een subsidie van meer dan €100.000 gaat vergezeld van een activiteitenverslag, een financieel verslag en een door een onafhankelijk accountant afgegeven controleverklaring. Als de subsidieontvanger ingevolge wettelijk voorschrift verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, legt hij deze jaarrekening tevens over.
Artikel 13 Hardheidsclausule termijnen
Als een bij of krachtens deze verordening gestelde termijn voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, kunnen burgemeester en wethouders een andere termijn vaststellen.
Artikel 1 Toepasselijkheid van deze verordening
Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid overgedragen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is. De ASV is op twee terreinen niet van toepassing.
1) Subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen.
Het is mogelijk om los van de ASV een uitputtende verordening op het gebied van een bepaalde subsidie vast te stellen. De Algemene subsidieverordening is hierop dan dus niet van toepassing.
2) Subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is.
Dit vloeit voort uit artikel 4:23, derde lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het betreft vier situaties:
de incidentele subsidieverstrekking: dit gaat om uitzonderlijke gevallen, waarbij voor dezelfde activiteit maximaal vier jaar een subsidie kan worden verstrekt. Daarna is regeling in een algemeen verbindend voorschrift nodig. Ook als er sprake is van de subsidiëring van meerdere subsidieontvangers geldt de eis van een wettelijke grondslag, zelfs als de subsidiëring maximaal vier jaar omvat. Een (min of meer) in algemene termen omschreven doelgroep valt buiten het begrip incidentele subsidie;
De mogelijkheid om af te wijken van de ASV geldt niet voor de weigeringsgronden van artikel 6, omdat het niet nodig lijkt, en bovendien soms ook ronduit onwenselijk zou zijn. Zo moet de weigeringsgrond ‘verboden staatssteun’ (art. 6, eerste lid) altijd kunnen worden toegepast; anders kan het de gemeente zuur opbreken, als de Commissie van de Europese Unie vaststelt dat een subsidie in strijd komt met het Verdrag betreffende werking van de EU (VWEU) en de Staat daar op aanspreekt; die zal de schade vervolgens met behulp van de recente Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten (beter bekend als Wet NErpe) zeker op de gemeente verhalen. Dit neemt niet weg dat bij subsidieregeling aanvullende weigeringsgronden opgenomen kunnen worden. Dit in tegenstelling tot artikel 10 (wijzigen in intrekken subsidie), waarbij zowel afwijking als aanvulling niet wenselijk is in het licht van de bestaande wet- en regelgeving.
Artikel 2 Subsidiebevoegdheid, subsidieregelingen en subsidieplafond
Uit het voorgestelde eerste lid volgt dat subsidie niet voor een langere periode dan een kalenderkaar kan worden verleend (tenzij in een bijzondere verordening anders is bepaald). Voortzetting van de subsidiëring daarentegen is zeer wel mogelijk; maar daarvoor is jaarlijks een nieuw besluit nodig. De subsidieregelingen zelf zijn niet voor een bepaald jaar, dat geldt alleen voor de verleende subsidies.
Uit het voorgestelde eerste lid volgt daarnaast dat het college de bevoegdheid krijgt om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.
Artikel 3 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
De raad stelt jaarlijks de financiële kaders vast in de begroting. Binnen die kaders kan het college vervolgens de subsidieplafonds vaststellen. Bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (art. 4:26, tweede lid Awb). De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door te verwijzen naar de subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd. Een subsidieplafond is iets anders dan alleen vermelding op de begroting dat er voor een bepaald beleidsterrein een bepaald bedrag beschikbaar is aan subsidies. Een subsidieplafond is concreter: het moet onder die naam in een collegebesluit worden vastgesteld als het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies (art 4:22 Awb).
