Organisatie | Harlingen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Opiumwet 13b Damoclesbeleid Gemeente Harlingen |
Citeertitel | Beleidsregels Opiumwet 13b Damoclesbeleid Gemeente Harlingen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | Beleidsregels Opiumwet 13b Damoclesbeleid Gemeente Harlingen |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-08-2020 | Nieuw beleid | 11-08-2020 |
Gemeenten worden steeds vaker geconfronteerd met drugshandel vanuit woningen of (niet-) openbare gelegenheden. Artikel 13b Opiumwet (Wet Damocles) is het juridisch instrument om bestuurlijk op te treden tegen deze illegale verkooppunten. Vanaf 1 januari 2019 vallen voorwerpen en stoffen die benodigd zijn bij de voorbereiding en handel in drugs ook onder de werking van artikel 13b Opiumwet. Afgezien van de strafbaarheid ervan betekent drugshandel een aantasting van het woon- en leefklimaat en de sociale en/of fysieke veiligheid van burgers, met name die burgers die in de nabije omgeving van de handel wonen. Het brandgevaar wordt aanzienlijk verhoogd als het gaat om hennepkwekerijen in woningen. Daarom is het, mede gelet op de totstandkoming van de bevoegdheid tot sluiting van woningen in artikel 13b Opiumwet, wenselijk beleidsregels te formuleren ten aanzien van de toepassing van de bevoegdheid om woningen of (niet-) openbare gelegenheden te kunnen sluiten.
Zonder beleid is handhaven weliswaar mogelijk maar worden (veel) hogere eisen gesteld aan de motivering van het besluit. Daarnaast weten burgers, door publicatie van het beleid, welke uitgangspunten gelden voor het opleggen van bestuursrechtelijke sancties als drugshandel in of vanuit een pand wordt geconstateerd.
In dit document staat beschreven onder welke omstandigheden en op welke wijze gebruik wordt gemaakt van het bestuurlijke dwangmiddel bij drugshandel vanuit woningen. Een strikte handhaving is noodzakelijk om overlast en andere negatieve verschijnselen tegen te gaan.
Het doel van dit beleid is om:
Het coffeeshopbeleid geldend in Harlingen beschrijft het toepassen van de Opiumwet wanneer drugs wordt verhandeld in voor publiek toegankelijke lokalen waarin een coffeeshop is gevestigd. Momenteel zitten er twee coffeeshops in de binnenstad. Voor de handel in softdrugs moet de coffeeshop beschikken over een geldige gedoogverklaring. Nadere afspraken zijn vastgelegd in een convenant. De beleidsregels Damocles gelden niet voor zover in dit onderwerp wordt voorzien in de Nota coffeeshopbeleid gemeente Harlingen.
Strafrecht en bestuursrecht in de Opiumwet
De Opiumwet stelt de in- en uitvoer van drugs, de vervaardiging, de verkoop, het bezit en het vervoer van drugs strafbaar. De strafrechtelijke kant van de Opiumwet is gericht op de aanpak van de handel en de handelaren. Het Openbaar Ministerie heeft niet de mogelijkheid om te beletten dat een lokaal of een woning gebruikt wordt voor drugshandel. De burgemeester heeft deze bevoegdheid wel.
Artikel 13b van de Opiumwet is dan ook een bestuursrechtelijk element in de Opiumwet. Handel, gebruik en aanwezigheid van drugs hebben een nadelig effect op de openbare orde. Bij de handel in drugs wordt de aantasting van de openbare orde zonder meer aangenomen. De aantasting van de openbare orde is geabstraheerd, met andere woorden de openbare ordeverstoring hoeft niet door middel van feiten of omstandigheden te worden aangetoond. Voor toepassing van artikel 13b Opiumwet is uitdrukkelijk gesteld dat aantasting van de openbare orde of overlast niet hoeft te worden aangetoond.
Het toepassen van bestuursdwang is erop gericht de rol van een lokaal of woning in de handel van drugs te beëindigen en beëindigd te houden. De toepassing is dan ook meer gericht op de locatie (lokaal of woning) en in mindere mate op de belanghebbende.
Algemeen Plaatselijke Verordening (hierna: APV)
De gemeente Harlingen heeft een verbod op het binnentreden van een gesloten pand opgenomen in artikel 2.41 APV.