Het subsidieplafond en de manier waarop het verdeeld wordt, moeten worden bekendgemaakt voorafgaand aan het tijdvak waarvoor het geldt (art 4:27 en 4:26 Awb). Als het plafond later bekend gemaakt wordt, kan dat in beginsel niet tegengeworpen worden aan degenen die al voor de bekendmaking een aanvraag hebben ingediend (art. 4:27, tweede lid Awb). Dit betekent overigens niet dat aanvragers onder de werking van het subsidieplafond uit kunnen komen door ver voor aanvang van het subsidietijdvak een aanvraag te doen. Als het plafond tijdig (voor aanvang van het tijdvak) bekend is gemaakt, geldt dit plafond ook voor degenen die al voor de bekendmaking een aanvraag hadden ingediend. Belangrijk is dat als het subsidieplafond is bereikt, een aanvraag om subsidie moet worden afgewezen (art 4:25, lid 2 Awb). Hiermee worden openeindregelingen voorkomen.
Het college is verplicht om bij de besluiten over de subsidieverstrekking in bepaalde gevallen een begrotingsvoorbehoud te maken. Maakt de door de raad vastgestelde begroting het nodig dat minder subsidie kan worden verleend dan genoemd in de eerdere verleningsbeschikking (of zelfs dat in het geheel geen subsidie kan worden gegeven), dan zullen de ‘rectificerende beschikkingen’ zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de begroting moeten worden genomen en aan de betrokkenen worden toegezonden.
Het eerste lid bepaalt dat als voor de aanvraag een formulier is vastgesteld, de aanvraag dan met gebruikmaking van dat formulier gedaan moet worden. Het eerste lid regelt daarnaast aan welke vereisten een in te dienen aanvraag moet voldoen als geen gebruik gemaakt wordt van een aanvraagformulier. Met een overzicht van andere subsidies (sub d) worden subsidies bedoeld die bij hetzelfde en andere bestuursorganen zijn aangevraagd. Naast de vereisten van artikel 4 gelden de eisen waaraan elke aanvraag om een beschikking moet voldoen volgens artikel 4:2 Awb. Dat zijn: vermelding van naam en adres van de aanvrager, datum en aanduiding van wat men wenst. Terwijl andere relevante gegevens moeten worden vermeld of bijgesloten. Uit de aanvraagformulieren zal natuurlijk blijken dat ook deze gegevens nodig zijn.
Uit artikel 4:1 Awb vloeit voort dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits de digitale weg open is gesteld. Van de aanvrager mogen alleen gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag, zo volgt uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Artikel 5 Aanvraag- en beschikkingstermijnen
Een aanvraag om een jaarsubsidie wordt uiterlijk 1 juni ingediend. Deze vroegtijdige indiening is van belang, omdat met deze aanvragen rekening moet kunnen worden gehouden bij het voorbereiden van de begroting.
De termijn van 10 weken is gekozen omdat op deze manier in beginsel uiterlijk twee weken voor aanvang van de activiteit kan worden beschikt. Dit geeft vroegtijdig duidelijkheid aan de aanvrager.
Artikel 6 Algemene weigeringsgronden
Allereerst geeft de Awb een aantal altijd geldende weigeringsgronden. In de tweede plaats kan de ASV weigeringsgronden bevatten. En ten derde kan de ASV bepalen dat ook de nadere regelingen eigen weigeringsgronden kunnen bevatten. Voor een overzicht van de weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden die in de Awb en de ASV worden genoemd, wordt verwezen naar de bijlage bij deze toelichting. Zo hoeven in de praktijk alleen dat overzicht en de eventuele aanvullende weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden van de toepasselijke nadere regeling naast elkaar te worden gelegd voor een compleet overzicht van die gronden.
Nu allereerst iets over het eerste lid, de staatssteunbepaling. Volgens art. 107, eerste lid, van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie (VWEU) zijn ‘steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd’ in beginsel onverenigbaar met de interne Europese markt en daarom veelal ongeoorloofd; namelijk als ze ‘de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen... voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt’. De leden 2 en 3 sommen een aantal steunmaatregelen op die wél verenigbaar zijn, en artikel 108 VWEU geeft een procedure via ‘Brussel’ voor twijfelgevallen. ‘Staatssteun’ speelt vooral bij grotere subsidies aan ondernemingen, waar in de praktijk niet heel snel sprake van zal zijn. Maar om alle risico uit te sluiten is ‘verboden staatssteun’ hier als algemene weigeringsgrond opgenomen.