1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.
4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.
Om op te treden tegen hennepteelt geldt regionaal het convenant informatie uitwisseling aanpak illegale hennepteelt 2015. Deze werkt aanvullend ten opzichte van deze notitie.
Het inzetten van artikel 13b Opiumwet is uitzonderlijk. Meestal betreft het dan een ernstige situatie waarbij het opleggen van een dwangsom geen toegevoegde waarde heeft. De maatregel wordt alleen ingezet als ultimum remedium in ernstige situaties en/of in het kader van de bestuurlijke aanpak van de georganiseerde criminaliteit (oftewel; georganiseerde drugshandel).
De maatregel is een herstelsanctie en niet bedoeld als straf. Sluiting is gericht op het herstel van de situatie en het weren en terugdringen van drugshandel in georganiseerd verband in en vanuit woningen en lokalen. Het doel daarbij is om de bekendheid van de woning/het lokaal als drugspand, binnen het drugscircuit, te doorbreken. Ook is het doel om te verhinderen dat de woning of het lokaal wordt gebruikt ten behoeve van het drugscircuit en de georganiseerde drugshandel.
Van een ernstige situatie is sprake als het aannemelijk is dat drugshandel in georganiseerd verband in of vanuit een woning of lokaal plaatsvindt, of als de aanwezigheid van drugs hierop duidt. Andere ernstige situaties zijn: geknoei met elektrische installaties, zodat er bestaat direct gevaar voor de omwonenden bestaat of een ernstige bedreiging van de leefomgeving (bijvoorbeeld een basisschool in de directe omgeving). Om te kunnen nagaan of er sprake is van een dergelijke aannemelijkheid is onderstaande indicatorenlijst samengesteld. De indicatorenlijst heeft een alternatief en geen cumulatief karakter. Ook op basis van enkele indicatoren kan aannemelijkheid aan de orde zijn. De indicatorenlijst is nadrukkelijk een hulpmiddel. Voor toepassing van de maatregel moet uiteraard altijd eerst gekeken worden of voldaan wordt aan de criteria van artikel 13b Opiumwet en de voorwaarden zoals gesteld in dit beleid.
De hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I of lijst II van de Opiumwet. Daarbij ligt de grens bij de hoeveelheid die volgens het Openbaar Ministerie als voorraad voor eigen gebruik kan worden aangemerkt. Dit is voor harddrugs één bolletje, één pil of 0,5 gram. Voor softdrugs is dit maximaal 5 gram. Indien meer dan dergelijke hoeveelheden wordt aangetroffen, kan op grond van de jurisprudentie aangenomen worden dat het gaat om handel en hoeft er geen sprake te zijn van daadwerkelijke verkoop, aflevering of verstrekking. Daarnaast kan er sprake zijn van andere signalen die duiden op beroeps- of bedrijfsmatigheid, zoals de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal, grote som(men) geld, weegschaal.
Er is een vermoeden dat de bewoner(s)/betrokkenen verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten (hierbij moet met name worden gedacht aan antecedenten t.a.v. de Opiumwet of de Wet Wapens en Munitie, maar ook antecedenten op het gebied van geweld jegens personen of zaken, zoals mishandeling, bedreiging, vernietiging of diefstal e.d. kunnen een rol spelen.
Op 1 januari 2019 is artikel 13b Opiumwet uitgebreid. Deze wetswijziging geeft de burgemeester ook sluitingsbevoegdheid wanneer in een pand voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs. Hierbij kan worden gedacht aan bepaalde apparatuur, chemicaliën en versnijdingsmiddelen.
De sluitingsbevoegdheid van de burgemeester heeft alleen betrekking op voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a en 11a Opiumwet. Deze bepalingen vereisen dat degene die een voorwerp of stof in een woning of lokaal of daarbij behorend erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt. Dit kan al blijken uit de aard en hoeveelheid van de aangetroffen stof of uit de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie. Daarnaast kan dit ook blijken uit tapgesprekken of observaties uit een opsporingsonderzoek.
Niet alle strafbare voorbereidingshandelingen staande in artikel 10 of 11a van die Wet vallen binnen de reikwijdte van deze beleidsregel. Deze beleidsregels gelden niet voor in een pand aangetroffen vervoermiddelen, gelden of andere betaalmiddelen als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3, of artikel 11a van de Opiumwet. De relatie van vervoer- of betaalmiddelen met het pand zal in veel gevallen te los zijn om sluiting van het pand te rechtvaardigen. De voorgestelde uitbreiding van de sluitingsbevoegdheid geldt evenmin als in een pand een (geheime) ruimte wordt aangetroffen als bedoeld in artikel 11a van die Wet. Uiteraard kunnen in een pand aangetroffen vervoer- of betaalmiddelen of (geheime) ruimten wel bijdragen aan het oordeel dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het om strafbare voorbereidingshandelingen gaat.
De politie constateert aan de hand van een melding (bijvoorbeeld via Meld Misdaad Anoniem), een klacht van derden of door eigen onderzoek illegale drugshandel vanuit een woning of een lokaal. De feitelijke constatering van de verkoop, levering, verstrekking van drugs, voorbereidende handelingen daartoe of het aantreffen van daartoe aanwezige drugs is voldoende om op grond van artikel 13b Opiumwet bestuurlijk op te treden. Voor zover lopende onderzoeken niet in gevaar worden gebracht en mits niet in strijd met de Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens, verstrekt de politie alle meldingen en feitelijke constateringen van drugshandel aan de gemeente. De gemeente verzamelt en bundelt deze samen met eventuele waarschuwingsbrieven aan de bewoners, eigenaar of exploitant. Op grond van deze feiten kan de burgemeester uiteindelijk overgaan tot sluiting van de woning of lokaal. De casus wordt vervolgens besproken in de driehoek.
De burgemeester zet voor het nemen van het besluit de gevolgen van zijn besluit af tegen de gevolgen die het met zich meebrengt voor de overtreder. De grondrechten van de overtreder (het huisrecht en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer) worden meegewogen in het uiteindelijke besluit.
De toepassing van de bevoegdheid voortvloeiend uit 13b Opiumwet is een ultimum remedium. Voordat de burgemeester besluit om een woning te sluiten is vastgesteld dat er geen ander probaat middel is dat niet of in mindere mate ingrijpt in de privacy van de bewoners.
Bij bestudering van de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet, komt naar voren dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Dit moet echter worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken.
Bij daadwerkelijke sluiting zal beoordeeld moeten worden of volstaan kan worden met een deel van de woning en/of het erf. Indien blijkt dat een op het erf van de woning gelegen opstal (bijvoorbeeld schuur/garage e.d.) het middelpunt is van de handel en niet de woning zelf, dan ligt het in de rede om alleen de op het erf gelegen opstal te sluiten.
Indien de woning zelf gebruikt wordt voor de handel, dient bezien te worden of volstaan kan worden met het sluiten van een deel van de woning. Dit kan bijv. aan de orde zijn als het deel van de woning waarin de handel plaatsvindt fysiek afgescheiden is/kan worden van het woongedeelte (bijvoorbeeld ingeval van een aanbouw/bijbouw, verdieping met een eigen opgang, kamerverhuur e.d.)
Het bevel tot sluiting van een lokaal of woning is een besluit in de zin van artikel 1: 3 Awb. De overige bepalingen van deze wet zijn dan ook van toepassing. Alle belanghebbenden kunnen tegen het besluit bezwaar aantekenen en vervolgens, na beslissing op het bezwaarschrift, beroep bij de bestuursrechter instellen. Belanghebbenden zijn in ieder geval de bewoners en gebruikers van de woning of het lokaal en/of de eigenaar. Het horen van de belanghebbenden kan zowel schriftelijk (bijvoorbeeld met het concept voorgenomen besluit) als mondeling (evt. telefonisch).
Bij effectuering van de maatregel zal in beginsel aan betrokkenen enige tijd gegund worden voordat de woning daadwerkelijk gesloten wordt, zodat zij in de gelegenheid worden gesteld om bijv. persoonlijke spullen, huisraad, bederfelijke waar e.d. uit de woning te verwijderen. Gelet op de ernst van de situatie ligt het in de rede dat dit niet langer kan zijn dan hooguit enkele dagen. Voor deze termijn kan aangesloten worden bij de termijn die ligt tussen het bekendmaken van het voornemen tot sluiting en het definitieve besluit. Bij spoedeisendheid (bijv. gevaar voor omwonenden) kan direct gesloten worden.