Het tweede lid bevat een hele reeks weigeringsgronden, die over het algemeen voor zich spreken, maar hier gaat het steeds om facultatieve weigeringsgronden, zoals tot uitdrukking komt in de woorden ‘voor zover’: B&W kúnnen op deze gronden weigeren, ze zijn er niet toe verplicht. Zo kunnen ze de ernst van de weigeringsgrond afwegen tegen het belang van de subsidiëring, kunnen zij eventueel passende verplichtingen aan de subsidie verbinden, wellicht gedeeltelijk weigeren – zo kan maatwerk worden geleverd. Bij gedeeltelijke weigering verdient het aanbeveling in zo’n geval eerst contact op te nemen met de aanvrager om te bezien of de wél mogelijke subsidie wel wenselijk en zinvol is.
Nog een opmerking bij onderdeel h. Als gediscrimineerd wordt bij het verlenen van toegang tot activiteiten, dan is gemeentelijke subsidie niet op haar plaats. Maar sóms is er een goede reden om de toegang tot een gesubsidieerde activiteit te beperken tot sommige groepen (en andere dus uit te sluiten), wanneer daarmee juist die groepen worden bereikt welke bereikt moeten worden; het zal hier vooral gaan om gevallen van ‘passende positieve discriminatie’. Dan is er geen reden om niet te subsidiëren, het tegendeel kan zelfs het geval zijn.
Het tweede lid, aanhef en onder i, bepaalt ten slotte dat ook geweigerd kan worden ‘als de aanvrager een bij of krachtens deze verordening gestelde verplichting niet nakomt of niet voldoet aan een daar gestelde voorwaarde om voor de subsidie in aanmerking te kunnen komen’.
Artikel 7 Algemene verplichtingen van subsidie-ontvangers
Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidie-ontvangers geldt.
Artikel 8 Bijzondere verplichtingen subsidieontvanger
Artikel 4:37, eerste lid, van de Awb noemt een aantal verplichtingen die aan een subsidieontvanger kunnen worden opgelegd. Zo kan het bestuursorgaan de verplichting opleggen om vóór de subsidievaststelling gegevens te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing over de subsidie (sub c). Dit wil zeggen dat het bestuursorgaan kan vragen om het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording. Dit zal zich bijvoorbeeld voordoen als uit de subsidieaanvraag blijkt dat zich in de loop van het jaar een verandering voor kan doen die tot wijziging van de subsidievaststelling zou kunnen leiden. Tussentijdse gegevensverstrekking kan ook wenselijk zijn in verband met de uitoefening van andere bevoegdheden die het bestuursorgaan zich bij de verlening heeft voorbehouden. In de algemene subsidieverordening is bepaald dat de verplichting tot tussentijdse verantwoording opgelegd kan worden voor subsidies hoger dan €50.000 euro. Dit om te voorkomen dat de administratieve lasten bij relatief kleine subsidies al te zwaar worden.
Artikel 4:37, eerste lid, van de Awb noemt een aantal verplichtingen die aan een subsidieontvanger kunnen worden opgelegd. De wet staat ook andere verplichtingen toe, maar eist daarvoor een basis in een wettelijk voorschrift; vandaar de leden 2 en 3. Deze verplichtingen kunnen doelgebonden (lid 2) of niet-doelgebonden (lid 3) zijn. Voor zover het verplichtingen betreft die buiten het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit liggen, kan het volgende worden opgemerkt. Als een jeugdsportvereniging, die traditioneel alleen is gericht op het lichamelijk welzijn van de jongeren, daarnaast iets wil doen aan hun sociale ontwikkeling en dáárvoor subsidie vraagt, kunnen verplichtingen welke eisen stellen aan de kwaliteit van die inspanningen, ‘gewoon’ worden opgelegd op grond van het eerste lid: die verplichting hangt dan rechtstreeks samen met het doel van de verleende subsidie. Maar wenst het gemeentebestuur dat jeugdsportverenigingen, die het eigenlijk voldoende vinden dat ze iets doen voor het lichamelijk welzijn van de jeugd, daarvoor alleen subsidie kunnen krijgen als ze daarnaast aandacht gaan besteden aan het sociale welzijn van de sportende jeugd, dan wordt van deze verenigingen iets verlangd wat bovenop hun normale activiteiten komt, iets wat zij normaliter niet tot hun doel zouden rekenen. Dat is de situatie waarop het derde lid van artikel 8 ziet. Voorgesteld wordt om, aansluitend bij de bestaande praktijk, ook dat mogelijk te maken. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudend dient te worden omgegaan. Het vastleggen van doelen die buiten het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit vallen, moet daarom geregeld worden in een subsidieregeling, voorzien van een duidelijke motivering door burgemeester en wethouders.