Indien de sluiting niet of niet tijdig wordt uitgevoerd, zal de burgemeester overgaan tot feitelijk handelen door te sluiten. Door zelf uitvoering te geven aan deze effectueringstermijn kan de eigenaar slechts voorkomen dat de burgemeester feitelijke bestuursdwang toepast. De sluitingsbevoegdheid wordt niet aangepast.
Bij de uitvoering van de sluiting zijn de diverse betrokken partijen aanwezig. Het pand wordt ontdaan van bederfelijke waar om te voorkomen dat er ongedierte etc. kan gedijen, , zo nodig ontsmet, de nutsvoorzieningen worden afgesloten en de deuren en ramen worden zo nodig dichtgetimmerd en verzegeld. Het doorbreken van een zegel levert een strafbaar feit op, artikel 199 Wetboek van Strafrecht.
Tevens wordt een bekendmaking op de toegangsdeur opgehangen met daarop de mededeling dat het pand op last van de burgemeester gesloten is.
Bij kamerverhuurpanden wordt indien nodig overgegaan tot gedeeltelijke sluiting van afzonderlijke kamers of een gedeelte van het pand. Het kan voorkomen dat bewoners die niet met de drugshandel in en rond het pand te maken hebben getroffen worden door een sluitingsbevel op grond van artikel 13b. Deze bewoners wordt een vervangende woonruimte geboden, op basis van artikel 8 ERVM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens).
Geen verlenging van het termijn.
In verband met de rechtszekerheid wordt de termijn van sluiting direct bij oplegging van de maatregelen bepaald. Tussentijdse verlenging is niet aan de orde. Indien zich gedurende een sluitingstermijn nieuwe feiten of omstandigheden voordoen, die een sluiting rechtvaardigen, bestaat wel de mogelijkheid dat opnieuw een besluit tot toepassing van bestuursdwang wordt genomen. Ook kan na afloop van de termijn een nieuw besluit worden genomen waarbij wederom gesloten wordt indien zich opnieuw feiten en omstandigheden voordoen, die een sluiting rechtvaardigen.
Op grond van artikel 2:41 van de APV is de burgemeester bevoegd een ontheffing te verlenen om tijdens de periode van de sluiting éénmaal toegang te krijgen tot het pand. Hiervoor dient een dringende en/of zwaarwichtige reden te zijn die toegang tot het pand noodzakelijk maakt. De belanghebbende dient hiervoor een concreet verzoek in bij de burgemeester. In dit verzoek dient een toelichting te zijn opgenomen op de vraag waarom het verzoek wordt ingediend, wanneer men toegang tot het pand wenst en voor welke tijdsduur.
Registratie op grond van de WKPB.
Het besluit tot sluiting van een woning of lokaal op grond van artikel 13b Opiumwet wordt geregistreerd en gepubliceerd in de zin van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (WKPB). Het WKPB-register houdt deze publiekrechtelijke beperking betreffende onroerende zaken bij. Indien de sluiting wordt opgeheven, wordt dit ook aangepast in het WKPB-register.
De kosten van de sluiting van een woning of lokaal worden de overtreder in het geheel of gedeeltelijk toegerekend. In de dwangbeschikking wordt hier melding van gemaakt. Het bestuursorgaan stelt de hoogte van de verschuldigde kosten vast (artikel 5:25 Awb). Betrokkenen kunnen tegen dit besluit in bezwaar gaan bij het bestuursorgaan, gevolgd door de mogelijkheid van beroep en hoger beroep.
Op grond van de voorgaande overwegingen gelden ten aanzien van bewoonde en niet-bewoonde panden de volgende uitgangspunten ten aanzien van het gebruik van de bevoegdheid op grond artikel 13b Opiumwet.
In de situatie dat er geen drugs in woningen en/of lokalen en/of bij woningen behorende erven zijn aangetroffen, maar wel sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen is het uitgangspunt dat er maatwerk wordt geleverd passend bij de ernst van de situatie. Er wordt rekening gehouden met de volgende indicatoren:
De aard en hoeveelheid van de aangetroffen stoffen of goederen, niet zijnde middelen als genoemd in lijst I en/of II bij de Opiumwet. Hierbij kan gedacht worden aan het voorhanden hebben van een chemische stof, bepaalde apparatuur en/of artikelen waarvan het, mede gezien de aard van de goederen, de aangetroffen hoeveelheid en/of de combinatie met andere goederen, aannemelijk is dat deze zijn bestemd voor het bereiden, bewerken of vervaardigen van drugs.
De mate waarin de overtreder weet of het ernstige vermoeden heeft dat de aangetroffen stoffen of goederen - niet zijnde middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II bij de Opiumwet – bestemd zijn tot het plegen van de in het vierde of vijfde lid van artikel 10 en/of de in het derde en vijfde lid van artikel 11 Opiumwet gestelde strafbare feiten.
De mate van beroeps- en/of bedrijfsmatigheid, als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet. In dit verband wordt aangesloten bij de Aanwijzing Opiumwet en de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs, van het Openbaar Ministerie, waarin deze begrippen nader zijn ingevuld. Voor beroeps- of bedrijfsmatigheid is de mate van professionaliteit en het doel van de teelt van belang. In bijlage 1 van de Aanwijzing Opiumwet is een lijst opgenomen met indicatoren aangaande de professionaliteit: als aan twee of meer punten van hoge professionaliteit op die lijst is voldaan, wordt, beroeps- of bedrijfsmatig handelen aangenomen. Ook indien er sprake is van het telen van hennep met geldelijk gewin als doel, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
Als uitgangspunt geldt dat de maximumsanctie wordt opgelegd, ook bij het aantreffen van meerdere overtredingen (aantreffen van handel in softdrugs, harddrug en/of voorbereidingshandelingen). Naar het oordeel van de burgemeester kunnen bepaalde omstandigheden van het concrete geval aanleiding zijn tot het opleggen van een lichtere sanctie.
Constateringen die langer dan 5 jaren na de eerdere constatering(en) worden gedaan worden benaderd overeenkomstig 1e constateringen, hoewel die eerdere constatering(en) wel meegenomen kan worden in de afweging van de op te leggen maatregel binnen de categorie.
De burgemeester kan op basis van bepaalde feiten en/of omstandigheden in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de bovenstaande maatregelen (art. 4:84 Awb). Afwijking van het beleid kan wenselijk zijn indien zich bijzondere feiten of omstandigheden voordoen. Bijzondere persoonlijke omstandigheden van betrokkene, zoals de mate van zelfredzaamheid, kunnen meegewogen worden. Er kan zich ook een situatie voordoen die door de burgemeester als dermate ernstig wordt ervaren dat er een procedurestap wordt overgeslagen of tot een sluiting voor een langere periode wordt overgegaan.
Afwijking van dit beleid is mogelijk. De inherente afwijkingsbevoegdheid is neergelegd in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Afwijking van het beleid kan bijvoorbeeld noodzakelijk zijn indien zich bijzondere feiten of omstandigheden voordoen. Toepassing van deze maatregel is immers maatwerk (gevaarlijke situaties en bijzondere persoonlijke omstandigheden van betrokkenen, zoals de mate van zelfredzaamheid kunnen hier bijvoorbeeld in meegenomen worden).
Met het Openbaar Ministerie en de politie wordt samengewerkt om naast strafrechtelijke vervolging, bestuursrechtelijke handhaving plaats te laten vinden. Het moment van inbeslagname van drugs en het effectueren van de bestuursdwang kan echter enige tijd uit elkaar liggen, nu de eisen van zorgvuldigheid bij het toepassen van bestuursdwang in acht genomen moeten worden. Dit betekent niet dat na inbeslagname geen reden meer bestaat de sluitingsprocedure te starten.
Bij effectuering van de maatregel zal in beginsel aan betrokkenen enige tijd gegund worden voordat de woning daadwerkelijk gesloten wordt. Zo worden betrokkenen in de gelegenheid gesteld om bijvoorbeeld persoonlijke spullen, huisraad, bederfelijke waar en dergelijke uit de woning te halen. Bij spoedeisendheid kan direct gesloten worden.