In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:
Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening of subsidieregeling, of – als deze ontbreken – in de subsidiebeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het derde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven. In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar het is ook mogelijk in andere gevallen.
De figuur van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Het kan voorkomen dat de subsidieontvanger, na de ontplooiing van de activiteiten waarvoor subsidie is verkregen, subsidiegeld ‘overhoudt’. Als alle gesubsidieerde activiteiten in een betreffend jaar zijn uitgevoerd, kan met de overige subsidiegelden een egalisatiereserve worden gevormd. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidie-ontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen. Op grond van artikel 4:58 van de Awb is artikel 4:72 van de Awb alleen van toepassing op jaarsubidies aan een rechtspersoon en bovendien enkel als dat in de ASV, een subsidieregeling of bij de subsidieverlening is bepaald. Als een partij van derden subsidies ontvangt, moet uit de gemeentelijke subsidieverantwoording blijken welk deel van het exploitatieoverschot- of tekort onder de gemeentelijke egalisatiereserve valt.
Daarnaast volgt uit art. 4:72, vijfde lid van de Awb dat bijij gehele of gedeeltelijke beëindiging van de gesubsidieerde activiteiten, bij intrekking van de subsidieverlening of -vaststelling of beëindiging van de subsidie en bij ontbinding van de rechtspersoon die de subsidie ontving de met gemeentemiddelen gevormde egalisatiereserve wordt teruggevorderd.
Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een jaarsubsidie en die meer dan €50.000 bedraagt bepalen dat de subsidie-ontvanger een egalisatiereserve dient te vormen (eerste lid). In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve. De reserve wordt dus gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen.
Naast een door het college opgelegde verplichting kan op grond van het tweede lid elke subsidie-ontvanger het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen.
Uit het derde lid volgt ten slotte dat op 31 december van een subsidiejaar de stand van de egalisatiereserve niet meer mag bedragen dan 10% van de subsidie van dat jaar. Omdat het bij de egalisatiereserve gaat om het opvangen van schommelingen in de exploitatie, wordt een reserve van 10% voldoende geacht.
Door een exploitatietekort kan de stand van de egalisatiereserve op 31 december van een subsidiejaar negatief zijn. Dit artikellid regelt hoe hoog deze negatieve stand mag zijn. In de eerste plaats is de stand nooit meer dan 10% van de subsidie die een subsidieontvanger in het afgelopen subsidiejaar ontving. Bijkomende voorwaarde is dat de negatieve stand van de egalisatiereserve ten minste even hoog moet zijn als het eigen vermogen van de subsidieontvanger. Dit omdat bij een te klein eigen vermogen de continuïteit van de subsidieontvangende partij in gevaar kan zijn.
Artikel 10 Wijzigen en intrekken subsidie
De Awb geeft in de artikelen 4:48 – 4:51 een in beginsel gesloten stelsel van wijzigings- en intrekkingsgronden. Maar buiten de Awb zijn naderhand ook andere gronden voor intrekking mogelijk geworden, dit betreft met name ‘verboden staatsteun’. Wijzigen of intrekken van een reeds verleende subsidie als blijkt dat die heeft geleid tot verboden staatssteun, is verplicht op grond van de artikelen 107 en 108 VWEU en het daarmee samenhangende beginsel van de ‘Unietrouw’, zo volgt uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU. Om daarover geen misverstand te laten bestaan, is het van belang deze wijzigings- en intrekkingsgrond in de verordening op te nemen.
Een andere aanvullende wijzigings- en intrekkingsgrond heeft betrekking op de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob). Het was niet nodig om dit op te nemen in deze Algemene subsidieverordening, nu uit de Wet bibob zelf voortvloeit dat het mogelijk is om in te grijpen.
Artikel 12 Rekening en verantwoording
Een subsidie van niet meer dan €10.000 wordt direct vastgesteld. Dit betekent dat er geen verleningsbeschikking aan de vaststellingsbeschikking voorafgaat. Kenmerkend aan deze subsidies is dan ook dat ze op basis van vertrouwen worden verleend; er wordt niet standaard om verantwoording gevraagd. In de praktijk blijkt het overigens vaak te gaan om subsidieontvangers die al bij het college bekend zijn. Wel geldt er een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie art. 7). Uit artikel 4:43 van de Awb vloeit voort dat de vaststellingsbeschikking een concrete omschrijving van de te subsidiëren activiteiten omvat, evenals de tijd waarbinnen de gelden besteed moeten zijn. Binnen twee jaar na de vaststelling van de subsidie kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.
In deze artikelleden wordt bepaald op welke manier subsidies verantwoord dienen te worden.
Bij de vaststelling van het uiteindelijke subsidiebedrag kan blijken dat dit bedrag lager uitvalt dan wat reeds aan voorschotten is betaald. Artikel 4:57 Awb voorziet dan in de mogelijkheid van terugvordering of verrekening.
Artikel 14 Inwerkingtreding en overgangsrecht
Dit artikel bepaalt de toepasselijkheid van de oude en nieuwe Algemene subsidieverordening. De verordening treedt in werking op 1 januari 2021. Op aanvragen om subsidie waarop is beschikt voor 1 januari 2021 is de Asv 2010 van toepassing.
Met ‘aanvragen waarop is beschikt’ wordt bedoeld de eerste aanvraag waarop is beschikt. Als de verleningsbeschikking van voor 1 januari 2021 is, valt het gehele proces (uitvoering van de activiteiten, vaststellingsbeschikking en eventueel bezwaar) onder de Asv 2010. Als een subsidie van niet meer dan €10.000 direct wordt vastgesteld (art 12, eerste lid Asv), geldt bij een vaststellingsbeschikking voor 1 januari 2021 dat het gehele proces onder de Asv 2010 valt.
Dit betekent voor jaarsubsidies dat de Asv voor het eerst van toepassing is op activiteiten die plaatsvinden in 2022. Doordat de verordening ruim voor 1 juni 2021 vastgesteld wordt en in werking treedt, is er voldoende tijd voor belanghebbenden om kennis te nemen van de nieuwe regels. Dit is dan ook de reden dat de Asv nog niet van toepassing is op activiteiten die plaatsvinden in 2021: bij de aanvragen in 2020 is de Asv mogelijk nog onvoldoende bekend bij belanghebbenden. De verantwoording van activiteiten die in 2021 plaatsvinden, zal in 2022 dus ook op basis van de Asv 2010 gebeuren.
Voor andere subsidies dan jaarsubsidies geldt dat activiteiten op basis van de Asv al in 2020 plaats kunnen vinden. Wanneer in januari 2020 een beschikking wordt verleend, kan dit bijvoorbeeld gaan om een activiteit die halverwege maart 2020 plaatsvindt. De eventuele verantwoording vindt dan ook in 2020 plaats. Door deze regeling wordt voorkomen dat onnodig lang gewacht moet worden op de toepassing van de geactualiseerde Algemene subsidieverordening. Om onduidelijkheid te voorkomen, zal in de praktijk bij de verleningsbeschikking voldoende duidelijk gemaakt moeten worden welke verordening op het desbetreffende subsidieproces van toepassing is.