Indien geconstateerd wordt dat het doel van de sluiting is bereikt (terugdringen of stoppen drugshandel vanuit het pand) voor de sluitingstermijn is verstreken, dan kan de burgemeester besluiten tot opheffen van de maatregel. Het (deel van het) pand wordt dan weer vrijgegeven.
Het Hennepconvenant informatie uitwisseling aanpak illegale hennepteelt 2015 wordt regulier toegepast bij ontdekking van hennepplantages. Sluiting van woningen op grond van artikel 13b in samenhang met dit beleid is, gelet op het ultimum remedium karakter, in beginsel niet aan de orde indien het doel van de sluiting wordt bereikt door uitvoering van het hennepconvenant of toepassing van andere middelen. Dit neemt niet weg dat zich situaties kunnen voordoen waarbij maatregelen naast elkaar of opeenvolgend worden ingezet (bijv. in het geval de huuropzegging enige tijd in beslag neemt, maar de spoedeisendheid een directe sluiting vereist.
Indien er sprake is van een overtreding als genoemd in artikel 13b Opiumwet rapporteert de politiedoor middel van een bestuursrapportage aan de burgemeester ten behoeve van de bestuurlijke handhaving. Op grond van de Wet Politiegegevens worden politiegegevens aan de burgemeester verstrekt voor zover deze gegevens nodig zijn in het kader van de handhaving van de Openbare Orde (artikel 16, 19 en 20).
De informatie die door de politie wordt verstrekt bevat bijvoorbeeld :
Meldingen of klachten die binnenkomen bij de gemeente kunnen ook aanleiding zijn om de politie om nadere informatie te vragen.
Van iedere casus wordt een dossier opgesteld bestaande uit alle relevante informatie. Vanuit de gemeente worden alle relevante documenten toegevoegd, waaronder eventuele klachten en meldingen. De informatie van de politie wordt eveneens toegevoegd aan het dossier. Het totale dossier is de basis voor het door de burgemeester te nemen besluit.
Voordat de burgemeester daadwerkelijk overgaat tot het sluiten van een woning of lokaal, wordt de belanghebbende of belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een mondelinge of schriftelijke zienswijze in te dienen op het voorgenomen besluit. In alle gevallen zijn zowel een eigenaar van een pand als een eventuele huurder van een pand belanghebbenden.
Als de situatie zo spoedeisend is dat het bestuursorgaan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, moet de opschriftstelling zo spoedig mogelijk plaatsvinden nadat de bestuursdwang is toegepast (art. 5:31 lid 2 Awb).
Het bevel tot sluiting van een lokaal of woning is een besluit in de zin van artikel 1: 3 Awb. De overige bepalingen van deze wet zijn dan ook van toepassing. Alle belanghebbenden kunnen tegen het besluit bezwaar aantekenen en vervolgens, na beslissing op het bezwaarschrift, beroep bij de bestuursrechter instellen.
Registratie op grond van de WKPB
Het besluit tot sluiting van een woning of lokaal op grond van artikel 13b Opiumwet wordt geregistreerd en gepubliceerd in de zin van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (WKPB). Het WKPB-register houdt deze publiekrechtelijke beperking betreffende onroerende zaken bij. Indien de sluiting wordt opgeheven, wordt dit ook aangepast in het WKPB-register.
Objectgerichte karakter van de maatregel
Met de sluiting van een woning of lokaal is sprake van een maatregel die is gerelateerd aan het pand en niet aan de bewoner, huurder, gebruiker of eigenaar. Dit betekent dat een eventuele nieuwe eigenaar van het pand, of de komst van nieuwe huurders, in principe niet van invloed is op het besluit tot sluiting.
In het geval dat een verhuurder van een pand of woning besluit het huurcontract van de huurder te ontbinden (welke mogelijkheid art. 7:231 lid 2 BW biedt) en er is mogelijk sprake van nieuwe huurders, dan kan de last tot sluiting op verzoek worden opgeheven wanneer de burgemeester van oordeel is dat de doelen die tot de sluiting hebben geleid zijn geëffectueerd. Met woningbouwstichtingen worden nadere afspraken gemaakt.